Het volgende deel van mijn queeste schijnt ons naar de hooglanden van Terris te voeren. Men zegt dat het een koude, godvergeten plek is – een land waar de bergen van ijs zijn.

      Ons gebruikelijke personeel is niet geschikt voor een dergelijke tocht. We zullen waarschijnlijk een aantal dragers uit Terris zelf moeten huren om onze spullen te vervoeren.

 

 

 

teken04

 

4

‘JE HEBT GEHOORD WAT HIJ zei! Hij is een klus aan het voorbereiden.’ Ulefs ogen glinsterden van opwinding. ‘Ik vraag me af bij welk van de Grote Huizen hij zijn slag gaat slaan.’

      ‘Het zal wel bij een van de machtigste zijn,’ zei Disten, een van Camons belangrijkste wisselwachters. Hij miste een hand, maar zijn ogen en oren behoorden tot de beste van de bende. ‘Kelsier houdt zich niet bezig met klein kruimelwerk.’

      Vin zat nog altijd stilletjes aan tafel, met haar kroes bier – dezelfde die Dockson haar had gegeven – nog bijna vol voor zich. Iedereen verdrong zich om haar tafel; Kelsier had de dieven, voordat de vergadering zou beginnen, voor even naar hun schuilhol laten terugkeren. Vin was liever alleen gebleven. Haar leven met Reen had haar aan eenzaamheid gewend – als je iemand te dicht bij je toeliet, gaf je mensen te veel gelegenheid je te bedriegen.

      Ook na Reens verdwijning was Vin in zichzelf gekeerd gebleven. Ze had niet weg willen gaan; maar ze had ook niet de behoefte gevoeld om vertrouwelijk met andere bendeleden te worden. Zij, op hun beurt, waren maar al te zeer bereid geweest haar met rust te laten. Vins positie was sowieso onzeker, en je kon maar beter niet met haar omgaan. Alleen Ulef had pogingen gedaan om bevriend met haar te raken.

      Als je iemand te dichtbij laat komen, zal het alleen maar meer pijn doen als ze je bedriegen, leek Reen haar in te fluisteren.

      Was Ulef wel echt haar vriend geweest? Hij had haar in ieder geval zonder problemen verraden. Vervolgens hadden de andere bendeleden geen hand uitgestoken tijdens Vins afranseling en plotselinge redding, en ook nu zeiden ze niets over hun laffe, weigerachtige houding. Ze hadden precies gedaan zoals van hen verwacht kon worden.

      ‘De Overlevende heeft zich de laatste tijd nauwelijks met wat voor klus dan ook bemoeid,’ zei Harmon, een oudere inbreker met een onverzorgde baard. ‘Hij is de afgelopen jaren maar een paar keer in Luthadel gezien. Eigenlijk heeft hij geen enkele klus meer gedaan sinds...’

      ‘Dit is dus de eerste?’ vroeg Ulef gretig. ‘De eerste sinds hij uit de Mijnen is ontsnapt? Dan moet het wel iets spectaculairs worden.’

      ‘Heeft hij er niets over gezegd, Vin?’ vroeg Disten. ‘Vin?’ Hij gebaarde met zijn stomparm in haar richting.

      ‘Wat?’ vroeg ze opkijkend. Ze had het bloed dat het gevolg was van Camons handwerk zo goed mogelijk van haar gezicht geveegd met de zakdoek die ze uiteindelijk van Dockson had aangepakt. Aan de kneuzingen kon ze echter weinig doen. Ze klopten pijnlijk. Hopelijk was er niets gebroken.

      ‘Kelsier,’ herhaalde Disten. ‘Heeft hij niets gezegd over de klus waar hij mee bezig is?’

      Vin schudde haar hoofd. Ze keek naar de met bloed besmeurde zakdoek. Kelsier en Dockson waren kort daarvoor weggegaan met de belofte terug te komen, zodat zij de tijd had om na te denken over de dingen die ze haar verteld hadden. In hun woorden school iets onuitgesprokens – een aanbod. Wat voor klus ze ook aan het voorbereiden waren, zij was uitgenodigd mee te doen.

      ‘Waarom heeft hij juist jou uitgekozen om zijn koppelaar te zijn, Vin?’ vroeg Ulef. ‘Heeft hij daar iets over gezegd?’

      Dat was dus wat de bende dacht – dat Kelsier haar had gekozen om koppelaar te zijn naar Camons... Milevs bende.

      Er bestonden twee soorten bendes in de Luthadelse onderwereld. Je had gewone bendes zoals die van Camon. En je had... de specialisten. Samengesteld uit de meest vakbekwame, de meest roekeloze of de meest getalenteerde van allemaal. De Ertsmagiërs.

      Die twee kanten van de onderwereld bemoeiden zich niet met elkaar; gewone dieven lieten de specialisten meestal hun gang gaan. Maar zo nu en dan huurde een van die Nevelaarbendes een gewone bende in om het eenvoudige werk te doen, en dan kozen ze een koppelaar – een tussenpersoon – om met beide bendes te werken. Vandaar Ulefs veronderstelling over Vin.

      Toen Milevs bendeleden merkten dat ze niet reageerde, richtten ze hun aandacht op een ander onderwerp: Nevelaars. Ze spraken op onzekere fluistertoon over Ertsmagie, en Vin luisterde ongemakkelijk mee. Hoe kon zij te maken hebben met iets waar zij zo’n eerbied voor hadden? Haar Geluk... haar Ertsmagie... was iets kleins, iets wat ze gebruikte om te overleven, maar in wezen onbelangrijk was.

      Maar die andere kracht... dacht ze, tastend naar haar nieuwe voorraad Geluk.

      ‘Wat heeft Kelsier de afgelopen jaren gedaan, vraag ik me af?’ vroeg Ulef. Aan het begin van het gesprek had hij zich in haar aanwezigheid nog wat ongemakkelijk gedragen, maar dat was snel voorbij. Hij had haar verraden, maar dit was de onderwereld. Geen vrienden dus.

      Tussen Kelsier en Dockson leek dat anders te zijn. Zij schenen elkaar echt te vertrouwen. Schijn? Of waren ze stomweg een van die zeldzame koppels die niet maalden om wederzijds verraad?

      Het verwarrendste met Kelsier en Dockson was dat ze zo open tegen haar waren geweest. Ze schenen Vin na korte tijd al in vertrouwen te nemen, zelfs te accepteren. Dat kon niet echt gemeend zijn – niemand kon met die tactiek in de onderwereld overleven. Toch voelde hun vriendelijkheid verontrustend.

      ‘Twee jaar...’ zei Hrud, een zwijgzame aartsboef met een vlak gezicht. ‘Hij zal de hele tijd wel gebruikt hebben om deze klus op poten te zetten.’

      ‘Dan moet het wel een geweldige klus zijn...’ zei Ulef.

      ‘Vertel me eens wat over hem,’ zei Vin zacht.

      ‘Kelsier?’ vroeg Disten.

      Vin knikte.

      ‘Hebben ze het in het zuiden niet over Kelsier?’

      Vin schudde haar hoofd.

      ‘Hij was de beste bendeleider in Luthadel,’ legde Ulef uit. ‘Een legende, zelfs onder Nevelaars. Hij heeft een van de rijkste Grote Huizen in de stad een poot uitgedraaid.’

      ‘En toen?’ vroeg Vin.

      ‘Toen heeft iemand hem verlinkt,’ zei Harmon zacht.

      Natuurlijk, dacht Vin.

      ‘De Opperheer zelf heeft Kelsier gevangengenomen,’ zei Ulef. ‘Hij heeft Kelsier en zijn vrouw naar de Mijnen van Hathsin gestuurd. Maar hij ontsnapte. Hij ontsnapte uit de Mijnen, Vin! Hij is de enige die dat ooit gelukt is.’

      ‘En zijn vrouw?’ vroeg Vin.

      Ulef wierp een zijdelingse blik op Harmon, die zijn hoofd schudde. ‘Zij heeft het niet gehaald.’

      Dus hij heeft ook iemand verloren. Hoe kan hij dan zoveel lachen? En zo oprecht?

      ‘Daar heeft hij die littekens opgelopen, weet je,’ zei Disten. ‘Die op zijn armen. Hij heeft ze in de Mijnen opgelopen door de scherpe stenen in de steile wand die hij moest beklimmen om te kunnen ontsnappen.’

      Harmon snoof. ‘Zo heeft hij ze niet opgelopen. Hij heeft bij zijn ontsnapping een Inquisiteur gedood – daar heeft hij die littekens van.’

      ‘Ik heb gehoord dat hij ze heeft opgelopen bij een gevecht tegen een van de monsters die de Mijnen bewaken,’ zei Ulef. ‘Hij stak zijn arm in zijn muil en wurgde hem van binnenuit. De tanden van het monster schraapten over zijn armen.’

      Disten keek verbaasd. ‘Hoe kun je nou iemand van binnenuit wurgen?’

      Ulef haalde zijn schouders op. ‘Zo heb ik het gehoord.’

      ‘De man is onnatuurlijk,’ mompelde Hrud. ‘Er is iets met hem in de Mijnen gebeurd, iets ergs. Hij was daarvoor geen Ertsmagiër, weet je. Hij is als een normale skaa de Mijnen in gegaan, en nu... Nou, een Nevelaar is hij zeker – als hij tenminste nog menselijk is. Hij heeft wat in de nevels rondgelopen, die man. Sommigen beweren dat de echte Kelsier dood is, dat het ding dat zijn gezicht draagt... iets anders is.’

      Harmon schudde zijn hoofd. ‘Kom nou, dat is typisch plantageslavenonzin. We lopen allemaal wel eens in de nevels.’

      ‘Niet in de nevels buiten de stad,’ hield Hrud vol. ‘De nevelgeesten waren daar rond. Die grijpen een man en stelen zijn gezicht, da’s zo zeker als de Opperheer.’

      Harmon rolde met zijn ogen.

      ‘Hrud heeft gelijk wat één ding betreft,’ zei Disten. ‘Die man heeft niks menselijks. Hij is dan misschien geen nevelgeest, maar een skaa is hij ook niet meer. Ik heb dingen gehoord die hij heeft gedaan, dingen die alleen zíj kunnen doen. Zij, die ’s nachts tevoorschijn komen. Jullie hebben gezien wat hij met Camon deed.’

      ‘Nevelmensen,’ mompelde Harmon.

      Nevelmensen. Vin had dat woord natuurlijk al eerder gehoord voordat Kelsier het tegen haar had gebruikt. Wie niet? De geruchten over Nevelmensen maakten de verhalen over Inquisiteurs en Nevelaars bijna rationeel. Er werd gezegd dat Nevelmensen herauten van de nevel zelf waren, door de Opperheer begiftigd met enorme krachten. Alleen hoge edelen konden Nevelmensen zijn; er werd gezegd dat ze een geheim genootschap van moordenaars vormden dat hem diende en alleen ’s nachts opereerde. Reen had haar altijd gezegd dat ze slechts een mythe waren, en Vin was ervan uitgegaan dat hij gelijk had.

      En Kelsier zegt dat ik – net als hijzelf – een van hen ben. Hoe kon zij zijn wat hij beweerde dat ze was? Kind van een prostituee, ze was niemand. Ze was niets.

      Vertrouw nooit een man die je goed nieuws vertelt, zei Reen altijd. Het is de oudste, maar makkelijkste manier om iemand te belazeren.

      Maar ze had wel haar Geluk. Haar Ertsmagie. Ze voelde nog altijd de aanwezigheid van de lading Geluk die Kelsiers flacon haar had geschonken, en ze had haar krachten op de bendeleden uitgeprobeerd. Niet langer beperkt tot het gebruik van een beetje Geluk per dag, was ze erachter gekomen dat ze nu veel interessantere effecten kon bereiken.

      Vin begon langzamerhand te beseffen dat haar oude doel in het leven – alleen maar in leven blijven – niet meer genoeg was. Er was zoveel meer dat ze nu kon. Ze had Reen als slaaf gediend; ze had Camon als slaaf gediend. Ze kon ook deze Kelsier als slaaf dienen, als dat haar tenminste uiteindelijk haar vrijheid zou opleveren.

      Milev, aan zijn tafel, keek op zijn zakhorloge en ging staan. ‘Oké, iedereen naar buiten.’

      De kamer begon leeg te lopen in voorbereiding op Kelsiers vergadering. Vin bleef zitten; Kelsier had het de anderen heel duidelijk gemaakt dat zij erbij uitgenodigd was. Ze zat een tijdje stil voor zich uit te kijken. De ruimte voelde een stuk prettiger aan nu ze leeg was. Korte tijd later begonnen Kelsiers vrienden binnen te druppelen.

      De eerste man die de trap afkwam, had de bouw van een soldaat. Hij droeg een los, mouwloos hemd dat een paar bijna gebeeldhouwde armen vrijliet. Hij was indrukwekkend gespierd, maar niet overdreven, en had kortgeknipt haar dat rechtovereind stond.

      De metgezel van de soldaat was een goed geklede man in het kostuum van een edelman – een donkerpaars vest, gouden knopen, een zwarte overjas – compleet met een smal gerande hoed en een degenstok. Hij was ouder dan de soldaat en een beetje gezet. Bij het binnentreden van de kamer nam hij zijn hoed af, wat zicht bood op een hoofd met zorgvuldig gekapt zwart haar. De twee mannen onderhielden zich al lopend op vriendelijke toon met elkaar, maar ze bleven even staan toen ze de lege kamer zagen.

      ‘Aha, dit moet onze koppelaar zijn,’ zei de man in het kostuum. ‘Is Kelsier reeds gearriveerd, liefje?’ Hij sprak op vertrouwde toon, alsof ze al een leven lang bevriend waren. Ineens, ondanks zichzelf, merkte Vin dat ze deze goed geklede, welbespraakte man aardig vond.

      ‘Nee,’ zei ze zacht. Hoewel kielen en werkhemden haar altijd goed genoeg hadden geleken, wenste ze plotseling dat ze iets netters aanhad. Het optreden van deze man vroeg als het ware om een meer formele sfeer.

      ‘Ik had kunnen weten dat Kell op zijn eigen vergadering te laat zou komen,’ zei de soldaat, die aan een van de tafels in het midden van het vertrek ging zitten.

      ‘Inderdaad,’ zei de goed geklede man. ‘Dan zie ik het maar zo dat zijn oponthoud ons de kans geeft een hartversterking tot ons te nemen. Ik kan wel iets te drinken gebruiken...’

      ‘Ik wil wel iets voor je halen,’ zei Vin snel en ze sprong op.

      ‘Wat voorkomend van je,’ zei de goed geklede man, die een stoel naast de soldaat uitkoos. Hij ging zitten en sloeg zijn benen over elkaar, terwijl zijn degenstok op de vloer steunde, zijn hand rustend op de knop.

      Vin liep naar de bar en begon naar drank te zoeken.

      ‘Bries...’ zei de soldaat op waarschuwende toon, terwijl Vin een fles van Camons duurste wijn koos en een glas inschonk.

      ‘Wat...?’ zei de goed geklede man met een opgetrokken wenkbrauw.

      De soldaat knikte in Vins richting.

      ‘O, oké,’ zei de goed geklede man zuchtend.

      Vin aarzelde fronsend, de wijn half ingeschonken. Wat ben ik eigenlijk aan het doen?

      ‘Eerlijk, Ham,’ zei de goed geklede man, ‘jij bent soms wel erg streng.’

      ‘Alleen omdat je iemand kúnt Duwen, betekent dat nog niet dat je dat dan ook altijd maar moet doen, Bries.’

      Vin stond als versteend. Hij... heeft Geluk op me gebruikt. Toen Kelsier had geprobeerd haar te manipuleren, had ze dat gevoeld en had ze zich ertegen kunnen verzetten. Deze keer echter had ze niet eens beseft wat ze deed.

      Ze keek de man aan, haar ogen tot spleetjes samengeknepen. ‘Nevelmens.’

      De goed geklede man, Bries, grinnikte. ‘Nauwelijks. Kelsier is de enige skaa-Nevelmens die je waarschijnlijk ooit zult tegenkomen, liefje – en bid maar dat je nooit in een situatie komt dat je een adellijke Nevelmens tegen het lijf loopt. Nee, ik ben slechts een ordinaire, bescheiden Nevelaar.’

      ‘Bescheiden?’ vroeg Ham.

      Bries haalde zijn schouders op.

      Vin keek naar het halfvolle glas wijn. ‘Je manipuleerde mijn emoties. Met... Ertsmagie, bedoel ik.’

      ‘Ik Duwde ze, beter gezegd,’ zei Bries. ‘Trekken maakt een persoon minder goed van vertrouwen en meer vastberaden. Duwen van emoties – ze Sussen – maakt een persoon beter van vertrouwen.’

      ‘Hoe dan ook, je stuurde me,’ zei Vin. ‘Je dwong me je iets te drinken in te schenken.’

      ‘O, ik zou niet willen zeggen dat ik je dwong,’ zei Bries. ‘Ik veranderde alleen maar wat aan je emoties, zodat je meer geneigd was te doen wat ik graag wilde.’

      Ham wreef over zijn kin. ‘Ik weet het niet, Bries. Het is een interessante vraag. Heb je haar, door haar emoties te beïnvloeden, van haar keuzemogelijkheid beroofd? Stel dat ze onder jouw controle iemand zou vermoorden of bestelen, zou dat dan haar misdaad zijn of de jouwe?’

      Bries rolde met zijn ogen. ‘Dit soort vragen heeft geen zin. Over zulke dingen moet je niet nadenken, Hammond – je beschadigt er alleen maar je brein mee. Ik heb haar slechts wat aangemoedigd, zij het op een wat ongebruikelijke wijze.’

      ‘Maar...’

      ‘Ik ga hier geen discussie over voeren, Ham.’

      De gespierde man zuchtte met een enigszins wanhopige blik in zijn ogen.

      ‘En, ga je dat drankje nog aan mij geven...?’ vroeg Bries hoopvol aan Vin. ‘Ik bedoel, je staat al, en als je naar je stoel terugloopt, moet je toch deze kant uit...’

      Vin onderzocht haar emoties. Voelde ze zich op de een of andere manier gedwongen te doen wat de man vroeg? Manipuleerde hij haar opnieuw? Ten slotte liep ze weg van de bar en liet het glas staan waar het stond.

      Bries zuchtte, maar hij stond niet op om het zelf te pakken.

      Vin liep behoedzaam naar de tafel van de twee mannen. Ze was gewend zich in de schaduw en duistere hoeken te bewegen – dichtbij genoeg om te kunnen luisteren, maar ver weg genoeg om te kunnen vluchten. Maar ze kon zich niet verschuilen voor deze twee mannen – niet zolang de kamer zo leeg was. Dus koos ze een stoel aan de tafel naast die waaraan het tweetal zat en ging voorzichtig zitten. Ze had informatie nodig – zolang ze onwetend was, zou ze ernstig in het nadeel zijn in deze nieuwe wereld van Nevelaarbendes.

      Bries grinnikte. ‘Zenuwachtig typetje ben jij.’

      Vin negeerde die opmerking. ‘Jij,’ zei Vin met een knikje in Hams richting. ‘Jij bent ook... een Nevelaar?’

      Ham knikte. ‘Ik ben een Schurk.’

      Vin kreeg een verwarde frons op haar voorhoofd.

      ‘Ik brand tin,’ zei Ham.

      Opnieuw keek Vin hem vragend aan.

      ‘Hij kan zichzelf sterker maken, liefje,’ zei Bries. ‘Hij slaat dingen in elkaar – voornamelijk mensen die zich bemoeien met wat de rest van ons aan het doen is.’

      ‘Het is veel meer dan dat,’ zei Ham. ‘Ik regel de veiligheid rond klussen, en voorzie mijn bendeleider van mankracht en krijgers, als dat nodig is.’

      ‘En als dat niet het geval is, probeert hij je te vervelen met wat lukraak bedachte filosofietjes,’ voegde Bries eraan toe.

      Ham zuchtte. ‘Bries, eerlijk hoor, soms weet ik niet waarom ik...’ Hams stem stierf weg toen de deur openging en er weer een man binnenkwam.

      De nieuwkomer droeg een saaie, geelbruine overjas, een bruine broek en een eenvoudige witte kiel. Maar zijn gezicht was een stuk opmerkelijker dan zijn kleding. Het was knoestig en gegroefd als een oude boomstam, en in zijn ogen glinsterde een afkeurende ontevredenheid die meestal alleen te zien was bij ouderen. Vin kon zijn leeftijd niet goed inschatten – hij was jong genoeg om niet gebogen te lopen, maar oud genoeg om de middelbare Bries jeugdig te doen lijken.

      De nieuwkomer bekeek Vin en de anderen, blies minachtend en liep vervolgens naar een tafel aan de andere kant van het vertrek en ging zitten. Het was overduidelijk dat hij mank liep.

      Bries zuchtte. ‘Ik zal Trap missen.’

      ‘Dat zullen we allemaal,’ zei Ham zacht. ‘Maar Knuppel is erg goed. Ik heb eerder met hem gewerkt.’

      Bries bestudeerde de nieuwkomer. ‘Ik vraag me af of ik hém zover kan krijgen dat hij me mijn glas brengt...’

      Ham grinnikte. ‘Ik heb er geld voor over om je dat te zien proberen.’

      ‘Dat geloof ik graag,’ zei Bries.

      Vin bekeek de nieuwkomer, die haar en de andere twee mannen volkomen negeerde. ‘Wat is hij?’

      ‘Knuppel?’ vroeg Bries. ‘Hij, liefje, is een Smoker. Hij is de man die ervoor zorgt dat de rest van ons niet door een Inquisiteur ontdekt wordt.’

      Vin kauwde op haar lip, terwijl ze de nieuwe informatie in zich opnam en Knuppel nader bekeek. De man wierp haar een dreigende blik toe, en ze wendde haar ogen af. Toen ze zich omdraaide, merkte ze dat Ham naar haar keek.

      ‘Ik mag jou wel, kleintje,’ zei hij. ‘De andere koppelaars met wie ik gewerkt heb, waren of te erg onder de indruk om met ons te praten, of ze waren jaloers dat wij op hun terrein opereerden.’

      ‘Inderdaad,’ zei Bries. ‘Jij bent niet als de meeste kruimeltjes. Natuurlijk zou ik je heel wat aardiger vinden als je dat glas wijn voor me zou gaan halen...’

      Vin negeerde hem en keek Ham aan. ‘Kruimeltje?’

      ‘Zo noemen de meer verwaande leden van onze gemeenschap kleine diefjes,’ zei Ham. ‘Ze noemen jullie kruimels aangezien jullie je meestal met... laten we zeggen, minder grootse projecten bezighouden.’

      ‘Niet kwaad bedoeld, overigens,’ zei Bries.

      ‘O, dat zou ik nooit denken...’ Vin aarzelde, ze voelde een ongewoon verlangen de goed geklede man te plezieren. Ze keek Bries woedend aan. ‘Hou daarmee op!’

      ‘Zie je nou,’ zei Bries, met een blik op Ham. ‘Ze kan heus nog steeds kiezen.’

      ‘Jij bent hopeloos.’

      Ze denken dat ik een koppelaar ben, dacht Vin. Dus Kelsier heeft ze niet verteld wat ik echt ben. Waarom? Tijdgebrek? Of was het geheim van te veel waarde om te delen? Hoe goed waren deze mannen te vertrouwen? En, als zij dachten dat ze maar een simpel ‘kruimeltje’ was, waarom waren ze dan zo aardig tegen haar?

      ‘Op wie wachten we nog?’ vroeg Bries, met een blik op de deur. ‘Behalve Kell en Dox, bedoel ik.’

      ‘Yeden,’ zei Ham.

      Bries trok zijn wenkbrauwen op, een zure uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ach, nee.’

      ‘Daar ben ik het mee eens,’ zei Ham. ‘Maar ik wil wedden dat hij net zo over ons denkt.’

      ‘Ik begrijp niet waarom hij uitgenodigd is,’ zei Bries.

      Ham haalde zijn schouders op. ‘Het heeft klaarblijkelijk te maken met Kelsiers plan.’

      ‘Ach, het beroemde “plan”,’ zei Bries peinzend. ‘Wat voor klus kan het zijn, tja...?’

      Ham schudde zijn hoofd. ‘Kell en zijn vervloekte gevoel voor drama.’

      ‘Inderdaad.’

      Enkele ogenblikken later ging de deur open en de man die zojuist besproken was, Yeden, stapte binnen. Hij bleek een bescheiden man te zijn, en Vin begreep niet goed waarom de andere twee zo ontstemd waren over zijn aanwezigheid. Hij was klein van stuk, had krullend bruin haar, en was gekleed in eenvoudige grijze skaa-kleding met daaroverheen een verstelde bruine arbeidersjas die onder de roetvlekken zat. Hij bekeek de omgeving met een afkeurende blik, maar was daarin lang niet zo openlijk vijandig als Knuppel, die nog steeds aan de andere kant van het vertrek zat en dreigende blikken wierp op iedereen die zijn kant op keek.

      Geen erg grote bende, dacht Vin. Kelsier en Dockson meegerekend, zijn ze met z’n zessen. Ham had wel gezegd dat hij de baas was over een groep ‘Schurken’. Waren de op de vergadering aanwezige mannen alleen maar vertegenwoordigers? De leiders van kleinere, meer gespecialiseerde groepen? Er waren bendes die zo opereerden.

      Bries controleerde nog drie keer zijn zakhorloge voordat Kelsier eindelijk arriveerde. De bendeleider stormde opgewekt en enthousiast de deur binnen. Dockson slenterde achter hem aan. Ham sprong onmiddellijk breed grijnzend op en schudde verwoed Kelsiers handen. Bries kwam ook overeind, en hoewel zijn begroeting wat ingetogener was, moest Vin bekennen dat ze nooit eerder had gezien dat een bendeleider zo blijmoedig door zijn mannen werd verwelkomd.

      ‘Aha,’ zei Kelsier met een blik naar de andere kant van de kamer. ‘Knuppel en Yeden zijn er ook. Dus iedereen is er. Mooi... ik heb een grote hekel aan wachten.’

      Bries trok zijn wenkbrauwen op terwijl hij en Ham weer gingen zitten. Dockson schoof aan dezelfde tafel aan. ‘En, krijgen we nog een verklaring voor je late komst?’

      ‘Dockson en ik zijn bij mijn broer langs geweest,’ legde Kelsier uit, terwijl hij naar de voorzijde van de schuilplaats liep. Hij draaide zich om en overzag leunend tegen de bar het vertrek. Toen Kelsiers blik op Vin viel, knipoogde hij.

      ‘Je broer?’ zei Ham. ‘Komt Marsh ook naar de vergadering?’

      Kelsier en Dockson keken elkaar snel aan. ‘Niet vanavond,’ zei Kelsier. ‘Maar hij zal zich uiteindelijk bij de bende voegen.’

      Vin bestudeerde de anderen. Ze keken sceptisch. Misschien spanningen tussen Kelsier en zijn broer?

      Bries hief zijn degenstok op en wees met de punt ervan naar Kelsier. ‘Goed, Kelsier, je hebt deze “klus” acht maanden lang geheim voor ons gehouden. We weten dat het een grote is, we weten dat jij er opgewonden over bent en we hebben allemaal behoorlijk de pest in dat je zo geheimzinnig doet. Dus, waarom vertel je nu niet gewoon waarom het gaat?’

      Kelsier glimlachte. Hij rechtte zijn rug en gebaarde met een hand naar de smoezelige, gewoontjes uitziende Yeden. ‘Heren, mag ik jullie aan jullie nieuwe werkgever voorstellen?’

      Dit was kennelijk een behoorlijk schokkende mededeling.

      ‘Híj?’ vroeg Ham.

      ‘Hij,’ zei Kelsier bevestigend knikkend.

      ‘Wat is er?’ vroeg Yeden, die voor het eerst sprak. ‘Hebben jullie moeite te werken voor iemand die er zekere normen en waarden op na houdt?’

      ‘Dat is het niet, beste man,’ zei Bries, terwijl hij zijn degenstok voor zich op de grond plantte. ‘Het is meer dat ik de indruk had dat jij ons soort niet erg moet.’

      ‘Dat is zo,’ reageerde Yeden vlak. ‘Jullie zijn egoïstisch en ongedisciplineerd, en jullie hebben je afgekeerd van de rest van de skaa. Jullie mogen je dan keurig kleden, maar vanbinnen zijn jullie zo smerig als as.’

      Ham snoof. ‘Ik begrijp nu al dat deze klus gewéldig zal zijn voor het moreel van de bende.’

      Vin beet op haar lip en keek stilletjes toe. Yeden was duidelijk een skaa-arbeider, waarschijnlijk werkzaam in een smederij of textielfabriek. Wat was zijn connectie met de onderwereld? En... hoe kon hij zich de diensten van een dievenbende permitteren, laat staan die van een bende die zo gespecialiseerd was als die van Kelsier?

      Misschien dat Kelsier haar verwarring had opgemerkt, want ze zag dat hij naar haar keek terwijl de anderen doorpraatten.

      ‘Ik ben nogal geschokt,’ zei Ham. ‘Yeden, we weten allemaal hoe jij tegen dieven aankijkt. Dus... waarom huur je ons in?’

      Yeden reageerde wat ongemakkelijk. ‘Omdat,’ zei hij uiteindelijk, ‘iedereen weet hoe effectief jullie zijn.’

      Bries grinnikte. ‘Dat je neerkijkt op onze moraal is dus geen beletsel om van onze bekwaamheden gebruik te maken. Dus, wat voor klus is het dan? Wat willen de skaa-rebellen dat wij voor ze doen?’

      De skaa-rebellen? dacht Vin en een deel van de conversatie leek nu op z’n plek te vallen. De onderwereld viel in twee delen uiteen. Het grootste deel bestond uit dieven, bendes, hoeren en bedelaars die probeerden buiten de normale skaa-samenleving om te overleven.

      En dan waren er de rebellen. De mensen die het Laatste Rijk tegenwerkten. Reen had ze altijd dwazen genoemd – een gedachte die de meerderheid van de mensen deelde, zowel de leden van de onderwereld als alle gewone skaa die Vin ooit had ontmoet.

      Alle ogen wendden zich nu naar Kelsier, die weer tegen de bar geleund stond. ‘De skaa-rebellen hebben ons, met goedkeuring van hun leider Yeden, ingehuurd voor iets speciaals.’

      ‘Wat dan?’ vroeg Ham. ‘Een roofoverval? Moord?’

      ‘Een beetje van beide,’ zei Kelsier, ‘en tegelijkertijd geen van beide. Heren, dit wordt niet een normale klus. Dit gaat iets heel anders worden dan ooit door welke bende ook is gedaan. Wij gaan Yeden helpen het Laatste Rijk omver te werpen.’

      Stilte.

      ‘Pardon?’ reageerde Ham.

      ‘Je hebt me goed gehoord, Ham,’ zei Kelsier. ‘Dat is de klus die ik aan het voorbereiden ben... de vernietiging van het Laatste Rijk. Of, in ieder geval, het centrale bestuursapparaat daarvan. Yeden heeft ons ingehuurd om hem te voorzien van een leger, en om vervolgens een gunstige gelegenheid te creëren om de controle over de stad in handen te krijgen.’

      Ham ging achteroverzitten en wisselde een blik met Bries. Beide mannen keken Dockson aan en die knikte ernstig. Het vertrek bleef nog een ogenblik in stilte gehuld; toen werd die doorbroken door Yeden, die schamper begon te lachen.

      ‘Ik had hier nooit mee moeten instemmen,’ zei Yeden hoofdschuddend. ‘Nu je het zo hardop zegt, besef ik hoe belachelijk het allemaal klinkt.’

      ‘Laat alles nou maar gewoon aan mij over,’ zei Kelsier. ‘Deze mannen hebben er een gewoonte van gemaakt om plannen die op het eerste gezicht belachelijk leken, voor elkaar te krijgen.’

      ‘Dat mag zo zijn, Kell,’ zei Bries. ‘Maar in dit geval ben ik geneigd het eens te zijn met onze negatieve vriend hier. Het Laatste Rijk omverwerpen... dat is iets waar de skaa-rebellen al duizend jaar naartoe proberen te werken! Waarom denk jij dat wij iets kunnen bereiken waar die mensen hebben gefaald?’

      Kelsier glimlachte. ‘Wij zullen slagen omdat wij visie hebben, Bries. Dat is iets waar het de rebellie altijd aan ontbroken heeft.’

      ‘Pardon?’ zei Yeden verontwaardigd.

      ‘Dat is helaas de waarheid,’ zei Kelsier. ‘De rebellie veroordeelt mensen als wij vanwege onze hebzucht, maar ondanks al hun morele waarden – die ik overigens volledig respecteer – krijgen ze nooit iets voor elkaar. Yeden, jouw mannen verschuilen zich in bossen en heuvels, waar ze plannen smeden hoe ze ooit, op een dag, in opstand zullen komen om een glorieuze oorlog tegen het Laatste Rijk te beginnen. Maar jullie hebben geen idee hoe ze een behoorlijk plan moeten ontwikkelen en uitvoeren.’

      Yedens gezicht verduisterde. ‘En jíj hebt geen idee waar je over praat.’

      ‘O?’ zei Kelsier luchtig. ‘Vertel dan maar eens wat jouw rebellen in hun duizendjarige strijd zoal hebben bereikt? Waar zijn jullie successen en overwinningen? Het Bloedbad van Tougier van drie eeuwen geleden, waarbij zevenduizend skaa-rebellen werden afgeslacht? Het zo nu en dan overvallen van een kanaalboot of de ontvoering van een lagere adellijke ambtenaar?’

      Yeden werd rood. ‘Meer kunnen we niet doen met de mensen die we hebben! Geef mijn mannen niet de schuld van de mislukkingen – de rest van de skaa is schuldig. We krijgen ze maar niet zover dat ze ons helpen. Ze zijn een millennium lang onderdrukt; ze hebben geen levenskracht meer. Het is al moeilijk genoeg om één op de duizend naar ons te laten luisteren, laat staan ze allemaal in opstand te laten komen!’

      ‘Rustig maar, Yeden,’ zei Kelsier met opgeheven hand. ‘Het is niet mijn bedoeling je moed te beledigen. We staan aan dezelfde kant, weet je nog? Jij kwam speciaal naar mij toe omdat jullie moeite hebben mensen voor jullie leger te rekruteren.’

      ‘En ik heb steeds meer spijt over die beslissing, dief,’ zei Yeden.

      ‘Nou, je hebt ons al betaald,’ zei Kelsier. ‘Dus het is wat laat om nu te stoppen. Jij krijgt je leger, Yeden. De mannen in deze kamer zijn de bekwaamste, slimste en deskundigste Ertsmagiërs in de stad. Je zult het zien.’

      In de kamer viel opnieuw een stilte. Vin zat aan haar tafel en volgde alles met gefronste wenkbrauwen. Wat voor spel speel je, Kelsier? Zijn woorden over het omverwerpen van het Laatste Rijk waren overduidelijk schijn. Het leek haar het meest waarschijnlijk dat hij van plan was de skaa-rebellie een poot uit te draaien. Maar... als hij al betaald was, waarom dan deze schijnvertoning?

      Kelsier wendde zich van Yeden naar Bries en Ham. ‘Goed, heren. Wat denken jullie ervan?’

      De twee mannen keken elkaar aan. Ten slotte sprak Bries. ‘De Opperheer mag het weten, ik ben geen man die een uitdaging uit de weg gaat. Maar Kell, ik heb zo mijn twijfels bij jouw redenering. Weet je zeker dat we dit aankunnen?’

      ‘Ik weet het zeker,’ zei Kelsier. ‘Eerdere pogingen om de Opperheer ten val te brengen hebben gefaald omdat ze een goede voorbereiding en planning ontbeerden. Wij zijn dieven, heren – wij zijn uitzonderlijk goede dieven. Wij kunnen het onmogelijke roven en hen die niet te bedriegen zijn, bedriegen. Wij weten een ongelooflijk ingewikkelde klus in te behappen brokken op te splitsen, om die vervolgens stuk voor stuk af te handelen. Wij weten dat wat we willen ook voor elkaar te krijgen. Dat zijn nou precies de dingen die ons bij uitstek geschikt maken voor dit speciale karwei.’

      Bries fronste. ‘En... hoeveel krijgen we betaald voor het doen van het onmogelijke?’

      ‘Dertigduizend pegels,’ zei Yeden. ‘De helft nu, de helft bij levering van het leger.’

      ‘Dertigduizend?’ zei Ham. ‘Voor een dergelijke grote operatie? Dat dekt nauwelijks de kosten. We zullen in adellijke kring een spion nodig hebben om op de hoogte te blijven van geruchten, we zullen een paar schuiladressen nodig hebben, en niet te vergeten een plek die groot genoeg is om een heel leger te verbergen en te trainen...’

      ‘Er wordt niet meer over de prijs gezeurd, dief,’ snauwde Yeden. ‘Dertigduizend mag jou dan niet veel in de oren klinken, maar het is het resultaat van tientallen jaren sparen aan onze kant. We kunnen jullie niet meer betalen omdat we niet meer hebben.’

      ‘Het is een mooie klus, heren,’ merkte Dockson op, die zich voor het eerst in het gesprek mengde.

      ‘Ja, het is allemaal fantastisch,’ zei Bries. ‘Ik beschouw mezelf als een hele beste kerel. Maar... dit lijkt mij een beetje al te onbaatzuchtig. Om niet te zeggen stompzinnig.’

      ‘Goed...’ zei Kelsier. ‘Het is mogelijk dat er voor ons meer uit te halen valt...’

      Vin veerde op en Bries glimlachte.

      ‘De schatkist van onze Opperheer,’ zei Kelsier. ‘De bedoeling is dat wij Yeden van een leger voorzien en van een gelegenheid om de stad over te nemen. Zodra hij het paleis heeft ingenomen, zal hij de schatkist kapen en de aanwezige fondsen gebruiken om de macht veilig te stellen. En een belangrijk deel van die schat is...’

      ‘Het atium van de Opperheer,’ vulde Bries aan.

      Kelsier knikte. ‘Onze overeenkomst met Yeden houdt in dat wij de helft van de voorraad atium krijgen die we in het paleis aantreffen, hoe groot die ook moge zijn.’

      Atium. Vin had erover gehoord, maar het nog nooit gezien. Het was uiterst zeldzaam metaal, waarschijnlijk alleen in gebruik bij de adel.

      Ham glimlachte en zei traag: ‘Tja, dat is bijna zo’n grote buit dat het verleidelijk wordt.’

      ‘Die voorraad atium wordt verondersteld kolossaal te zijn,’ zei Kelsier. ‘De Opperheer verkoopt het metaal slechts in kleine porties en vraagt er enorme sommen geld voor bij de adel. Het kan niet anders of hij houdt een grote reserve achter de hand om er zeker van te zijn dat hij de markt beheerst en genoeg heeft in geval van nood.’

      ‘Dat is waar...’ zei Bries. ‘Maar weet je zeker dat je zoiets als dit wil wagen zo snel na... wat er de laatste keer is gebeurd toen we probeerden het paleis binnen te dringen?’

      ‘Deze keer gaan we het anders aanpakken,’ zei Kelsier. ‘Heren, ik zal eerlijk zijn. Dit wordt geen makkelijk karwei, maar het kan slagen. Het plan is simpel. We moeten een manier vinden om het Luthadelse Garnizoen uit te schakelen, zodat dat niet kan optreden wanneer wij een toestand van chaos creëren in de stad.’

      ‘We hebben een aantal ideeën hoe dat te doen,’ zei Dockson. ‘Maar daar zullen we het later wel over hebben.’

      Kelsier knikte. ‘Vervolgens zal Yeden, in die chaos, met zijn legermacht Luthadel binnenmarcheren, het paleis innemen en de Opperheer gevangennemen. Terwijl Yeden de stad onder zijn controle brengt, stelen wij het atium. We geven de helft aan hem en verdwijnen daarna zelf met de andere helft. Daarna is het zijn zorg om in handen te houden wat hij heeft weten te bemachtigen.’

      ‘Dat klinkt nogal gevaarlijk voor je, Yeden,’ merkte Ham op met een blik op de rebellenleider.

      Die haalde zijn schouders op. ‘Misschien. Maar als we, hoe miraculeus ook, uiteindelijk de macht in het paleis grijpen, dan hebben we tenminste gedaan wat geen andere skaa-opstand ooit eerder bereikt heeft. Het gaat mijn mensen niet om rijkdom – het gaat niet eens om overleven. Het gaat om de wil iets groots, iets fantastisch te doen, om de skaa hoop te geven. Maar ik verwacht niet dat jullie zoiets kunnen begrijpen.’

      Kelsier wierp een kalmerende blik in Yedens richting, en de man snoof en leunde naar achteren. Gebruikte hij nou Ertsmagie? vroeg Vin zich af. Ze had eerder werkrelaties tussen werkgever en bende meegemaakt, en het leek haar dat Yeden eerder aan Kelsiers leiband liep dan andersom.

      Kelsier richtte zijn aandacht weer op Ham en Bries. ‘Dit gaat om meer dan een simpel vertoon van durf. Als we erin slagen het atium te stelen, zal dat hoe dan ook een klap betekenen voor het financiële fundament van de Opperheer. Hij is afhankelijk van de opbrengsten van het atium – zonder kan hij zijn legers niet betalen.

      Zelfs als hij uit onze val weet te ontsnappen, dan is hij nog steeds financieel geruïneerd – dan nemen we de stad, want hij zal niet in staat zijn soldaten te mobiliseren om de stad op Yeden te heroveren. Als het goed uitpakt, verkeert de stad tegen die tijd in chaos en zal ook de adel te zwak zijn om tegen de rebellen op te treden. De Opperheer zal in verwarring achterblijven en geen leger van redelijke omvang meer kunnen organiseren.

      ‘En de kolossis?’ vroeg Ham zacht.

      Kelsier zweeg even. ‘Als hij die schepsels zijn eigen hoofdstad laat binnenmarcheren, zal de vernietiging die dat veroorzaakt zelfs gevaarlijker voor hem zijn dan alleen de financiële instabiliteit. In de chaos die dan ontstaat, zal de provinciale adel in opstand komen en zelf voor koning gaan spelen, terwijl de Opperheer niet over zijn troepen kan beschikken om ze in het gareel te brengen. Yedens rebellen zullen Luthadel in handen houden, en wij, beste vrienden, zullen erg, heel erg rijk zijn. Iedereen krijgt op die manier wat hij wil.’

      ‘Je vergeet het Ministerie van Staal,’ snauwde Knuppel, die bijna vergeten aan de andere kant van de kamer zat. ‘Die Inquisiteurs zullen heus niet toestaan dat wij hun mooie theocratie in chaos zullen veranderen.’

      Kelsier aarzelde en wendde zich toen tot de man met het doorgroefde hoofd. ‘We zullen iets moeten vinden om met het Ministerie af te rekenen. Voor al dat soort problemen zullen wij – als bende – een oplossing moeten vinden. We moeten ook het Luthadelse Garnizoen uitschakelen – we kunnen niets zolang zij de straat in handen hebben. We zullen met een goed idee moeten komen hoe we de stad in chaos kunnen storten, en moeten een manier bedenken om te zorgen dat de Gebieders ons spoor niet kunnen volgen.

      Maar als we dit goed spelen, kunnen we de Opperheer misschien dwingen de paleisgarde te sturen – misschien zelfs de Inquisiteurs – om de orde in de stad te herstellen. Dan is het paleis onbewaakt, wat Yeden vervolgens de perfecte gelegenheid biedt om toe te slaan. Als dat gebeurd is, maakt het niet meer uit wat het Ministerie of het Garnizoen uitvreet – de Opperheer heeft dan niet meer het geld om zijn rijk te kunnen controleren.’

      ‘Ik weet het niet, Kell,’ zei Bries hoofdschuddend. De luchtigheid in zijn stem was verdwenen; hij scheen het plan serieus te overdenken. ‘De Opperheer haalt dat atium ergens vandaan. Stel dat hij daarheen gaat om meer te delven?’

      Ham knikte. ‘Niemand weet waar die atiummijn is.’

      ‘“Niemand” is niet helemaal waar,’ zei Kelsier glimlachend.

      Bries en Ham wisselden een blik.

      ‘Jij weet waar?’ vroeg Ham.

      ‘Natuurlijk,’ zei Kelsier. ‘Ik heb er een jaar van mijn leven doorgebracht.’

      ‘De Mijnen?’ reageerde Ham verbaasd.

      Kelsier knikte. ‘Daarom maakt de Opperheer er een halszaak van dat niemand het daar overleeft – hij kan het zich niet permitteren dat zijn geheim uitlekt. Het is niet gewoon een strafkolonie, niet gewoon een hel waar skaa heen worden gestuurd om te sterven. Het is echt een mijn.’

      ‘Natuurlijk...’ zei Bries.

      Kelsier rechtte zijn rug, liep weg van de bar naar de tafel waar Ham en Bries zaten. ‘Dit is een kans, heren. Een kans om iets groots te verrichten – iets wat geen enkele dievenbende ooit voor elkaar heeft gekregen. Stelen van de Opperheer zelf!

      Maar er is meer. De Mijnen waren bijna mijn dood, en ik kijk sinds mijn ontsnapping... anders tegen de dingen aan. Ik zie hoe de skaa werken zonder enige hoop. Ik zie hoe dievenbendes proberen te overleven op het afval van de aristocratie, hoe zij – en andere skaa – tijdens dat gevecht vaak zelf de dood vinden. Ik zie hoe de skaa-rebellen hun best doen aan de Opperheer weerstand te bieden, en hoe ze er niet in slagen enige vordering daarin te maken.

      De rebellie faalt omdat ze niet slagvaardig is en te wijdverspreid opereert. Iedere keer als een van haar vele lokale groepjes aan kracht wint, worden ze door het Ministerie van Staal vernietigd. Dat is niet de manier om het Laatste Rijk te verslaan, heren. Maar een kleine eenheid, gespecialiseerd en bekwaam, heeft een kans. Wij kunnen eraan werken zonder een al te groot risico te lopen ontdekt te worden. Wij weten hoe we de tentakels van het Ministerie van Staal kunnen ontwijken. Wij weten hoe de hogere adel denkt, en hoe we van hun leden kunnen profiteren. Wij kunnen dit voor elkaar krijgen!’

      Hij bleef een moment naast de tafel van Bries en Ham staan.

      ‘Ik weet het niet, Kell,’ zei Ham. ‘Niet dat ik het oneens ben met je motieven. Het is alleen... nou ja, het lijkt me een nogal dwaze onderneming.’

      Kelsier glimlachte. ‘Dat weet ik. Maar je gaat uiteindelijk toch akkoord, niet?’

      Ham aarzelde even en knikte vervolgens. ‘Je weet dat ik met jouw bende meedoe, wat voor klus het ook is. Het klinkt allemaal te gek voor woorden, maar dat geldt voor de meeste van jouw plannen. Maar... zeg eens eerlijk: ben je serieus van plan om de Opperheer ten val te brengen?’

      Kelsier knikte. En om een of andere reden was Vin bijna geneigd hem te geloven.

      Ham knikte beslist nu. ‘Oké dan. Ik doe mee.’

      ‘Bries?’ vroeg Kelsier.

      De goed geklede man schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het nog niet, Kell. Dit is iets te buitensporig, zelfs voor jou.’

      ‘We hebben je nodig, Bries,’ zei Kell. ‘Niemand kan een menigte tot rust Sussen zoals jij. Als wij een leger op de been willen brengen, hebben we jouw Ertsmagiërs nodig – en jouw speciale krachten.’

      ‘Dat is waar, ja,’ zei Bries. ‘Maar dan nog...’

      Kelsier glimlachte en zette vervolgens iets op tafel – het glas wijn dat Vin voor Bries had ingeschonken. Ze had niet eens gemerkt dat Kelsier het van de bar had gepakt.

      ‘Denk je de uitdaging eens in, Bries,’ zei Kelsier.

      Bries staarde naar het glas en keek vervolgens op naar Kelsier. Ten slotte begon hij te lachen en pakte het glas. ‘Oké. Ik doe mee.’

      ‘Maar het is onmogelijk,’ klonk een norse stem achter uit het vertrek. Knuppel had zijn armen over elkaar geslagen en keek Kelsier boos aan. ‘Wat ben je echt van plan, Kelsier?’

      ‘Ik ben volkomen eerlijk,’ antwoordde Kelsier. ‘Ik ben van plan het atium van de Opperheer te stelen en zijn rijk omver te werpen.’

      ‘Dat lukt je nooit,’ zei de man. ‘Het is een idioot plan. De Inquisiteurs zullen ons allemaal met een haak door onze strot ophangen.’

      ‘Misschien,’ zei Kelsier. ‘Maar denk aan de beloning als het ons lukt. Rijkdom, macht, en een land waar de skaa als mens kunnen leven in plaats van als slaaf.’

       Knuppel snoof oorverdovend. Vervolgens ging hij staan, waarbij zijn stoel achteroverviel. ‘Geen beloning kan ooit genoeg zijn. De Opperheer heeft je al eens geprobeerd te doden – ik begrijp dat je pas tevreden zult zijn als hij zijn zin krijgt.’ En na die woorden draaide de oude man zich om, beende hinkend de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht.

      Er viel een stilte in het rovershol.

      ‘Tja, het ziet ernaar uit dat we een andere Smoker moeten zoeken,’ zei Dockson.

      ‘Je laat hem zomaar vertrekken?’ vroeg Yeden op gebiedende toon. ‘Hij weet alles!’

      Bries grinnikte. ‘Ben jij niet de moralist in ons clubje?’

      ‘Moraliteit heeft hier niets mee te maken,’ zei Yeden. ‘Iemand zo laten gaan is dwaasheid! Hij kan ons binnen een paar minuten de Gebieders op ons dak sturen.’

      Vin knikte instemmend, maar Kelsier schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Zo ga ik niet te werk, Yeden. Ik heb Knuppel voor een vergadering uitgenodigd waar ik een gevaarlijk plan heb besproken – een plan dat sommige mensen misschien als stompzinnig betitelen. Ik laat hem niet uit de weg ruimen omdat hij besluit dat het te gevaarlijk is. Als je dat soort dingen doet, zal er vrij snel niemand meer naar je plannen willen komen luisteren.’

      ‘Bovendien,’ zei Dockson, ‘nodigen we voor dit soort vergaderingen alleen mensen uit die we vertrouwen en die ons niet verraden.’

      Onmogelijk, dacht Vin fronsend. Hij blufte om het moreel van de bende hoog te houden; niemand was in die mate te vertrouwen. Hadden de anderen tenslotte niet beweerd dat Kelsiers fiasco van een paar jaar geleden – de gebeurtenis die hem in de Mijnen van Hathsin had doen belanden – het gevolg was geweest van verraad? Waarschijnlijk had hij op ditzelfde moment al moordenaars achter Knuppel aan gestuurd om zich ervan te verzekeren dat hij niet naar de autoriteiten zou gaan.

      ‘Goed, Yeden,’ zei Kelsier en hij bracht het gesprek weer terug naar het plan. ‘Zij zijn akkoord. Het gaat door. Doe jij nog mee?’

      ‘Geef je soms het rebellengeld terug als ik nee zeg?’ was Yedens wedervraag.

      De enige reactie was een ingehouden grinniken van Ham. Yedens gezichtsuitdrukking verduisterde, maar hij schudde zijn hoofd. ‘Alsof ik een andere mogelijkheid heb...’

      ‘Ho, nou niet klagen,’ zei Kelsier. ‘Je maakt nu officieel deel uit van onze dievenbende, dus kun je net zo goed bij ons komen zitten.’

      Yeden aarzelde even, zuchtte en kwam vervolgens aan de tafel van Bries, Ham en Dockson zitten, waar Kelsier naast stond. Vin zat nog aan de tafel ernaast. Kelsier draaide zich naar Vin om. ‘En jij, Vin?’

      Ze aarzelde. Waarom vraagt hij me dat? Hij weet heel goed dat hij me in zijn macht heeft. De klus doet er niet toe, zolang ik maar te weten kan komen wat hij weet.

      Kelsier wachtte af.

      ‘Ik doe mee,’ zei Vin, ervan uitgaand dat hij dat wilde horen.

      Ze had blijkbaar juist gegokt, want Kelsier glimlachte en gebaarde met zijn hoofd naar de laatste stoel aan de tafel.

      Vin zuchtte, maar deed wat van haar verwacht werd. Ze stond op en ging op de laatste lege stoel zitten.

      ‘Wie is dat kind?’ vroeg Yeden.

      ‘De koppelaar,’ zei Bries.

      Kelsier trok zijn wenkbrauwen op.’ Eigenlijk is Vin een soort nieuwe rekruut. Een paar maanden geleden betrapte mijn broer haar erop dat ze bezig was zijn emoties te Sussen.’

      ‘Een Susser dus,’ zei Ham. ‘Zo eentje kunnen we altijd wel gebruiken.’

      ‘Nou,’ merkte Kelsier op, ‘het lijkt erop dat ze ook menselijke emotie kan Rellen.’

      Bries schrok.

      ‘Echt waar?’ reageerde Ham.

      Kelsier knikte. ‘Dox en ik hebben haar een paar uur geleden nog getest.’

      Bries grinnikte. ‘En daarnet heb ik haar nog gezegd dat ze waarschijnlijk behalve jou nooit een Nevelmens zou ontmoeten.’

      ‘Een tweede Nevelmens in de club...’ zei Ham waarderend. ‘Nou, dat verhoogt onze kansen wellicht.’

      ‘Wat beweer je nou?’ sputterde Yeden tegen. ‘Skaa kunnen geen Nevelmens zijn. Ik weet niet eens zeker of er wel Nevelmensen bestaan! Ik ben er tenminste nog nooit een tegengekomen.’

      Met opgetrokken wenkbrauwen legde Bries een hand op Yedens schouder. ‘Jij moet niet zoveel kletsen, vriend,’ opperde hij. ‘Dan klink je een stuk minder onnozel.’

      Yeden schudde Bries’ hand af, en Ham lachte. Vin keek stil voor zich uit en overdacht wat Kelsier allemaal had gezegd. Het deel over het stelen van het atium was aantrekkelijk, maar om daarvoor de macht te grijpen in de stad? Waren deze mannen echt zo roekeloos?

      Kelsier trok voor zichzelf een stoel bij de tafel, draaide hem om en ging, met zijn armen steunend op de leuning, erop zitten.

      ‘Goed,’ zei hij. ‘We hebben een bende bij elkaar. Op de volgende vergadering gaan we in op details, maar ik wil dat jullie erover nadenken. Ik heb zelf wel wat ideeën, maar ik wil dat er door verse geesten naar de zaak gekeken wordt. We moeten bedenken hoe we het Luthadelse Garnizoen de stad uit kunnen lokken, en hoe we een chaos kunnen veroorzaken die zo groot is dat de Grote Huizen niet de gelegenheid krijgen hun eenheden te mobiliseren om Yedens leger tegen te houden.’

      Alle leden van de groep knikten, op Yeden na.

      ‘Voordat we een eind aan deze vergadering maken,’ vervolgde Kelsier, ‘is er nog een deel van het plan waarvoor ik jullie wil waarschuwen.’

      ‘Voor nog meer?’ vroeg Bries grinnikend. ‘Het stelen van de schat van de Opperheer en het ten val brengen van zijn rijk zijn niet voldoende?’

      ‘Nee,’ zei Kelsier. ‘Als ik de gelegenheid krijg, zal ik hem ook doden.’

      Stilte.

      ‘Kelsier,’ zei Ham zachtjes. ‘De Opperheer is de Splinter der Oneindigheid. Hij is een deel van god zelf. Je kunt hem niet doden. Zelfs hem gevangennemen zal waarschijnlijk al onmogelijk blijken.’

      Kelsier antwoordde niet, maar zijn blik straalde vastberadenheid uit.

      Dat is het dus, dacht Vin. Hij is krankzinnig.

      ‘De Opperheer en ik,’ zei Kelsier zacht, ‘wij hebben nog een rekening openstaan. Hij heeft Mare van me afgenomen, en mij bijna van mijn verstand beroofd. Ik geef toe dat dit plan deels om wraak gaat. We gaan hem zijn bewind, zijn huis en zijn fortuin afnemen.

      Maar om dat te kunnen doen, moeten we ons ook van hem ontdoen. Misschien door hem in zijn eigen kerkers op te sluiten – op z’n minst moeten we hem uit zijn eigen stad zien te krijgen. Maar er is ook een veel betere mogelijkheid. Diep in die mijnen waar hij me heen stuurde, Brak ik, waarna ik me bewust werd van mijn Ertsmagische krachten. Die wil ik nu gebruiken om hem te doden.’

      Kelsier stak zijn hand in de zak van zijn kostuum en haalde er iets uit. Hij zette het op de tafel.

      ‘In het noorden leeft een legende,’ zei Kelsier. ‘Die vertelt dat de Opperheer niet onsterfelijk is – niet helemaal. Daarin wordt gezegd dat hij door het juiste metaal gedood kan worden. Het Elfde Metaal. Dit metaal.’

      Alle ogen richtten zich op het voorwerp op tafel. Het was een dun staafje metaal, misschien zo lang en dik als Vins pink, glad en recht aan vier zijden. Zilverachtig wit van kleur.

      ‘Het Elfde Metaal?’ reageerde Bries onzeker. ‘Ik heb nog nooit van die legende gehoord.’

      ‘De Opperheer heeft verboden erover te spreken,’ zei Kelsier. ‘Maar als je weet waar je moet zoeken, kun je hem vinden. De Ertsmagische theorie heeft het over tien metalen: de acht basismetalen en de twee hoge metalen. Maar er bestaat er nog een, bij de meeste mensen onbekend. Een veel krachtiger metaal dan de overige tien.’

      Bries trok sceptisch zijn wenkbrauwen op.

      Yeden echter leek geïntrigeerd. ‘En dat metaal kan op een of andere manier de dood van de Opperheer veroorzaken?’

      Kelsier knikte. ‘Dat is zijn zwakke plek. Het Ministerie van Staal wil iedereen doen geloven dat hij onsterfelijk is, maar zelfs híj kan gedood worden – door een Ertsmagiër die dit brandt.’

      Ham pakte het staafje metaal op. ‘Waar heb je het vandaan?’

      ‘Het noorden,’ zei Kelsier. ‘Een land vlak bij het Verre Schiereiland, een land waar mensen zich nog herinneren hoe hun oude koninkrijk werd genoemd in de dagen voor de Verheffing.’

      ‘Hoe werkt het?’ vroeg Bries.

      ‘Ik weet het niet zeker,’ zei Kelsier eerlijk. ‘Maar ik zal erachter komen.’

      Ham bestudeerde het stukje porseleinkleurig metaal, terwijl hij het tussen zijn vingers liet draaien.

      De Opperheer doden? dacht Vin. De Opperheer was een kracht, zoals de wind of de nevel. Niet iets wat je zomaar doodt. Zo’n kracht leefde niet echt, hij bestónd gewoon.

      ‘Overigens,’ zei Kelsier, terwijl hij het stukje metaal van Ham aanpakte, ‘hoeven jullie je daar geen zorgen over te maken. Het doden van de Opperheer is mijn taak. Als het onmogelijk blijkt, nemen we er genoegen mee hem de stad uit te lokken, om hem vervolgens volledig kaal te plukken. Maar ik vind wel dat jullie moeten weten wat ik van plan ben.’

      Ik heb mezelf aan een gek verbonden, dacht Vin berustend. Maar dat maakte niet uit – zolang hij haar maar alles leerde over haar Ertsmagie.

Het laatste rijk
titlepage.xhtml
Sanderson_Laatste_Rijk.html
Sanderson_Laatste_Rijk-1.html
Sanderson_Laatste_Rijk-2.html
Sanderson_Laatste_Rijk-3.html
Sanderson_Laatste_Rijk-4.html
Sanderson_Laatste_Rijk-5.html
Sanderson_Laatste_Rijk-6.html
Sanderson_Laatste_Rijk-7.html
Sanderson_Laatste_Rijk-8.html
Sanderson_Laatste_Rijk-9.html
Sanderson_Laatste_Rijk-10.html
Sanderson_Laatste_Rijk-11.html
Sanderson_Laatste_Rijk-12.html
Sanderson_Laatste_Rijk-13.html
Sanderson_Laatste_Rijk-14.html
Sanderson_Laatste_Rijk-15.html
Sanderson_Laatste_Rijk-16.html
Sanderson_Laatste_Rijk-17.html
Sanderson_Laatste_Rijk-18.html
Sanderson_Laatste_Rijk-19.html
Sanderson_Laatste_Rijk-20.html
Sanderson_Laatste_Rijk-21.html
Sanderson_Laatste_Rijk-22.html
Sanderson_Laatste_Rijk-23.html
Sanderson_Laatste_Rijk-24.html
Sanderson_Laatste_Rijk-25.html
Sanderson_Laatste_Rijk-26.html
Sanderson_Laatste_Rijk-27.html
Sanderson_Laatste_Rijk-28.html
Sanderson_Laatste_Rijk-29.html
Sanderson_Laatste_Rijk-30.html
Sanderson_Laatste_Rijk-31.html
Sanderson_Laatste_Rijk-32.html
Sanderson_Laatste_Rijk-33.html
Sanderson_Laatste_Rijk-34.html
Sanderson_Laatste_Rijk-35.html
Sanderson_Laatste_Rijk-36.html
Sanderson_Laatste_Rijk-37.html
Sanderson_Laatste_Rijk-38.html
Sanderson_Laatste_Rijk-39.html
Sanderson_Laatste_Rijk-40.html
Sanderson_Laatste_Rijk-41.html
Sanderson_Laatste_Rijk-42.html
Sanderson_Laatste_Rijk-43.html
Sanderson_Laatste_Rijk-44.html
Sanderson_Laatste_Rijk-45.html
Sanderson_Laatste_Rijk-46.html
Sanderson_Laatste_Rijk-47.html
Sanderson_Laatste_Rijk-48.html
Sanderson_Laatste_Rijk-49.html
Sanderson_Laatste_Rijk-50.html
Sanderson_Laatste_Rijk-51.html
Sanderson_Laatste_Rijk-52.html
Sanderson_Laatste_Rijk-53.xhtml