Ik slaap iedere nacht maar een paar uur. We moeten doorzetten, iedere dag zo ver mogelijk zien te reizen – maar als ik dan eindelijk lig, kan ik de slaap niet vatten. Dezelfde gedachten die me overdag kwellen, worden door de stilte van de nacht alleen maar nog dwingender.
En boven alles uit hoor ik dat dreunende geluid dat van boven komt, het pulseren van de bergen. Het geluid dat me met iedere dreun dichter naar zich toe trekt.
23
‘ZE ZEGGEN DAT DE DOOD van de gebroeders Geffenry een vergelding was voor de moord op Heer Entrone,’ zei Vrouwe Kliss zachtjes. Achter het groepje gasten bij wie Vin zat, speelden muzikanten op hun podium, maar het was al laat en er werd door weinig mensen meer gedanst.
De feestgangers rond Vrouwe Kliss keken verbaasd bij het horen van het nieuws. Ze waren met z’n zessen, Vin en haar metgezel – een zekere Milen Davenpleu, een jonge erfgenaam van een lager Huis – inbegrepen.
‘Maar Kliss, werkelijk,’ zei Milen. ‘De Huizen Geffenry en Tekiel zijn bondgenoten. Waarom zou een moordenaar van de Tekiels twee Geffenry’s doden?’
‘Inderdaad, waarom?’ zei Kliss, waarbij ze samenzweerderig naar voren leunde. Haar enorme blonde opgestoken haarknot deinde mee. Gevoel voor mode was nooit haar sterkste kant geweest, maar Kliss was een geweldige roddeltante.
‘Weten jullie nog hoe Heer Entrone dood gevonden werd in de tuinen van de Tekiels?’ vroeg Kliss. ‘Het léék dus logisch dat een van de vijanden van Huis Tekiel de moord had gepleegd. Maar Huis Geffenry heeft de Tekiels om een bondgenootschap verzocht – blijkbaar hebben sommigen in dat Huis gedacht dat als er iets zou gebeuren wat de Tekiels in vuur en vlam zou zetten, ze eerder geneigd zouden zijn om zo’n bondgenootschap aan te gaan.’
‘Je wilt beweren dat Geffenry bewúst een bondgenoot van Tekiel heeft vermoord?’ vroeg Rene, de metgezel van Kliss. Hij trok nadenkend zijn overvloedig aanwezige wenkbrauwen in een frons.
Kliss klopte Rene op zijn arm. ‘Doe er maar niet te ingewikkeld over, schat,’ raadde zij hem aan, om vervolgens de conversatie te vervolgen. ‘Begrijpen jullie het dan niet? Door in het geheim Heer Entrone te vermoorden, hoopte Huis Geffenry het beoogde bondgenootschap te krijgen. Dat zou hun namelijk toegang verschaffen tot Tekiels kanaalroutes door de oostelijke vlakten.’
‘Maar het heeft averechts uitgepakt,’ zei Milen bedachtzaam. ‘Tekiel heeft hun plannetje ontdekt en heeft Ardous en Callins vermoord.’
‘Tijdens het laatste bal heb ik nog een paar keer met Ardous gedanst,’ zei Vin. En nu is hij dood, zijn lijk achtergelaten in de straten van een skaa-achterbuurt.
‘O?’ vroeg Milen. ‘En kon hij er wat van?’
Vin haalde haar schouders op. ‘Niet veel.’ Is dat alles wat je weet te vragen, Milen? Er is een man vermoord en je wilt alleen maar weten of ik hem leuker vond dan jou?
‘En nu danst hij met de wormen,’ zei Tyden, de laatste man in het groepje.
Milen had voor de grap een medelijdend lachje over, wat meer was dan de opmerking verdiende. Tydens pogingen lollig te wezen lieten nogal te wensen over. Hij leek het type dat meer gepast zou hebben tussen het tuig van Camons bende dan tussen de edelen in een danszaal.
Logisch. Dox zegt toch dat ze in wezen allemaal zo zijn.
Vins gesprek met Dockson beheerste nog steeds haar gedachten. Toen ze voor het eerst naar een adellijk dansfeest ging – de nacht die bijna haar dood had betekend – had ze alleen maar gedacht hoe nep alles was. Wat was er gebeurd dat die eerste indruk inmiddels gewist leek? Hoe had ze zich zo kunnen laten bedotten, waarom was ze hun beheersing en pracht zo gaan bewonderen?
Maar nu boezemde iedere adellijke arm om haar middel haar afschuw in – alsof ze de verrotting in hun hart kon voelen. Hoeveel skaa had Milen vermoord? En Tyden? Hij leek haar het type dat wel van een nachtje met hoeren hield.
Maar toch bleef ze haar spel spelen. Ze had eindelijk voor haar zwarte jurk gekozen, omdat ze het gevoel had zich zo af te zetten tegen de andere vrouwen met hun vrolijke kleuren en glimlachjes. Maar ze kon hun gezelschap niet mijden; nu pas begon Vin het soort vertrouwelijkheden te horen waar haar bende op zat te wachten. Kelsier zou opgetogen zijn te horen dat zijn plan voor Huis Tekiel werkte, en dat was niet het enige wat ze ontdekte. Ze kreeg tientallen nieuwtjes te horen die van nut zouden kunnen zijn bij het werk van de bende.
Een van die nieuwtjes betrof Huis Ventra. De familie was voorraden aan het inslaan voor de langdurige Huizenoorlog die werd verwacht; het feit dat Elend bij nog veel minder bals aanwezig was dan voorheen, was daar ook een bewijs van. Niet dat Vin dat iets kon schelen. Als hij wel verscheen, ging hij haar meestal uit de weg, en zij wilde toch ook niet met hem praten. Door wat Dockson haar had verteld, vreesde ze moeite te hebben zich tegenover Elend beschaafd te gedragen.
‘Milen?’ vroeg Heer Rene. ‘Ben je nog steeds van plan morgen mee te doen met een spelletje schelpen?’
‘Natuurlijk, Rene,’ zei Milen.
‘Had je dat pas ook niet beloofd?’ vroeg Tyden.
‘Ik kom echt wel,’ zei Milen. ‘De laatste keer kwam er iets tussen.’
‘En dat gaat deze keer niet gebeuren?’ vroeg Tyden. ‘Je weet dat we zonder vierde man niet kunnen spelen. Als je niet zeker weet of je komt, kunnen we nog iemand anders...’
Milen zuchtte, stak zijn hand op en gebaarde kort naar opzij. Die beweging trok Vins aandacht – ze had de conversatie maar met een half oor gevolgd. Ze keek opzij en ging van schrik bijna staan toen ze een Gebieder op de groep zag afstappen.
Tot dusverre was het haar gelukt alle Gebieders op de bals te ontlopen. Na haar eerste ontmoeting met een hoge prelan, een paar maanden geleden – en de daaruit voortvloeiende interesse van een Inquisiteur voor haar persoon – was ze bevreesd geweest zich zelfs maar in de buurt van een Gebieder te wagen.
De Gebieder naderde met een griezelige glimlach om de lippen. Misschien was het ook wel de manier waarop hij zijn armen gevouwen voor zich hield, zijn handen verborgen in de grijze mouwen. Misschien waren het de tatoeages in de gerimpelde oude huid rond zijn ogen. Misschien was het de manier waarop hij haar bekeek; het leek of hij door haar vermomming heen kon kijken. Dit was niet alleen een edelman, dit was een Gebieder – de ogen van de Opperheer, de uitvoerder van zijn gezag.
De Gebieder bleef bij de groep staan. Zijn tatoeages bestempelden hem als een lid van het Kanton van Orthodoxie, de belangrijkste bureaucratische arm van het Ministerie. Hij liet zijn blik over de groep gaan en vroeg met vleiende stem: ‘Ja?’
Milen haalde wat muntgeld tevoorschijn. ‘Ik beloof hierbij morgen deze twee te ontmoeten voor een spelletje schelpen,’ zei hij en hij overhandigde het geld aan de oudere Gebieder.
Het scheen haar een dwaze reden om een Gebieder te roepen – zo dacht Vin tenminste. De Gebieder lachte hem echter niet uit, noch wees hij hem op de frivoliteit van zijn verzoek. Hij glimlachte alleen maar, pakte de munten even snel aan als iedere andere dief en zei: ‘Ik ben er getuige van, Heer Milen.’
‘Tevreden?’ vroeg Milen aan de andere twee.
Ze knikten.
De Gebieder draaide zich om zonder Vin een blik waardig te keuren en liep op z’n gemak weg. Terwijl ze zijn schuifelende gestalte nakeek, slaakte ze zachtjes een zucht van opluchting.
Zij moeten van alles wat er op het hof gebeurd op de hoogte zijn, realiseerde ze zich. Als de adel hen al als getuige vraagt bij dit soort eenvoudige zaken... hoe meer ze over het Ministerie te weten kwam, hoe meer het tot haar doordrong hoe slim de Opperheer het had geregeld. Ze traden als getuige op bij iedere handelstransactie; Dockson en Renoux hadden dagelijks met hen te maken. Alleen zij konden huwelijken, scheidingen, landverkopen of het erven van titels bekrachtigen. Als er bij een gebeurtenis geen Gebieder als getuige optrad, was die simpelweg niet gebeurd, en als iemand een document zonder zegel produceerde, kon het net zo goed niet geschreven zijn.
Vin schudde haar hoofd terwijl het gesprek inmiddels over andere zaken ging. Het was een lange avond geweest en haar hoofd was gevuld met allerlei informatie die ze op de terugweg naar Fellise nog moest opschrijven.
‘Neem me niet kwalijk, Heer Milen,’ zei ze met een hand op zijn arm – hoewel die aanraking haar licht deed huiveren. ‘Ik geloof dat het tijd wordt om me terug te trekken.’
‘Dan breng ik je even naar je rijtuig,’ zei hij.
‘Dat is niet nodig,’ zei ze liefjes. ‘Ik wil mezelf eerst wat opfrissen, en dan moet ik toch nog wachten op mijn Terrisman. Ik ga wel even aan onze tafel zitten.’
‘Ook goed,’ zei hij met een respectvol knikje.
‘Ga maar, Valette,’ zei Kliss. ‘Maar dan zul je nooit mijn nieuwtje horen over het Ministerie...’
Vin aarzelde. ‘Welk nieuwtje?’
Kliss’ ogen twinkelden terwijl ze nog een blik op de verdwijnende Gebieder wierp. ‘De Inquisiteurs hebben het heel druk. Ze hebben de laatste maanden twee keer zoveel skaa-dievenbendes te grazen genomen als anders. Ze nemen ze niet eens meer gevangen om ze later te kunnen executeren – ze laten ze allemaal voor dood achter.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Milen sceptisch. Hij zag er zo eerlijk en edel uit. Je zou nooit geloven hoe hij in werkelijkheid was.
‘Ik heb zo mijn bronnen,’ zei Kliss met een lachje. ‘Deze middag nog hebben de Inquisiteurs een bende opgerold. Met het hoofdkwartier niet ver van hier.’
Vin voelde zich verkillen. Ze bevonden zich niet erg ver van Knuppels winkel... Nee, zij kunnen het niet zijn. Dockson en de rest zijn te slim. Zelfs met Kelsier buiten de stad, zijn ze toch veilig.
‘Vervloekte dieven,’ brieste Tyden. ‘Die verdomde skaa kennen hun plaats niet. Is het voedsel en de kleding die we hun verstrekken al niet diefstal genoeg?’
‘Het is al verbazingwekkend dat die schepsels als dieven kunnen overleven,’ zei Carlee, Tydens jonge echtgenote, met haar poeslieve stemmetje. ‘Ik begrijp gewoon niet hoe incompetent je moet zijn om je door skaa te laten bestelen.’
Tyden kreeg een kleur en Vin bekeek hem nieuwsgierig. Carlee zei zelden iets, behalve als ze de kans kreeg om haar echtgenoot een steek onder water te geven. Hij heeft zich vast laten bestelen. Misschien een gevalletje van oplichting?
Terwijl ze de informatie in zich opnam om die later te onderzoeken, draaide Vin zich om om te vertrekken – en kwam recht tegenover een nieuwkomer te staan: Shan Elariel.
Elends voormalige verloofde zag er zoals gewoonlijk onberispelijk uit. Haar lange, kastanjebruine haar vertoonde een bijna lichtgevende glans, en haar prachtige figuur herinnerde Vin eraan hoe mager ze zelf was. Zelfbewust op een manier die een zelfverzekerde persoon nog onzeker kon maken, vertegenwoordigde Shan precies – zoals Vin langzamerhand begon te begrijpen – datgene wat de adel verstond onder de perfecte vrouw.
De mannen in Vins clubje knikten haar respectvol toe, en de vrouwen maakten een reverence, vereerd dat een zo belangrijk iemand zich in hun conversatie wilde mengen. Vin keek opzij naar een mogelijkheid om te ontsnappen, maar Shan stond pal voor haar.
Shan glimlachte. ‘Ach, Heer Milen,’ zei ze tegen Vins metgezel, ‘wat jammer voor u dat uw oorspronkelijke afspraak juist vanavond ziek werd. Het schijnt dat u geen andere keus overbleef.’
Milen bloosde. Shans opmerking bracht hem in een moeilijke positie. Zou hij, als hij Vin verdedigde, de gramschap van deze machtige vrouw durven riskeren? Of zou hij in plaats daarvan met Shan instemmen en simpelweg zijn afspraak beledigen?
Hij koos de weg van de lafaard: hij negeerde de opmerking. ‘Vrouwe Shan, het is een genoegen dat u zich bij ons wenst te voegen.’
‘Inderdaad,’ zei Shan gladjes. Haar ogen glinsterden van plezier toen ze zag hoe ongemakkelijk Vin zich voelde.
Rotwijf! dacht Vin. Het leek erop dat zodra Shan zich begon te vervelen, ze altijd op zoek ging naar Vin, om haar voor de lol in verlegenheid te brengen.
‘Maar,’ zei Shan, ‘ik vrees dat het niet mijn bedoeling is met jullie te babbelen. Hoe onplezierig ook, ik heb iets te bespreken met het Renoux-meisje. Dus als jullie ons willen excuseren?’
‘Natuurlijk, vrouwe,’ zei Milen, terwijl hij naar achteren stapte. ‘Vrouwe Valette, ik dank u voor uw gezelschap van vanavond.’
Vin knikte hem en de anderen toe met het gevoel dat ze aangeschoten wild was dat door de kudde in de steek werd gelaten. Deze avond had ze écht liever niet met Shan willen spreken.
‘Vrouwe Shan,’ zei Vin zodra ze alleen waren. ‘Ik denk dat uw belangstelling voor mij ongegrond is. Ik heb de laatste tijd nauwelijks tijd met Elend doorgebracht.’
‘Dat weet ik,’ zei Shan. ‘Het heeft er alle schijn van dat ik je bekwaamheid overschat heb, kind. Men zou denken dat als je de gunst verwerft van een man die zoveel belangrijker is dan jezelf, je hem niet zo gemakkelijk zou laten ontsnappen.’
Zou ze eigenlijk niet jaloers moeten zijn? dacht Vin, terwijl ze de neiging onderdrukte om ineen te krimpen bij de onvermijdelijke aanraking van haar emoties door Shans Ertsmagie. Zou ze me niet moeten haten omdat ik haar plaats innam?
Maar zo ging het niet bij de adel. Vin stelde niets voor – niet meer dan kortstondige afleiding. Shan was helemaal niet geïnteresseerd in het terugwinnen van Elends affectie; ze wilde alleen maar de man die haar versmaad had op een of andere manier kwetsen.
‘Een verstandig meisje zou proberen zich in een positie te manoeuvreren om het enige voordeel dat ze op een gegeven moment heeft uit te buiten,’ zei Shan. ‘Als jij denkt dat er ooit nog een andere edelman enige aandacht aan je zal besteden, heb je het mis. Elend houdt ervan het hof te choqueren – en natuurlijk koos hij ervoor dat te doen met de meest alledaagse en domste vrouw die hij kon vinden. Maak toch van de gelegenheid gebruik, een andere zul je niet snel krijgen.’
Vin knarsetandde bij het aanhoren van de beledigingen en het ondergaan van het Ertsmagische gemanipuleer; Shan had er duidelijk een kunst van gemaakt mensen te dwingen iedere belediging te slikken die zij maar wilde uiten.
‘Goed,’ vervolgde Shan, ‘ik wil geïnformeerd worden over bepaalde geschriften die Elend in zijn bezit heeft. Je kunt toch wel lézen?’
Vin knikte kort.
‘Mooi,’ zei Shan. ‘Alles wat je hoeft te doen is de titels van zijn boeken onthouden – niet die op de omslagen staan, die kunnen misleidend zijn. Lees liever de eerste pagina’s, en breng dan daarover verslag uit.’
‘En als ik nou aan Elend vertel wat u van plan bent?’
Shan lachte. ‘Lief kind, je hebt geen idéé wat ik van plan ben. En bovendien, nu je wat beter in hofkringen ingevoerd bent besef je toch wel dat mij verraden niet iets is dat je ook maar zou willen overwegen.’
En dat gezegd hebbende, liep Shan weg, onmiddellijk omringd door een verzameling adellijke fans uit de directe omgeving. De invloed van het Sussen van Shan nam af en Vin voelde haar frustratie en woede weer oplaaien. Er was een tijd geweest dat ze gewoon zou zijn weggerend, omdat haar ego toch al zo vermorzeld was dat de beledigingen van Shan haar niets meer konden schelen. Vanavond echter merkte ze dat ze graag een manier had geweten om terug te slaan.
Rustig maar. Dit is juist goed. Je bent nu een pion in de plannen die tussen de Grote Huizen spelen – de meeste leden van de lagere adel zouden waarschijnlijk van zo’n mogelijkheid dromen.
Ze zuchtte en keerde terug naar de nu verlaten tafel die ze met Milen had gedeeld. Deze avond speelde het bal zich af in het prachtige Slot Hasting. De hoge, ronde slottoren werd omringd door zes bijtorens die allemaal net los van de hoofdtoren waren opgetrokken en ermee verbonden werden door muurhoge weergangen. Alle zeven torens waren voorzien van glas-in-loodramen, die in spiraalvormige patronen de buitenmuren sierden.
De balzaal bevond zich op de bovenste verdieping van de centrale toren. Gelukkig zorgde een door skaa aangedreven liftsysteem ervoor dat de adellijke gasten niet helemaal naar boven hoefden te lopen. De balzaal zelf was niet zo spectaculair als sommige andere die Vin had bezocht – niet meer dan een bijna rechthoekige ruimte met gewelfde plafonds en helemaal rondom gekleurde glazen ramen.
Grappig, hoe makkelijk je afgestompt kan raken, dacht Vin. Misschien is dat de reden dat edelen van die verschrikkelijke dingen doen. Ze hebben al zo lang mensen gedood dat ze er niet meer door geraakt worden.
Ze vroeg een bediende om Sazed te halen en ging zitten om haar voeten wat rust te gunnen. Ik wil dat Kelsier een beetje opschiet en terugkomt, dacht ze. De bende, Vin inbegrepen, scheen minder gemotiveerd te zijn als hij er niet was. Niet dat ze niet wilde werken, maar Kelsiers humor en optimisme hielden haar in beweging.
Vin keek gedachteloos op en haar blik trof Elend Ventra, die op korte afstand stond te praten met een paar ander jonge edelen. Ze verstijfde. Een deel van haar – het deel Vin – wilde wegrennen en zich verstoppen. Ze paste zo, inclusief jurk, onder de tafel.
Vreemd genoeg bleek het deel Valette echter sterker. Ik moet met hem praten, dacht ze. Niet vanwege Shan, maar omdat ik de waarheid wil weten. Dockson overdreef. Dat kan niet anders.
Wanneer was ze zo strijdbaar geworden? Zelfs nadat ze was opgestaan, was Vin nog verbaasd over haar vastberadenheid. Ze liep de balzaal door – onderweg heel even haar zwarte jurk controlerend. Een van Elends metgezellen tikte hem op zijn schouder en knikte in Vins richting. Elend draaide zich om en de twee andere mannen trokken zich terug.
‘Dag, Valette,’ zei hij terwijl ze voor hem bleef staan. ‘Ik ben laat aangekomen. Ik wist niet eens dat je er was.’
Leugenaar. Natuurlijk wist je dat. Valette zou het bal van de Hastings toch nooit willen mislopen. Hoe moest ze beginnen? Hoe moest ze het vragen? ‘Je ontloopt me,’ zei ze.
‘Nee, dat zou ik niet willen zeggen. Ik heb het alleen druk gehad. Huiselijke zaken, begrijp je. Bovendien heb ik je gewaarschuwd dat ik ongemanierd was en...’ Zijn stem stierf weg. ‘Valette? Is alles wel goed met je?’
Het drong tot Vin door dat ze een beetje stond te snotteren, en ze voelde een traan over haar wang lopen. Idioot! dacht ze, haar ogen bettend met Lestibournes zakdoek. Je ruïneert je make-up!
‘Valette, je staat te rillen!’ zei Elend bezorgd. ‘Kom mee naar het balkon voor wat frisse lucht.’
Ze liet zich door hem meevoeren, weg van het geluid van de muziek en de pratende mensen en ineens stapten ze de stille, donkere nacht in. Het balkon – een van de vele die boven uit de centrale Hasting-toren staken – was verlaten. Er was een enkele stenen lantaarn die onderdeel was van de balustrade en er stonden een paar smaakvol gearrangeerde planten in de hoeken.
In de lucht dreef mist, aanwezig als altijd, maar de warmte van de slottoren was zo sterk aanwezig dat de nevels zwak waren. Elend besteedde er geen aandacht aan. Net als de meeste edelen beschouwde hij de angst voor de nevels als een dwaas bijgeloof van de skaa – wat volgens Vin terecht was.
‘Nou, waar gaat het om?’ vroeg Elend. ‘Ik geef toe dat ik je heb genegeerd. Het spijt me. Dat verdiende je niet, alleen ik dacht... dat je je zo goed aan leek te passen dat je geen lastpak als ik erbij zou...’
‘Heb je ooit met een skaa-vrouw geslapen?’ vroeg Vin.
Elend, van zijn stuk gebracht, dacht even na. ‘Gaat het daarover? Wie heeft je dat verteld?’
‘Ja of nee?’ wilde Vin weten.
Elend zweeg.
Bij de Opperheer. Het is waar.
‘Ga zitten,’ zei Elend, die een stoel voor haar pakte.
‘Het is waar, is het niet?’ zei Vin, die nu zat. ‘Jij hebt het ook gedaan. Hij had gelijk, jullie zijn allemaal monsters.’
‘Ik...’ hij legde een hand op Vins arm, maar ze trok hem weg, terwijl er een traan van haar gezicht op haar jurk viel. Ze bracht een hand naar haar gezicht en veegde haar ogen af. De zakdoek kleurde zwart van haar make-up.
‘Het gebeurde toen ik dertien was,’ zei Elend rustig. ‘Mijn vader dacht dat het tijd werd dat ik “een man” werd. Ik had geen idee dat ze daarna het meisje zouden ombrengen, Valette, eerlijk waar, ik wist het niet.’
‘En daarna?’ wilde ze weten, terwijl ze langzaam kwaad werd. ‘Aan de dood van hoeveel meisjes ben jij schuldig, Elend Ventra?’
‘Geen een! Nooit meer, Valette. Niet nadat ik erachter was gekomen wat er die eerste keer was gebeurd.’
‘En je verwacht dat ik dat geloof?’
‘Ik weet het niet,’ zei Elend. ‘Luister, ik weet dat het mode onder de vrouwen aan het hof is om alle mannen als bruten te beschouwen, maar je moet mij geloven. We zijn niet allemaal zo.’
‘Er is mij verteld dat dat wel zo is,’ zei Vin.
‘Door wie? Plattelandsadel? Valette, ze kennen ons niet. Ze zijn jaloers omdat wij de meeste kanaalroutes in handen hebben – en misschien is dat ook wel terecht. Maar hun afgunst maakt nog geen vreselijke mensen van ons.’
‘Welk percentage?’ vroeg Vin. ‘Hoeveel edelen doen die dingen?’
‘Misschien een derde deel,’ zei Elend. ‘Ik weet het niet zeker. Het zijn niet de types met wie ik mijn tijd doorbreng.’
Ze wilde hem geloven en dat verlangen had haar alleen maar sceptischer moeten maken. Maar toen ze in zijn ogen keek – ogen die ze altijd al zo eerlijk had gevonden – ging ze voor de bijl. Voor het eerst in haar leven negeerde ze Reens fluisteringen volledig en geloofde ze iets zonder verder voorbehoud.
‘Een derde,’ fluisterde ze. Zoveel. Maar dat is beter dan allemaal. Ze bette haar ogen en Elend zag de zakdoek.
‘Wie heeft je die gegeven?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Een vrijer,’ zei Vin.
‘Is hij degene die je die dingen over mij heeft verteld?’
‘Nee, dat was iemand anders,’ zei Vin. ‘Hij zei... dat alle edelen – of beter gezegd, alle Luthadelse edelen – verschrikkelijke mensen waren. Hij zei dat de vrouwen aan het hof het niet eens als overspel beschouwen als hun echtgenoten met skaa-hoeren slapen.’
Elend snoof. ‘Jouw informant kent de vrouwen slecht, ik daag je uit één vrouw te vinden die het niets kan schelen als haar echtgenoot het met een ander houdt – skaa of van adel.’
Vin knikte en haalde diep adem om te kalmeren. Ze voelde zich belachelijk... maar ook gerustgesteld. Elend hurkte naast haar stoel neer, duidelijk nog bezorgd.
‘Dus,’ zei ze, ‘jouw vader hoort bij dat derde deel?’
In het bleke licht was te zien dat Elend bloosde, zijn blik neergeslagen. ‘Hij houdt er allerlei liefjes op na – skaa, adellijke, het maakt hem niets uit. Ik denk nog steeds aan die nacht, Valette. Ik zou wensen... Ik weet het niet.’
‘Het was niet jouw schuld, Elend,’ zei ze. ‘Je was maar een dertienjarige jongen die deed wat zijn vader hem zei.’
Elend wendde zijn blik af, maar ze had de woede en schaamte in zijn ogen gezien. ‘Iemand moet een eind aan die praktijken maken,’ zei hij zacht, en Vin werd getroffen door de intensiteit in zijn stem.
Dit is een man die om anderen geeft, dacht ze. Een man zoals Kelsier, of Dockson. Een goed mens. Waarom zien ze dat niet?
Ten slotte kwam Elend met een zucht overeind en trok een stoel bij voor zichzelf. Hij ging zitten, zijn ellebogen rustend op de balustrade, terwijl hij zijn handen door zijn slordige haren haalde. ‘Nou,’ merkte hij op, ‘je bent waarschijnlijk niet de eerste die ik op een bal aan het huilen heb gemaakt, maar je bent wel de eerste om wie ik echt geef. Mijn herenmoed heeft weer een nieuw dieptepunt bereikt.’
Vin glimlachte. ‘Het ligt niet aan jou,’ zei ze achteroverleunend. ‘Het zijn... een paar uitputtende maanden geweest. En toen ik deze dingen hoorde, raakte ik er helemaal van in de war.’
‘Er moet een einde komen aan de corruptie in Luthadel,’ zei Elend. ‘De Opperheer ziet het niet – wíl het niet zien.’
Vin knikte en keek Elend aan. ‘Waarom ben je me de laatste tijd nu echt uit de weg gegaan?’
Elend bloosde opnieuw. ‘Ik ging ervan uit dat je wel genoeg nieuwe vrienden had om je bezig te houden.’
‘Wat bedoel je daar nu weer mee?’
‘Ik moet weinig hebben van de mensen met wie je je tijd doorbrengt, Valette,’ zei Elend. ‘Het is je gelukt een plaatsje in de Luthadelse gemeenschap te veroveren, en ik vind dat het spelen van politieke spelletjes een mens meestal verandert.’
‘Dat is makkelijk,’ snauwde Vin. ‘Vooral omdat jij zelf helemaal aan de tóp van dat politieke bouwwerk staat. Jij kunt het je veroorloven de politiek te negeren – sommigen van ons zijn minder gelukkig.’
‘Dat kan zo zijn.’
‘Bovendien,’ zei Vin, ‘speel jij net zo goed als de rest spelletjes. Of wil je mij proberen wijs te maken dat je aanvankelijke interesse in mijn persoontje niet ingegeven werd door de wens je vader te pesten?’
Elend stak zijn handen in de lucht. ‘Oké, maar nu ben ik wel voldoende gekastijd. Ik was een dwaas en een sufferd. Het is een familietrekje.’
Terwijl de koele fluistering van de nevels haar betraande wangen beroerde, moest Valette zuchten. Elend was geen monster; ze geloofde hem. Misschien was het dwaas van haar, maar Kelsiers denkwijze begon effect op haar te krijgen. Ze begon mensen om zich heen te vertrouwen, en er was niemand die ze meer wilde vertrouwen dan Elend Ventra.
En dat Elend er niet direct mee te maken had, maakte de verschrikkingen van de relatie tussen de adel en de skaa voor haar makkelijker te hanteren. Zelfs als een derde van de adel regelmatig skaa-vrouwen vermoordde, was er waarschijnlijk van die gemeenschap nog iets het redden waard. De adel hoefde niet totaal uitgewist te worden – dat was hún werkwijze. Vin moest ervoor zorgen dat dat niet zou gebeuren, wat ook de bloedlijn van iemand was.
Bij de Opperheer, dacht Vin. Ik begin al net zoals de anderen te denken – dat ik bijna geloof dat ik dingen kan veranderen.
Ze wierp een blik in Elends richting, die met zijn rug naar de kronkelende nevels zat. Hij keek misnoegd voor zich uit.
Ik heb slechte herinneringen in hem wakker gemaakt, dacht Vin schuldig. Geen wonder dat hij zijn vader zo erg haat. Ze wilde niets liever dan iets doen waardoor hij zich beter zou voelen.
‘Elend,’ zei ze. ‘Ze zijn net als wij.’
Hij keek op. ‘Wat?’
‘De plantage-skaa,’ zei Vin. ‘Je hebt me er een keer naar gevraagd. Ik was bang, dus reageerde ik zoals een keurige edelvrouwe betaamt – maar je leek teleurgesteld dat ik niet meer te vertellen had.’
Hij leunde naar voren. ‘Dus je bent wel degelijk met skaa omgegaan?’
Vin knikte. ‘Vaak. Te vaak in de ogen van mijn familie. Dat is misschien de reden waarom ze me hierheen hebben gestuurd. Ik kende een paar skaa heel erg goed – vooral een oudere man. Hij had iemand verloren, de vrouw van wie hij hield, aan een edelman die een leuk ding wilde voor een avondje plezier.’
‘Op jullie plantage?’
Vin schudde snel haar hoofd. ‘Hij vluchtte en zo kwam hij op mijn vaders landgoed terecht.’
‘En jij hebt hem verborgen?’ vroeg Elend verbaasd. ‘Gevluchte skaa worden normaal gesproken geëxecuteerd!’
‘Ik heb het geheimgehouden,’ zei Vin. ‘Ik heb hem niet zo lang gekend, maar... ik kan je wel één ding zeggen, Elend; zijn liefde was even sterk als die van welke edelman ook. Sterker dan die van de meeste mensen hier in Luthadel, dat is zeker.’
‘En qua intelligentie?’ vroeg Elend gretig. ‘Hadden ze... iets traags?’
‘Natuurlijk niet!’ snauwde Vin bijna. ‘Ik durf te zeggen, Elend Ventra, dat ik diverse skaa heb gekend die slimmer waren dan jij. Ze mogen dan geen onderwijs hebben gehad, maar daarom zijn ze nog wel intelligent. En ze zijn boos.’
‘Boos?’ vroeg hij.
‘Sommigen, ja,’ zei Vin. ‘Over de manier waarop ze behandeld worden.’
‘Daar zijn ze zich van bewust? Van de ongelijkheid tussen hen en ons?’
‘Hoe zou dat niet kunnen?’ zei Vin, die met haar zakdoek haar neus wilde afvegen, maar aarzelde toen ze zag hoeveel make-up er al op gesmeerd zat.
‘Hier,’ zei Elend, die haar zijn eigen zakdoek toestak. ‘Vertel me daar meer over. En hoe weet je deze dingen?’
‘Die hebben ze me verteld,’ zei Vin. ‘Ze vertrouwden me. Ik weet dat ze boos zijn omdat ze klaagden over hun leven. En ik weet dat ze intelligent zijn vanwege de dingen die ze voor de adel verborgen wisten te houden.’
‘Zoals?’
‘Zoals het netwerk van de ondergrondse beweging,’ zei Vin. ‘Skaa helpen vluchtelingen door ze via de kanaalroutes van de ene plantage naar de andere te laten reizen. De adel merkt dat niet op omdat ze nooit op skaa-gezichten letten.’
‘Interessant.’
‘Bovendien,’ zei Vin, ‘zijn er bemanningen die eigenlijk dievenbendes zijn. Ik neem aan dat de skaa wel slim móéten zijn; hoe weten ze zich anders verborgen te houden voor de Gebieders en de adel, terwijl ze tegelijkertijd van de Grote Huizen stelen, recht onder de neus van de Opperheer.’
‘Ja, dat is mij bekend,’ zei Elend. ‘Ik zou graag een van hen willen ontmoeten om te vragen hoe ze zich zo goed kunnen schuilhouden. Het moeten fascinerende mensen zijn.’
Vin wilde bijna meer vertellen, maar ze hield haar mond. Ik heb waarschijnlijk al te veel gezegd.
Elend keek haar onderzoekend aan. ‘En jij bent ook een fascinerende persoon, Valette. Ik had beter moeten weten dan te denken dat je je door de rest zou laten besmetten. Misschien ben je in plaats daarvan wel in staat hén te besmetten.’
Vin glimlachte.
‘Maar,’ zei Elend overeind komend. ‘Ik moet weg. Ik kwam vanavond eigenlijk om maar één reden naar het feest – om een paar vrienden te ontmoeten.’
Dat is waar ook! dacht Vin. Een van de mannen met wie ik Elend eerder heb gezien – de mannen van wie Kelsier en Sazed het maar vreemd vonden dat hij met hen omging – was een Hasting.
Vin ging ook staan en wilde Elend zijn zakdoek teruggeven.
Hij pakte hem niet aan. ‘Misschien dat je hem wilt houden. Het was niet louter functioneel bedoeld.’
Vin keek naar de zakdoek. Als een edelman een dame serieus het hof wil maken, geeft hij haar een zakdoek.
‘O!’ zei ze en ze trok haar hand met de zakdoek terug. ‘Dank je wel.’
Elend kwam vlak voor haar staan. ‘Die andere man, wie hij ook mag zijn, heeft misschien wel een voorsprong op mij vanwege al mijn dwaasheden. Maar ik ben niet zo dwaas dat ik me de kans laat ontglippen om met hem de competitie aan te gaan.’ Hij knipoogde, boog lichtjes en liep terug naar de balzaal.
Vin wachtte even en sloop toen tussen de balkondeuren door naar binnen. Elend stond weer bij dezelfde twee mannen – een Lekal en een Hasting, beide politieke vijanden van Ventra. Ze aarzelden een ogenblik en liepen vervolgens gedrieën naar een trap aan de zijkant van de zaal.
Die trappen kunnen maar naar één plek leiden, dacht Vin. De andere torens.
‘Meesteres Valette?’
Vin schrok, draaide zich om en zag Sazed naderen. ‘Kunnen we zo gaan?’
Vin liep snel op hem toe. ‘Heer Elend Ventra is zojuist verdwenen in dat trappenhuis met zijn vrienden, een Hasting en een Lekal.’
‘Interessant,’ zei Sazed, ‘waarom zou... Meesteres, wat is er met uw make-up gebeurd?’
‘Niet belangrijk,’ zei Vin. ‘Ik denk dat ik achter ze aan moet gaan.’
‘Is dat nóg een zakdoek, meesteres?’ vroeg Sazed. ‘U bent bezig geweest.’
‘Sazed, luister je wel naar me?’
‘Jawel, meesteres. U zou ze kunnen volgen, als u dat wenst, maar dat zou wel erg opvallen. Ik denk niet dat dat de beste methode is om informatie te verkrijgen.’
‘Ik wilde ze niet openlijk volgen,’ zei Vin zacht. ‘Ik wilde Ertsmagie gebruiken. Maar daar heb ik jouw toestemming voor nodig.’
Sazed aarzelde. ‘Juist ja. Hoe is het met uw zij?’
‘Die is al eeuwen genezen,’ zei Vin. ‘Ik merk er niets meer van.’
Sazed zuchtte. ‘Goed dan. Meester Kelsier was toch al van plan bij terugkomst uw training weer serieus ter hand te nemen. Maar... doe voorzichtig. Het is misschien belachelijk om dat tegen een Nevelmens te zeggen, volgens mij, maar ik vraag het u toch.’
‘Ik zal voorzichtig zijn,’ zei Vin. ‘Ik zie je over een uur op dat balkon.’
‘Succes, meesteres,’ zei Sazed.
Maar Vin was al op weg naar het balkon. Ze liep de hoek om tot voor de balustrade, met daarachter de nevels. Die prachtige, kolkende leegte. Het heeft veel te lang geduurd, dacht ze, terwijl ze uit haar mouw een flacon met metalen tevoorschijn haalde. Ze dronk hem gretig leeg en zorgde ervoor dat ze wat munten bij de hand had.
Met een gelukzalig gevoel sprong ze op de balustrade en wierp zich in de duistere nevels.
Terwijl de wind aan haar jurk rukte, versterkte tin haar gezichtsvermogen. Tin-lood deed hetzelfde voor haar kracht en ze richtte haar blik op de muur die als een steunbeer tussen de hoofdtoren en de bijtoren liep. Staal bezorgde haar kracht en ze gooide een munt in de duisternis beneden haar.
Ze maakte een plotselinge zijwaartse beweging in de lucht, waardoor haar jurk klapperde, en ze had het gevoel alsof ze een baal lappen achter zich aan sleepte, maar haar Ertsmagie was sterk genoeg om daar geen last van te hebben. Elends toren was de eerstvolgende; ze moest op de weergang op de muur die tussen die toren en de hoofdtoren liep zien te komen. Vin liet staal opvlammen en Duwde zich wat hoger, gooide vervolgens een munt achter zich. Zodra die de muur van de hoofdtoren raakte, gebruikte ze hem om vooruit te bewegen.
Ze kwam met een dreun net iets te laag tegen de muur terecht – de lagen stof vingen de klap op – maar het lukte haar de rand van de weergang te grijpen. Een niet-versterkte Vin zou moeite hebben gehad zich omhoog te trekken, maar Vin de Ertsmagiër klom met gemak over de rand. Ze kroop in haar zwarte jurk voorzichtig verder over de weergang. Er waren geen schildwachten te zien, maar onder aan de toren bevond zich wel een verlichte wachtpost.
Die weg is afgesloten, dacht ze en ze keek omhoog. De toren bleek meerdere kamers te hebben waarvan er een paar verlicht waren. Vin liet een munt vallen, schoot zichzelf omhoog, richtte haar Trekkracht op een metalen raamlijst en rukte zich ernaartoe om vervolgens met een soepele beweging op de stenen vensterbank te landen. De luiken waren gesloten voor de nacht, en ze moest haar hoofd tegen het hout drukken en tin branden om iets te kunnen horen van wat binnen werd gezegd.
‘... bals duren altijd tot diep in de nacht. We zullen waarschijnlijk dubbele diensten moeten draaien.’
Wachters, dacht Vin en ze sprong van de vensterbank en Duwde zich af tegen de bovenkant van het raam. Het rammelde even terwijl ze omhoogschoot langs de toren. Ze greep de vensterbank van het volgende raam vast en trok zich omhoog.
‘... geen spijt van mijn late komst,’ klonk een bekende stem binnen. Elend. ‘Ze blijkt veel aantrekkelijker te zijn dan jij, Telden.’
Een mannenstem lachte. ‘De geweldige Elend Ventra is eindelijk voor een mooi koppie gevallen.’
‘Ze is veel meer dan dat, Jastes,’ zei Elend. ‘Ze is goedhartig – ze verbergt skaa-vluchtelingen op haar plantage. Ik denk dat we haar moeten vragen of ze niet met ons wil praten.’
‘Echt niet,’ zei een zware mannenstem. ‘Luister Elend, ik vind het best als je filosofietjes met haar deelt. Ik wil zelfs wel een paar borrels met jullie drinken. Maar ik sta niet toe dat er zomaar iemand bij de groep komt.’
‘Ik ben het met Telden eens,’ zei Jastes. ‘Vijf mensen is genoeg.’
‘Kom op, zeg,’ zei Elend. ‘Ik vind niet dat jullie fair reageren.’
‘Elend...’ zei een andere stem lijzig.
‘Oké,’ zei Elend. ‘Telden, heb je het boek gelezen dat ik je heb gegeven?’
‘Ik heb het geprobeerd,’ zei Telden. ‘Ik begrijp waarom de Opperheer er zo de pest aan heeft.’
‘Redalevins werken zijn beter,’ zei Jastes. ‘Beknopter.’
‘Ik wil niet moeilijk doen,’ zei een vijfde stem. ‘Maar is dit alles wat we doen. Lezen?’
‘Wat is er mis met lezen?’ vroeg Elend.
‘Het is nogal saai,’ zei de vijfde stem.
Die spoort, dacht Vin.
‘Saai?’ reageerde Elend. ‘Heren, deze ideeën – deze woorden – ze betekenen alles. Deze mannen wisten dat ze om deze woorden geëxecuteerd zouden worden. Voelen jullie hun passie dan niet?’
‘Passie, dat wel,’ zei de vijfde stem. ‘Maar nut, ho maar.’
‘Wij kunnen de wereld veranderen,’ zei Jastes. ‘Twee van ons zijn erfgenaam van Huizen en de andere drie zijn tweede in de lijn.’
‘Ooit zullen wij het beheer voeren,’ zei Elend. ‘Als we dan deze ideeën weten te verwezenlijken – rechtvaardigheid, diplomatie, matiging – kunnen we zelfs druk op de Opperheer uitoefenen!’
De vijfde stem snoof. ‘Je bent dan wel erfgenaam van een machtig Huis, Elend, maar de rest van ons is niet zo belangrijk. Telden en Jastes zullen waarschijnlijk nooit erven, en Kevoux – niet beledigend bedoeld – kun je nauwelijks invloedrijk noemen. We kunnen de wereld helemaal niet veranderen.’
‘We kunnen de manier waarop onze Huizen werken veranderen,’ zei Elend. ‘Als de Huizen zouden ophouden onderling te ruziën, zouden we misschien een echte macht binnen het bestuur kunnen vormen – in plaats van alleen maar te buigen voor de grillen van de Opperheer.’
‘Ieder jaar wordt de adel zwakker,’ zei Jastes instemmend. ‘Onze skaa zijn eigendom van de Opperheer, net als onze landerijen. Zijn Gebieders bepalen met wie we mogen trouwen en wat we mogen geloven. Onze kanalen zijn officieel “zijn” eigendom. Moordenaars van het Ministerie doden iedereen die te openlijk voor zijn mening uitkomt, of wie te succesvol is. Dit is geen leven.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ zei Telden. ‘Elends gebazel over gebrek aan evenwicht tussen de klassen vind ik onzin, maar ik zie wel het belang in van het vormen van een gezamenlijk front tegen de Opperheer.’
‘Precies,’ zei Elend. ‘Dat is wat we moeten...’
‘Vin!’ fluisterde een stem.
Vin schrok zo dat ze bijna van de vensterbank viel. Ze spiedde gealarmeerd om zich heen.
‘Boven je,’ fluisterde de stem.
Ze keek omhoog. Kelsier hing aan een andere vensterbank, net boven haar. Hij knipoogde glimlachend en maakte een hoofdbeweging in de richting van de weergang onder hen.
Vin keek nog even achterom naar Elends kamer terwijl Kelsier door de nevels langs haar naar beneden viel. Ten slotte zette ze zich af en volgde ze Kelsier met gebruikmaking van dezelfde munt om het dalen te vertragen.
‘Je bent terug!’ zei ze opgetogen toen ze op de grond stond.
‘Ik ben vanmiddag aangekomen.’
‘Wat doe je hier?’
‘Kijken hoe het is met onze vriend daar,’ zei Kelsier. ‘Hij schijnt sinds de laatste keer weinig veranderd te zijn.’
‘De laatste keer?’
Kelsier knikte. ‘Ik heb dat clubje een paar keer bespioneerd sinds jij me over hen hebt verteld. Verspilde moeite – ze vormen geen echte dreiging. Niet meer dan een paar jonkers die samenkomen om te drinken en te debatteren.’
‘Maar ze willen de Opperheer ten val brengen!’
‘Nauwelijks,’ zei Kelsier snuivend. ‘Ze doen precies hetzelfde wat alle edelen doen – allianties aangaan. Het is niet ongebruikelijk voor de volgende generatie om al coalities te vormen voordat ze aan de macht komen.’
‘Dit is anders,’ zei Vin.
‘O?’ reageerde Kelsier geamuseerd. ‘Je bent nu al zo lang van adel dat je dat onderscheid al kunt maken?’
Ze bloosde, en hij sloeg lachend een arm om haar schouders. ‘O, kijk niet zo. Het lijken me aardige jongens, voor edelen dan. Ik beloof je dat ik ze niet zal vermoorden, oké?’
Vin knikte.
‘Misschien kunnen we een manier vinden om toch gebruik van ze te maken – ze schijnen ontvankelijker te zijn dan de meesten. Ik wil alleen maar dat je niet teleurgesteld zult worden, Vin. Het zijn en blijven edelen. Misschien kunnen ze er niets aan doen, maar dat verandert niets aan hun aard.’
Net Dockson, dacht Vin. Kelsier gaat uit van het ergste wat Elend betreft. Maar had ze dan echt reden om wat anders te verwachten? In de strijd die Kelsier en Dockson leverden, was het waarschijnlijk het beste – en beter voor je geestesgesteldheid – om ervan uit te gaan dat al je vijanden door en door slecht waren.
‘Wat is er trouwens met je make-up gebeurd?’ vroeg Kelsier.
‘Daar wil ik het niet over hebben,’ zei Vin, terugdenkend aan haar gesprek met Elend. Waarom heb ik nou toch gehuild? Ik ben ook zo’n idioot! En dan de manier waarop ik die vraag er uitflapte of hij met skaa-vrouwen geslapen had.
Kelsier haalde zijn schouders op. ‘Ook goed. We moeten maar eens gaan – ik betwijfel of de jonge Ventra en zijn kameraden nog iets relevants zullen bespreken.’
Vin reageerde niet.
‘Ik heb bij drie verschillende gelegenheden naar ze geluisterd, Vin,’ zei Kelsier. ‘Ik wil wel zeggen waar en wanneer, als je dat zo belangrijk vindt.’
‘Oké,’ zei ze met een zucht. ‘Maar ik heb met Sazed bij de feestzaal afgesproken.’
‘Ga dan maar,’ zei Kelsier. ‘Ik beloof je dat ik niet tegen hem zal zeggen dat je bent gaan rondneuzen en Ertsmagie hebt gebruikt.’
‘Hij heeft me gezegd dat het mocht,’ verdedigde Vin zich.
‘Is dat echt zo?’
Vin knikte.
‘Foutje,’ zei Kelsier. ‘Je kunt Saz maar beter vragen een mantel voor je te halen voordat je het feest verlaat – er zit allemaal as op de voorkant van je jurk. Ik zie je weer in de winkel van Knuppel – laat je samen met Sazed daar afzetten en laat het rijtuig daarna de stad uit rijden. Om de schijn op te houden.’
Vin knikte opnieuw. Kelsier knipoogde en sprong van de muur de nevels in.