Ik heb nooit gewild dat mensen bang voor mij werden.

      Als ik één ding betreur, dan is het wel de angst die ik opgeroepen heb. Helaas moet je, als het lot van de wereld op het spel staat, alles gebruiken wat er aan mogelijkheden is.

 

 

 

teken11

 

34

OVERAL OP DE KEIEN LAGEN dode en stervende mensen. Wegen en straten stonden vol met skaa. Gevangenen schreeuwden, riepen zijn naam. De hitte van de dampende zon schroeide de straten.

      En uit de hemel viel as.

      Kelsier stormde naar voren, ontvlamde tin-lood en rukte zijn dolken tevoorschijn. Hij brandde atium, net als de Inquisiteur – ze hadden beiden waarschijnlijk genoeg om een lang gevecht vol te houden.

      Kelsier haalde twee keer uit naar de Inquisiteur. Te midden van een krankzinnige draaikolk van atiumschaduwen dook het schepsel ineen om vervolgens met een bijl toe te slaan.

      Kelsier sprong op – tin-lood deed hem onmenselijk hoog stijgen – waardoor het wapen onder hem door zwaaide. Hij zocht en Duwde tegen een groep vechtende soldaten achter hem, waardoor hij zelf naar voren schoot. Hij plantte beide voeten in het gezicht van de Inquisiteur, zette zich af en vloog achterover door de lucht.

      De Inquisiteur wankelde. Op hetzelfde moment dat Kelsier de grond raakte richtte hij zijn Trekkracht op een soldaat, waardoor hij met een ruk naar achteren schoot. De soldaat werd door de ijzerkracht omvergetrokken en vloog door de lucht naar Kelsier toe.

      Kelsier ontvlamde ijzer, richtte zijn Trekkracht op een groep soldaten rechts van hem terwijl hij ook de kracht op de enkele soldaat in stand hield. Het resultaat was een draaiende beweging. Kelsier vloog opzij, en de soldaat – als door een kluistertouw aan Kelsiers lichaam verbonden – zwaaide met een wijde boog als een bal aan een ketting door de lucht.

      De onfortuinlijke soldaat sloeg met een klap tegen de Inquisiteur, waardoor ze beiden tegen het traliewerk van een lege gevangenenkar werden gesmakt.

      De soldaat viel bewusteloos op de grond. De Inquisiteur stuiterde terug van de ijzeren kooi en kwam op handen en voeten op de grond terecht. Er liep een straaltje bloed over het gezicht van het schepsel, dwars over zijn oogtatoeages, maar het keek glimlachend op. Het leek niet in het minst versuft toen het eenmaal weer op zijn benen stond.

      Kelsier landde zachtjes vloekend.

      Plotseling greep de Inquisiteur met een ongelooflijke snelheid de lege, rechthoekige gevangenenkooi bij een paar tralies beet en rukte het hele ding los van het onderstel.

      Goeie god!

      Het schepsel draaide zich om en smeet de enorme ijzeren kooi naar Kelsier, die slechts een paar meter van hem verwijderd stond. Hij had geen tijd om weg te duiken. Achter hem stond een gebouw; als hij zich zou Duwen, zou hij verpletterd worden.

      De kooi vloog op hem af, en hij sprong met een staal-Duw omhoog door de opening van de tollende kooi. Vervolgens draaide hij om zijn as en Duwde in alle richtingen tegelijk, waardoor hij precies in het midden van de metalen kooi bleef hangen terwijl het ding tegen de muur klapte en terug stuiterde.

      De kooi rolde eerst nog door en schoof vervolgens een stuk over de grond. Kelsier liet zich vallen en kwam op de onderkant van het dak terecht terwijl de kooi tot stilstand kwam. Door de tralies heen kon hij de door een kolkende wolk van atiumschaduwbeelden omgeven Inquisiteur te midden van een zee van vechtende soldaten naar hem zien kijken. De Inquisiteur neeg als teken van respect zowaar even zijn hoofd in Kelsiers richting.

      Schreeuwend Duwde Kelsier naar alle kanten, terwijl hij tin-lood liet opvlammen om zelf niet samengedrukt te worden. De kooi barstte uit elkaar, de metalen bovenzijde vloog de lucht in, de tralies scheurden los en bogen opzij. Kelsier richtte zijn Trekkracht op de tralies achter zich en Duwde tegelijkertijd tegen de tralies voor hem, waardoor een regen van metaal in de richting van de Inquisiteur vloog.

      Het schepsel hief een hand op en dreef kundig de aanstormende projectielen uiteen. Kelsier, echter, vloog met zijn eigen lichaam achter de tralies aan – vuurde zichzelf met een staal-Duw op de Inquisiteur af. Die Trok zichzelf opzij, waarbij hij een ongelukkige soldaat als anker gebruikte. De man schreeuwde het uit, maar dat geluid werd gesmoord toen de Inquisiteur opsprong en met zijn Duwkracht de soldaat met een klap op de grond beukte.

      De Inquisiteur schoot de lucht in. Kelsier vertraagde zijn vlucht met een Duw tegen een groep soldaten en volgde de Inquisiteur. Achter hem sloeg het dak van de kooi weer tegen de grond. Steensplinters vlogen in het rond. Kelsier Duwde zich ertegen af en slingerde zich achter de Inquisiteur aan de lucht in.

      Asvlokken dwarrelden langs hem heen. Voor hem draaide de Inquisiteur zich om en richtte zijn Trekkracht op iets beneden hem. Onmiddellijk veranderde het schepsel van richting en kwam nu pijlsnel op Kelsier af.

      Een frontale botsing. Een slecht idee voor degene zonder spijkers in zijn kop. Woest Trok Kelsier aan een soldaat, zodat hij een slingerende beweging naar beneden maakte precies op het moment dat de Inquisiteur over hem heen vloog.

      Kelsier ontvlamde tin-lood en botste tegen de soldaat aan die hij naar zich toe had geTrokken. De twee draaiden in de lucht om hun as. Gelukkig was de soldaat niet een van Hams mannen.

      ‘Sorry, vriend,’ zei Kelsier, terwijl hij zich opzij Duwde.

      De soldaat schoot weg om uiteindelijk tegen de zijkant van een gebouw te smakken terwijl Kelsier hem nog gebruikte om tot boven het slagveld op te stijgen. Beneden had Hams hoofdmacht eindelijk de laatste gevangenenkar bereikt. Helaas waren enkele groepen rijkssoldaten erin geslaagd zich een weg te banen door de menigte skaa die zich aan het schouwspel vergaapte. Er was een grote eenheid boogschutters bij – gewapend met pijlen met punten van lavaglas.

      Kelsier vloekte en liet zich terugvallen. De boogschutters maakten zich klaar, duidelijk van plan om recht in de vechtende menigte te vuren. Ze zouden misschien een paar van hun eigen soldaten doden, maar hun belangrijkste slachtoffers zouden de vluchtende gevangenen zijn.

      Kelsier landde op het plaveisel. Hij reikte opzij en Trok aan een aantal weggesmeten tralies van de kooi die hij had vernield. Ze vlogen op hem af.

      De boogschutters richtten. Maar hij kon hun atium-schaduwgestalten zien.

      Kelsier liet de metalen staven los en Duwde zichzelf iets opzij, zodat ze naar de ruimte tussen de boogschutters en de vluchtende gevangenen vlogen.

      De boogschutters vuurden.

      Kelsier, zowel staal als ijzer brandend, concentreerde zich op de staven, Duwde tegen het ene uiteinde terwijl hij tegelijk aan het andere uiteinde Trok. De door de lucht slingerende staven begonnen onmiddellijk als razende, krankzinnige windmolenwieken rond te draaien. De meeste van de afgeschoten pijlen werden door de wentelende ijzeren staven weggeslagen.

      De staven en versplinterde pijlen vielen op de grond. De boogschutters stonden verbluft te kijken, terwijl Kelsier opsprong. Hij richtte zijn Trekkracht lichtjes op de staven. Die kwamen omhoog en bleven voor hem ronddraaien. Vervolgens Duwde hij en stuurde de staven met vernietigende kracht op de boogschutters af. Terwijl de mannen schreeuwend stierven wendde hij zijn blik af, op zoek naar zijn echte vijand.

      Waar zit dat schepsel?

      Hij overzag de chaos. Er werd gevochten, mannen renden weg, vluchtten en stierven – in Kelsiers ogen was het één onontwarbare kluwen van mensen en atiumschaduwgestalten. De schaduwgestalten verdubbelden het aantal mensen dat zich op het slagveld bevond, en dat had tot gevolg dat zijn totale gevoel van verwarring alleen maar groter werd.

      Er kwamen steeds meer soldaten het plein op. Veel van Hams mannen waren gesneuveld, de rest trok zich terug. Gelukkig was het voor hen makkelijk om hun wapenrusting achter te laten en in de skaa-massa op te gaan. Kelsier maakte zich meer zorgen over die laatste gevangenenkar – die met Renoux en Spook. Hams groep had de rij karren noodgedwongen van achter naar voren moeten afwerken, omdat ze aan die kant aan hun gevecht waren begonnen. Als ze Renoux als eerste hadden willen bereiken, hadden ze de eerste vijf karren ongemoeid moeten laten zonder de gevangenen te bevrijden.

      Maar Ham was duidelijk niet van plan te vertrekken voordat Spook en Renoux vrij waren. En waar Ham vocht, hielden de rebellen stand. Er was een reden waarom Tinloders ook wel Schurken werden genoemd: hun manier van vechten miste iedere subtiliteit, geen slim ijzer-Trekken of staal-Duwen. Ham viel aan op basis van botte kracht en snelheid, smeet vijandelijke soldaten gewoon uit de weg, verpulverde hun rijen en leidde zijn eenheid van vijftig man rechtstreeks naar de laatste gevangenenkar. Toen ze die bereikten, wist Ham een eenheid vijandelijke soldaten op afstand te houden terwijl een van zijn mannen het slot van de kar openbrak.

      Kelsier glimlachte trots, terwijl zijn ogen nog steeds de Inquisiteur zochten. Zijn mannen waren met weinig, maar de vijandelijke soldaten hadden zichtbaar moeite met de vastberadenheid van de skaa-rebellen. Kelsiers mannen vochten gepassioneerd – ondanks hun vele tekortkomingen hadden ze nog altijd dat ene voordeel.

      Dit gebeurt er als je mensen eindelijk weet te overtuigen om te vechten. Dit zit in ieder van hen. Het is alleen zo moeilijk om het naar boven te halen...

      Renoux stapte uit de kar en keek hoe zijn bedienden uit de kooi ontsnapten. Plotseling dook er uit de mêlee een goed geklede gestalte op die Renoux bij zijn gewaad vastgreep.

      ‘Waar is Valette?’ vroeg Elend Ventra, zijn wanhopige stemgeluid reikte tot Kelsiers met tin versterkte gehoor. ‘In welke kooi zat ze?’

      Knul, jij begint me aardig op mijn zenuwen te werken, dacht Kelsier. Hij Duwde zich een pad door de soldaten heen om bij de kar te komen.

      Ineens was daar de Inquisiteur, die vanachter een massa soldaten tevoorschijn sprong. Hij landde boven op de kooi, die heen en weer schudde, en in beide klauwachtige handen had hij een lavaglasbijl. Het schepsel keek Kelsier een ogenblik aan, glimlachte, en liet zich van de kooi vallen om een bijl in Renoux’ rug te planten.

      Er trok een schok door de kandra, zijn ogen sperden zich open. De Inquisiteur draaide zich nu naar Elend. Kelsier wist niet zeker of het schepsel de jongeman herkende. Misschien dacht de Inquisiteur dat Elend lid van Renoux’ familie was. Misschien maakte hem dat niet uit.

      Kelsier aarzelde maar heel even.

      De Inquisiteur hief zijn bijl om toe te slaan.

      Ze houdt van hem.

      Kelsier liet staal opvlammen, stookte het op tot zijn borst brandde als de Asbergen zelf. Hij Duwde met verzengende kracht tegen de soldaten achter hem – wierp tientallen van hen naar achteren – en schoot op de Inquisiteur af. Hij raakte het schepsel op het moment dat hij uithaalde.

      De uit de hand geslagen bijl kletterde een paar meter verder op de keien. Terwijl ze beiden op de grond smakten, greep Kelsier de Inquisiteur bij zijn nek en hield hem met zijn met tin-lood versterkte spieren in een wurggreep. De Inquisiteur richtte zich op en klauwde naar Kelsiers handen in een wanhopige poging ze uit elkaar te trekken.

      Marsh had gelijk, dacht Kelsier door alle chaos heen. Het vreest voor zijn leven. Het kan gedood worden.

      De Inquisiteur hapte met grote moeite naar adem, de metalen spijkerkoppen die uit zijn ogen staken waren slechts centimeters verwijderd van Kelsiers gezicht. Aan zijn kant zag Kelsier Elend Ventra achteruitwankelen.

      ‘Het meisje is oké!’ zei Kelsier met opeengeklemde kaken. ‘Ze was helemaal niet op de boten van Renoux. Maak dat je wegkomt!’

      Elend aarzelde onzeker; toen verscheen eindelijk een van zijn lijfwachten en liet de jongeman zich meenemen.

      Ongelooflijk. Ik heb een edelman het leven gered, dacht Kelsier, terwijl hij worstelde om de Inquisiteur te wurgen. Ik hoop maar dat je dit zult weten te waarderen, meisje.

      Langzaam lukte het de Inquisiteur met uiterste inspanning Kelsiers handen uit elkaar te trekken. Het schepsel begon weer te glimlachen.

      Ze zijn zo sterk.

      De Inquisiteur duwde Kelsier achteruit, richtte zijn Trekkracht op een soldaat en Trok zich al glijdend over de keien. De Inquisiteur raakte een lijk en kwam met een draai weer op zijn voeten terecht. Zijn nek was rood van Kelsiers handen, hier en daar hadden zijn nagels vlees weggeschraapt, maar het schepsel glimlachte nog steeds.

      Ook Kelsier Duwde tegen een soldaat en kwam overeind. Naast zich zag hij Renoux tegen de kar geleund staan. Kelsier ving de blik van de kandra op en neeg even zijn hoofd.

      Renoux zakte met een zucht op de grond, de bijl nog in zijn rug.

      ‘Kelsier!’ schreeuwde Ham boven de menigte uit.

      ‘Wegwezen!’ beet Kelsier hem toe. ‘Renoux is dood.’

      Ham wierp een snelle blik op Renoux’ lichaam en knikte. Hij wendde zich tot zijn mannen en begon bevelen te roepen.

      ‘Overlevende,’ klonk een hese stem.

      Kelsier draaide zich razendsnel om. De Inquisiteur kwam op hem af met de soepele kracht van tin-lood, omgeven door tientallen wazige atiumschaduwgestalten.

      ‘Overlevende van Hathsin,’ zei hij. ‘Je hebt me een gevecht beloofd. Moet ik soms eerst nog meer skaa doden?’

      Kelsier liet zijn metalen opvlammen. ‘Ik heb niet gezegd dat we klaar waren.’ En hij glimlachte. Hij maakte zich zorgen, hij voelde smart, maar hij voelde zich ook vrolijk. Zijn hele leven lang had iets in hem een grens willen trekken en vechten.

      En hij had altijd al willen weten of hij een Inquisiteur aankon.

 

Vin zocht staande wanhopig de menigte af.

      ‘Wat is er?’ vroeg Dockson.

      ‘Ik dacht dat ik Elend zag!’

      ‘Hier? Dat klinkt nogal belachelijk, vind je zelf ook niet?’

      Vin bloosde. Waarschijnlijk wel. ‘Maar toch wil ik een plek zoeken waar ik alles beter kan zien.’ En ze tastte naar de muur in de steeg.

      ‘Doe voorzichtig,’ zei Dox. ‘Als die Inquisiteur je ziet...’

      Vin knikte en klom via de stenen naar boven. Eenmaal hoog genoeg zocht ze het kruispunt af op bekende gestalten. Dockson had gelijk: Elend was in geen velden of wegen te bekennen. Een van de karren – die waarvan de Inquisiteur de kooi had afgerukt – lag op zijn zij. Paarden stampten los rond tussen de strijders en de skaa-menigten.

      ‘Wat zie je?’ riep Dox omhoog.

      ‘Renoux is gevallen!’ zei Vin, turend en tin brandend. ‘Het lijkt op een bijl die uit zijn rug steekt.’

      ‘Dat is misschien wel of misschien niet dodelijk voor hem,’ zei Dockson cryptisch. ‘Ik weet weinig van kandra af.’

      Kandra?

      ‘En de gevangenen?’

      ‘Ze zijn allemaal bevrijd,’ zei Vin. ‘De kooien zijn leeg. Dox, er zijn ongelooflijk veel skaa!’ Het leek erop dat alles en iedereen van het Plein van de Fonteinen naar de kleine kruising was gestroomd. Omdat dit gebied zich in een wat lagergelegen deel van de stad bevond, zag Vin hoe duizenden skaa zich nu weer naar boven in alle richtingen begonnen te verspreiden.

      ‘Ham is weg!’ zei Vin. ‘Ik zie hem niet – niet dood en niet levend. Spook is ook verdwenen.’

      ‘En Kell?’ vroeg Dockson dringend.

       Vin aarzelde. ‘Hij is nog steeds in gevecht met de Inquisiteur.’

 

Kelsier liet zijn tin-lood opvlammen en haalde uit naar de Inquisiteur, zich ervoor hoedend om niet de platte metalen schijven die uit zijn ogen staken te raken. Het schepsel wankelde, en Kelsier begroef zijn vuist in diens maagstreek. De Inquisiteur gromde en sloeg Kelsier in zijn gezicht, een klap die hem op de grond deed belanden.

      Kelsier schudde zijn hoofd. Wat is ervoor nodig om dit ding te doden? dacht hij, terwijl hij zich weer overeind Duwde en naar achteren week.

      De Inquisiteur kwam op hem af. Sommige soldaten zochten in de menigte nog naar Ham en zijn kornuiten, maar de meeste stonden bewegingloos toe te kijken. Een gevecht tussen twee Ertsmagiërs was iets waar men wel over fluisterde, maar niet iets wat men ooit had gezien. Soldaat en burger stonden verstomd en vol ontzag naar het gevecht te kijken.

      Hij is sterker dan ik, moest Kelsier bekennen met een behoedzame blik op de Inquisiteur. Maar kracht is niet alles.

      Kelsier tastte om zich heen naar een groot aantal wat kleinere metalen voorwerpen en Trok ze bij hun eigenaren vandaan – metalen helmen, korte metalen zwaarden, geldbuidels, dolken. Hij wierp ze in de richting van de Inquisiteur – onder zorgvuldig gemanipuleerd staal-Duwen en ijzer-Trekken – terwijl hij zijn atium liet branden, zodat in de ogen van de Inquisiteur ieder object een veelvoud aan atiumschaduwvormen kreeg.

      De Inquisiteur vloekte zacht terwijl hij de zwerm metalen voorwerpen van richting deed veranderen. Maar Kelsier maakte gebruik van het Duwen van de Inquisiteur door ieder voorwerp terug te Trekken en al molenwiekend rond het schepsel te laten wentelen. De Inquisiteur knalde uit de chaos naar voren en gebruikte zijn Duwkracht in één keer tegen alle voorwerpen tegelijk. Kelsier liet ze gaan. Zodra de Inquisiteur ophield met Duwen, Trok Kelsier zijn wapens terug.

      De soldaten van het rijk vormden een kring en keken gespannen toe. Kelsier gebruikte hun borstkurassen door zich ertegen af te Duwen en zich zo naar voren en naar achteren door de lucht te bewegen. Die snelle positiewisselingen desoriënteerden de Inquisiteur en stelden Kelsier in staat om zijn vliegende metalen voorwerpen te Duwen waar hij wilde.

 

‘Hou jij mijn gesp in de gaten,’ vroeg Dockson, terwijl hij lichtjes wiebelend aan de muur naast Vin hing. ‘Als ik naar beneden val, trek dan een beetje aan me om de val te vertragen, oké?’

      Vin knikte, maar had weinig aandacht voor Dox. Ze keek naar Kelsier. ‘Hij is echt ongelooflijk!’

      Kelsier vloog heen en weer door de lucht, zonder dat zijn voeten maar een moment de grond raakten. Er gonsden voortdurend stukken metaal om hem heen die reageerden op zijn Duw- en Trekwerk. Hij bestuurde ze zo bekwaam dat je zou denken dat het levende dingen waren. De Inquisiteur sloeg ze woedend van zich af, maar had er duidelijk moeite mee ze allemaal tegelijk in de gaten te houden.

      Ik heb Kelsier onderschat, dacht Vin. Ik ging ervan uit dat hij minder kundig was dan een Nevelaar omdat hij aan zoveel dingen tegelijk deed. Maar dat is helemaal niet zo. Dit. Dit is zijn specialisme – Duwen en Trekken, maar dan tot in de perfectie.

      En ijzer en staal zijn de metalen waarin hij me persoonlijk heeft getraind. Misschien wist hij het al vanaf het begin.

 

Kelsier draaide om zijn as en vloog heen en weer te midden van een maalstroom van metaal. Iedere keer als er iets de grond raakte, zorgde hij ervoor dat het weer de lucht in ging. De voorwerpen vlogen voortdurend in rechte lijnen, maar hij bleef eromheen bewegen. Bleef rondvliegen, bleef ze in de lucht houden, terwijl hij ze regelmatig recht op de Inquisiteur afvuurde.

      Het schepsel draaide in verwarring om zijn as. Het probeerde zichzelf omhoog te Duwen, maar Kelsier schoot verschillende grote stukken metaal over het hoofd van het schepsel, waardoor het ertegen moest Duwen, wat iedere poging tot een sprong belemmerde.

      Een ijzeren staaf trof de Inquisiteur midden in zijn gezicht.

      Het schepsel wankelde en bloed ontsierde de tatoeages aan de zijkant van zijn hoofd. Een stalen helm sloeg tegen zijn zij, waardoor het achterwaarts dreigde te vallen.

      Kelsier begon nu stukken metaal sneller af te vuren. Zijn gevoelens van razernij en woede namen toe. ‘Was jij het soms die Marsh heeft gedood?’ schreeuwde hij, zonder op een antwoord te wachten. Waar was jij toen ik veroordeeld werd, jaren geleden?’

      De Inquisiteur hief een afwerende hand op en Duwde de volgende zwerm van metalen voorwerpen uit hun baan; hij hinkte achteruit tot hij met zijn rug tegen het omvergeworpen houten onderstel van de kar stond.

      Kelsier hoorde het schepsel grommen, en een plotselinge explosie van Duwkracht golfde door de menigte, wierp soldaten omver en stuurde Kelsiers metalen wapens een andere kant op.

      Kelsier liet ze gaan. Hij stormde naar voren, recht op de gedesoriënteerde Inquisiteur af, terwijl hij onderweg een losse straatkei oppikte.

      Het schepsel draaide zich naar hem om, en schreeuwend zwaaide Kelsier de kei rond met enorme kracht, eerder gevoed door woede dan door tin-lood.

      Hij raakte de Inquisiteur recht tussen de stalen ogen. Het hoofd van het schepsel sloeg naar achteren tegen de onderkant van de kar. Opnieuw sloeg Kelsier luid schreeuwend een aantal keren met de kei in het gezicht van het schepsel.

      De Inquisiteur brulde van pijn en wilde met een plotselinge beweging nog naar voren springen om met zijn klauwachtige handen Kelsier beet te grijpen. Maar het schepsel bleef met een ruk hangen. Zijn hoofd zat vastgenageld in het hout van de kar. De punten van de nagels die uit de achterkant van zijn schedel staken, hadden zich door Kelsiers aanval in het hout geboord.

      Kelsier glimlachte terwijl het schepsel het van razernij uitschreeuwde, worstelend om zijn hoofd los te trekken van het hout. Kelsier keek opzij, zoekend naar wat hij een paar seconden eerder op de grond had zien liggen. Hij schopte een lijk opzij, bukte en pakte een lavaglasbijl op van de grond, het ruw gekapte blad glinsterde in het rode zonlicht.

      ‘Ik ben blij dat je me hebt overgehaald om dit te doen,’ zei hij zacht. Vervolgens haalde hij uit met een tweehandige zwaai en ramde het bijlblad door de nek van de Inquisiteur tot in het hout erachter.

      Het lichaam van de Inquisiteur zakte op de keien. Het hoofd bleef waar het was, starend met die griezelige, onnatuurlijke blik omringd door tatoeages – met zijn eigen spijkers vastgenageld aan het hout.

      Ineens intens vermoeid draaide Kelsier zich om naar de menigte. Zijn lichaam deed zeer van tientallen kneuzingen en snijwonden, en hij had geen idee wanneer en hoe zijn mantel was losgescheurd. Hij keek de soldaten uitdagend aan en zorgde ervoor dat zijn armen met de littekens goed zichtbaar waren.

      ‘De Overlevende van Hathsin!’ fluisterde een van hen.

      ‘Hij heeft een Inquisiteur gedood...’ zei een ander.

      En toen begon het gescandeer. De skaa in de omliggende straten begonnen zijn naam te schreeuwen. De soldaten keken om zich heen en het begon tot hen door te dringen dat ze omsingeld waren. Het volk drong op, en Kelsier kon hun woede en hoop voelen.

      Misschien dat het niet hoeft te gaan op de manier die ik heb bedacht, dacht Kelsier triomfantelijk. Misschien dat ik niet eens hoef...

      Toen sloeg het toe. Alsof er een wolk voor de zon schoof, als een plotselinge storm op een rustige nacht, alsof een paar vingers een kaars doofden. Alsof een neerdrukkende hand de veelbelovende emoties van de skaa smoorde. Het vuur dat Kelsier in hen had ontstoken was te vroeg gekomen.

      Zo dichtbij... dacht hij.

      In de verte reed een zwart rijtuig de heuvel op om vervolgens naar het Plein van de Fonteinen af te dalen.

      De Opperheer kwam eraan.

 

Vin verloor bijna haar greep op de muur toen de negatieve golf haar trof. Ze liet haar koper opvlammen, maar – zoals altijd – kon ze daardoorheen nog altijd een beetje de neerdrukkende hand van de Opperheer voelen.

      ‘De Opperheer!’ zei Dockson, hoewel Vin niet zeker wist of het bedoeld was als opmerking of als vloek. Skaa die opeengedrongen hadden gestaan om het gevecht te zien wisten op een of andere manier ruimte te maken voor het duistere rijtuig. Het reed door een haag van mensen tot aan het met lijken bezaaide plein.

      De soldaten weken naar achteren, en Kelsier liep weg bij de gekantelde kar om wat ruimte te maken voor de confrontatie met de naderende koets.

      ‘Wat doet hij?’ vroeg Vin aan Dockson, die op een soort kleine verhoging was geklommen. ‘Waarom vlucht hij niet? Dit is geen Inquisiteur – dit is niet iets of iemand die je kunt bevechten.’

      ‘Het is zover, Vin,’ zei Dockson vol ontzag. ‘Hier heeft hij op gewacht. Een kans om een direct gevecht met de Opperheer aan te gaan – een kans om het gelijk van zijn legenden te bewijzen.’

      Vin keek weer naar het plein. Het rijtuig kwam tot stilstand.

      ‘Maar...’ zei ze zacht. ‘Het Elfde Metaal. Heeft hij het dan bij zich?’

      ‘Dat moet wel.’

      Kelsier zei altijd dat de Opperheer zijn taak was, dacht Vin. Wij mochten ons bemoeien met de adel, het Garnizoen en het Ministerie. Maar dit... Kelsier wilde dit altijd zelf doen.

      De Opperheer stapte uit zijn rijtuig, en Vin leunde naar voren en brandde tin. Hij zag eruit als...

      Een man.

      Hij was gekleed in een zwart-met-wit uniform dat enigszins leek op een kostuum van een edelman, maar dan pompeuzer. De jas liep helemaal tot op zijn voeten en sleepte bij het lopen achter hem aan. Zijn vest was niet gekleurd, maar diepzwart met wat witglanzende accenten. Zoals Vin had gehoord, schitterden om zijn vingers allemaal ringen als symbool van zijn macht.

      Ik ben zoveel sterker dan jullie, zeiden die ringen, dat het niet uitmaakt of ik metaal draag.

      Hij was knap, met pikzwart haar en een bleke huid. Hij was lang, slank en zelfverzekerd. En hij was jong – jonger dan Vin verwacht had, jonger zelfs dan Kelsier. Hij schreed over het plein, om de lijken heen, terwijl zijn soldaten ruimte maakten en de skaa terugdrongen.

      Plotseling doorbrak een groepje mannen de gelederen van de soldaten. Ze droegen de armoedige wapenrusting van rebellen, en de man die hen aanvoerde, kwam Vin enigszins bekend voor. Hij was een van Hams Schurken.

      ‘Voor mijn vrouw!’ riep de Schurk, die met zijn speer in de aanslag naar voren stormde.

      ‘Voor Heer Kelsier!’ riepen de overige vier.

      O, nee... dacht Vin.

      De Opperheer negeerde de mannen echter. Hun aanvoerder brulde uitdagend en plantte zijn speer recht in de borst van de Opperheer.

      Maar de Opperheer liep rustig verder, langs de soldaat, terwijl de speer dwars door zijn lichaam stak.

      De rebel aarzelde, greep vervolgens een speer van een van zijn vrienden en dreef die in de rug van de Opperheer. En weer deed de Opperheer of de mannen niet bestonden – alsof zij, en hun wapens, nog minder dan zijn minachting verdienden.

      De aanvoerder wankelde naar achteren en draaide zich om terwijl zijn vrienden schreeuwend neervielen toen de bijl van een Inquisiteur hen trof. Hij volgde niet lang daarna, en de Inquisiteur bleef nog een moment vol leedvermaak op de lijken inhakken.

      De Opperheer liep gewoon verder – alsof de twee speren in zijn lijf er niet waren. Kelsier wachtte hem op. Hij zag er haveloos uit in zijn gescheurde skaa-kleren. Maar toch was zijn houding trots. Hij boog niet onder het gewicht van het Sussen van de Opperheer.

      De Opperheer bleef op een meter afstand van hem staan. Een van de speren raakte bijna Kelsiers borst. Uit de lucht viel lichtjes zwarte as om de mannen heen, zwarte vlokjes dwarrelend op een zacht briesje. Op het plein was een afschuwelijke stilte neergedaald – ook de Inquisiteur had zijn huiveringwekkende arbeid gestaakt. Vin leunde naar voren, gevaarlijk hangend aan het ruwe metselwerk.

      Doe iets, Kelsier! Gebruik het metaal!

      De Opperheer wierp een blik op de Inquisiteur die Kelsier had gedood. ‘Die zijn heel moeilijk te vervangen.’ Zijn met nadruk uitgesproken woorden bereikten gemakkelijk Vins met tin versterkte gehoor.

      Zelfs op deze afstand kon ze Kelsiers glimlach zien.

      ‘Ik heb jou al eens gedood,’ zei de Opperheer, zich weer tot Kelsier wendend.

      ‘Dat heb je geprobeerd,’ antwoordde Kelsier met luide en zekere stem die over het hele plein klonk. ‘Maar je kunt mij niet doden, Heer Tiran. Ik vertegenwoordig namelijk dat wat jij nooit hebt kunnen doden, hoe hard je het ook geprobeerd hebt. Ik ben de hoop.’

      De Opperheer snoof minachtend. Hij hief terloops een arm op en sloeg Kelsier neer met een slag die zo krachtig was dat Vin de klap over het plein hoorde weergalmen.

      Kelsier draaide slingerend om zijn as en viel bloedend op de grond.

      ‘Néé!’ gilde Vin.

      De Opperheer rukte een van de speren uit zijn eigen lichaam en ramde hem dwars door Kelsiers borst. ‘Laat de executies beginnen,’ zei hij en hij draaide zich om naar zijn rijtuig terwijl hij de tweede speer uit zich trok en wegsmeet.

      Chaos volgde. Aangemoedigd door de Inquisiteur draaiden de soldaten zich om en begonnen de menigte aan te vallen. Op het andere plein verschenen meer Inquisiteurs op zwarte paarden. Hun ebbenhouten bijlen fonkelden in de middagzon.

      Vin negeerde het allemaal. ‘Kelsier!’ schreeuwde ze. Zijn lichaam lag waar het was gevallen, een speer stak uit zijn borst en onder hem begon een plas donkerrood bloed te ontstaan.

      Nee. Nee. Néé! Ze sprong van het gebouw, gebruikte haar Duwkracht tegen een paar mensen en vloog over de slachtpartij heen. Ze kwam midden op het nu vreemd lege plein neer – de Opperheer was weg, de Inquisiteurs waren druk bezig skaa te vermoorden. Ze liet zich naast Kelsier op de grond zakken.

      Van de linkerkant van zijn gezicht was bijna niets meer over. De rechterkant echter... glimlachte vaag, een dood oog staarde recht omhoog de roodzwarte hemel in. Asvlokjes daalden lichtjes neer op zijn gezicht.

      ‘Kelsier, nee...’ zei Vin, terwijl de tranen over haar gezicht stroomden. Ze duwde tegen zijn lichaam, voelde zijn pols, niets.

      ‘Je hebt gezegd dat je niet gedood kon worden!’ schreeuwde ze. ‘En je plannen dan? En het Elfde Metaal? Wat moet ik nou?’

      Hij bewoog niet. Vin kon door haar tranen bijna niets zien. Het is onmogelijk. Hij zei altijd dat we niet onoverwinnelijk waren... maar dat sloeg op mij. Niet op hem. Niet Kelsier. Hij was onoverwinnelijk.

      Dat had hij moeten zijn.

      Iemand greep haar beet en ze verzette zich schreeuwend.

      ‘We moeten weg, kind,’ zei Ham. Hij keek naar Kelsier om zeker te weten dat de bendeleider dood was.

      Toen trok hij haar mee. Vin bleef zich zwak verweren, maar ze raakte verdoofd. Ergens in haar brein hoorde ze Reens stem.

      Zie je nou wel. Ik zei toch dat hij je in de steek zou laten. Ik heb je gewaarschuwd.

      Ik had het je beloofd...

 

 

Het laatste rijk
titlepage.xhtml
Sanderson_Laatste_Rijk.html
Sanderson_Laatste_Rijk-1.html
Sanderson_Laatste_Rijk-2.html
Sanderson_Laatste_Rijk-3.html
Sanderson_Laatste_Rijk-4.html
Sanderson_Laatste_Rijk-5.html
Sanderson_Laatste_Rijk-6.html
Sanderson_Laatste_Rijk-7.html
Sanderson_Laatste_Rijk-8.html
Sanderson_Laatste_Rijk-9.html
Sanderson_Laatste_Rijk-10.html
Sanderson_Laatste_Rijk-11.html
Sanderson_Laatste_Rijk-12.html
Sanderson_Laatste_Rijk-13.html
Sanderson_Laatste_Rijk-14.html
Sanderson_Laatste_Rijk-15.html
Sanderson_Laatste_Rijk-16.html
Sanderson_Laatste_Rijk-17.html
Sanderson_Laatste_Rijk-18.html
Sanderson_Laatste_Rijk-19.html
Sanderson_Laatste_Rijk-20.html
Sanderson_Laatste_Rijk-21.html
Sanderson_Laatste_Rijk-22.html
Sanderson_Laatste_Rijk-23.html
Sanderson_Laatste_Rijk-24.html
Sanderson_Laatste_Rijk-25.html
Sanderson_Laatste_Rijk-26.html
Sanderson_Laatste_Rijk-27.html
Sanderson_Laatste_Rijk-28.html
Sanderson_Laatste_Rijk-29.html
Sanderson_Laatste_Rijk-30.html
Sanderson_Laatste_Rijk-31.html
Sanderson_Laatste_Rijk-32.html
Sanderson_Laatste_Rijk-33.html
Sanderson_Laatste_Rijk-34.html
Sanderson_Laatste_Rijk-35.html
Sanderson_Laatste_Rijk-36.html
Sanderson_Laatste_Rijk-37.html
Sanderson_Laatste_Rijk-38.html
Sanderson_Laatste_Rijk-39.html
Sanderson_Laatste_Rijk-40.html
Sanderson_Laatste_Rijk-41.html
Sanderson_Laatste_Rijk-42.html
Sanderson_Laatste_Rijk-43.html
Sanderson_Laatste_Rijk-44.html
Sanderson_Laatste_Rijk-45.html
Sanderson_Laatste_Rijk-46.html
Sanderson_Laatste_Rijk-47.html
Sanderson_Laatste_Rijk-48.html
Sanderson_Laatste_Rijk-49.html
Sanderson_Laatste_Rijk-50.html
Sanderson_Laatste_Rijk-51.html
Sanderson_Laatste_Rijk-52.html
Sanderson_Laatste_Rijk-53.xhtml