Ik denk dat ik eindelijk heb ontdekt waarom Rashek zoveel wrok tegen mij koestert. Hij gelooft niet dat een buitenstaander zoals ik – een vreemdeling – de Held aller Tijden zou kunnen zijn. Hij denkt dat ik de filosofen op een of andere manier heb misleid, en dat ik de piercings van de Held onrechtmatig draag.

      Volgens Rashek had alleen een Terrisman met een zuivere bloedlijn tot Held verkozen mogen worden. Vreemd genoeg merk ik dat zijn haat mij alleen maar vastberadener heeft gemaakt. Ik moet hem bewijzen dat ik deze taak aankan.

 

 

 

teken04

 

27

HET WAS EEN INGETOGEN GROEPJE dat die avond naar Knuppels winkel terugkeerde. De executies waren urenlang doorgegaan. Er waren geen aanklachten voorgelezen, er was geen sprake van een verklaring door het Ministerie of de Opperheer – alleen maar de ene executie na de andere. Toen alle gevangenen gedood waren, waren de Opperheer en zijn Gebieders weggereden, met achterlating van een stapel lijken en het bloedige water in de fonteinen.

      Terwijl Kelsiers bende de keuken binnenstapte, drong het ineens tot Vin door dat ze geen last meer had van haar hoofdpijn. Haar pijn leek nu... onbetekenend. De laurierwraps, zorgvuldig toegedekt door een van de dienstmeiden, bleven onaangeroerd op tafel liggen. Niemand taalde ernaar.

      ‘Goed,’ zei Kelsier, die zijn gebruikelijke plek, leunend tegen de kast, innam. ‘Laten we het plan verder uitwerken. Hoe gaan we verder?’

      Dockson pakte een stapel papieren en ging zitten. ‘Nu het Garnizoen vertrokken is, is de adel ons belangrijkste aandachtspunt.’

      ‘Inderdaad,’ zei Bries. ‘Als we echt met slechts een paar duizend man de schatkist in handen willen krijgen, dan hebben we absoluut iets nodig wat de paleiswacht afleidt en de adel de kans ontneemt de stad van ons af te pakken. De Huizenoorlog wordt daarom van het grootste belang.’

      Kelsier knikte. ‘Precies wat ik ook denk.’

      ‘Maar wat gebeurt er als de Huizenoorlog voorbij is?’ zei Vin. ‘Sommige Huizen zullen als winnaar uit de strijd komen, en dan moeten we ook iets met hen.’

      Kelsier schudde zijn hoofd. ‘Ik wil juist de Huizenoorlog niet laten eindigen, Vin – of in ieder geval niet voor een heel lange tijd. De Opperheer verordonneert dictaten, en het Ministerie houdt toezicht op zijn volgelingen, maar de adel is de kracht die de skaa feitelijk dwingt te werken. Dus als we voldoende adellijke Huizen ten val kunnen brengen, zal het bestuursapparaat misschien vanzelf instorten. We kunnen het Laatste Rijk als geheel niet bevechten – daarvoor is het te groot. Maar we kunnen het misschien wel uiteendrijven en ervoor zorgen dat de verschillende onderdelen elkaar te lijf gaan.’

      ‘We moeten de Grote Huizen ook financieel onder druk zetten,’ zei Dockson, die door zijn paperassen bladerde. ‘De aristocratie is hoofdzakelijk een financiële institutie, en gebrek aan gelden zal ieder Huis op den duur de kop kosten.’

      ‘Bries, misschien dat we een paar van jouw aliassen nodig zullen hebben,’ zei Kelsier. ‘Tot dusverre ben ik de enige in de bende geweest die aan de Huizenoorlog heeft gewerkt – maar als we deze stad voor de terugkeer van het Garnizoen kapot willen krijgen, zullen we onze inspanningen drastisch moeten verhogen.’

      Bries zuchtte. ‘Oké. We zullen alleen goed moeten uitkijken dat niemand mij per ongeluk herkent als iemand die ik niet zou behoren te zijn. Ik kan geen feesten of officiële bijeenkomsten bezoeken – maar waarschijnlijk wel eenvoudige huisbezoeken doen.’

      ‘Voor jou geldt hetzelfde, Dox,’ zei Kelsier.

      ‘Dat dacht ik al,’ zei Dockson.

      ‘Het zal voor jullie allebei gevaarlijk zijn,’ zei Kelsier. ‘Maar snelheid is geboden. Vin blijft onze belangrijkste spion – en waarschijnlijk is het een goed idee om haar langzamerhand wat verkeerde informatie te laten lekken. Alles wat de adel onzeker maakt.’

      Ham knikte. ‘Dan kunnen we ons waarschijnlijk het beste op de top richten.’

      ‘Inderdaad,’ zei Bries. ‘Als we kunnen laten zien dat ook de machtigste Huizen kwetsbaar zijn, zullen hun vijanden sneller tot de aanval overgaan. Pas als de machtige Huizen zijn verdwenen zal het tot mensen doordringen dat zíj het zijn die feitelijk de motor van de economie zijn.’

      Even viel er een stilte in het vertrek, vervolgens draaiden verscheidene hoofden Vins kant uit.

      ‘Wat is er?’ vroeg ze.

      ‘Ze hebben het over Huis Ventra, Vin,’ zei Dockson. ‘Dat is het machtigste van de Grote Huizen, het hele Laatste Rijk zou die dreun voelen.’

      Vin keek even stil voor zich uit. ‘Het zijn niet allemaal slechte mensen,’ zei ze ten slotte.

      ‘Misschien niet,’ zei Kelsier. ‘Maar Heer Straff Ventra is dat zeker wel, en zijn familie behoort tot de top van het Laatste Rijk. Huis Ventra moet sneuvelen – en jij hebt al toegang tot een van zijn belangrijkste leden.’

      Ik dacht dat je juist wilde dat ik uit de buurt van Elend bleef, dacht ze geërgerd.

      ‘Hou je oren goed open, kind,’ zei Bries. ‘Zie de jongen zover te krijgen dat hij over de financiën van het Huis gaat praten. Als jij voor ons het beginnetje maakt, doen wij de rest.’

      Precies het soort spelletjes waar Elend zo de pest aan heeft. Maar de executies stonden haar nog duidelijk voor de geest. Dat soort zaken moest een halt worden toegeroepen. Bovendien zei Elend zelf dat hij niets moest hebben van zijn vader, noch zijn Huis. Misschien... misschien kon ze iets ontdekken. ‘Ik zal zien wat ik kan doen.’

      Er werd op de deur geklopt en een van de leerlingen deed open. Het volgende ogenblik kwam Sazed – gekleed in een skaa-mantel om zijn identiteit te verbergen – de keuken binnenstappen.

      Kelsier keek op de klok. ‘Je bent vroeg, Saz.’

      ‘Ik probeer daar een gewoonte van te maken, meester Kelsier,’ antwoordde de Terrisman.

      Dockson trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is een gewoonte waar iemand anders erg zijn voordeel mee zou kunnen doen.’

      Kelsier snoof. ‘Als je altijd op tijd bent, betekent dat dat je blijkbaar nooit iets beters te doen hebt. Saz, hoe is het met de manschappen?’

      ‘Zo goed als te verwachten valt, meester Kelsier,’ antwoordde Sazed. ‘Maar ze kunnen zich niet voor eeuwig in de pakhuizen van Renoux schuilhouden.’

      ‘Weet ik,’ zei Kelsier. ‘Dox, Ham, jullie moeten je over dat probleem buigen. Er zijn nog tweeduizend man van ons leger over; ik wil dat jullie ze in Luthadel onderbrengen.’

      Dockson knikte nadenkend. ‘Daar vinden we wel wat op.’

      ‘En wil je ook dat wij ze blijven trainen?’ vroeg Ham.

      Kelsier knikte.

      ‘Dan moeten we ze in groepen opsplitsen en verbergen,’ zei hij. ‘We hebben niet de mogelijkheden om ze individueel te trainen. Laten we zeggen... een paar honderd per eenheid? Dicht bij elkaar verborgen in de achterbuurten?’

      ‘Zorg er wel voor dat geen van de eenheden van het bestaan van de andere weet,’ zei Dockson. ‘En ze mogen ook niet weten dat we nog steeds van plan zijn het paleis te veroveren. Met zoveel mannen in de stad bestaat altijd de kans dat er een paar door de Gebieders opgepakt worden.’

      Kelsier knikte. ‘Zeg tegen iedere groep dat ze de enige eenheid zijn die niet ontmanteld is, en dat ze achter de hand worden gehouden voor het geval ze in de toekomst toch nog nodig zullen zijn.’

      ‘Je zei ook dat het rekruteren moest doorgaan,’ zei Ham.

      Kelsier knikte. ‘Ik zou het liefst tweemaal zoveel manschappen ter beschikking hebben voordat we zelfs maar proberen het plan ten uitvoer te brengen.’

      ‘Dat zal moeilijk worden,’ zei Ham, ‘aangezien het leger heeft gefaald.’

      ‘Hoezo gefaald?’ vroeg Kelsier. ‘Vertel ze liever de waarheid – dat onze troepen het Garnizoen succesvol hebben geneutraliseerd.’

      ‘Maar de meesten zijn daar wel bij om het leven gekomen,’ zei Ham.

      ‘Dat deel kunnen we wat verbloemen,’ zei Bries. ‘De mensen zijn kwaad zijn vanwege de executies – daardoor zullen ze eerder geneigd zijn naar ons te luisteren.’

      ‘De komende maanden zal het bijeenbrengen van meer troepen jouw voornaamste taak zijn, Ham,’ zei Kelsier.

      ‘Dat is weinig tijd,’ zei Ham. ‘Maar ik kijk wel hoever ik kom.’

      ‘Mooi,’ zei Kelsier. ‘Saz, is er bericht gekomen?’

      ‘Jawel, meester Kelsier,’ zei Sazed, die een brief onder zijn mantel vandaan haalde en aan Kelsier gaf.

      ‘En wat mag dat zijn?’ vroeg Bries nieuwsgierig.

      ‘Een boodschap van Marsh,’ zei Kelsier, die de brief openmaakte en snel de inhoud las. ‘Hij is in de stad en heeft nieuws.’

      ‘Wat voor nieuws?’ vroeg Ham.

      ‘Dat schrijft hij niet,’ zei Kelsier, terwijl hij een laurierwrap pakte. ‘Maar hij geeft hier instructies waar we hem vanavond kunnen ontmoeten.’ Hij liep naar de kapstok en pakte daar een gewone skaa-mantel. ‘Ik ga de locatie verkennen voordat het donker wordt. Ga je mee, Vin?’

      Ze knikte en kwam overeind.

      ‘De rest blijft aan het plan werken,’ zei Kelsier. ‘Binnen twee maanden wil ik dat de spanningen in de stad zo zijn opgelopen dat zelfs de Opperheer de zaak niet meer onder controle kan houden als het tot een uitbarsting komt.’

 

‘Er is nog iets wat je ons niet hebt verteld, toch?’ zei Vin, die haar blik van het raam naar Kelsier verplaatste. ‘Een deel van het plan.’

      Kelsier keek haar in het duister aan. De door Marsh gekozen ontmoetingsplaats was een verlaten gebouw in de Kronkel, een van de armste skaa-achterbuurten. Kelsier had een ander leegstaand pand gevonden tegenover het gebouw waar de ontmoeting zou plaatsvinden, en Vin en hij zaten op de bovenste verdieping te kijken of Marsh al in aantocht was.

      ‘Waarom vraag je dat?’ zei Kelsier ten slotte.

      ‘Vanwege de Opperheer,’ zei Vin, peuterend aan het rottende hout van de vensterbank. ‘Ik voelde zijn macht vandaag. Ik denk niet dat de anderen het gevoeld hebben, niet zoals een Nevelmens dat kan. Maar ik weet dat jij het gevoeld moet hebben.’ Ze keek weer op, recht in Kelsiers ogen. ‘Je bent nog steeds van plan hem de stad uit te krijgen voordat wij het paleis innemen, toch?’

      ‘Maak jij je maar geen zorgen over de Opperheer,’ zei Kelsier. ‘Het Elfde Metaal zal met hem afrekenen.’

      Vin fronste. Buiten ging de zon onder met een woeste gloed van teleurstelling. De nevels zouden nu snel komen, en waarschijnlijk zou Marsh kort daarna verschijnen.

      Het Elfde Metaal, dacht ze, zich de scepsis herinnerend waarmee de andere bendeleden daarover dachten. ‘Bestaat het echt?’

      ‘Het Elfde Metaal? Natuurlijk bestaat het echt – ik heb het je laten zien, weet je nog?’

      ‘Dat is niet wat ik bedoel,’ zei ze. ‘Zijn de legenden echt? Of lieg je daarover?’

      Kelsier draaide zich, lichtjes fronsend, naar haar toe. Vervolgens zei hij met een zelfvoldaan lachje: ‘Jij kunt toch zo bot zijn, Vin.’

      ‘Weet ik.’

      Kelsiers lach werd nog breder. ‘Het antwoord is nee. Ik lieg niet. De legenden zijn echt, maar het kostte me wel de nodige tijd om ze te vinden.’

      ‘En dat stukje metaal dat je ons hebt laten zien is echt het Elfde Metaal?’

      ‘Ik denk het wel,’ zei Kelsier.

      ‘Maar je weet nog niet hoe je het moet gebruiken?’

      Kelsier aarzelde en schudde toen zijn hoofd. ‘Nee, dat weet ik niet.’

      ‘Dat is niet bijster geruststellend.’

      Kelsier haalde zijn schouders op en keek weer uit het raam. ‘Zelfs als ik het geheim niet op tijd ontdek, betwijfel ik of de Opperheer wel zo’n enorm probleem zal zijn als jij denkt. Hij is een machtige Ertsmagiër, maar hij is niet alwetend – als hij dat wel was, waren wij nu dood. Hij is ook niet almachtig – als hij dat wel was, zou hij al die arme skaa niet hoeven executeren om de stad door angst aan zich te onderwerpen.

      Ik weet niet wat hij wel is – maar ik denk dat hij meer man dan god is. De tekst in dat dagboek... dat zijn de woorden van een gewoon mens. Zijn echte macht bestaat uit zijn legers en zijn rijkdom. Als we die twee pijlers verwijderen, zal hij niet in staat zijn de ineenstorting van zijn rijk tegen te houden.’

      Vin dacht even na. ‘Hij mag dan geen god zijn, maar... hij is wel iets, Kelsier. Iets anders. Toen hij vandaag op dat plein was, kon ik zijn invloed op mijn emoties voelen terwijl ik toch koper brandde.’

      ‘Dat is onmogelijk, Vin,’ reageerde Kelsier hoofdschuddend. ‘Als dat waar zou zijn, zouden Inquisiteurs overal en altijd in staat zijn Ertsmagie te ontdekken, zelfs als er een Smoker in de buurt is. Denk je niet dat ze in dat geval allang alle skaa-Nevelaars gevonden en uitgeroeid hadden?’

      Vin haalde haar schouders op.

      ‘Je weet dat de Opperheer heel krachtig is,’ zei Kelsier, ‘en dus denk je dat je hem wel móét voelen. En dat doe je dan dus ook.’

      Misschien heeft hij gelijk, dacht ze, terwijl ze nog een stukje vensterbank loskrabde. Hij is tenslotte al veel langer Ertsmagiër dan ik.

      Maar... ik voelde wel iets, toch? En de Inquisiteur die me bijna vermoordde – op een of andere manier had hij me wel in het donker en de regen gevonden. Die moest iets van mij bespeurd hebben.

      Maar ze liet het maar even rusten. ‘Het Elfde Metaal. Kunnen we het niet gewoon uitproberen om te zien wat het doet?’

      ‘Zo makkelijk is dat niet,’ zei Kelsier. ‘Herinner je je nog dat ik je heb verteld nooit een metaal te branden dat niet een van de tien was?’

      Vin knikte.

      ‘Een ander metaal branden kan dodelijk zijn,’ zei Kelsier. ‘Zelfs een verkeerd mengsel in een legering kan je ziek maken. Als ik het verkeerd heb met het Elfde Metaal...’

      ‘Kan het je dood zijn,’ zei Vin zacht.

      Kelsier knikte.

      Dus ben je niet zo zeker van jezelf als je voorgeeft, besloot ze. Anders had je het nu al wel geprobeerd.

      ‘En dat is wat je in het dagboek hoopt te vinden,’ zei Vin. ‘Een aanwijzing hoe je het Elfde Metaal moet gebruiken.’

      Weer knikte Kelsier. ‘Ik vrees dat we op dat terrein nog weinig geluk hebben gehad. Tot dusverre is Ertsmagie in het dagboek nog maar nauwelijks genoemd.’

      ‘Terwijl er wel over Ferrochemie wordt gesproken,’ zei Vin.

      Staand bij zijn raam, met een schouder tegen de muur geleund, keek Kelsier haar aan. ‘Dus Sazed heeft je daarover verteld?’

      Vin sloeg haar ogen neer. ‘Ik... heb hem een beetje gedwongen.’

      Kelsier grinnikte. ‘Ik vraag me af wat ik de wereld heb aangedaan door jou Ertsmagie te leren. Natuurlijk heeft mijn leraar over mij hetzelfde gezegd.’

      ‘Daar had hij dan ook gelijk in.’

      ‘Natuurlijk had hij gelijk.’

      Vin glimlachte. Buiten was het zonlicht bijna verdwenen, en in de lucht begonnen zich doorzichtige mistbanken te vormen. Ze zweefden als geesten rond, langzaam groeiend en zich uitbreidend nu het nacht werd.

      ‘Sazed had te weinig tijd gehad om veel over Ferrochemie te vertellen,’ zei Vin voorzichtig. ‘Wat doet het eigenlijk?’ Ze wachtte met enige schroom af, ervan uitgaand dat Kelsier dwars door haar leugen heen keek.

      ‘Ferrochemie werkt helemaal intern,’ begon Kelsier ineens. ‘Het kan een aantal van dezelfde dingen als tin-lood en tin – op het gebied van kracht, uithoudingsvermogen, gezichtsvermogen – maar iedere eigenschap dient gescheiden van de andere behandeld te worden. Het kan ook een heleboel andere zaken versterken – zaken waar Ertsmagie geen invloed op heeft. Geheugen, helderheid van geest... zelfs een aantal vreemde zaken, zoals het veranderen van lichaamsgewicht of leeftijd.’

      ‘Dus het is krachtiger dan Ertsmagie?’ zei Vin.

      Kelsier haalde zijn schouders op. ‘Ferrochemie heeft geen enkel extern vermogen – het kan emoties niet Duwen en Trekken, noch kan het staal-Duwen of ijzer-Trekken. Bovendien heeft Ferrochemie één grote beperking: als je de vermogens op wilt slaan, moet je ze eerst aan je eigen lichaam onttrekken.

      Wil je voor even heel sterk zijn? Dan moet je eerst een aantal uren heel zwak zijn om de kracht op te kunnen slaan. Als je het vermogen om snel te genezen wilt opslaan, moet je je eerst geruime tijd ziek voelen. Bij Ertsmagie vormen de metalen de brandstof – we kunnen blijven gaan zolang we genoeg metaal te branden hebben. Bij Ferrochemie zijn de metalen slechts opslagmiddelen en is je eigen lichaam de brandstof.’

      ‘Dan steel je toch gewoon de voorraad van iemand anders?’ zei Vin.

      Kelsier schudde zijn hoofd. ‘Dat werkt niet – Ferrochemisten hebben slechts toegang tot opslagmiddelen die ze zelf hebben gemaakt.’

      ‘O?’

      Kelsier knikte. ‘Dus nee. Ik zou niet willen zeggen dat Ferrochemie krachtiger is dan Ertsmagie. Ze hebben beide voordelen en beperkingen. Een Ertsmagiër kan bijvoorbeeld zijn metaal maar tot een bepaalde grens laten opvlammen, en dus is er een maximum aan zijn kracht. Ferrochemisten kennen die beperking niet; als een Ferrochemist genoeg kracht opgeslagen heeft om een uur lang twee keer zo sterk te zijn als normaal, kan hij er ook voor kiezen drie keer zo sterk te zijn in een kortere periode – of zelfs vier, vijf of zes keer zo sterk gedurende een nog kortere tijd.’

      Vin fronste. ‘Dat klinkt als een behoorlijk groot voordeel.’

      ‘Dat is waar,’ zei Kelsier, terwijl hij onder zijn mantel vandaan een flacon met wat pareltjes atium tevoorschijn haalde. ‘Maar wij hebben dit. Het maakt niet uit of een Ferrochemist zo sterk is als vijf mannen of als vijftig mannen – als ik weet wat zijn volgende actie is, kan ik hem verslaan.’

      Vin knikte.

      ‘Alsjeblieft,’ zei Kelsier, die het flesje ontkurkte en er een van de pareltjes uit haalde. Hij pakte een andere flacon met een gewone alcoholoplossing en liet het pareltje erin vallen. ‘Pak aan. Je zult het misschien nodig hebben.’

      ‘Vanavond?’ vroeg Vin, terwijl ze het flesje aanpakte.

      Kelsier knikte.

      ‘Maar het is alleen maar Marsh.’

      ‘Misschien,’ zei hij. ‘Het kan ook zijn dat de Gebieders hem te pakken hebben gekregen en hem gedwongen hebben om die brief te schrijven. Misschien volgen ze hem, of misschien hebben ze hem gevangengenomen en gemarteld en zijn zo achter de bijeenkomst gekomen. Marsh beweegt zich op heel gevaarlijk terrein – vergelijk het maar met wat jij op die bals doet, en vervang dan de adel door Gebieders en Inquisiteurs.’

      Vin huiverde. ‘Daar heb je een punt, denk ik,’ zei ze en ze borg het flesje met atium op. ‘Weet je, er moet iets mis met mij zijn – ik denk er nauwelijks meer over na hoeveel dit spul wel waard is.’

      Kelsier reageerde niet onmiddellijk. ‘Mijn probleem is eerder dat ik moeite heb te vergeten hoeveel het waard is,’ zei hij zacht.

      ‘Ik...’ Vins stem stierf weg terwijl ze naar zijn handen keek. Meestal droeg hij hemden met lange mouwen en handschoenen; zijn reputatie maakte het gevaarlijk om zijn littekens in het openbaar te tonen. Maar Vin wist dat ze er waren. Als duizenden kleine witte krassen, laag over laag.

      ‘Hoe dan ook,’ zei Kelsier. ‘Je hebt gelijk wat het dagboek betreft – ik hoopte dat het Elfde Metaal erin genoemd zou worden. Maar Ertsmagie wordt zelfs in verband met Ferrochemie nog niet eens genoemd. De twee krachten zijn in veel opzichten gelijkwaardig; je zou denken dat hij ze op z’n minst zou vergelijken.’

      ‘Misschien vreesde hij dat iemand het boek zou lezen en wilde hij niet dat men te weten zou komen dat hij een Ertsmagiër was.’

      Kelsier knikte. ‘Misschien. Het is ook mogelijk dat hij nog niet Gebroken was. Wat er in dat gebergte van Terris is gebeurd, heeft hem veranderd van een held in een tiran; misschien heeft het zijn krachten doen ontwaken. Ik neem aan dat we dat pas zullen weten als Sazed zijn vertaling af heeft.’

      ‘Is hij bijna klaar?’

      Kelsier knikte. ‘Er is nog een klein stuk te gaan – een belangrijk stuk, mag ik hopen. Ik ben een beetje teleurgesteld door de tekst tot nu toe. De Opperheer heeft nog niet eens verteld wat hij in die bergen van plan is te doen! Hij beweert dat hij iets gaat doen om de hele wereld te beschermen, maar dat kan ook zijn ego zijn dat begint op te spelen.’

      Hij kwam in de tekst op mij niet erg egocentrisch over, dacht Vin. Eerder het tegendeel, eerlijk gezegd.

      ‘Hoe dan ook,’ zei Kelsier, ‘we zullen meer weten zodra de laatste paragrafen zijn vertaald.’

      Buiten werd het donker en Vin moest haar tin laten opvlammen om nog iets te kunnen zien. De straat die weer zichtbaar werd, vertoonde die vreemde mengeling van schaduw en licht die het gevolg was van door tin versterkt zicht. Logisch gesproken wist ze dat het donker was. Maar toch kon ze zien. Niet zoals bij gewoon licht – alles was getemperd – maar ze kon alles toch goed onderscheiden.

      Kelsier keek op zijn horloge.

      ‘Hoe lang nog?’ vroeg Vin.

      ‘Nog anderhalf uur,’ zei Kelsier. ‘Aangenomen dat hij op tijd is – en dat betwijfel ik. Hij is tenslotte mijn broer.’

      Vin knikte en ging verzitten terwijl ze haar armen op de gebroken vensterbank liet leunen. Hoewel het niet veel betekende, voelde ze zich toch wat geruster met het atium dat Kelsier haar had gegeven.

      Het denken aan het atium herinnerde haar aan iets belangrijks. Iets waarover ze zich bij verschillende gelegenheden al druk had gemaakt. ‘Je hebt me nog steeds niets over het negende metaal geleerd!’ wendde ze zich beschuldigend naar hem om.

      Kelsier haalde zijn schouders op. ‘Ik heb je toch gezegd dat het niet erg belangrijk was.’

      ‘Ja, maar toch. Wat is het? Een of andere legering met atium zeker?’

      Kelsier schudde zijn hoofd. ‘Nee, de laatste twee metalen volgen niet hetzelfde patroon als de acht basismetalen. Het negende is goud.’

      ‘Goud?’ vroeg Vin. ‘Dan had ik het al een hele tijd geleden zelf kunnen uitproberen!’

      Kelsier grinnikte. ‘Aangenomen dat je dat echt wilt. Het branden van goud is een wat... ongemakkelijke ervaring.’

      Vin kneep haar ogen tot spleetjes, keek vervolgens weer uit het raam en dacht: dat zien we dan wel.

      ‘Je gaat het toch proberen, is het niet?’ zei Kelsier glimlachend.

      Vin gaf geen antwoord.

      Kelsier zuchtte, zocht in zijn gordel en haalde een gouden pegel en een vijl tevoorschijn. ‘Je kunt er maar beter ook zo eentje op de kop tikken,’ zei hij, de vijl ophoudend. ‘Als je er maar voor zorgt dat als je zelf metaal gaat verzamelen, je eerst een beetje brandt om er zeker van te zijn dat het puur is of dat de legering de juiste is.’

      ‘En als dat niet zo is?’ vroeg Vin.

      ‘Dan kom je daar vanzelf achter,’ beloofde Kelsier, die iets van de munt begon af te vijlen. ‘Weet je nog die hoofdpijn die je van die overdosis tin-lood overhield?’

      ‘Ja?’

      ‘Slecht metaal is erger,’ zei Kelsier. ‘Veel erger. Het beste is om je metalen te kopen – in iedere stad is een select groepje kooplieden die krachtige metalen leveren aan Ertsmagiërs. Die kooplieden hebben er zelf alle belang bij om ervoor te zorgen dat al hun metalen puur zijn – een ontevreden Nevelmens met hoofdpijn is niet echt het soort klant met wie je te maken wilt krijgen.’ Kelsier stopte met vijlen en verzamelde de stukjes vijlsel op een stukje stof. Hij pikte er met een vinger een vlokje uit en slikte dat in.

      ‘Dit is goed spul,’ zei hij en hij gaf haar het opgevouwen lapje met het vijlsel. ‘Ga je gang – maar vergeet niet dat het branden van het negende metaal een vreemde ervaring is.’

      Vin knikte, plotseling een beetje bevreesd. Je zult het nooit weten als je het niet zelf probeert, dacht ze en ze liet alle vijlsel in haar mond verdwijnen. Ze spoelde het weg met een slok water uit haar veldfles.

      Er zat nu een nieuw metaal binnen in haar – onbekend en verschillend van de negen die ze kende. Ze keek op naar Kelsier, haalde diep adem en brandde goud.

      Ineens was ze op twee plaatsen tegelijk. Ze kon zichzelf zien, en ze kon zichzelf nog een keer zien.

      De ene persoon was een vreemde vrouw, veranderd en getransformeerd van het meisje dat ze was geweest in deze vrouw. Dat meisje was altijd voorzichtig en behoedzaam geweest – een meisje dat nooit, afgaand op het woord van één man, een onbekend metaal zou branden. De vrouw daarentegen was dwaas; ze was veel dingen vergeten die haar zo lang hadden doen overleven. Ze dronk uit glazen die anderen voor haar inschonken. Ze ging met vreemden om. Ze hield niet voortdurend iedereen om haar heen in de gaten. Ze was nog steeds veel voorzichtiger dan de meeste mensen, maar ze was zoveel kwijtgeraakt.

      De andere zelf was iemand die ze heimelijk altijd had verfoeid. Een kind eigenlijk. Dun, zeg maar broodmager, eenzaam, onsympathiek en wantrouwend. Ze hield van niemand, en niemand hield van haar. Ze had zichzelf altijd voorgehouden dat het haar niks kon schelen. Was er iets van waarde om voor te leven? Dat moest er zijn. Het leven kon niet zo pathetisch zijn als het leek. Maar het moest haast wel. Er was immers niets anders.

      Vin was beide personen. Ze was op twee plaatsen tegelijk, bewoog beide lichamen, was zowel dat van het meisje als van de vrouw. Ze strekte aarzelend en onzeker haar handen uit – en raakte zichzelf op haar gezichten aan.

      Vin snakte naar adem, en weg was het. Ze ervoer een plotselinge stroom van emoties, gevoelens van onwaardigheid en verwarring. Er stonden geen stoelen in de kamer, en dus zakte ze simpelweg met haar rug tegen de muur tot hurkzit, haar knieën opgetrokken, haar armen eromheen geslagen.

      Kelsier liep naar haar toe, bukte zich en legde een hand op haar schouder. ‘Het is oké nou.’

      ‘Wat was dat?’ fluisterde ze.

      ‘Goud en atium zijn complementair, net zoals de andere metalen duo’s zijn,’ zei Kelsier. ‘Atium laat je enigszins in de toekomst kijken. Goud werkt precies zo, maar dan in het verleden. Of het laat je in ieder geval een glimp zien van een andere versie van jezelf, als dingen in het verleden anders waren gelopen.’

      Vin huiverde. De ervaring van twee personen tegelijkertijd te zijn, zichzelf twee keer te zien, was bijzonder griezelig geweest. Haar lichaam trilde er nog van, en haar geest voelde... vreemd.

      Gelukkig begon die gewaarwording af te zwakken. ‘Herinner mij eraan in het vervolg beter naar je te luisteren,’ zei ze. ‘In ieder geval als het over Ertsmagie gaat.’

      Kelsier grinnikte. ‘Ik heb geprobeerd het je zo lang mogelijk uit je hoofd te praten. Maar eens moest je het proberen. Je komt er wel weer overheen.’

      Vin knikte. ‘Het is... al bijna weg. Maar het was niet alleen een visioen, Kelsier. Het was écht. Ik kon haar aanraken, mijn andere zelf.’

      ‘Zo voelt het misschien,’ zei Kelsier. ‘Maar ze was niet echt hier aanwezig – ik kon haar tenminste niet zien. Het is een hallucinatie.’

      ‘De visioenen die atium veroorzaakt zijn niet alleen hallucinaties,’ zei Vin. ‘De schaduwgestalten laten echt zien wat mensen gaan doen.’

      ‘Dat is waar,’ zei Kelsier. ‘Ik weet het niet. Goud is vreemd, Vin. Ik geloof niet dat iemand begrijpt hoe het werkt. Mijn leraar, Gemmel, zei dat een gouden schaduwgestalte een persoon is die niet echt bestaat... maar bestaan kán. Iemand die jij had kunnen zijn als je niet bepaalde keuzes had gemaakt. Natuurlijk was Gemmel een beetje gek, dus weet ik niet zeker of ik hem moest geloven.’

      Vin knikte. Maar het was onwaarschijnlijk dat ze op korte termijn nog meer over het goud te weten zou komen. Ze was, als het aan haar lag, niet van plan het ooit weer te branden. Ze bleef zitten om haar emoties tot rust te laten komen. Kelsier liep terug naar het raam. Na een tijdje veerde hij op.

      ‘Is hij er?’ vroeg Vin, terwijl ze overeind kwam.

      Kelsier knikte. ‘Wil je liever hier blijven om nog wat uit te rusten?’

      Vin schudde haar hoofd.

      ‘Oké dan,’ zei hij en legde zijn zakhorloge, vijl en andere metalen op de vensterbank. ‘We gaan.’

      Ze gingen niet door het raam – Kelsier wilde zo weinig mogelijk aandacht trekken, hoewel dit deel van de Kronkel er zo verlaten bij lag dat Vin zich afvroeg waarom hij er een punt van maakte. Ze verlieten het gebouw via een paar onbetrouwbare trappen om vervolgens zwijgend de straat over te steken.

      Het pand dat Marsh had uitgekozen, was er nog beroerder aan toe dan dat waar Vin en Kelsier hadden zitten wachten. De voordeur was verdwenen, hoewel Vin nog wat versplinterde resten ervan in het vuilnis op de vloer zag liggen. Binnen rook het naar stof en roet, en ze kon maar met moeite een niesbui onderdrukken.

      In reactie op dat gesmoorde geluid draaide een gestalte achter in de ruimte zich bliksemsnel om. ‘Kell?’

      ‘Ik ben het, ja,’ zei Kelsier. ‘En Vin.’

      Toen Vin naderbij kwam, kon ze Marsh in het duister zien turen. Het was een beetje apart; voor haar gevoel was ze duidelijk zichtbaar, maar tegelijkertijd wist ze dat Kelsier en zij voor hem slechts vage schaduwen waren. De achtermuur van het pand was ingestort, en de nevels dreven vrij de kamer in, bijna even dicht opeen als buiten.

      ‘Je draagt de tatoeages van het Ministerie!’ zei Vin, Marsh aanstarend.

      ‘Natuurlijk,’ zei Marsh. Zijn stem klonk even onbuigzaam als altijd. ‘Ik heb ze laten aanbrengen voordat ik me bij de karavaan aansloot. Ik moest ze wel hebben om mijn rol als acoliet goed te kunnen spelen.’

      Ze waren niet erg uitgebreid – hij speelde de rol van een lage Gebieder – maar het patroon was onmiskenbaar. Donkere lijnen rond de ogen, die naar buiten uitliepen in de vorm van bliksemschichten. En een enkele lijn – veel breder en helderrood – die over de zijkant van zijn gezicht liep. Vin herkende het patroon: dat waren de lijnen van een Gebieder die behoorde tot het Kanton van Inquisitie. Marsh had niet alleen het Ministerie geïnfiltreerd, hij had er ook nog eens voor gekozen dat in de gevaarlijkste afdeling te doen.

      ‘Maar nu zul je ze altijd moeten dragen,’ zei Vin. ‘Ze zijn zo kenmerkend – overal waar je gaat, zul je als Gebieder of als bedrieger gezien worden.’

      ‘Dat was deels de prijs die hij moest betalen om het Ministerie binnen te komen, Vin,’ zei Kelsier zacht.

      ‘Het maakt me niets uit,’ zei Marsh. ‘Hiervoor had ik ook nauwelijks een leven. Maar kunnen we opschieten? Ik word over niet al te lange tijd ergens anders verwacht. Gebieders hebben een druk bestaan, en ik heb maar een paar minuten speelruimte.’

      ‘Oké,’ zei Kelsier. ‘Ik neem aan dat je infiltratie voorspoedig is verlopen?’

      ‘Het is goed gegaan,’ zei Marsh kortaf. ‘Te goed eigenlijk – ik vrees dat ik mezelf heb onderscheiden ten opzichte van de rest van de groep. Ik ging ervan uit dat ik in het nadeel zou zijn, aangezien ik niet die vijf jaar opleiding heb gehad die de andere acolieten wel hebben gehad. Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden, en heb de mij opgedragen taken met precisie uitgevoerd. Maar blijkbaar weet ik zelfs meer over het Ministerie dan sommigen van zijn eigen leden. Ik ben zeker een stuk bekwamer dan deze groep nieuwkomers, en de prelans hebben dat opgemerkt.’

      Kelsier grinnikte. ‘Je was altijd al een uitslover.’

      Marsh snoof zacht. ‘Hoe dan ook, mijn kennis – en niet te vergeten mijn bekwaamheid als Zoeker – heeft me inmiddels al een zekere reputatie bezorgd. Ik weet echter niet zeker hoeveel aandacht ik van de prelans wil krijgen, want de achtergrond die we voor mij in elkaar geflanst hebben, zal wat dun gaan klinken zodra een Gebieder mij aan een kruisverhoor onderwerpt.’

      Vin fronste. ‘Je hebt ze verteld dat je een Nevelaar bent?’

      ‘Natuurlijk,’ zei Marsh. ‘Het Ministerie – zeker het Kanton van Inquisitie – rekruteert juist adellijke Zoekers. Het feit dat ik er een ben is genoeg om ze ervan te weerhouden te veel vragen over mijn achtergrond te stellen. Ze zijn blij mij binnen hun gelederen te hebben, ook al ben ik aanmerkelijk ouder dan de meeste acolieten.’

      ‘Bovendien,’ zei Kelsier, ‘moest hij hun wel zeggen dat hij een Nevelaar is om toegang te krijgen tot de meer geheime secties van het Ministerie. De meeste hogere Gebieders zijn Nevelaars of iets dergelijks. Ze hebben de neiging om aan hun eigen soort de voorkeur te geven.’

      ‘En terecht,’ zei Marsh, die snel sprak. ‘Kell, het Ministerie is veel bekwamer dan we al dachten.’

      ‘Wat bedoel je?’

      ‘Ze maken gebruik van hun Nevelaars,’ zei Marsh. ‘En goed ook. Ze hebben door de hele stad uitvalsbases – Susposten noemen ze die. Elk daarvan heeft een paar Ministeriële Sussers in dienst wier enige taak is om een dempende invloed om hen heen te verspreiden, om van iedereen in dat gebied de emoties te kalmeren en te onderdrukken.’

      Kelsier siste zacht. ‘Hoeveel?’

      ‘Tientallen,’ zei Marsh. ‘Geconcentreerd in de skaa-wijken van de stad. Ze weten dat de skaa niet tot enig verzet in staat zijn, maar ze willen er zeker van zijn dat dat zo blijft.’

      ‘Verdomme!’ zei Kelsier. ‘Ik vond altijd al dat de skaa in Luthadel apathischer waren dan anderen. Geen wonder dat het zoveel moeite kost om ze te rekruteren. De emoties van de mensen worden voortdurend geSust!’

      Marsh knikte. ‘De Sussers van het Ministerie zijn goed, Kell – héél goed. Zelfs beter dan Bries. Sussen is alles wat ze doen, iedere dag. En aangezien ze niet proberen jou iets speciaals te laten doen – in plaats daarvan houden ze je juist weg van emotionele uitersten – zijn ze heel moeilijk te traceren.

      Ieder team heeft de beschikking over een Smoker die hen verborgen houdt en een Zoeker die passerende Ertsmagiërs in de gaten houdt. Ik durf te wedden dat de Inquisiteurs op die manier aan veel van hun aanknopingspunten komen – de meesten van ons zijn slim genoeg om niet te branden als ze weten dat er een Gebieder in de buurt is, maar in de achterbuurten zijn ze slordiger.’

      ‘Kun je ons een lijst van die posten bezorgen?’ vroeg Kelsier. ‘We moeten weten waar die Zoekers zitten, Marsh.’

      Marsh knikte. ‘Ik zal het proberen. Ik ben nu zelfs op weg naar een van die posten – ’s nachts vindt altijd de wisseling van de wacht plaats, om de zaak geheim te houden. De hogere rangen zijn in mij geïnteresseerd. Ze laten me een aantal van die posten bezoeken om vertrouwd met hun werk te raken. Ik zal zien of ik een lijst voor jullie kan bemachtigen.’

      In het duister knikte Kelsier.

      ‘Alleen... doe alsjeblieft geen domme dingen met die informatie,’ zei Marsh. ‘We moeten voorzichtig te werk gaan, Kell. Het Ministerie heeft die posten een hele tijd geheim weten te houden. Dat we nu van hun bestaan weten, is een serieus voordeel voor ons. Verspil het niet.’

      ‘Zal niet gebeuren,’ beloofde Kelsier. ‘Maar over de Inquisiteurs? Heb je al iets over hen ontdekt?’

      Marsh zweeg even. ‘Ze zijn... vreemd, Kell. Ik weet het niet. Ze schijnen alle Ertsmagische krachten te bezitten, dus ga ik ervan uit dat ze ooit Nevelmensen zijn geweest. Ik kom nog niet veel verder dan dat – maar ik weet wel dat ze ouder worden.’

      ‘Echt waar?’ reageerde Kelsier geïnteresseerd. ‘Dus ze zijn niet onsterfelijk?’

      ‘Nee,’ zei Marsh. ‘De Gebieders zeggen dat er regelmatig wisselingen zijn onder de Inquisiteurs. Ze leven erg lang, maar uiteindelijk sterven ze van ouderdom. Nieuwe worden uit adellijke kringen gerekruteerd. Het zijn mensen, Kell – ze zijn alleen... veranderd.’

      Kelsier knikte. ‘Als ze van ouderdom kunnen sterven, zijn er waarschijnlijk ook andere manieren om ze te doden.’

      ‘Dat vermoed ik ook,’ zei Marsh. ‘Ik zal zien wat ik kan vinden, maar reken niet op veel. De Inquisiteurs gaan weinig met normale Gebieders om – er heerst een politieke spanning tussen de twee groepen. De hoge prelan geeft leiding aan de kerk, maar de Inquisiteurs vinden dat zij dat zouden behoren te doen.’

      ‘Interessant,’ zei Kelsier bedachtzaam. Vin kon bijna horen hoe zijn brein met deze nieuwe informatie aan het werk ging.

      ‘Hoe dan ook, ik moet gaan,’ zei Marsh. ‘Ik moest bijna de hele weg hiernaartoe rennen, en nu kom ik toch nog te laat op mijn afspraak.’

      Kelsier knikte en Marsh begon zich in zijn donkere Gebiedergewaad een weg terug te banen door de rommel.

      ‘Marsh,’ zei Kelsier op het moment dat Marsh de deuropening bereikte.

      Marsh draaide zich om.

      ‘Bedankt,’ zei Kelsier. ‘Ik kan slechts raden hoe gevaarlijk dit voor jou is.’

      ‘Ik doe dit niet voor jou, Kell,’ zei Marsh. ‘Maar... ik waardeer het gebaar. Ik zal proberen je weer een boodschap te sturen zodra ik meer informatie heb.’

      ‘Wees voorzichtig,’ zei Kelsier.

      Marsh verdween in de mistige nacht. In de vervallen ruimte stond Kelsier zijn broer een paar minuten na te staren.

      Daar loog hij ook niet over, dacht Vin. Hij geeft echt om Marsh.

      ‘Kom, we gaan,’ zei Kelsier. ‘We moeten jou terug naar Huize Renoux zien te krijgen – Huis Lekal geeft over een paar dagen weer een feest, en jij moet daarbij zijn.’

Het laatste rijk
titlepage.xhtml
Sanderson_Laatste_Rijk.html
Sanderson_Laatste_Rijk-1.html
Sanderson_Laatste_Rijk-2.html
Sanderson_Laatste_Rijk-3.html
Sanderson_Laatste_Rijk-4.html
Sanderson_Laatste_Rijk-5.html
Sanderson_Laatste_Rijk-6.html
Sanderson_Laatste_Rijk-7.html
Sanderson_Laatste_Rijk-8.html
Sanderson_Laatste_Rijk-9.html
Sanderson_Laatste_Rijk-10.html
Sanderson_Laatste_Rijk-11.html
Sanderson_Laatste_Rijk-12.html
Sanderson_Laatste_Rijk-13.html
Sanderson_Laatste_Rijk-14.html
Sanderson_Laatste_Rijk-15.html
Sanderson_Laatste_Rijk-16.html
Sanderson_Laatste_Rijk-17.html
Sanderson_Laatste_Rijk-18.html
Sanderson_Laatste_Rijk-19.html
Sanderson_Laatste_Rijk-20.html
Sanderson_Laatste_Rijk-21.html
Sanderson_Laatste_Rijk-22.html
Sanderson_Laatste_Rijk-23.html
Sanderson_Laatste_Rijk-24.html
Sanderson_Laatste_Rijk-25.html
Sanderson_Laatste_Rijk-26.html
Sanderson_Laatste_Rijk-27.html
Sanderson_Laatste_Rijk-28.html
Sanderson_Laatste_Rijk-29.html
Sanderson_Laatste_Rijk-30.html
Sanderson_Laatste_Rijk-31.html
Sanderson_Laatste_Rijk-32.html
Sanderson_Laatste_Rijk-33.html
Sanderson_Laatste_Rijk-34.html
Sanderson_Laatste_Rijk-35.html
Sanderson_Laatste_Rijk-36.html
Sanderson_Laatste_Rijk-37.html
Sanderson_Laatste_Rijk-38.html
Sanderson_Laatste_Rijk-39.html
Sanderson_Laatste_Rijk-40.html
Sanderson_Laatste_Rijk-41.html
Sanderson_Laatste_Rijk-42.html
Sanderson_Laatste_Rijk-43.html
Sanderson_Laatste_Rijk-44.html
Sanderson_Laatste_Rijk-45.html
Sanderson_Laatste_Rijk-46.html
Sanderson_Laatste_Rijk-47.html
Sanderson_Laatste_Rijk-48.html
Sanderson_Laatste_Rijk-49.html
Sanderson_Laatste_Rijk-50.html
Sanderson_Laatste_Rijk-51.html
Sanderson_Laatste_Rijk-52.html
Sanderson_Laatste_Rijk-53.xhtml