5

De mannen reisden weer naar het meer. Ban-ya, de Geestvrouw, zag hen gaan. Vanaf de uiterste rand van de grot keek ze bij een opstekende ochtendwind die haar gezicht verwarmde omlaag over het dal der doden en zag een gezelschap jagers van aanzienlijke omvang koers zetten naar dat deel van het meer waarin de overblijfselen van het skelet van de grote witte mammoet lagen. Elke dag, voordat ze op jacht gingen, maakten de mannen van het volk van de wakende ster een bedevaart naar het geraamte van Levenschenker. Ze waadden door de ondiepe plekken om bij de punten van de enorme slagtanden te komen, werkten zich daarna met een zwaai omhoog en klauterden via de slagtanden naar het half in de modder gezakte geraamte. Daar schraapten ze bot af, sneden stukken uitgedroogde huid los en aten huid en botschraapsel ter plekke op of namen het mee voor onderweg, want ze waren ervan overtuigd dat wat er nog aan macht van de totem in de overblijfselen zat, hen sterk zou maken voor de jacht.

En dat was ook zo, want elke nacht sinds Ban-ya uit het inwendige van de grot was gebracht, deed het volk zich te goed aan het rijke rode vlees van herten, paarden en antilopen.

Ban-ya wierp haar hoofd in de nek. Voor het eerst sinds ze het dal der doden binnenkwam, voelde ze zich gezond, sterk en in evenwicht met het leven. Haar tanden kwamen weer stevig in haar tandvlees te zitten. Haar haren vielen niet meer met klissen tegelijk uit. Haar beschadigde huid was bezig te genezen en haar borsten stonden strak van de melk voor de 'zoon van Shateh'. Een glimlach speelde om haar lippen, want het trage, regelmatige, heftige zuigen aan haar tepel schonk haar de diepe, sensuele bevrediging die alleen zogende vrouwen kennen. Elke dag werd de baby dikker, veeleisender en ongeduldiger, wat anderen de opmerking ontlokte dat hij duidelijk de zoon van een leider was. Maar welke leider? Je moet van Shateh zijn als je leven wilt. Ban-ya's ogen werden bedachtzame spleetjes terwijl ze het gezelschap jagers observeerde. Vandaag waren ze op meer uit dan vlees. Vandaag begonnen ze met het lostrekken van de slagtanden uit de enorme halfgezonken kop van de totem. Als ze daarin slaagden, zouden ze de slagtanden naar de grot brengen. Er waren uit boomstammen al hijstoestellen gemaakt. En er waren sterke koorden van pees gevlochten om het gewicht van de slagtanden te dragen, wanneer die langs de steile wand omhooggetild en de grot in gemanoeuvreerd zouden worden. Met welk doel? Ban-ya durfde het niet te vragen. Sheela, de hogepriesteres van het volk van de wakende ster, zou het geweten hebben. Ban-ya, die aanspraak maakte op Sheela's rang en geest, wist het niet. Dus keek ze toe. En luisterde. Ze probeerde erachter te komen.

Dagenlang hadden de mannen van de wakende ster het niet gelaten bij hun reisjes naar het skelet van de grote witte mammoet. Dagenlang hadden ze meer gedaan dan het botschraapsel en het uitgedroogde vlees eten. Ze hadden het skelet van Levenschenker uit elkaar gehaald en waren met wervels, ribben, lange beenderen en zelfs een reusachtige snijtand naar de grot teruggekeerd. Dagenlang ook - sinds Tsana hardlopers had uitgestuurd om het nieuws van de wedergeboorte van de totem over te brengen aan de door de oorlog verstrooide leden van de stam - hadden kleine, deerniswekkende stammen van het volk van de wakende ster hun weg naar het dal der doden gevonden. In de beschutting van de grot werkten de mannen en jongens 's nachts aan hun wapens, en overdag gingen ze jagen en hun krijgstechniek oppoetsen. Al die tijd leken de vrouwen en meisjes bijna ademloos te wachten op een gebeuren dat van groot ritueel belang moest zijn.

Ban-ya had opeens het gevoel dat er naar haar gekeken werd. Ze draaide zich om en tuurde het overvolle inwendige van de grot in. Ze schrok toen ze Jhadel vanuit de kleine ruimte die hij dicht bij de ingang naar de heilige grot voor zichzelf had ingeruimd, met een boze frons naar haar zag kijken. Ban-ya keek boos naar hem terug. De man bezat geen macht. Hij bracht de meeste tijd in de binnenste grot door, waar hij communiceerde met de geest van de totem, dat zei hij tenminste... maar zij wist wel beter. In werkelijkheid verborg hij zijn lelijke kop voor Tsana's scherpe blik en tong, want sinds hij met Geestvrouw uit de grot tevoorschijn was gekomen, was Tsana onbetwist hoofdman van de verenigde stammen. Hij liet Jhadel in leven, niet uit eerbied voor de positie van de sjamaan, maar als een verstandige concessie aan het feit dat er onder zijn volk mensen waren die nog altijd de reputatie van de oude man vreesden, en ook omdat de krijgers in de komende dagen en nachten een magiër nodig hadden om de geesten gunstig te stemmen wanneer zij zich op de strijd voorbereidden. 'Je moet eten, Geestvrouw!'

Ban-ya was blij om te zien dat Oan, de vrouw met de littekens in het gezicht, tussen haar en de oude man in kwam staan. Met neergeslagen blik hield Oan haar een hardhouten spies voor, waaraan een lekker geschroeide watervogel was gestoken. 'Tsana heeft gezegd dat de geest van zijn geliefde sterk moet zijn wanneer de donder terugkeert... misschien vannacht, als we mogen oordelen naar de wolken die voor de maan van verleden nacht voorbijtrokken. Maar deze eend is...'

Ban-ya haalde Ea-ka van haar borst, overhandigde de baby aan Oan voordat de vrouw haar uiteenzetting kon afmaken en nam de spies gretig met beide handen aan. Zonder een woord van dank begon ze er gulzig van te eten. Ban-ya vroeg zich af of haar eetlust ooit verzadigd zou worden. Haar behoefte om gereinigd te worden van haar beproeving in de binnenste grot was in elk geval een zorg die haar nog steeds beheerste. 'Haal de pensen met warm water als ze klaar zijn!' beval ze, verlangend naar wat een vast ochtendritueel geworden was.

'Haal de pensen!' riep Oan naar anderen.

Binnen enkele tellen snelden er vrouwen en meisjes toe. Terwijl Ban-ya in het zonlicht op de vloer van de grot zat en doorging met schrokken, spoelden de vrouwen van Tsana's stam verwarmd water over haar schouders en rug. Het was een heerlijk gevoel. Ban-ya zuchtte van genot. Ze kon niet schoon genoeg zijn. 'Haal wortelzeep!' beval ze. 'En maak meer water warm!'

De vrouwen gehoorzaamden. Een moment later knielden er twee jonge meisjes bij haar neer, die haar rug begonnen in te zepen. Ban-ya sloot haar ogen en glimlachte al kauwend op het vlees aan de spies. Zoals in alle zaken zag het volk van Tsana erop toe dat elke wens van de vrouw die de geest van Sheela herbergde in vervulling ging.

'Zij die allang dood is, heeft wel erg veel trek, vooral in vlees dat Sheela tijdens haar leven versmaadde,' merkte Jhadel openlijk cynisch op.

Ban-ya verstijfde. Ze opende haar ogen. Beseffend dat de oude man Oan moest hebben bevolen haar eend te serveren om haar erin te laten lopen, slingerde ze de spies naar hem toe. 'Dit lichaam leeft enkel om de zoon van Shateh te voeden!'

Jhadel ontweek het projectiel van afgekloven bot en gesneden eendenvlees met gemak. 'En om het volk te sterken in hun behoefte aan oorlog met hun vijanden,' snauwde hij.

'Precies wat Sheela en Ysuna vóór haar deden,' bitste Oan, die geërgerd en opgelaten leek, terwijl ze opnieuw met voedsel aankwam, ditmaal in een flacon van blaas. 'Hier, Geestvrouw. Hier was Sheela dol op.' De nadruk waarmee Oan dit zei, was een onuitgesproken bevestiging dat ze de watervogel op Jhadels bevel had aangeboden. 'Drink dit bloed uit de prooien van gisteren tot de bodem uit. Was het maar mammoetbloed! Maar het is tenminste afkomstig van grootwild. Herten. Paarden. Ik heb het zelf opgewarmd. Het zal je sterken en kalmeren voor het ophanden zijnde offer.' Ban-ya besefte dat ze het zich niet kon veroorloven te aarzelen. Ze nam de flacon aan en troostte zich met de gedachte dat ze de afgelopen manen wel meer weerzinwekkend voedsel had genuttigd. Terwijl ze het dikke, gestolde bloed inslikte, voelde ze de ogen van anderen op zich gericht en ze was blij dat ze Jhadel zag fronsen toen ze de flacon weer aan Oan overhandigde. De vrouw knikte goedkeurend toen ze zag dat hij vrijwel leeggedronken was. 'Een echte vrouw van de wakende ster!' verklaarde Oan. 'We zullen zien wie ze is,' siste Jhadel. 'Binnenkort. Als de donder komt. Vanavond misschien. Jawel. We zullen zien.'

En dat was ook zo. Die avond werden de slagtanden van de grote witte mammoet naar de grot gebracht, en vervolgens werden ze rechtop gezet als een bleke boog. Aan de voet ervan brandden vlammetjes binnen een kring van mammoetwervels. Toen donkere wolken zich samenpakten en de donder rommelde in het dal der doden, werd Geestvrouw naar voren geroepen om een offer te brengen.

De dolk die Tsana Ban-ya aanreikte, was pas uit mammoetbot gemaakt. Ze staarde ernaar vanaf een oneindig belangrijke ereplaats, een zetel die werd gevormd door de enorme snijtand van de grote witte mammoet. De dolk was gesneden in de vorm van een half-menselijke vrouwtjesraaf. Het lijf van de vogel, voorzien van borsten, vormde het heft, de kop en de snavel van de vogel het lemmet, tweesnijdend, dodelijk scherp.

'Voor jouw hand, Sheela, om te vervangen wat verdwenen was toen je lichaam gedood werd en door de wateren van het meer werd verzwolgen,' legde Tsana uit. 'Het lemmet zal een naam krijgen nadat het heeft geproefd waarvoor het gemaakt is. En die naam zal zijn...'

'Zielenzuiger.' Ban-ya bleef naar de dolk staren. Ze kende zijn naam maar al te goed uit verhalen die ze had gehoord over de kannibalistische verschrikkingen waaraan de stam waarbij ze nu gedwongen was te verblijven zich schuldig had gemaakt. Het lemmet was de dood. Opeens besefte ze wat er van haar gevraagd zou worden. Ze slikte. Ze had geen speeksel meer in haar mond. Ze had verwacht dat ze van zulke handelingen getuige zou zijn. Ze had niet verwacht dat ze ze moest uitvoeren.

Je hebt al eens eerder gedood, bracht Ban-ya zichzelf in herinnering. Je kunt het nog wel eens. Omwille van je zoon, om je eigen leven te redden en om wraak te nemen op hen die je zover gebracht hebben, kun je alles!

Ban-ya ging staan, nam de dolk van Tsana aan en keek hem recht in de ogen. 'Ik ben Sheela,' zei ze tegen hem.

'Ja,' antwoordde Tsana met een blik vol van liefde en trots. 'Dat weet ik'.

"We zullen zien wie ze is,' zei Jhadel. Hij glimlachte wraakzuchtig. Gekleed in zijn volledige ceremoniële uitdossing begon hij aan een langzame, kritische ronde langs het verzamelde volk. Ban-ya keek naar hem. Ze wist wat er komen zou. 'Een bruid! We zoeken een vrijwillige bruid voor Donder in de Hemel, Grote Geest van de wakende ster, Maker van Macht, Hersteller van Kracht!' riep de oude sjamaan. 'Laat het bloed van deze verbintenis met Maker van Alles de offerande zijn die dit volk opnieuw sterk zal maken, zodat onze vijanden zullen beven in de dagen en nachten die komen!'

'Kom naar voren, Bruid!' riep Tsana. Het volk herhaalde zijn oproep.

Uit de verzamelde mensenmassa stapten verscheidene jonge meisjes naar voren. Jhadel kwam dichterbij om ze te taxeren, ze aan te raken, hun haar en adem te ruiken en tussen hun dijen te voelen. De meisjes bleven dapper staan terwijl de oude man met zijn vinger diep tastte of ze nog maagd waren. De menigte zuchtte goedkeurend toen hij ze allemaal had gecontroleerd en tevreden knikte. Vervolgens liep hij om de meisjes heen, totdat hij er tenslotte, om redenen die alleen een sjamaan bekend zijn, eentje vriendelijk naar voren haalde.

Ban-ya betrapte zich erop dat zijn keuze haar raakte en verwarde. Het meisje was kleiner dan de anderen en geen schoonheid. Maar ze was knap genoeg: ze was stevig, met krachtige ledematen, vlezige billen en met opvallend grote borsten voor haar leeftijd. Opeens snakte Ban-ya naar adem. Als ze Jhadel niet al eerder gehaat had, dan haatte ze hem nu. Hij had het meisje uitgekozen dat het meest op haar leek zoals zij er zelf als opgroeiend meisje had uitgezien. Toen de man begrip voor zijn motieven in haar ogen zag opflakkeren, lachte hij bovendien naar haar.

Ademloos maakte Ban-ya haar blik los van de zijne. Het volk zong nu een plechtig en vreugdevol lied. Ze zag hoe de moeder en vader van het meisje naar voren kwamen om hun kind op de mond te kussen.

'Je zult dapper naar de wakende ster gaan!' verklaarde de vader met ogen die schitterden van trots.

'Ik zal dapper gaan!' antwoordde het meisje met een kinderlijke stem, die hoog en gespannen klonk door een vreemd mengsel van opwinding, aarzeling en angst.

'Zul je in de wereld voorbij deze wereld op ons wachten?' vroeg de moeder bevend.

'Ik zal wachten! En het pad voor jullie effenen wanneer het jullie tijd is om te komen!' glimlachte het meisje, zij het flauwtjes. Ban-ya voelde zich misselijk. Anders dan de ouders leek het meisje niet precies te weten wat er te gebeuren stond. Toen klonk plotseling het geroffel van trommels, het schrille geluid van kleine fluiten en de klaaglijke cadensen van grotere. De kinderen en jongelui werden weggestuurd om de rest van de avond onder de hoede van de ouderen achter gevlochten schermen door te brengen. De heilige paddestoel werd onder de volwassenen doorgegeven. Allen aten ervan. Ban-ya vond de smaak ervan niet onaangenaam...

Ze wist niet zeker wanneer de wereld precies trillend groen begon te stralen. Ze staarde voor zich uit, zag hoe de Uitverkorene door de oude sjamaan ontkleed werd en met rode oker werd ingewreven. De kleur leek vreemd, even groen als de wereld. Ban-ya zag hoe Tsana het meisje een tak heilige salie aanreikte. En toen stond de bruid op de een of andere manier ineens voor haar, met een rijzige Tsana rechts van haar en een loerende Jhadel aan haar linkerkant. De ogen van het meisje zagen er vreemd uit. De pupillen waren heel groot, terwijl ze vol vertrouwen naar Ban-ya opkeek. Hier is geen Ban-ya, zei de vrouw van de Rode Wereld tegen zichzelf toen ze haar hand uitstak om het haar van het meisje te strelen. Ban-ya is ver weg! Hier is Sheela, vermomd als Geestvrouw, die hier met dood in haar hand staat.

En dus was het Sheela, en niet Ban-ya, die met de vingers van haar linkerhand het haar van de bruid pakte, het hoofd van het meisje achterovertrok, de dolk in de vorm van een vrouwtjesraaf ophief en de keel van het meisje van oor tot oor opensneed. Voor het slachtoffer het besefte, spoot het bloed gutsend naar buiten, groen bloed, zo scheen het de vrouw toe die de snee had toegebracht. De bruid, vastgehouden door Tsana en Jhadel, verstijfde maar kon nergens heen toen de tweede haal kwam. Afschuwelijke klanken ontsnapten aan het meisje terwijl de dolk onder haar ribben omhoog werd gestoken en zich door zacht, jong vlees en spieren hoger en hoger een weg zocht en toen diep in het hart van zijn slachtoffer drong.

Het meisje sloeg dubbel en viel slap op de grond toen de mannen haar loslieten.

Geestvrouw, die met toegeknepen ogen door een trillende groene nevel tuurde, liet de dolk vallen en ging bijna van haar stokje toen ze Tsana vreemde dingen met het lichaam zag doen. Terwijl Jhadel haar met doordringende blik aanstaarde, haar uitdagend om flauw te vallen, putte ze kracht uit de haat die ze voor hem voelde en bleef overeind. Plotseling lag er iets warms, vochtigs en zwaars op haar rug en hield Tsana haar bij de handen vast.

'Sheela!' Hij riep de naam van zijn geliefde. Anderen riepen de naam naar hem terug.

Geestvrouw hoorde die door een groen waas. Een sterke geur van bloed drong in haar neus toen Jhadel haar iets overhandigde wat donker was en klopte. Hij vertelde haar met zijn ogen dat ze van het hart van het slachtoffer moest eten. Ze verrichtte de dienst en het volk juichte. Het smaakte zoet, zoals rauw vlees altijd proefde, maar toch moest ze zich bedwingen om niet te kokhalzen toen ze het aan de oude man teruggaf. Jhadel nam zijn deel, scheurde het in stukken zonder zijn ogen van haar af te houden en gaf het hart aan Tsana door. De hoofdman begroef zijn gezicht half in het orgaan, gaf het toen, van kin tot jukbeenderen onder het bloed, aan Indeh en richtte zijn volledige aandacht op zijn herboren vrouw. 'Kom!' zei hij uitnodigend en geleidde haar naar een dans waarvan ze bang was dat ze die niet kende. De menigte brulde enthousiast. Jhadel keek woest.

Met het gevilde lijk van het slachtoffer aan haar voeten danste Geestvrouw in de huid van de bruid. Ze kende deze dans niet. Het was een triomfdans, een dans van wedergeboorte; het ritme woest, instinctief. Aangevuurd door het hartenbloed waarvan ze gedronken had, reageerde ze erop. De man die voor haar danste, leidde haar passen.

'Nu!' spoorde Tsana aan. De toeschouwers brulden opnieuw.

Het tempo van de dans werd sneller en intenser. Geestvrouw zag dat Tsana zijn kleren had afgeworpen om naakt voor haar te dansen, klaar om te reageren op een ritme dat nog instinctiever dan het eerste was. En deze dans kende ze heel goed. Terwijl ze haar volle borsten optilde en ze aan haar partner aanbood, verenigde ze zich met hem voor het oog van allen. Ze verlustigde zich in het gevoel hem diep in zich te hebben en wikkelde zichzelf en de man in de huid van de bruid tot ze uitgleden in bloed en slijmerig weefsel, op hun knieën gingen en als waanzinnigen verder copuleerden, begeleid door de rommelende donder boven het dal der doden. Nu stortten meer mannen en vrouwen van het volk van de wakende ster zich in de woeste dans. En Jhadel nam de ravendolk en verdeelde het vlees van de bruid, zodat allen er deel aan hadden. Maar Ban-ya merkte niets van al deze met groen bloed overgoten kannibalistische razernij. Ze was er niet. Sheela, Geestvrouw, had het allemaal gedaan.

In de dagen en nachten die volgden kwam het bewustzijn van de vrouw van de Rode Wereld langzamerhand uit het nevelrijk van Geestvrouw tevoorschijn. Ban-ya beefde bij de herinneringen, die ze liever voor groteske nachtmerries wilde houden. Ze werd vaak koud van angst als ze haar omgeving en omstandigheden gadesloeg. Jhadel bleef nu voornamelijk in de grot. De vijanden met wie Ban-ya gedwongen was haar grot te delen, werden sterker en steeds gedrevener om het dal der doden te verlaten en verder te reizen om op de totem jacht te maken. Terwijl ze naar hen keek en naar hun eindeloos gepraat over macht luisterde, gonsde haar hoofd van verwarrende gedachten, als een zwerm insecten die op een windstille zomerdag boven een moeras vlogen. Ze staarde naar het altaar dat uit de beenderen van de grote witte mammoet was gemaakt en vroeg zich af waarom het volk van de wakende ster zo bezeten was van de dood. Toen herinnerde ze zich de schildering op de binnenste wand van de heilige grot.

De totem is herboren! Ergens ver van deze plek loopt een wit mammoetkalfje onder de krachtige bescherming van de krachten der schepping. Cha-kwena en Shateh bewaken dit kind van Levenschenker. Maar met de zoon van het opperhoofd als gijzelaar bij hun vijand zal Shateh de krijgers uit het Land van gras bevelen zich afzijdig te houden, terwijl Tsanas mannen Levenschenker doden en zijn levende macht in zich opnemen.

Haar gevoelens van spijt over het lot van de pasgeboren totem verdwenen en maakten plaats voor bitterheid over haar eigen hachelijke positie. Door Shateh en Cha-kwena ben ik alleen met mijn baby onder menseneters die mij en mijn kind willen doden als ik hun ooit aanleiding geef te vermoeden dat mijn zoon niet die van Shateh is, of als ze gaan geloven dat ik iets anders ben dan een lijk dat door de geest van een dode vrouw wordt bezield! Ban-ya kreunde, misselijk van ellende en bezorgdheid. Tsana had elke dag met de jongens uit de stam gewerkt. Hij begeleidde hen bij het perfectioneren van hun techniek, zowel in het gevecht van man tot man, als bij het werpen van hun nieuwe speren. Weldra zouden ze klaar zijn voor de oorlog, voor het geval Shateh hun plannen met de totem in de weg stond. De gedachte maakte haar bijna gek van angst, want ze twijfelde er niet aan dat Tsana, als het zover kwam, haar zoontje even gemakkelijk zou doden als hij het lijk van de bruid had gevild.

Het zou heel goed zijn om ze allemaal te zien sterven, dacht ze, Cha-kwena en het volk van de Rode Wereld, Shateh en het volk van het Land van gras, en Jhadel, Tsana en het hele volk van de wakende ster! Als zij dood waren, zou ik...

Het geringe genoegen dat Ban-ya aan haar gedachten had ontleend, vloeide uit haar weg toen ze zich realiseerde dat haar jongetje Piku-neh en haar geliefde grootmoeder Kahm-ree nog altijd leefden bij de stam die haar in de steek had gelaten. Als al die gehate stammen dood waren, zouden zij en de kleine Ea-ka weer helemaal alleen zijn.

Met de slapende baby aan haar borst zat ze op haar lievelingsplekje in het volle zonlicht aan de rand van de grot. Toch huiverde Ban-ya toen ze naar het kind keek. Ze vroeg zich af wat zijn toekomst hem brengen zou. Tegenwoordig kon ze van niets zeker zijn, behalve van het feit dat deze zuigeling geen zoon van Shateh was. De jongen was mollig en gezond, en leek elke dag zowel in aanleg als in uiterlijk meer op zijn echte vader, Dakan-eh. Het was een verontrustende gedachte. Zou Shateh de waarheid zien? En wat zou er van haar worden, zelfs als hij zich liet foppen? Hij zou haar beslist nooit vergeven wat ze Atonashkeh had aangedaan. Ban-ya kromp in elkaar bij de herinnering aan hoe Shateh zijn eigen zoon doodde om een einde te maken aan zijn lijden.

En hoe stond het met Tsana? Bij een confrontatie met Shateh zouden de misdaden uitkomen waarvoor ze hier in dit dal was achtergelaten. Zou ze Tsana dan blijven bekoren? Tsana had immers Sheela, niet Ban-ya, lief.

Met een schok zag ze dat hij de smalle, ruw uitgehakte trap naar de grot op klom. Terwijl ze naar hem keek, voelde Ban-ya haar hart bonzen. Ze wist wat er nu gebeuren moest. Ze pakte Ea-ka zo strak vast dat de baby wakker werd en begon te huilen. 'Sst, m'n kleintje!' fluisterde ze koortsachtig van wanhoop. 'Zolang Tsana denkt dat jij de zoon van Shateh bent en dat Sheela in mij leeft, zijn we allebei veilig! En als hij van deze vrouw gaat houden en die ander vergeet, dan zal het voor ons beiden goed zijn en...' Ze zweeg abrupt. Tsana stond voor haar.

'Sheela...' Met schorre stem gaf hij blijk van zijn mannelijke behoefte door zijn lendendoek los te maken.

Ban-ya verstarde toen ze hem zag. Ze had horen fluisteren dat hij vanaf Sheela's dood tot zijn eerste paring met Geestvrouw niet op een vrouw was klaargekomen. Nu hij geloofde dat zijn geliefde naar hem was teruggekeerd, was het niet genoeg voor hem om haar elke nacht te bezitten. Ook overdag kwam hij naar haar toe. En elke dag haastte de immer waakzame Oan zich bij haar eenzame vuur vandaan om Ea-ka uit zijn moeders armen te nemen. Bij het volk van de wakende ster en van het Land van gras verboden de tradities van de Ouden dat een man zijn gerief zocht bij een zogende moeder. Maar hier in het dal der doden paarden het volk van de wakende ster en hun hoofdman Tsana waar en hoe het hen maar uitkwam. Ban-ya las begeerte in zijn ogen en zag dat zijn ontblote penis overeind stond; ze besefte dat hij niet in de stemming was voor het uitgebreide voorspel waarop hij 's nachts prijs stelde.

Zonder te protesteren stond Ban-ya de baby aan de verminkte vrouw af, ging achteroverliggen en stelde zich open voor een ervaring die erop uitdraaide dat hij weldra als was in haar armen lag met een naam op zijn lippen die de hare niet was. Ban-ya's mond vertrok. Het is Sheela die hij wil. Dus als Ban-ya wil leven, zal hij Sheela krijgen ook. 'Ja!' riep ze in geveinsde hartstocht. 'Ja! Kom, kom maar. Doe het nog maar eens! Vul Sheela met jouw leven, daar heb je toch zo lang naar gehunkerd? Doe maar! Ze kan niet genoeg van je krijgen!'

Tsana duwde zich op en begon, terwijl zijn volk toestroomde om getuige te zijn van een zoveelste vertoon van zijn mannelijkheid, zijn vrouw een uitgebreide tweede beurt te geven, totdat hij opnieuw het verlossende hoogtepunt bereikte. Al die tijd bewoog ze kreunend in gespeeld genot tot Tsana, eindelijk verzadigd, zich uit haar terugtrok en wegging.

Ban-ya ging rechtop zitten en zag hem naar het hoofdvuur lopen. Andere vrouwen boden hem voedsel en water aan. Tsana hield er niet van haar aan te kijken na het vrijen. Ban-ya begreep en vreesde waarom: zijn geest was vervuld van haar die hij werkelijk liefhad.

Gevaarlijk. Gevaarlijk. Je moet hem altijd genot verschaffen, of hij zal door je bedrog heen kijken.

'Hier, Geestvrouw. De zoon van Shateh heeft honger,' deelde Oan mee, terwijl ze zijn moeder de baby aanreikte. Ban-ya nam het kind aan en zoogde hem tot ze merkte dat Tsana haar met een donkere, kalme, peinzende blik bekeek. Ze schrok ervan en werd beurtelings koud en warm van angst. Ze voelde dat ze bloosde. Waarom keek hij naar haar? Wat zag hij nu wat hij zo zelden wilde zien nadat hij op haar was klaargekomen? Niet meer het smerige, uitgemergelde wezen dat hij halfdood in de grot had aangetroffen: haar huid glansde, haar vlees was stevig en haar borsten waren bijna zoals ze vóór haar ontberingen waren geweest. Maar ze was nog altijd Ban-ya en zou dat altijd blijven... geen Sheela. Nooit Sheela.

Omdat ze het opeens ondraaglijk warm had in de zon, ging Ban-ya staan en zocht de plek op in de grot waar ze de vele, mooie, pas gemaakte beddenvachten en kleren bewaarde die Tsana voor zijn geliefde had laten maken. Ze ging zitten, trok een uiterst nauwgezet genaaide mantel van bij elkaar passende wolfsvellen om zich heen en leunde tegen de koele rotswand. Een tochtje uit een van de vele, bijna onzichtbare gangen die naar het inwendige van de heuvel leidden, verkoelde haar wangen. Ze sloot haar ogen, voelde naar Ea-ka aan haar borst en probeerde haar bonzende hart tot bedaren te brengen.

Ze was er niet zeker van wanneer de oude vrouw van een van de pas gearriveerde stammen naderbij kwam om naar de baby te kijken. 'Hmm... dit kind lijkt niet op Shateh.'

'Wat weet jij van Shateh?' vroeg Ban-ya geërgerd en van streek. Ze deed haar uiterste best om haar beste Geestvrouwenstem op te zetten: 'Zijn geest is hier in dit kind, in deze zoon.' 'Hmm,' herhaalde de vrouw, die haar hoofd nu eens zus dan weer zo hield terwijl ze de baby bewonderde. 'Ik heb ooit een zoon van Shateh gezien,' mijmerde ze, voornamelijk tot zichzelf. 'Lang geleden. Toentertijd dacht ik dat hij uit onze eigen volk geboren was. Later vernam ik dat hij een van de zonen was die Shateh de wind in stuurde. Ysuna, Dochter van de Zon, vond hem in de sneeuw en bracht hem groot als een der onzen.' Ze schudde haar hoofd bij de herinnering. 'Een prachtige jongen. Wat zal zijn moeder hebben getreurd toen ze zo'n zoon moest opgeven. Sommigen beweerden dat hij ons allemaal overtrof. Als je het mij vraagt, klopt dat. Maar och, dat weet jij natuurlijk allemaal al, Geestvrouw.' Een ogenblik dacht Ban-ya dat de oude vrouw klaar was met haar verhaal en op het punt stond om haars weegs te gaan. In plaats daarvan sloot ze haar ogen en vervolgde, in de ban van haar gelukzalige herinneringen: 'Door een verblindende sneeuwstorm zat hij een dag en een nacht vast in ons dorp. Hij maakte een zoon op een dochter van mij toen haar man afwezig was. Mijn dochter heeft het hem nooit verteld. Ze deelde het geheim alleen met mij, want haar man was een jaloers type. Hoewel hij het als een eer zou hebben beschouwd dat zijn vrouw was uitverkoren om Masau, de beroemde, machtige Mystieke Krijger te vermaken, zou hij nooit hebben toegestaan dat ze het kind van een andere man ter wereld bracht. Vele seizoenen later kwam Mystiek Krijger weer in ons jachtgebied. Mijn dochter en ik begroetten hem als een vreemdeling. Hij bekeek het kind. Hmm. Ik vraag me af of hij het wist... Als hij het wist, zei hij niets, uit respect voor de man van mijn dochter. Maar ik wist wat hij gemaakt had.' Ze opende haar ogen en leek het verleden in te staren. 'Wat een mooi kind was het: een tengere, vlugge, schrandere jongen met ogen zo zwart als obsidiaan, niet zoals het kleine dikkerdje dat jij zoogt. Nee, jouw baby ziet eruit als iemand van het Volk van de Rode Wereld.' Ze zweeg even en richtte haar blik peinzend en vriendelijk op Ban-ya. 'Het is goed om zonen te hebben. Al mijn jongens zijn dood, gesneuveld tijdens de grote oorlog. Net als mijn dochters. En mijn stam. Ik was al weg vóór het bloedbad, woonde in het dorp van de zoon van mijn overleden broer. Hij zorgt goed voor me en...' Ban-ya viel de wijdlopige oude vrouw in de rede: 'En die bewuste zoon van Masau - Shatehs kleinzoon - is die ook dood?' De oude vrouw zuchtte weemoedig. 'Ze hebben me verteld dat hij en zijn zuster de oorlog overleefden en als wezen bij Tsana's stam kwamen wonen. Toen Neea van Grote Geest de eer ontving om als bruid en offer aan Donder in de Hemel geschonken te worden, liep Warakan weg. Het is onwaarschijnlijk dat hij de winterstormen overleefde.'

Een verbijsterde, ongelovige Ban-ya was blij dat ze achter in de grot, apart van de anderen zat, waar een koel briesje voorkwam dat ze flauwviel. 'Warakan? Ben je zeker van die naam?' 'Het was de naam die de man van mijn dochter hem gaf,' bevestigde de oude. 'Om de levensgeest van zijn eigen vader te eren, maar dat sloeg natuurlijk nergens op, want zijn eigen bloed en dat van zijn vader zaten helemaal niet in die jongen. Het bloed van het opperhoofd van het Land van gras, dat zat in hem. En ik zeg je, die Warakan was de beste van de jongens, een dappere zoon, waardig om de naam van de sterkste man van zijn familie - van Shateh zelf- aan te nemen! Als Warakan geleefd had, zou hij tot een belangrijk jager, krijger en sjamaan zijn opgegroeid, een man die de naam en levensgeest van dat opperhoofd verdiende. Maar het mocht niet zo zijn. Voor jou is dat maar goed, nietwaar? Want als Warakan nog leefde en Shateh zou hem kennen, zou dit mollige manneke dat jij zoogt geen waardevolle gijzelaar zijn. Maar zoals ik al zei, het was lang geleden en ik heb er niemand over verteld. En ik weet dat ik erop kan vertrouwen dat de Geestvrouw Sheela mijn geheim bewaart.'