Ze zullen mijn Cha-kwena gauw genoeg weer stijf voor je maken en de magie van het nieuwe leven in je buik stoppen! Ik weet niet beter of ze werken altijd.'
Mah-ree zuchtte. U-wa had natuurlijk gelijk. Ze besefte dat ze meer geduld met haar man moest hebben. Zijn verantwoordelijkheden als sjamaan waren groot. Wanneer de totem herboren was en Levenschenker, de grote witte mammoet, weer bij het volk liep, zou Cha-kwena zich misschien herinneren dat zijn vrouw toch echt een vrouw was! Het was Mah-ree te moede alsof de mammoet het heilige kalf nooit baren zou. Ze verlangde naar de omhelzingen van haar man, smachtte naar zijn warme liefdesadem op haar gezicht en hunkerde naar de vreugde van het gewicht van zijn lijf op het hare als hij bij haar binnendrong. Terwijl ze neerzag op de kleine Ha-xaree, die vast in slaap in haar wiegje lag, verlangde Mah-ree naar een eigen baby, een baby van Cha-kwena, een kind waarop haar sjamaan trots kon zijn!
Toen ze het verlangen op Mah-rees gezicht zag, sprak U-wa haar moederlijk moed in. 'Het komt echt wel goed, lieverd. Daarvan ben ik overtuigd sinds de dag dat jij het beertje in de bossen zag, toen we net in dit nieuwe land waren. De oude Hoyeh-tay zei altijd: overal waar Beer loopt, zal ook altijd voedsel voor het volk zijn, want onze behoeften lijken wat eten betreft sterk op elkaar. En als vrouwen hem zien, vertegenwoordigt Beer machtige, vruchtbare magie om baby's te maken, want Beer is het leven zelf dat in de lente uit de schoot van Moeder Beneden tevoorschijn komt!' Mah-ree schudde haar hoofd. 'Maar Beer is ook een angstwekkend, gevaarlijk dier! De laatste tijd vraag ik me af of ik wel vrouw genoeg ben om een man naar me te laten omkijken of hem stijf en begerig te maken onder de beddenvachten. Echt, Moeder van Mijn Man, ik begin te geloven dat de onverschilligheid van mijn sjamaan voor deze vrouw aan mij ligt, niet aan jouw medicijn.' U-wa fronste. Opmerkend hoe ongelukkig de jonge vrouw was, verzekerde ze haar liefdevol: 'Mah-ree kan het bloed van de beste mannen sneller doen stromen! Ben je Teikan soms vergeten?' Mah-ree bloosde. 'Die was niet de beste man!' 'Hijzelf dacht daar anders over!' plaagde U-wa. Mah-ree kon haar glimlach niet onderdrukken. 'Dat had hij mis.' 'Juist,' stemde U-wa in en ze deed nog een poging om Mah-ree op
te vrolijken. 'Misschien is er een speciaal soort magie nodig om een baby voor jou bij "onze" sjamaan vandaan te toveren. Cha-kwena heeft nu eenmaal altijd meer belangstelling gehad voor wat er achter de welving van onbekende heuvels ligt dan voor de genoegens tussen de dijen van een vrouw, zelfs die van zo'n mooie vrouw als jij, lieverd! Ik ben zijn moeder, ik kan het weten.' Mah-ree bloosde nog heviger, maar ze sperde haar ogen hoopvol open. 'Wat voor soort magie, U-wa?'
De oudere vrouw beet een ogenblikje bedachtzaam op haar onderlip en zei toen verontschuldigend: 'Ach, wist ik er maar meer van. De vrouwen van het Land van gras hadden het ooit over een oude man die tot het volk van de wakende ster behoorde... een leraar, genezer en geestenbezweerder, iemand die zoveel van magie wist dat hij ooit een vrouw jong, knap en onweerstaanbaar voor alle mannen maakte, ook al was ze ouder dan de grond waarop ze liep.' 'Je moet niet over onze vijanden praten!' Mah-ree was verbijsterd. Waarschijnlijk zou ze U-wa nog meer op de vingers hebben getikt voor haar zorgeloosheid, als Kahm-ree niet op dat moment een enorme kreet van woede had geslaakt en Piku-neh het op een brullen zette.
Mah-ree en U-wa zagen nog juist een hond in de richting van het bos rennen. De kleine jongen zat inmiddels snikkend, met een bloedende hand naar Kahm-ree uitgestoken, plat op zijn billen, zijn mollige beentjes gespreid.
De oude vrouw wierp één blik op het gewonde kind en ontstak in woede. 'Mijn Piku-neh bijten?! Kun je wel?' raasde Kahm-ree en slingerde haar werpstok met dodelijke precisie naar het dier toe. De hond jankte van pijn. Hij zakte door zijn voorpoten, viel naar voren en stond wankelend weer op. Toen draaide hij zich om en staarde naar Kahm-ree alsof hij haar uitdaagde om hem verder te verwonden.
Schreeuwend van woede deed Kahm-ree hem dat genoegen. Ze tilde de kleine zak van konijnenvel op die aan haar pols hing en begon kiezelstenen naar het ergerlijke dier te gooien. De hond jankte en rende opnieuw weg.
Onthutst zag Mah-ree dat het dezelfde hond was als die op hun reis door de bergengte zo agressief was geweest. Hij had verscheidene dagen kwijlend rond het dorp geslopen. Toen ze geprobeerd had hem te troosten, had hij een trillende snuit opgeheven, zijn tanden laten zien en haar grommend weggejaagd. Nu Mah-ree hem tussen de bomen zag verdwijnen, kreeg ze medelijden met hem. Ze had er spijt van dat ze niet doortastender was geweest in haar pogingen om het dier te helpen.
'Hou op!' schreeuwde ze tegen Kahm-ree, toen de oude vrouw de laatste van haar stenen wierp. In een mum van tijd was Mah-ree op de been en snelde achter het dier aan. 'Hond, hond!' riep ze. 'Kom terug, dan zal deze Medicijnvrouw proberen je beter te maken!' 'Mah-ree!' protesteerde U-wa, toen ze de jonge vrouw de bossen in zag rennen.
Mah-ree gaf geen antwoord. Ze was weldra diep tussen de bomen en zocht zich handig een weg door het steeds dichter wordende struikgewas, soepel over omgevallen stammen springend en schimmelige, bemoste takken ontwijkend. De bodem onder haar voeten rook vochtig en sterk. Keer op keer riep ze de hond, totdat ze opeens stokstijf bleef staan met het kippenvel op haar armen: ze had het gevoel dat ze bekeken werd... en op de een of andere manier wist ze dat het geen hond was die zijn ogen op haar gevestigd hield.
Met ingehouden adem van angst draaide Mah-ree zich om. Rechts en links van haar keek ze uit op een muur van boomstammen waarachter coniferen als een groen leger van reuzengeesten leken opgesteld. Kosar-eh heeft gelijk dat hij dit bos wantrouwt! dacht ze. Ze herinnerde zich de beer die ze gezien had toen de stam dit vreemde nieuwe gebied betrad, en meende het dier achter elke boom op haar te zien loeren. Ongedurig opende en sloot ze haar vuisten. Zonder stenen voor haar slinger, die met een lus aan haar ceintuur vastzat, verlangde Mah-ree naar de lange werpstok met de scherpe punt, die onder haar kant van de slaapmat in het dorp lag. Maar het was nu te laat om aan wapens te denken. Er kraakte een tak in de bossen achter haar.