2

Het was laat. De zon was al lange tijd onder. De maan moest nog opkomen. Sterren flonkerden op het zwarte gewaad van de nacht toen de jagers halt hielden in het zicht van het dorp. Sommige jagers zouden later beweren dat ze Zielenzuiger al naar hen hadden horen roepen lang voordat het gejammer van de vrouwen hen bereikte. Cha-kwena wist dat dat een leugen was. Terwijl ze door het land trokken, haastig, om in de steeds koudere wind op temperatuur te blijven, en om beurten het vlees en de bruikbare beenderen meezeulden in de huid van het geslachte paard, had niemand voorvoeld wat hen te wachten stond.

Teikan kwam hen tegemoet. Hij hield een in olie gedrenkte fakkel omhoog, waardoor zijn gezicht en gestalte in een vreemd, bovennatuurlijk schijnsel gehuld waren en hij over een plas van vloeibaar licht leek te lopen. Toen hij bleef staan, zei hij eerst niets. In plaats daarvan keek hij de jagers lange tijd doordringend aan. Eindelijk nam hij het woord. 'Loopt als een Mens is naar ons volk gekomen. Hij heeft de levensgeest van Ishkai de wind in gestuurd.' Lahontay verstijfde bij het nieuws van de dood van zijn jongste zoon, de enige die hij overhad.

Teikan vervolgde: 'Dapper sprong de zoon van Lahontay in de bres om de vrouwen en kinderen van het volk te verdedigen. Dapper ging hij op Zielenzuiger af toen die hem in de gedaante van Loopt als een Mens tegemoet kwam. Nog nooit heeft deze man zo'n beer gezien! Loopt als een Mens kwam stilletjes. Zo groot als een mammoet en gehuld in de wind heeft hij vele dappere honden de dood in gejaagd. En hij heeft vrouw van Sjamaan doen vergeten dat ze een vrouw is. Mah-ree van de Rode Wereld heeft Loopt als een Mens onteerd door hem de doodsteek toe te brengen! Voordat ik haar kon tegenhouden verbrak ze lichtzinnig het gebod van de Ouden en...' 'Is ze... gewond?' Cha-kwena voelde zich duizelig van angst terwijl hij de vraag fluisterde.

Teikans mond werd een smalle streep terwijl hij ontkennend zijn hoofd schudde. 'Ze wacht op je in je hut, Sjamaan, levend en wel, terwijl de geest van Loopt als een Mens door het dorp ronddoolt. Hij schaamt zich om zich bij zijn broeders en zusters in de wereld voorbij deze wereld te voegen, nu hij zijn leven verloren heeft door de hand van een vrouw. In zijn woede zuigt hij aan de levensgeesten van het volk. Ishkai en de honden waren hem niet voldoende. Hij heeft Senohnim gedwongen voortijdig te baren en heeft de levensgeest van de jongen opgeëist die ze ter wereld bracht.' 'Een zoon...' De woorden van Shateh kwamen nauwelijks uit boven de wind en de knetterende vlammen van de fakkel. 'Heeft Senohnim mij tijdens een nacht van rouw een zoon geschonken?' 'Zo is het, Shateh,' antwoordde Teikan. 'Alweer.' Het opperhoofd ademde hoorbaar in tussen zijn tanden door en boog zijn hoofd. Cha-kwena leefde met hem mee. De overige jagers keken een andere kant op om Shateh niet te beschamen door het zien van zijn pijn: bij het volk van het Land van gras mocht een zuigeling die tijdens een rouwperiode geboren werd niet blijven leven; dit om de geesten van de doden niet jaloers te maken. Het opperhoofd stond doodstil in de wind. Het leek alsof Teikans woorden alle leven uit hem hadden weggevaagd. Niemand sprak. Allen wisten hoezeer Shateh op een zoon had gehoopt. Het opperhoofd was sterk en machtig, maar hij was een man op leeftijd die zijn vele zonen had overleefd. Alleen Warakan noemde hem tegenwoordig Vader. Hoewel hij met een aangenomen kind een band kon vormen, had een man mannelijke nakomelingen van eigen bloed nodig om te zorgen dat zijn geest opnieuw geboren kon worden in de wereld der levenden. Zonder zoon of kleinzoon om zijn naam aan te nemen als hij stierf, zou Shateh voor eeuwig sterven. 'Wehakna heeft gedaan wat gedaan moest worden,' vervolgde Teikan. 'Voor leven leven kon worden, werd met zachte hand voorkomen dat het ademen kon. Ik heb de jongens de brandstapel in gereedheid laten brengen voor Ishkai en de honden, en voor wat de zoon van Shateh had kunnen zijn. De vrouwen zijn begonnen met de rouwliederen en ook met smeekbeden tot de krachten der schepping om de geest van onze zuster Senohnim in haar lichaam te laten, opdat zij - die niet de bedoeling had Beer te onteren - moge blijven leven om opnieuw de zoon te baren wiens geest nu vlees is in de bek van de geest van Loopt als een Mens.' Er ging een huivering door Shateh heen. Toen knikte hij. 'En het lichaam van de beer?'

'Met mijn eigen handen heb ik de huid, de kop en het hart van Loopt als een Mens naar het dorp gebracht,' zei Teikan. 'Nu Shateh is teruggekeerd, zullen we om onze doden rouwen en de moed van deze beer eren die door de vrouw van de sjamaan is onteerd.' 'Het is Sjamaan die deze beer op ons heeft afgestuurd!' siste Lahontay vol walging. 'In het ochtendlicht hoorden we allemaal wat Sjamaan tegen deze beer zei! "Loop niet op het pad van de jagers, Broeder! Ga weg! Zoek je voedsel elders!" Met de heilige steen in zijn hand verhief hij zijn stem tegen Beer en stuurde hem het gebied van de jagers uit, zodat die zich met onze vrouwen, ongeboren kinderen, zonen en honden kon gaan voeden!' Hij was steeds harder gaan spreken. Nu brak zijn stem. 'Ishkai!' jammerde hij. 'Ishkai!' 'Het is niet waar wat Lahontay zegt!' protesteerde Cha-kwena. 'Waarom zou ik zoiets willen?'

Shateh keek hem kil aan. Met een vermoeidheid die doods aandeed, bracht hij in herinnering: 'Je hebt het draaien van de wind niet voorzien. Je hebt de paarden die vlees voor de winter hadden moeten vormen over de rand van de wereld gedreven. Je hebt het pad van Beer gekruist en niet omgekeken. Als we vanochtend naar het dorp waren teruggekeerd, zouden Ishkai en vele honden nog in leven zijn en zou mijn ongeboren zoon zich nog steeds in de buik van zijn moeder bevinden! Waarom heb je dat gedaan, Sjamaan? Tenzij je welbeschouwd geen sjamaan bent?' 'Hij is onze vijand!' schreeuwde Lahontay.

'We zullen gauw genoeg zien wat hij is,' antwoordde Shateh. 'Maar nu zijn er doden te betreuren en de beer moet eer bewezen moet worden, voordat...'

'Ik zal de liederen maken!' viel Cha-kwena hem in de rede. 'Ik zal de heilige rook laten opstijgen! Ik zal...'

Het opperhoofd kapte hem af. 'Jij zult naar je hut gaan en daar met je wettenbrekende vrouw wachten tot ik, Shateh, je roep en je vertel wat je doen moet! Vier dagen en nachten zullen we volgens de traditie van onze voorouders vasten en een dodenwake houden voor de geesten van de overledenen. Vervolgens zal ik een raadsvergadering bijeenroepen. Maak intussen alle liederen en rook die je wilt. Roep de kudde paarden terug die je over de rand van de wereld hebt gedreven. Beveel de storm die weldra op de rug van noordenwind naar ons toekomt, te verdwijnen. Zing tot de geest van Beer en de krachten der schepping en zeg hun niet hongerig naar het leven van mijn vrouw te zijn! Doe dat alles, "Sjamaan", als je tenminste sjamaan bent! Want als je faalt, zal ik bij het ochtendgloren van de vijfde dag weten dat hij die eens de krachtige bescherming van de heilige steen en de totem genoot, geen macht meer bezit!' 'Ik beschik over de macht van de steen, Shateh. Alleen ik kan namens de totem spreken. Maar ik kan de geesten alleen verzoeken. Ik kan ze niet bevelen.'

'O nee? Waarom zou ik je dan volgen, Totemdoder? Mijn vijanden zijn overwonnen. De beenderen van de grote witte mammoet liggen in het dal der doden en ik zie niets van hun macht in jou. Ik ben Shateh, opperhoofd en sjamaan. Als op het eind van de rouwperiode blijkt dat je pogingen mislukt zijn, zul je uit deze stam verstoten worden en zal ik mijn jagers ertoe aanzetten op waardiger vlees te jagen dan wat jij over de rand van de wereld hebt laten wegrennen!'

Geestdriftig knikkend sloot Teikan zich hierbij aan: 'Eerder op de dag troffen we mammoetsporen in de barre landen. Eén van die grote koeien zou al genoeg vlees opleveren om...'

'De mammoet is heilig!' riep Cha-kwena ontsteld uit. 'Dat vlees is taboe!'

'Voor jouw volk, niet voor het mijne,' antwoordde Shateh. Cha-kwena was zo geschokt dat hij het opperhoofd met open mond aanstaarde, zich volledig onbewust van het feit dat hij de ene enkel tegen de andere wreef. Toen herinnerde hij het opperhoofd aan hun verbond: 'Sinds jij je stam bij de mijne voegde, hebben het volk van Shateh en van Cha-kwena één volk gevormd. Zij zwoeren elkaars tradities te respecteren en te eren!'

Shateh kneep zijn ogen toe. 'Vandaag is jouw vrouw dat vergeten. Vandaag is Ishkai dood. Vandaag is er een zoon van mij gestorven nog voor hij de kans kreeg adem te halen. Senohnim ligt in de vrouwenhut op bed, te zwak om op te staan om voor hem te rouwen! Jij hebt mijn volk onvruchtbaar, schraal land binnengeleid, Cha-kwena. Ik sta niet toe dat jij Zielenzuiger uitnodigt hen te verslinden. Als je nog altijd sjamaan bent en de macht van de totem in jou leeft, moet je dat bewijzen. Bereid je wettenbrekende vrouw erop voor dat ze zich tegenover de geesten heeft te verantwoorden vanwege haar belediging van Beer!' Hij zweeg en zijn gezicht kreeg een verstoorde uitdrukking. 'Waar wacht je op? Wat sta je te staren? Ga! Ik, Shateh, heb gesproken. Ik ben leider! En voor de vijfde dageraad aanbreekt, zal ik weer sjamaan zijn!'

Cha-kwena was bang. Het nachtelijke duister benauwde hem terwijl hij alleen naar zijn hut liep. De wind leek de spot met hem te drijven: hij moest ertegen optornen en zijn best doen om niet te rillen bij de steeds grotere kou ervan. Hij keek door lange, dunne wolkensluiers omhoog naar de sterrenkinderen van maan. Hij zag de uitgestrekte hemelrivier. Weldra vond hij zowel de heldere, kleine, veelkleurige zwerm van Vele Oude Vrouwen, als de koude, flikkerende, kwaadwillige ogen van de eeuwig strijdende Tweelingbroers. Niet ver van de Grote Beer zag hij in het noorden, binnen de jachtgronden van Grote Slang, de Waker staan, bleek en constant, de enige vaste ster waar alle anderen omheen leken te draaien. Cha-kwena bracht zijn rechterhand naar zijn keel en liep verder. Met de heilige steen in zijn vuist en het sterrenlicht glinsterend in zijn ogen flitste er een waarschuwend visioen op in zijn geest; het was als een glimp van een dreigende onweerslucht achter voortjagende witte wolken.

'Het noorden.' Cha-kwena sprak hardop. Alles wat duister was in zijn leven en met rampspoed omkleed, was steeds uit het noorden gekomen. Zijn kaken verstrakten. Shateh inbegrepen! dacht hij. Hij bleef even in het kille, onbeweeglijke, bittere licht van de noordster staan voor hij de door vuren verlichte periferie van het dorp binnenliep. Hij had zijn eigen hut bereikt en was blij dat die een eind van de andere af stond. Hij was niet in de stemming om iemand anders dan Mah-ree tegen te komen. 'Cha-kwena!'

Hij keek op. De kreet was afkomstig van Mah-rees moeder. Cha-kwena zag dat Ha-xa zich losmaakte van de vrouwen en meisjes, die dansten om het vuur dat in de open ruimte binnen de ruime kring van hutten was aangelegd. Zij was wel de laatste met wie hij nu praten wilde. Ha-xa had haar dochters nooit toegestaan te vergeten dat ze kinderen van een hoofdman waren. Hij gaf de vrouw de schuld van Mah-rees eigenzinnigheid. Met een nijdig handgebaar stuurde hij haar terug. Toen draaide hij zich om, duwde de deurhuid van elandvel van zijn hut opzij en ging boos naar binnen. Mah-ree zat op hem te wachten. 'Als ik niet met Teikans speer was toegeschoten, zou Senohnim nu dood zijn!' barstte ze los. 'Ze hebben het recht niet om boos te zijn! Ze zouden me moeten bedanken in plaats van me naar onze hut te verbannen!'

Cha-kwena kon haar duidelijk zien in de gloed van de stenen olielamp: een kleine, bijna naakte gedaante die neerslachtig op haar knieën op hun netjes opgemaakte beddenvachten zat. Ze zag er zo jong en kwetsbaar uit dat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen haar te vertellen dat Shateh hem zojuist gezegd had dat ze de geesten verantwoording zou moeten afleggen voor haar belediging van Beer. Wat zou er van haar gevraagd worden? vroeg hij zich af. Haar leven. Daarvan was hij overtuigd.

'Ik zeg je, mijn sjamaan: de krachten der schepping stuurden die speer van Teikans hand naar de mijne! Ik zocht er niet naar!' 'Je hebt de wet van de voorouders overtreden, Mah-ree!' 'En een leven gered,' zei ze kribbig. 'O ja?'

Ze pruilde en schudde haar hoofd. 'De krachten der schepping zouden de speer niet naar me toe gestuurd hebben als ze hadden gewild dat Senohnim...'

'Hou je dan nooit op met raden naar wat de geesten willen, Mah-ree?' Cha-kwena was plotseling woedend. Hij bukte zich, trok zijn mocassins uit en gooide ze naar haar toe. 'Hier! Pak aan! Dankzij jouw zorgeloosheid en koppigheid hebben deze laarzen vandaag bijna mijn einde betekend!' Hij ontweek haar verschrikte blik en wreef met zijn rug naar haar toe zijn geschaafde enkels langs elkaar. Met één hand deed hij de deurhuid een eindje opzij. Met de andere omklemde hij de heilige steen. Zo staarde hij door de winderige nacht vanuit zijn met veren getooide hut naar de rest van het dorp. Het tafereel dat Cha-kwena onder ogen kreeg, brandde op zijn netvlies. Shateh was met de anderen teruggekeerd. Ze hadden zich aangesloten bij de dansers rond het vuur. Mannen, vrouwen, kinderen - zijn volk en dat van Shateh - één volk nu, waren gezamenlijk in beweging. Ze huilden en jammerden, bliezen op fluiten en sloegen op trommels het ritme van rouw, terwijl ze in een kring om het door de wind geranselde vuur ronddraaiden, onder de beeltenis van de beer die Teikan had opgericht.

Cha-kwena was te wanhopig geweest om hem op te merken toen hij naar het dorp was teruggekeerd. Nu werd hij verpletterd door de aanblik. Hoog op een geraamte van palen die stevig in de aarde waren geplant, had Teikan de kop geplaatst en de huid van Loopt als een Mens eronder gespannen, zodat het dier met zijn voorpoten wijd uitgespreid, met zijn hart in zijn mond en zijn nek versierd met door de vrouwen gemaakte guirlandes van heilige salie, op de dansers neerkeek.

'Je mag het heus wel zeggen, hoor, als je blij bent dat Loopt als een Mens mij niet opgegeten heeft,' zei Mah-ree geërgerd. 'Dat had namelijk heel goed gekund. Ik was vlak bij hem voor ik de speer wierp. En ik trok Senohnim net weg voor hij dood aan onze voeten neerviel!'

Cha-kwena zag voor zich hoe ze op het levende monster afrende, dat nu aan de palen voor het vuur hing. Hoewel hij diep onder de indruk was van haar dapperheid, weigerde hij dit toe te geven. Dat zou haar alleen maar arroganter maken. Hij staarde naar de beer en vroeg zich af of hij de moed zou hebben gehad om hem tegemoet te treden. Gemeten vanaf de klauwen van zijn achterpoten tot bovenaan torende het dier ruim drie meter uit boven de berg vlees en beenderen die onder hem waren opgestapeld. Een flits van woede ging door hem heen. Hoe had Mah-ree zo lichtvaardig haar leven kunnen wagen en de wet van de stam kunnen overtreden om het leven van de bekrompen, egoïstische tweede vrouw van het opperhoofd te redden?

Cha-kwena fronste. Het volk was hongerig. Maar als hun vasten voorbij was, wist hij dat ze nog eerder het vier dagen oude vlees van de geslachte merrie zouden nuttigen dan het vlees van een mensenmoordenaar en hondendoden Omdat een vrouw van hun stam deze beer onteerd had, zouden ze niettemin zijn geest eer bewijzen door hem via het vuur naar de wereld voorbij deze wereld te zenden. Spoedig zouden ze zijn vlees en beenderen aan dezelfde vlammen prijsgeven waaraan ze hun geliefde Ishkai en Shatehs pasgeboren zoon al hadden toevertrouwd. Maar eerst zullen ze mijn Mah-ree komen halen. Hij voelde zich misselijk van angst bij het zien van het ritueel. De leden van Ishkais familie waren bezig zich met stenen dolken verminkingen toe te brengen, terwijl zijn weduwe de bezittingen van haar man aan de vlammen prijsgaf. De oude Lahontay, naakt en bloederig als bij zijn geboorte, hief zijn armen op naar de nachtelijke hemel en huilde als een gewonde wolf. 'Kijk er niet meer naar, mijn sjamaan, en sluit onze hut af tegen hun muziek, het gehuil en de stank van hun offerandes! In tijden als deze zijn hun tradities niet de onze. Ik begrijp niet hoe zij die met ons de Rode Wereld hebben verlaten zich bij hen kunnen aansluiten... zelfs mijn eigen moeder en zusters!'

Cha-kwena keek somber. Niet één van de mannen of jongens uit de Rode Wereld had hem verdedigd. En nu dansten en jammerden ze met hun vrouwen, sneden als laatste gebaar van respect voor de doden hun huid open en huilden tot ze niet meer van Shatehs krijgers en vrouwen te onderscheiden waren.

'Ze behoren niet langer tot de Rode Wereld.' Hij ademde de stank van schroeiend vlees, beenderen, vet en haar in. Opeens nam een visioen bezit van hem; het verzengde hem, en liet hem toen misselijk en geschokt achter. Warm bloed stolde achter in zijn keel, achter zijn ogen en in zijn neus. Hij kon het proeven, zien, ruiken. Het was het bloed van zijn visioen. Verlamd liet hij de deurhuid vallen en keek zijn vrouw aan. 'We moeten hier weg,' zei hij haar. Mah-ree hield zijn mocassins omhoog. 'Ik heb tijd nodig om ze te maken.'

'We hebben geen tijd. We moeten nu weg!'

'Wat zeg je nu, mijn sjamaan? Niemand mag het dorp verlaten tot de rouwperiode voorbij is, over vier dagen, vier nachten. Tot dan zullen de geesten van de doden door de wereld der levenden lopen. Als ze ons buiten de bescherming van het dorp alleen aantreffen, zullen ze ons opeten in hun honger naar leven!' Cha-kwena kon voelen dat haar zachtbruine ogen hem in het zachte lichtschijnsel van de stenen lamp ongerust onderzochten. Hij was niet in staat antwoord te geven. Hoe kon hij zijn kleine kindvrouwtje vertellen dat hij dood in de vermomming van raaf voor zich uit had zien vliegen, terwijl beschilderde, gezichtsloze mannen in wolvenhuiden op een heilige mammoet jaagden? Onder een bloedrode hemel scheurden ze de ongeboren totem uit de buik van zijn moeder om hem te verscheuren en op te eten. Hoe zou hij kunnen erkennen dat hij zichzelf naakt en machteloos ineen had zien krimpen in de nevels van een groot, donker, diep ravijn, terwijl een reusachtige beer rechtop als een mens hem de weg probeerde te versperren op een met mammoetslagtanden, schedels en gebroken botten bezaaid droompad? Hij kende die botten. Ze glansden als brokken ijs in het kille, onbarmhartige winterse maanlicht. Het waren de botten van de ongeboren totem. Het waren de botten van Mah-ree. En zijn eigen botten.

'We kunnen hier niet blijven,' zei hij. 'Pakje reisspullen. Schiet op. Ik zal de jachtschoenen dragen die ik uit de Rode Wereld heb meegebracht. We moeten hier weg zijn als ze jou komen halen.' 'Mij komen halen? Wie zullen mij komen halen? Waarom?' Hij besefte dat hij het haar vertellen moest, eenvoudig, direct. 'Shateh heeft me gezegd dat ik je erop moet voorbereiden dat je verantwoording aan de geesten moet afleggen voor wat je gedaan hebt.'

Ze trok een geërgerd gezicht, dat niet helemaal haar angst verhulde. 'Ik heb mijn leven gewaagd om zijn vrouw te redden! Laat hij mij daarover maar verantwoording afleggen!'

Blazend van verontwaardiging stond ze op en bracht haar man zijn slaapvacht. Ze wikkelde hem om hun beider schouders. Achter de met palen en beenderen gestutte dekhuiden van de kleine hut trompetterde een mammoet in het oosten. Hij klonk niet ver weg. Wolven begonnen in hoge, steeds wisselende harmonie met de wind en de jammerende rouwenden mee te janken. 'Luister,' fluisterde ze, en ze vlijde zich tegen hem aan. 'De mammoets zijn het dorp dicht genaderd. Ik ben nooit bang als ze in de buurt zijn. Ik ga naar Shateh toe. Hij zal naar me luisteren en me begrijpen.'

'Zijn ongeboren zoon is dood, Mah-ree. Hij...' Cha-kwena verstijfde. Weer trompetterden de mammoets, ditmaal veel dichterbij. De jonge sjamaan luisterde als aan de grond genageld. Opnieuw flitste het visioen helder en bovenzinnelijk in hem op. Hij drukte zijn vrouw dicht tegen zich aan en sprak als in een droom: 'De Ouden hebben gezegd dat in een lang vervlogen tijd een grote witte mammoet Vader en Moeder van alle generaties van het volk uit de wereld der geesten naar de wereld der levenden heeft geleid. Ze kwamen over een zee van ijs, door gangen van eindeloze stormen, door verboden land. Steeds liep de grote mammoet Levenschenker voor hen uit: voor eeuwig totem voor hen en hun kinderen... Zo zal het altijd zijn, tot de dag dat de laatste mammoet van de aarde verdwijnt, want op die dag zullen ook de mens en al zijn kinderen omkomen!'

'Dat is een verhaal dat iedereen kent. Waarom vertel je het me nu, mijn sjamaan?'

Cha-kwena rilde. De warmte van zijn kleine hut omhelsde hem, net als zijn vrouw. Geen van beide kalmeerde zijn geteisterde geest. 'Voorzover wij weten, Mah-ree, zijn de mammoets die daar in de nacht trompetteren de laatste van hun soort. Als je niet voor je eigen leven vreest, vrees dan in elk geval voor het hunne.' 'Ik begrijp het niet. In dit land zijn geen mammoetjagers.' 'Shateh was eens mammoetjager. Hij zal opnieuw mammoetjager worden.'

Ze keek met grote ogen naar hem op. 'Maar hij heeft gezworen dat hij dat niet zou doen! Hij heeft jou Broeder genoemd. Hij heeft onze kleine stam in de bescherming van zijn grote jachtkring opgenomen en ons volk tot het zijne gemaakt. Ik weet dat zijn vrouwen en sommige van zijn jagers over dit barre land klagen, maar Shateh heeft het land van zijn voorouders de rug toegekeerd omdat hij gelooft dat de macht van de totem in jou voortleeft en...' 'Dat gelooft hij niet langer. Luister naar hen, Mah-ree. Je hebt het zelf gezegd: hun tradities zijn niet de onze. Het was mijn fout dat ik ooit heb gedacht dat onze twee volken als één volk konden samenleven. Voordat de rouwperiode voorbij is, zal Shateh je met je leven laten betalen om de geest van Beer te verzoenen. Daarna zal zijn volk op mammoet jagen, met hun nieuwe broeders uit de Rode Wereld aan hun zijde. Ik zal hen niet kunnen tegenhouden, tenzij...' Hij wachtte even. Zijn hand zocht zijn medicijnbuideltje. Met de heilige steen stevig in zijn vuist wist Cha-kwena wat hem te doen stond. 'Noordenwind spreekt met de stem van grote witte winter en belooft vroege sneeuw die onze sporen uit zal wissen. Terwijl de anderen rouwen, verlaten wij dit dorp. We zullen de mammoets voor ons uit drijven, over de rand van de wereld, waar ze veilig zijn voor hen die op ze zouden willen jagen.' Mah-ree hapte naar adem. 'We kunnen niet in ons eentje met een sneeuwstorm op onze hielen over de rand van de wereld gaan! Er zijn geen mensen in dat land! Er is geen wild! Je moet Shateh ons geheim vertellen, mijn sjamaan! Hij zal de anderen niet op mammoet laten jagen als hij hoort dat de levensgeest van de totem niet in jou leeft, maar in de...'

Cha-kwena sloeg zijn hand met kracht voor haar mond. Terwijl hij hem daar hield, zag hij tranen in haar ogen opwellen. Maar hij voelde geen spijt. 'Je hebt me vandaag met je slordige naaiwerk half kreupel gemaakt! Je hebt het gewaagd een wapen te gebruiken dat jou als vrouw verboden is! En nu komen de woorden onbeheerst over je tong als een rivier bij overstroming! Eens zullen je woorden en je eigenzinnigheid de oevers van de voorzichtigheid te buiten gaan en ons allebei laten verdrinken! Door een diepe wens uit te spreken voordat die werkelijkheid is geworden, breng je boze geesten op het idee de vervulling ervan te dwarsbomen! Dat weet jij even goed als ik!' Ze knikte schuldbewust. Hij haalde zijn hand weg.

Snuivend om haar tranen tegen te houden drukte ze haar vingertoppen zacht en tastend tegen haar gescheurde bovenlip. 'Als we er nu in ons eentje vandoor gaan, zonder iets tegen de anderen te zeggen, wat zal er dan met onze stam gebeuren?' 'Ze horen nu bij Shatehs volk!' zei hij ongeduldig en wendde zich af van haar angstige gezicht, dat bloedde en opzwol en waarvan hij de pijn dolgraag weg had willen kussen. 'Ze hebben hiervoor gekozen. Tleea-neh en Xet hebben vrouwen van het Land van gras. Ghree en haar dochter zijn de vrouwen van mannen van het Land van gras. Ranamal heeft naar mijn moeder gekeken en haar gevraagd zijn vrouw te worden. Er zal hun geen kwaad geschieden als wij weg zijn.'

'Maar wanneer zullen we hen terugzien?' Haar keel was dichtgesnoerd, haar stem niet meer dan gekras.

'Nooit meer,' zei hij. Hij probeerde haar gesnotter en zachte gesnik te negeren terwijl hij haastig de kleren en bezittingen begon te verzamelen die ze tijdens de koude dagen en nachten die voor hen lagen nodig zouden hebben. 'Nooit is een erg lange tijd, Cha-kwena.'

Hij rolde wanhopig met zijn ogen. 'Doe voor één keer in je leven wat je gezegd wordt. Ik kan niet riskeren dat je ons geheim aan Shateh verraadt!'

'Of dat ik verantwoording aan de geest van Beer af moet leggen?' 'Dat zou niet meer zijn dan je verdient!' snauwde hij. 'Dan zou ik tenminste van je af zijn!'

Ze zuchtte alsof haar hart brak. 'Ik ben je vrouw, sjamaan van me. Ik zou jou niet zonder mij over de rand van de wereld willen laten vluchten! Maar de gedachte dat ik mijn zusters of mijn moeder nooit meer zal zien...'

'Denk niet meer aan ze! Je moet nu om je eigen huid denken, voordat ze je vragen hem aan de geest van Beer te offeren!'