24

Triss kwam stijf en stram overeind. Ze staarden elkaar aan, de hoofdman van de Thuiswacht, Wren en Garth, zonder zicht in de nevelige nacht van Morrowindl. Ze stonden als standbeelden rond het vormeloze lijk van Dal, als tijdloze wachters. Ze waren de laatsten van het groepje van negen dat vanonder de rook van de Killeshan was vertrokken om Arborlon met de Elfen van zijn vulkanische graf naar nieuw leven in de wouden van het Westland te brengen. Drie, benadrukte Wren in haar radeloosheid, want Gavilan was ze net zozeer kwijt als haar onschuld.
Hoe had ze zo dom kunnen zijn?

Triss bewoog zich weer. Hij liep weg, bukte zich om de grond te onderzoeken, ging weer rechtop staan en schudde zijn hoofd.
'Wat voor wezen heeft dit gedaan? Er moeten sporen zijn...' Hij zweeg.

Wren en Garth keken elkaar aan. Triss begreep het nog niet.
'Het was Gavilan,' zei ze zacht.

'Gavilan?' De hoofdman van de Thuiswacht draaide zich om en staarde haar wezenloos aan.

'Gavilan Elessedil,' herhaalde ze voluit, om het ook tot zichzelf te laten doordringen. Faun rilde nog tegen haar schouder. 'Hij heeft Dal gedood en de Ruchastaf meegenomen.'
Triss bleef onbeweeglijk. 'Nee,' zei hij meteen. 'Vrouwe Wren, dat kan niet. U hebt ongelijk. Gavilan is een Elf, en een Elf doet een andere Elf geen kwaad. Bovendien is hij een prins van Elessedil! Hij heeft gezworen zijn volk te dienen!'
Wren schudde wanhopig haar hoofd. Ze had het moeten voorzien. Ze had het in zijn ogen moeten lezen, in zijn stem en in zijn onevenwichtige gedrag. Het was te zien geweest, en zij had het gewoon niet willen erkennen. 'Stresa,' riep ze.
De Splinterskat kwam met strijdlustig opgezette stekels uit het donker gescharreld. 'Hssst! Ik heb je voor hem gewaarschuwd!'

'Bedankt dat je me eraan herinnert. Vertel me nu maar wat er voor tekenen zijn. Jij hebt de scherpste ogen en neus om die te beoordelen. Zoek ze voor me, als je wilt.'
Haar woorden klonken vriendelijk, en vervuld van verdriet. De Splinterskat merkte het en kroop discreet weg. Ze zagen hoe hij de open plek begon af te zoeken, snuffelend, en vaak stilstaand.

'Dit kan hij niet gedaan hebben,' mompelde Triss weer; zijn stem klonk verbeten van ongeloof. Wren gaf geen antwoord en staarde weg. De Horrel was een grijs scherm tussen hen, en de In Ju een zwart gat voor hen. De Killeshan was een ver gerommel. Morrowindl hing over hen heen als een dier met een prooi.
Stresa kwam terug. 'Niets - phhfft - is behalve wij de laatste uren hierdoor gekomen. Ssst. Onze sporen komen vanuit de Horrel binnen en gaan er weer uit. Daar. Alleen wij, geen monsters, geen indringers, niets. Daar.' Hij draaide naar de andere kant. 'Daar gaat een vers spoor naar het westen, naar de In Ju.
Met zijn geur. Het spijt me, Wren Elessedil.'
Ze knikte, en haar laatste sprankje hoop was vervlogen. Ze keek Triss scherp aan.

'Waarom?' fluisterde hij verslagen.

Omdat hij doodsbang was, dacht ze. Omdat hij gewend was aan een gemakkelijk, geordend leven en dit hem allemaal te veel werd. Omdat hij dacht dat zij allemaal dood waren en hij bang was ook om te komen als hij niet vluchtte. Of omdat hij zelfzuchtig en radeloos was, en de macht van de Ruchastaf en de magie voor zichzelf wilde.
'Ik wist het niet,' zei ze moeizaam.
'Maar Dal...?'

'Wat maakt het uit?' onderbrak ze hem scherp, maar daar had ze meteen spijt van. 'Van belang is dat hij de Ruchastaf en de Loden heeft meegenomen, en die moeten we terughebben. We moeten ze vinden, en vlug.'
Ze keerde zich om. 'Stresa?'

'Nee,' zei de Splinterskat dadelijk. 'Hssst. Het is te gevaarlijk 's nachts. Blijf hier tot de dag aanbreekt.'
Ze schudde beslist haar hoofd. 'Zoveel tijd hebben we niet.'
'Rwwwl, Wren Elessedil. Dan moeten we ze ook vinden, anders zijn we er geweest!' De ruwe stem van Stresa ging over in gegrom. 'Alleen gekken wagen zich 's nachts het Zwartrif af en de In Ju in.'

Wren voelde boosheid opkomen. Ze kon nu geen tegenspraak velen. Ze kon het niet toelaten. 'Ik heb de Elfenstenen, Stresa!' zei ze scherp. 'De Elfenmagie zal ons beschermen!'
'De Elfenmagie die je - hssst - juist niet wilt gebruiken?' smaalde Stresa. 'Phhfft. Ik wist dat je om hem gaf, maar...'
'Stresa!' schreeuwde ze.

'...de magie zal ons niet beschermen tegen wat je niet kunt zien,' vervolgde de ander onverstoorbaar. 'Ssstp! We moeten de ochtend afwachten.'

De stilte was verpletterend. Wren kon het wel uitgillen. Ze keek op toen Garth voor haar kwam staan. De Splinterskat heeft gelijk. Denk terug aan je opleiding, Wren. Bedenk wie je bent.
Waar ze wel aan terugdacht op dat moment was de blik die ze in de ogen van Gavilan Elessedil had gezien toen ze hem de Ruchastaf had gegeven. Ze keek Garth in de ogen. Wat ze zag, nam haar boosheid niet weg. Ze knikte onwillig. 'We wachten tot de morgen.'

Ze waakte terwijl de anderen sliepen. Haar uitputting was vergeten, begraven onder haar woede en wanhoop om Gavilan. Ze kon niet slapen van verwarring en in haar rondtollende emoties.
Ze zat tegen een rotsblok terwijl de mannen vlakbij lagen te slapen en Stresa ergens verderop lag, al of niet slapend. Ze staarde in het duister, aaide afwezig Faun, en haar gedachten waren nog somberder dan de nacht.

Gavilan. Hij was zo charmant, zo warm toen ze hem leerde kennen. Ze mocht hem toen graag, misschien meer dan dat. Ze koesterde toen verwachtingen die ze zich nu niet meer goed voor kon stellen. Hij beloofde een vriend voor haar te zijn, voor haar te zorgen, haar de antwoorden te geven op haar vragen en voor haar klaar te staan. Dat had hij allemaal beloofd. Misschien had hij die belofte kunnen inlossen als ze de bescherming van de Kiel niet hadden hoeven te verlaten. Want ze had de zwakte van Gavilan goed onderkend; hij was niet opgewassen tegen wat buiten de veiligheid van de muren van Arborlon lag. Wat er in hem veranderde, werd bijna meteen duidelijk.
Zijn charme ging over in zorgelijkheid, vervolgens geprikkeldheid, en ten slotte in angst. Hij was de enige wereld kwijt die hij ooit had gekend en stond naakt en weerloos in een levende nachtmerrie. Gavilan had moed opgebracht zoveel hij kon, maar was alles kwijt wat hij ooit had gekend en waar hij op vertrouwde. Toen de koningin stierf en de Ruchastaf aan Wren over droeg, werd het hem te veel. Hij zag zich als haar logische opvolger en geloofde nog steeds met de macht van de Elfenmagie alles te kunnen bereiken. Daar ging hij van uit en het was zijn hele streven. Hij was ervan overtuigd dat hij de Elfen kon redden, dat hij daartoe was voorbestemd en dat de magie hem de middelen zou verschaffen.
Geef mij de Staf, hoorde ze hem nog pleiten.

En zij was zo dom geweest hem die te geven.
De tranen sprongen haar in de ogen. Hij was waarschijnlijk in paniek, dacht ze. Hij dacht waarschijnlijk dat ze dood was, en de anderen ook, en dat hij alleen stond. Hij wilde weg, Dal wilde hem tegenhouden, zei 'nee, wacht', en onderschatte Gavilans angst en waan. Hij moest de fluisteringen en verlokkingen van de Drakuls hebben gehoord. Dat moest hem diep hebben geraakt. Toen doodde hij Dal omdat...

Nee!  Ze huilde en kon niet meer ophouden. Ze liet zich gaan, woedend omdat ze hem probeerde te verontschuldigen. Maar het deed zo'n pijn de harde, onontkoombare waarheid toe te geven: dat hij zwak was, zelfzuchtig, dat hij had vergoelijkt in plaats van geredeneerd, en dat hij een man had gedood die er
voor zijn bescherming was. Zo dom! Zo'n waanzin! Maar domheid en waanzin waren overal om hen heen, evenals het uitgestrekte en ontoegankelijke moeras van Edengoor. Morrowindl koesterde dat, bevorderde het in ieder van hen, en allemaal hadden ze een drempel die bij overschrijding tot gekte leidde. Gavilan had die drempel overschreden, kon dat waarschijnlijk niet helpen, en nu was hij opgelost in de mist. Wat zou er van hem over zijn als ze hem vonden?

Ze beet in haar pols om pijn te voelen. Ze moest hem natuurlijk vinden, ook al was hijzelf niet meer van belang. Ze moesten de Ruchastaf en de Loden terugkrijgen, anders was alles wat ze hadden doorgemaakt om Morrowindl te verlaten voor niets geweest en waren haar grootmoeder, de Uil, Eowen en de Elfenjagers voor niets gestorven. Die gedachte knaagde aan haar. Ze kon het niet verdragen. Ze kon geen mislukking dulden. Ze had het haar grootmoeder beloofd. En zichzelf. Hier was ze voor gekomen: om de Elfen terug te brengen naar het Westland en een einde te maken aan de Schadauwen. De
opdracht van Allanon. En nu ook de hare, gaf ze in blinde woede toe. Vind jezelf, en dat had ze gedaan. Ontdek de waarheid, en dat was gebeurd. Het was wat veel van het goede, maar ze had het opgebracht. Haar leven was nu verklaard, het heden, verleden en de toekomst, en hoe ze er ook over dacht, dat liet ze zich niet meer afnemen.

Het kan me niet schelen wat het kost, dacht ze. Het kan me niet schelen!

Ze sliep toen Triss haar schouder aanraakte en haar wakker maakte. 'Vrouwe Wren,' fluisterde hij, 'u moet gaan liggen en rusten.'

Ze knipperde met haar ogen en nam de deken aan die hij om haar heen sloeg. 'Zo dadelijk,' antwoordde ze. 'Kom eerst even bij me zitten.'

Dat deed hij. Zijn magere bruine gezicht stond merkwaardig
onbekommerd en zijn ogen staarden. Ze herinnerde zich hoe hij had gekeken toen ze hem had verteld van het verraad van Gavilan. Verraad, dat was het toch? Die blik was nu verdwenen, door slaap of berusting. Hij had zich erbij neergelegd. Triss, de laatste die het vroegere leven in Arborlon had gekend, wat moest die zich alleen voelen.

Hij keek haar aan alsof hij haar gedachten las. 'Ik ben al bijna acht jaar hoofdman van de Thuiswacht,' zei hij opeens. 'Een lange tijd, Vrouwe Wren. Ik hield van uw grootmoeder, de koningin. Voor haar ging ik door het vuur.' Hij schudde zijn hoofd. 'Mijn hele leven heb ik de Elessedils en de Elfentroon gediend. Ik heb Gavilan als kind gekend; we waren van dezelfde leeftijd. Ik groeide samen met hem op. We speelden samen.
Vrienden en familie van hem en mij wachten in de Loden...' Hij zuchtte diep en zocht naar woorden. 'Ik kende hem. Hij had Dal nooit gedood als hij niet... Kan het zijn dat hij ergens door veranderd is? Kan een demon hem iets hebben aangedaan?'
Aan die mogelijkheid had ze niet gedacht. Het zou kunnen.
Gelegenheid te over. Of kon het iets anders zijn, vergiftiging bijvoorbeeld, of een ziekte zoals die waar Ellenroh aan was gestorven? Maar in haar hart wist ze dat het eenvoudig om een verweking van zijn geest ging, waardoor zijn inzicht was aangetast.
'Het kan een demon zijn geweest,' zei ze, niet naar waarheid.
Triss hief zijn krachtige gezicht. 'Hij was een goed mens,' zei hij. 'Hij gaf om mensen; hij hielp ze. Hij hield van de koningin.
'Hij zou haar misschien zijn opgevolgd.'
'Als ik er niet was geweest.'

Hij wendde zich beschaamd af. 'Dat had ik niet moeten zeggen. U bent de koningin.' Hij keek haar weer aan. 'Uw grootmoeder had u de Staf niet gegeven als ze dat niet het beste vond. Anders had ze hem aan Gavilan gegeven. Misschien zag ze iets in hem dat ons is ontgaan. U bezit de kracht die het Elfenvolk nodig heeft.'

Ze keek hem aan. 'Ik wilde hier niets mee te maken hebben, Triss. Helemaal niets.'

Hij knikte met een fletse glimlach. 'Nee. Waarom zou u ook?'
'Ik wilde er alleen maar achter komen wie ik was.'

Ze zag iets van wanhoop in zijn donkere ogen. 'Ik beweer niet dat ik begrijp wat u naar ons voerde,' zei hij. 'Ik weet alleen dat u hier bent als Koningin der Elfen.' Hij bleef haar strak aankijken. 'Laat ons niet in de steek,' zei hij zacht en dringend. 'Verlaat ons niet. We hebben u nodig.'

Ze stond versteld van zijn smeekbede en legde geruststellend haar hand op zijn arm. 'Maak je geen zorgen, Triss. Ik beloof je dat ik niet wegloop. Nooit.'

Daarop ging ze naar de plaats waar Garth sliep om naast hem te gaan liggen, want deze nacht had ze behoefte aan zijn troostende warmte. Ze wilde zich terugtrekken in het verleden voor de bescherming en veiligheid die het ooit had geboden, en wilde terughalen wat onherroepelijk verloren was gegaan. Maar ze moest zich schikken in wat ze had en sliep ten slotte in.
Toen de dag aanbrak, werd ze wakker, uitgeruster dan ze mocht verwachten. Het licht in het waas was zwak en vaal, en de naar verrotting ruikende wereld om hen heen was stil en leeg. Het gerommel van de Killeshan klonk zwak en ver weg, maar voor het eerst sinds hun tocht begon het wel regelmatig, alsof de bevingen langzaam werden opgebouwd. Ze hadden nog maar weinig tijd, wist Wren. Het vuur van de vulkaan zamelde zich in de kern van het eiland op voor een laatste uitbarsting, en als die kwam, werd alles weggevaagd.

Ze gingen meteen op weg, Stresa voorop, gevolgd door Garth, Wren met Faun, en Triss als laatste. Wren was nu rustiger, minder ontdaan. Gavilan, redeneerde ze, kon nergens heen. Hij kon naar de kust om Tijger Ty en Spirit te zoeken, maar hoeveel kans maakte hij om zijn weg door de In Ju te vinden? Hij was geen woudloper en had geen ervaring met leven in de wildernis.
Hij was al half waanzinnig van angst en wanhoop. Hoe ver kon hij komen? Hij zou waarschijnlijk dwalen en ze zouden hem snel vinden.

Maar toch was ze ook bang voor de mogelijkheid dat hij er desondanks in slaagde zich door de wildernis heen te slaan, zijn weg te vinden naar het strand en Tijger Ty ervan te overtuigen dat iedereen dood was, om zich veilig met de Ruchastaf te laten meevoeren terwijl de rest van het groepje achterbleef. Het idee maakte haar razend, vooral als ze aan de mogelijkheid dacht dat Gavilan helemaal niet geloofde dat ze dood was en gewoon had besloten er alleen tussenuit te knijpen, overtuigd van zijn zaak en zijn eigen gelijk.

Ze moest er maar niet dieper op doordenken.
Het Zwartrif liep vanuit de Horrel vrijwel meteen omlaag, maar het was minder steil dan waar ze het met Garth had beklommen.
De bodem was vol kloven en dichte begroeiing, en ze vonden gemakkelijk een pad naar beneden. Ze daalden vlot af, waarbij Stresa het spoor van Gavilan volgde. Aan gebroken takken en vertrapte bladeren was duidelijk te zien waar de Elfenprins had gelopen; Wren had het spoor ook alleen kunnen volgen, zo duidelijk was het. Af en toe zagen ze plaatsen waar de vluchtende man was gevallen, zo onvoorzichtig was hij blijkbaar in zijn verlangen om weg te komen. Hij moest door het dolle heen zijn, dacht Wren triest. Doodsbang moest hij zijn.
Tegen de middag kwamen ze bij de In Ju en hielden halt om te eten. Stresa had er alle vertrouwen in. Volgens hem waren ze maar een paar uur achter op Gavilan. De Elfenprins moest onderhand uitgeput zijn. Als er niets bijzonders gebeurde, zouden ze hem voor de avond viel inhalen.

Wat Stresa voorspelde kwam uit, maar niet op de manier die ze hoopten. Kort nadat ze de achtervolging hervatten en zagen dat Gavilan vergeefs om de In Ju heen had willen trekken, begon het te regenen. Bij hun afdaling was het steeds warmer geworden, met een broeihitte die niet wilde wijken. Toen de regen begon, bleef die als een vochtige deken in de lucht hangen en zette zich af op hun huid en kleding. Na enige tijd ging de vochtigheid over in nevel, daarna in motregen en uiteindelijk stortregende het. Ze werden erdoor verblind en moesten schuilen onder een reusachtige banian. De regen spoelde het geurspoor van Gavilan weg. Stresa zocht nog wel naarstig, maar vond niets meer.

Garth bekeek de vochtige groene vegetatie en wenkte Wren. Je kunt nog steeds zien waar hij heeft gelopen. Ik kan het spoor volgen.

Ze liet Garth voorop lopen met Stresa vlak achter hem, om uit te kijken naar Pijlstruiken en andere gevaren. Garth speurde naar de sporen van hun prooi. Hun prooi, herhaalde Wren in gedachten de woorden. Meer was Gavilan nu niet. Ze had toch wel medelijden met hem. Ze bedacht dat hij in de stad had moeten blijven, en dat ze meer had moeten doen om hem tegen zichzelf te beschermen.

Ze vorderden nu langzamer. Gavilan had zijn poging om langs dein Ju te trekken opgegeven en had zich erin begeven. Wat ze aan sporen vonden: gebroken takken en twijgen, vernielde struiken en soms een voetafdruk, gaf aan dat hij niets had gedaan om sporen te voorkomen en alleen maar zo gauw mogelijk naar de kust had gewild. Wren vond snelheid verkiezen boven behoedzaamheid maar pover. Ze konden hem moeiteloos volgen en Wren verwachtte hem elk moment aan te treffen, waarmee de jacht ten einde zou zijn en het onvermijdelijke een feit. Maar Gavilan was hoe dan ook verder gekomen en had alle valkuilen weten te mijden, zoals drijfzand en poelen, Pijlstruiken, de wezens die op de loer lagen, en de vallen en monsters die met Elfenmagie waren gemaakt en die hij in zijn onnozelheid had gedacht in te kunnen zetten. Hij had al tien keer dood kunnen zijn. Wren kon zich alleen maar verbazen. Eén verkeerde stap en hij was er geweest.
Ze hoopte eigenlijk dat hij inderdaad die ene fout zou maken en de waanzin voorbij was. Ze vond het vreselijk jacht op hem te maken als op een prooidier. Ze wilde dat het ophield.
Iegelijk vreesde ze wat ervoor nodig was om dit te laten gebeuren.

Toen ze de webben van de Wisteron zagen werd ze wanhopig.
Niet op die manier, bad ze in stilte. Laat zijn einde snel zijn.
Overal liepen struikeldraden, die samen dodelijke netten vormden. Stresa ging voorop lopen om hen langs de valstrikken te loodsen, waarbij hij dikwijls stilstond om te luisteren, de lucht op te snuiven en het terrein voor hen te bekijken. De wildernis ontaardde in een doolhof van in elkaar gegroeide vegetatie. Om hen heen bewogen trage, bedachtzame schimmen, maar hun geluiden waren angstaanjagend. Het werd avond en de schemering viel. In de verte, voorbij de berg die ze waren afgedaald, rommelde de Killeshan. Het eiland schudde en het groene waas van de wildernis trilde met de echo. Ontploffingen klonken, gedempt nog, maar steeds krachtiger. Hele bomen stonden te schudden en stoom spoot sissend uit poelen. Toen het donkerder werd, zag Wren door het altijd aanwezige waas van damp en mist de hemel boven de Killeshan rood kleuren.
Het is begonnen, dacht ze, terwijl Garth haar zorgelijk aankeek.
Ze vroeg zich af hoeveel tijd hun nog restte. Ook als ze de Staf terugkregen, kostte het nog twee dagen om de kust te bereiken.
Zou Tijger Ty hen opwachten? Hoe vaak zou hij ook alweer komen? Eén keer per week toch? Stel dat hij pas na een week weer kwam? Zou hij de gloed van de vulkaan zien en hun gevaarlijke situatie begrijpen?

Of had hij het allang opgegeven in de overtuiging dat het was mislukt, dat ze allemaal dood waren en het geen zin meer had verder te zoeken?

Ze schudde resoluut haar hoofd. Nee, zo was Tijger Ty niet. Hij zou het niet opgeven, hield ze zich voor. Pas als er geen enkele hoop meer was.

'Phhfft! We kunnen niet veel verder meer,' waarschuwde Stresa. 'Hssst. We moeten een schuilplaats zoeken voor het nog donkerder wordt en de Wisteron op jacht gaat!'
'Een klein stukje nog,' stelde Wren hoopvol voor.
Ze liepen verder, maar vonden Gavilan Elessedil niet. Zijn spoor strekte zich voor hen uit in de In Ju, als een lijn van afgebroken takken en bladeren die in het donker verdween.
Ten slotte stopten ze ermee. Stresa vond een schuilplaats voor hen in de holle stomp van een door ouderdom omgevallen banian, met ingangen in de voet en verderop een smalle kloof.
De grootste opening maakten ze dicht en de kleinste bewaakten ze. Niets van enig formaat kon bij hen komen. Het was donker en benauwd in hun houten omhulsel, maar wel kurkdroog. De nacht viel en ze hoorden de nachtelijke jagers tot leven komen.
Ze hoorden woeste brulgeluiden, trage bewegingen en de kreten van gevangen prooien. Ze zaten rug aan rug, met Stresa aan hun voeten, die zijn stekels had opgericht naar het zwakke licht. Ze waakten om beurten, maar waren te moe om helemaal wakker te blijven. Faun lag doodstil in Wrens armen. Ze streelde het wezentje vertederd en vroeg zich af hoe het in zo'n wereld had overleefd. Ze bedacht hoezeer ze Morrowindl haatte. Het was een dief die haar alles had ontstolen: het leven van haar grootmoeder en haar vrienden, de onschuld van de Elfen en hun geschiedenis, waarin ze had geloofd, de liefde en warmte die ze voor Gavilan voelde, en de wilskracht die haar nooit zou verlaten. Dat laatste vond ze het ergst, want het behelsde haar vertrouwen in wat ze was en de zekerheid dat ze haar eigen lot bepaalde. Er was zoveel weg, en Morrowindl, dit tot Schadauwennachtmerrie verworden paradijs, had het hun afgenomen.
Ze probeerde zich het leven buiten het eiland voor te stellen, maar dat lukte niet. Ze kon niet verder denken dan hun vlucht, want of die slaagde was verre van zeker. Ze herinnerde zich dat ze ooit had gedacht dat ze door Allanons schim op te zoeken en met hem te spreken misschien aan een groot avontuur zou beginnen. De herinnering had een uiterst onprettige bijsmaak.

Ze sliep enige tijd, droomde van duistere, verschrikkelijke wezens en werd bezweet en verhit wakker. Toen ze de wacht hield, moest ze weer aan Gavilan denken. Aan de manier waarop hij haar aanraakte, het gevoel van zijn mond op de hare, en het wonder dat hij bij haar teweegbracht met niet meer dan een losse opmerking of toevallige blik. Ze glimlachte. Hij had zoveel waar ze van hield dat het verlies ervan pijn deed. Ze wenste dat ze hem terug kon krijgen zoals hij vroeger was. Ze zou zelfs willen dat ze een manier had om de magie te laten doen wat de natuur niet kon: het verleden veranderen. Het was dwaas en zinloos zo te denken, en het vrat aan haar. Gavilan was ze kwijt. Hij was ten prooi gevallen aan de waanzin van Morrowindl. Hij had Dal gedood en de Ruchastaf gestolen. Hij was in iets afschuwelijks veranderd. Gavilan Elessedil, de man die haar zo had aangetrokken en om wie ze zoveel had gegeven was niet meer.

Toen de dag aanbrak, trokken ze weer verder. Het ontbijt sloegen ze over want er was niets meer te eten. Water was er nog wel, maar niet meer dan voor een dag. Zolang ze door de In Ju trokken, zouden ze niets eetbaars vinden. Een reden te meer om er snel uit te zijn.

Hun zoektocht was die dag bijna voor hij begon voorbij. Na nog geen uur hield Gavilans spoor ineens op. Ze liepen langs een ravijn, vertraagden hun pas toen Stresa waarschuwend siste en stonden stil. Beneden lagen de resten van een web van de Wisteron tussen de ongetwijfeld bij een hevige worsteling platgetrapte planten.

Stresa ging voorzichtig het ravijn in, snoof in het rond en kwam weer naar boven. Zijn donkere, heldere ogen keken Wren aan.
'Hssst. Dat was hij, Wren Elessedil.'

Ze sloot haar ogen bij het afschuwelijke beeld dat de Splinterskat opriep. 'Hoelang geleden?'

'Ssspt. Niet lang. Zes uur misschien. Vlak na middernacht, zou ik zeggen. De Elfenprins is gevangen in het net en vastgehouden tot de Wisteron kwam. Rwwwl. Het beest heeft hem meegenomen.'
'Waarheen, Stresa?'

Hij stak zijn oren op. 'Naar zijn hol, denk ik. Dat heeft hij ergens midden in de In Ju.'

Ze verloor even alle moed. Natuurlijk, een hol. 'Zag je iets van de Ruchastaf?'

De Splinterskat schudde zijn kop. 'Die is weg.'

Dus als Gavilan die niet had losgelaten - wat hij nooit zou doen - dan was die nog bij hem. Ze huiverde ondanks haar flinkheid.

Ze herinnerde zich de korte ontmoeting met de Wisteron op de heenweg, en hoe ze zich daarbij had gevoeld.

Arme, dwaze Gavilan. Voor hem was er nu geen hoop meer.

Ze keek de anderen een voor een aan. 'We moeten de Ruchastaf terughebben. Zonder hem kunnen we niet weg.'

'Nee, Vrouwe Wren, dat kan niet,' beaamde Triss verbeten.

Garth stond met zijn handen langs zijn zij.

Stresa schudde zijn stekels en hief zijn stompe snuit naar haar op. 'Rwwwl, Wren van de Elfen, ik verwachtte niet anders van je. Maar je zult de - ssspt - Elfenmagie moeten gebruiken om het te overleven. Tegen de Wisteron moet dat.'

'Ik weet het,' fluisterde ze, en ze voelde het laatste restje van haar vroegere leven wegvallen.

'Chht. Niet dat het wat uitmaakt. Phhfft. De Wisteron is...'
'Stresa,' onderbrak ze hem vriendelijk. 'Je hoeft niet mee te gaan.'

Het was even stil in het groene waas van de wildernis. De Splinterskat knikte zuchtend. 'Phhfft. We zijn samen tot hier gekomen, nietwaar? Genoeg gepraat. Ik breng jullie erheen.’