17

Wren droomde, en haar droom was vanuit haar geheugen een verbrokkelde stortvloed van beelden vol Ohmsfords van vroeger. De beelden stortten zich als een lawine op haar en sleurden haar eindeloos mee. Als toeschouwster zonder stem zag ze hoe haar voorouders in flitsen van tijd gestalte aannamen, en ze zag voor zich wat ze alleen uit verhalen kende, zoals de legenden die Par en Coll Ohmsford vertelden.

Toen schrok ze wakker en ze schoot overeind. Faun, die opgerold tegen haar hals lag, vloog kwetterend weg. Ze staarde in het donker en luisterde naar de hartslag in haar keel en haar gejaagde ademhaling. De anderen van het groepje sliepen om haar heen, behalve degene die verderop de wacht hield als een vage schim zonder gezicht.
Wat was dat? dacht ze gejaagd. Wat heb ik gezien?
Want iets in haar droom had haar wakker geschud, iets zo verontrustends en onverwachts dat verder slapen niet meer ging.
Wat?

De herinnering was schokkend en schril toen ze kwam. Haar hand schoot meteen naar het leren zakje in haar jasje. De Elfenstenen!

In haar droom over haar voorouders had ze een glimp opgevangen van Shea en Flick, een kort beeld uit de vele, een verhaal uit alles wat over de zoektocht naar het Zwaard van Shannara werd verteld. In dat beeld waren de broers met Menion Leah verdwaald in de laagvlakte van Clete, aan het begin van hun reis naar Keurhaven. Er leek niets aan te doen en ze hadden daar kunnen omkomen als Shea in zijn wanhoop niet had ontdekt dat hij in staat was de kracht op te roepen van de door de Druïde Allanon aan hem gegeven Elfenstenen - dezelfde Stenen die zij nu bezat. In dat beeld, door haar droom opgediept uit een hele berg verhalen die ze zich maar net herinnerde, ontdekte ze een waarheid die ze was vergeten: dat de magie behalve beschermen ook kon zoeken. Ze kon de bezitter een uitweg tonen uit de duisterste doolhof en het verlorene helpen terugvinden.
Ze beet hard op haar lip van de schok. Natuurlijk had ze dit ooit geweten, zoals alle Ohmsfordtelgen. Toen ze klein was, zong Par het verhaal voor haar. Het was alleen zo lang geleden.
De Elfenstenen.

Ze zat doodstil in haar deken, verbijsterd door de ontdekking.
Ze had al die tijd het vermogen gehad hen uit Edengoor te bevrijden. Als ze de magie wilde oproepen, zouden de Elfenstenen haar de uitweg wijzen. Was ik dat echt vergeten? vroeg ze zich ongelovig af. Of had ze eenvoudig de waarheid weggestopt omdat ze onder geen beding op de magie wilde vertrouwen en niet aangetast wilde worden door de macht? En wat ging ze nu doen?

Ze deed nog even niets, verlamd als ze was door de angsten en twijfels die de Elfenstenen teweegbrachten. Ze kon alleen maar zitten met de deken strak om zich heen gespannen als een schild, en ze verwoordde de keuzemogelijkheden die ze plotseling had, in een poging eruit wijs te worden.
Toen sprong ze overeind, wierp de deken, de angsten en twijfels van zich af en liep muisstil naar de plaats waar haar grootmoeder lag te slapen. Ellenroh Elessedil ademde snel en oppervlakkig en haar handen en gezicht waren koud. Haar haar krulde vochtig langs haar gezicht en haar huid lag strak op haar botten.
De dekens waren als een lijkwade om haar heen gewikkeld.

Ze gaat dood, besefte Wren somber.

De keuzemogelijkheden vielen onmiddellijk weg en ze wist wat ze moest doen. Ze liep naar de plaats waar Garth sliep, aarzelde en liep toen langs Triss naar Gavilan.

Ze raakte zijn schouder aan en zijn ogen gingen open. 'Word wakker,' fluisterde ze, en ze probeerde haar stem niet te laten beven. Vertel het hem eerst, dacht ze, want ze herinnerde zich zijn vriendelijkheid van de vorige avond. Hij zal je steunen.
'Gavilan, word wakker. We gaan hier weg. Nu.'

'Wren, wacht, wat wil je...?' begon hij vruchteloos, want ze haastte zich al de anderen te wekken. Ze was zo gehaast, bezorgd en in beslag genomen dat de angst die in zijn ogen stond haar ontging. 'Wren!' schreeuwde hij, overeind komend, en iedereen was meteen wakker.

Ze verstijfde en zag de anderen moeizaam overeind komen: Triss en Eowen, Dal die terugkwam van de plaats waar hij de wacht hield, en Garth, als een groot silhouet. De koningin bewoog zich niet.

'Wat ben jij in vredesnaam aan het doen?' vroeg Gavilan heftig.
Ze voelde zijn woorden als een klap. Er klonken woede en verwijt in door. 'Wat bedoel je, we gaan hier weg? Wie geeft jou het recht dat te beslissen?'

Het tweetal stond oog in oog met de rest eromheen. Gavilan was rood aangelopen en zijn ogen waren groot van woede, maar Wren keek zo onverzettelijk dat hij verder zijn mond hield.
'Kijk eens naar haar, Gavilan,' zei Wren. Ze pakte zijn arm en keerde hem naar Ellenroh. Waarom begreep hij het niet? Waarom maakte hij dit zo moeilijk? 'Als we hier nog langer blijven, zijn we haar kwijt. We hebben geen keus meer. Hadden we die wel, dan was ik de eerste om er gebruik van te maken, geloof me.'

Er viel een bedremmelde stilte. Eowen knielde bezorgd naast de koningin. 'Wren heeft gelijk,' fluisterde ze. 'De koningin is erg ziek.'

Wren bleef Gavilan aanstaren in een poging zijn gevoelens te raden en het hem te laten begrijpen. 'We moeten hier weg.'
Triss kwam naar voren. 'Weet jij een uitweg?' vroeg hij met een frons van bezorgdheid.

'Ja,' antwoordde Wren. Ze keek even naar de hoofdman van de Thuiswacht en toen weer naar Gavilan. 'Ik heb geen tijd om dit te bespreken of uit te leggen. Je moet me vertrouwen. Zonder meer.'

Gavilan bleef halsstarrig. 'Je vraagt te veel. Stel dat je het mis hebt? Als we haar vervoeren en ze sterft...'

Maar Triss was al in de weer met de bagage en wenkte Dal om te helpen. 'De keuze is voor ons gemaakt,' verklaarde hij zacht.
'De koningin maakt geen kans als we haar niet uit het moeras brengen. Doe wat je kunt, Wren.'

Ze verzamelden wat over was van hun bagage en maakten haastig een draagbaar van dekens en staken om de koningin op te leggen. Toen ze klaar waren, keken ze verwachtingsvol naar Wren. Ze bekeek hen alsof ze verdoemd waren, vond dat ze in deze kwestie geen keus had, dat ze haar angsten en twijfels moest vergeten, en ook haar voornemens ten aanzien van het gebruik van de magie van de Elfenstenen, en dat ze moest doen wal ze kon om het leven van haar grootmoeder te redden.
Ze greep in haar jasje en haalde er het leren zakje met de Elfenstenen uit. Ze trok de veter los en de Elfenstenen vielen blauw glanzend in haar hand.

Ze voelde zich klein en kwetsbaar toen ze zich even afzonderde om in de schaduw en de mist te staren. Faun probeerde tegen haar been op te klimmen, maar ze stuurde de Boomkwiet vriendelijk weg. Overal hing naar as en zwavel stinkende nevel. Uit het rottende moeras stegen dampen op. Ze voelde dat ze aan de rand van haar bestaan stond, daar gebracht door omstandigheden en het lot, en wat er ook ging gebeuren, ze zou nooit meer dezelfde zijn. Ze verlangde naar wat ooit was, naar wat had kunnen zijn, en naar een uitweg waarop ze niet kon hopen. Uit vrees dat ze van gedachten kon veranderen als ze nog langer nadacht stak ze de Elfenstenen naar voren en wenste dat ze tot leven kwamen.
Er gebeurde niets.
O hemel!

Ze probeerde het weer, concentreerde zich, formuleerde zorgvuldig de woorden in haar geest, en stelde zich voor hoe de krachten loskwamen. Zij had Elfenbloed, dacht ze wanhopig.
Ze had de kracht eerder opgeroepen...

En opeens flitste het blauwe licht; het schoot uit de Stenen alsof er een stop was verwijderd. Het vloeide samen om haar hand, schitterend en verbluffend, en het moeras werd verlicht alsof het daglicht eindelijk door de somberte was gebroken. De anderen van het groepje wendden zich vlug af en beschermden hun ogen. Wren stond rechtop en voelde de kracht van de Stenen door zich heen stromen. Een aangename, verleidelijke warmte omgaf haar. Daarop schoot het licht naar rechts, sneed door de mist, de dode bomen en struiken, en het schoot honderden meters over het water, verder dan het oog reikte, om zich te richten op een rotswand die zich in het donker verhief.
Het Zwartrif!

Het licht verdween even snel als het was gekomen. De kracht van de Elfenstenen stierf weg. Wren sloot haar vingers om de Stenen, tegelijk uitgeput en opgetogen, en was op de een of andere manier gelouterd door de magie, gesterkt, maar toch krachteloos. Ze beefde ondanks haar vastberadenheid en liet de talismans weer in het zakje glijden. De anderen richtten zich onzeker op en keken haar aan.

'Daar,' zei ze zacht, wijzend in de richting die het licht had gekozen.

Even sprak er niemand. Wren was ondersteboven van wat ze had gedaan. Haar lichaam tintelde nog van de magie en ze voelde zich schuldig omdat ze haar belofte had gebroken. Maar ze had geen keus, hield ze zich voor; ze had alleen gedaan wat nodig was. Ze kon haar grootmoeder niet laten sterven. Het ging alleen om deze keer; het hoefde niet nog eens te gebeuren.
Deze ene keer, omdat het het leven betrof van haar grootmoeder, de enige die ze nog had...

Zacht klonk de stem van Eowen. 'Voortmaken, Wren. Zolang het nog kan.'

Ze vertrokken meteen, met Wren voorop, tot Garth haar inhaalde en ze hem voor liet gaan, blij dat ze iemand anders de leiding kon geven. Faun kwam terug uit het donker. Ze nam het wezentje op en zette het op haar schouder. Dal en Triss droegen de draagbaar met de koningin, en Wren ging langzamer lopen om naast haar te komen. Ze nam haar grootmoeders hand in de hare en kneep er zachtjes in. Er kwam geen reactie. Ze legde de hand voorzichtig neer en liep weer voort. Eowen passeerde haar, met haar bleke gezicht angstig en verloren in het donker en haar rode haar vlammend in de nacht. Eowen wist hoe ziek Ellenroh was; had ze dit allemaal in haar visioenen voorzien? Wren schudde haar hoofd en wilde niet aan die mogelijkheid denken.
Ze liep enige tijd alleen tot Gavilan aan haar zijde kwam.
'Het spijt me, Wren,' zei hij zacht en moeizaam. 'Ik had moeten weten dat je niet zomaar iets deed. Ik had meer vertrouwen in je oordeel moeten hebben.' Hij wachtte op haar reactie en toen die niet kwam, zei hij: 'Dit moeras vertroebelt mijn denken. Ik zie alles minder scherp dan zou moeten...'

Ze zuchtte geluidloos. 'Het is wel goed. Niemand kan hier helder denken.' Ze wilde hem maar al te graag verontschuldigen.
'Dit eiland lijkt waanzin aan te kweken. Ik kreeg een koorts tijdens de tocht hierheen en was een poosje van de kaart. Misschien heb jij die koorts ook een beetje.'
Hij knikte afwezig, alsof hij het niet hoorde. 'Je ziet tenminste nu de waarheid in. Magie heeft Morrowindl en zijn demonen gemaakt, en magie zal ons ervoor bewaren. Jouw Elfenstenen en de Ruchastaf. Wacht maar af. Je zult het gauw genoeg begrijpen.'

Hij bleef weer achter, zo plotseling dat Wren alweer niet de vragen kon stellen die zijn woorden opriepen: hoe de demonen waren gemaakt, wat de magie had bewerkstelligd, en hoe het zover had kunnen komen. Ze keerde zich half om en wilde naar hem toe, maar besloot het niet te doen. Ze was nu te moe om de antwoorden te horen, ook al zou hij ze willen geven, wat niet waarschijnlijk was. Ze verbeet haar misnoegen en dwong zich door te lopen.

Het kostte de hele nacht om Edengoor uit te komen. Wren was nog twee keer genoodzaakt de kracht van de Elfenstenen in te zetten. Ondanks haar nog zeer tegenstrijdige gevoelens voelde ze de magie in zich bruisen als een toverdrank. Het blauwe licht scheerde door het duister, sneed door het waas en toonde hun het pad naar het Zwartrif. Bij zonsopgang hadden ze zich eindelijk aan de drab ontworsteld en hadden ze weer vaste grond onder hun voeten. Voor hen verhief het Zwartrif zich in het waas als een torenhoge massa ruwe steen boven de wildernis.
Ze vonden aan de voet van de rotsen een open plek en zetten daar de draagbaar met Ellenroh voorzichtig in het midden.
Eowen waste het gezicht en de handen van de koningin en wilde haar water laten drinken.

Ellenroh bewoog en haar ogen gingen open. Ze bekeek de gezichten om haar heen, keek omlaag naar de Ruchastaf die ze nog steeds omklemde, en zei: 'Help me overeind zitten.'
Eowen hielp haar voorzichtig rechtop en gaf haar de mok.
Ellenroh dronk langzaam, tussendoor steeds ademhalend. Haar borst reutelde en ze had een blos van de koorts.
'Wren,' zei ze zacht, 'je hebt de Elfenstenen gebruikt.'
Wren knielde verbaasd naast haar en de anderen kwamen ook dichtbij. 'Hoe weet u dat?'

Ellenroh Elessedil glimlachte. 'Ik zie het in je ogen. De magie laat altijd sporen na. Ik kan dat weten.'

'Ik had ze eerder moeten gebruiken, grootmoeder, maar ik was vergeten wat ermee mogelijk was. Het spijt me.'
'Je hoeft je niet te verontschuldigen, kind.' Haar blauwe ogen stonden lief en warm. 'Ik hield zoveel van jou, Wren - al voor je bij me kwam. Al sinds ik van Eowen wist dat je was geboren.'

'Je moet slapen, Ellenroh,' fluisterde de zieneres.
De koningin sloot even haar ogen en schudde haar hoofd. 'Nee, Eowen. Ik moet met jullie spreken. Met jullie allemaal.'
Haar ogen gingen open en staarden vermoeid. 'Ik ben stervende,' fluisterde ze. 'Nee, zeg niets. Laat me uitspreken.' Ze keek hen strak aan. 'Het spijt me, Wren, dat ik niet langer bij je kan zijn. Ik wou dat het kon. We zijn maar zo kort samen geweest. Eowen, voor jou is dit het moeilijkst. Je bent mijn hele leven
mijn vriendin geweest en ook om jou zou ik willen blijven als dat kon. Ik weet wat mijn dood betekent. Gavilan, Triss, Dal - jullie deden alles voor mij. Maar mijn tijd is om. De koorts is sterker dan ik, ik heb ertegen gevochten, maar ik win het niet.
Aurin Striate wacht op mij, en ik zal me bij hem voegen.'
Wren schudde opstandig haar hoofd. 'Nee, grootmoeder, zeg dit niet, laat het niet toe!'

De zachte hand nam de hare. 'We kunnen niet om de waarheid heen, Wren. Zeker jij zou dat moeten weten. Ik ben door en door verzwakt. De koorts heeft me van binnen verteerd en er is haast niets meer van me over. Zelfs magie kan me niet meer redden, vrees ik. En niemand van ons bezit hiervoor de juiste magie. Wees sterk, Wren. Bedenk dat we van hetzelfde vlees en bloed zijn. Bedenk hoezeer we op elkaar lijken - en op Alleyne.'

'Grootmoeder!' Wren huilde.

'Een medicijn,' fluisterde Gavilan dringend. 'Er moet een medicijn zijn dat we je kunnen geven. Zeg het ons!'
'Niets.' De ogen van de koningin dwaalden weer langs de gezichten, op zoek naar iets wat er niet was. Ze hoestte en verstijfde even. 'Ben ik nog jullie koningin?' vroeg ze.
Ze mompelden allemaal onzeker ja. 'Dan heb ik een laatste opdracht voor jullie. Als jullie van me houden en de toekomst van het Elfenvolk jullie ter harte gaat, zullen jullie niet tegenspreken. Zeg dat jullie zullen gehoorzamen.'
Ze deden het, maar met onderlinge blikken waaruit hun twijfel sprak.

'Wren.' Ellenroh wachtte even tot haar kleindochter goed in haar blikveld kwam. 'Dit is nu van jou. Neem het.'
Ze hield haar de Ruchastaf met de Loden voor. Wren staarde haar ongelovig aan en kon zich niet bewegen. 'Neem hem aan!'  zei de koningin, en deze keer deed Wren wat haar werd gevraagd. 'Luister nu. Ik vertrouw de magie aan jouw zorgen toe, kind. Neem de Staf met de Steen mee van Morrowindl en
breng ze terug naar het Westland. Herstel de stad met de Elfen.
Geef ons volk zijn leven terug. Doe wat nodig is om je belofte aan de schim van de Druïde in te lossen, maar denk ook aan je belofte aan mij. Zorg dat de Elfen terugkomen. Geef hun de kans op een nieuw begin.'

Wren kon niet spreken, zozeer was ze onder de indruk van wat er gebeurde en van wat ze hoorde. Ze voelde het gewicht van de Ruchastaf in haar handen rusten. Het hout was glad gepolijst en koel. Nee, dacht ze. Nee, dit wil ik niet!

'Gavilan. Triss. Dal.' De koningin fluisterde hun namen met brekende stem. 'Zorg voor haar bescherming. Help haar slagen bij de haar opgedragen taak. Eowen, gebruik je inzicht om haar voor de demonen te bewaren. Garth...'  Ze wilde tegen de grote man spreken, maar zweeg plotseling, alsof haar iets te binnen schoot wat ze niet verdroeg. Wren keek in verwarring naar haar vriend, maar het donkere gezicht was als uit steen gehouwen.

'Grootmoeder, ik ben niet degene die dit moet dragen,' wilde Wren tegenwerpen, maar de ander pakte vlug haar hand.
'Dat ben je wel, Wren. Dat ben je altijd geweest. Alleyne was mijn dochter en zou na mij koningin worden, maar het lot dreef ons uiteen en nam me haar af. Vergeet nooit wie je bent, kind. Je bent een Elessedil. Dat ben je door geboorte en opvoeding, of je het aanvaardt of niet. Met mijn dood word jij Koningin der
Elfen.'

Wren was ontzet. Dit kan niet waar zijn, zei ze steeds maar in zichzelf. Ik ben niet wat u denkt! Ik ben een Nomadenmeisje, meer niet! Dit is niet juist!

Maar Ellenroh sprak weer en trok haar aandacht. 'Gun jezelf de tijd, Wren. Het komt allemaal terecht. Voorlopig hoef je alleen maar over de veiligheid van de Staf en de Steen te waken. Je moet alleen maar van dit eiland af zien te komen voor het ondergaat. De rest gaat vanzelf.'

'Nee, grootmoeder,' riep Wren radeloos. 'Ik zal de Staf bewaren tot u weer beter bent. Tot dan, en geen minuut langer. U zult niet sterven. Grootmoeder, dat kan niet!'
De koningin ademde diep en langzaam in. 'Laat me nu rusten, alsjeblieft. Leg me weer neer, Eowen.'

De zieneres deed wat haar werd gevraagd en volgde met angstige, eenzame groene ogen het gezicht van de koningin. Ze staarden allemaal even onbeweeglijk naar Ellenroh. Daarop gingen Triss en Dal fluisterend weg om hun rustplaats in te richten en de wacht te regelen. Gavilan verwijderde zich mompelend en ook Garth verdween. Wren bleef achter, starend naar de Ruchastaf in haar handen.

'Ik vind niet dat ik...' begon ze, maar ze kon niet uitspreken. Ze zocht de ogen van Eowen, maar de roodharige zieneres wendde zich af. Alleen gelaten met haar grootmoeder raakte ze haar hand aan en ze voelde de hitte van de koorts door zich heen gaan. Haar grootmoeder sliep onbeweeglijk. Hoe kon ze sterven? Hoe kon dat waar zijn? Het was onmogelijk! Ze voelde weer tranen opkomen als ze bedacht hoelang het had geduurd voor ze haar grootmoeder had gevonden, de laatste van haar familie, hoeveel ze had doorgemaakt en hoeveel tijd haar uiteindelijk was vergund.

Ga niet dood, bad ze in stilte. Alstublieft.

Ze voelde gekrabbel tegen haar benen en zag Faun met grote, ondeugende ogen naar haar opkijken. Ze liet Ellenrohs hand even los om het wezentje in haar armen te nemen, over de vacht te aaien en het op haar schouder te laten klimmen. De Ruchastaf lag op haar schoot als een streep die in het grauwe licht tussen haar en de zieke koningin was getrokken.

'Niet ik,' zei ze zacht tot haar grootmoeder. 'Ik zou het niet moeten zijn.'

Toen stond ze op, met de Boomkwiet en de Staf, en keerde zich om op zoek naar Garth. De grote Nomade zat op tien passen afstand uit te rusten tegen de rotswand. Hij richtte zich op toen ze naar hem toe kwam. Hij knipperde met zijn ogen onder haar strenge blik.

'Zeg me nu de waarheid,' fluisterde ze, in woord en gebaar.

'Wat is er tussen jou en mijn grootmoeder?'

Zijn blik verried niets. Niets, gebaarde hij.

'Maar zoals ze naar je keek, Garth. Ze wilde iets zeggen maar durfde het niet!'

Je werd als kind door je moeder aan mijn zorgen toevertrouwd. Ze wilde er zeker van zijn dat ik dat niet vergat. Dat wilde ze me zeggen. Maar ze zag dat het niet nodig was.
Wren keek hem nog even onbeweeglijk aan. Misschien, dacht ze somber. Maar er zijn hier geheimen...

Vertrouw niemand, waarschuwde de Adderkluw.
Maar dat kon ze niet. Zo kon ze niet zijn.
Ze brak het gesprek af en liep weg, nog steeds verdoofd door de wervelwind van gebeurtenissen om haar heen, en door de manier waarop ze erdoor werd meegesleurd zonder er zelf invloed op te hebben. Ze keek weer naar haar grootmoeder, voelde zich verscheurd door het vooruitzicht haar te verliezen
en was tegelijk kwaad om de verantwoordelijkheden die ze op zich moest nemen. Wren Ohmsford, Koningin der Elfen? Het was om te lachen. Het kon haar niet schelen wie ze was of wat haar afkomst mocht zijn; haar hele leven werd bepaald door hoe ze zichzelf zag, en ze zag zichzelf als een Nomade. Ze kon dat niet zomaar loslaten, al die jaren van haar jeugd vergeten en aanvaarden wat deze laatste weken was gebeurd alsof het een dwingend opgelegde taak was. Hoe kon haar grootmoeder zeggen dat ze als een Elessedil was grootgebracht? Ondanks haar geboorterecht was ze niet werkelijk een van hen.
Bijna zonder erbij na te denken liep ze naar Gavilan, die tegen een bemoste boomstronk zat, en ze hurkte naast hem.
'Wat moet ik hiermee?' vroeg ze bijna kwaad, terwijl ze de Ruchastaf voor zijn gezicht hield.

Hij haalde zijn schouders op en zijn blik was afwezig en leeg.

'Wat je werd gevraagd, denk ik.'

'Maar dit is niet van mij! Het behoort me niet toe! Het had nooit aan mij moeten worden gegeven!'

Zijn stem klonk bitter. 'Daar ben ik het wel mee eens. Maar wat jij en ik willen doet er weinig toe, nietwaar?'

'Dat is niet waar. Als Ellenroh niet zo ziek was, had ze dit nooit gedaan. Als ze weer beter is...' Ze zweeg toen hij nadrukkelijk wegkeek. 'Als ze weer beter is,' vervolgde ze verbeten, 'zal ze inzien dat dit een vergissing is.'

Zijn blik was mat. 'Ze wordt niet meer beter.'

'Zeg dat niet, Gavilan. Niet doen.'

'Heb je liever dat ik lieg?'

Wren kon niets meer zeggen en staarde hem aan.

Gavilans gezicht stond star. 'Goed dan. Ik besef dat je dit niet had verwacht, dat de Elfen jouw volk niet zijn, dat niets van dit alles echt met jou te maken heeft, en dat je alleen maar Ellenroh wilde vinden om je boodschap te brengen. Wil je geen Koningin der Elfen zijn? Uitstekend. Je hoeft niet. Geef de Staf maar aan mij.'

Ze staarden elkaar aan in de lange stilte die volgde.
'Het Elessedilbloed stroomt ook door mijn aderen,' zei hij heftig. 'Dit zijn mijn mensen, en Arborlon is mijn stad. Ik kan doen wat nodig is. Ik heb de dingen beter door dan jij. En ik ben niet bang om de magie te gebruiken.'

Opeens begreep Wren wat erachter zat. Gavilan had verwacht de Ruchastaf te ontvangen en Ellenroh op te volgen. Was Wren niet gekomen, dan was dit waarschijnlijk ook gebeurd. De komst van Wren naar Arborlon had voor Gavilan eigenlijk alles veranderd. Ze voelde even iets van ontmoediging, maar dat sloeg bijna meteen om in waakzaamheid. Ze herinnerde zich hoe Gavilan en Ellenroh ruzie maakten om de Loden. Gavilan was voor het gebruik van magie om alles weer te maken zoals het vroeger was. Ellenroh geloofde dat het tijd werd om de magie op te geven, terug te gaan naar het Westland en te leven zoals de Elfen vroeger deden. Dat conflict moest beslist van invloed zijn op Ellenrohs besluit om de Staf aan haar te geven.
Gavilan leek haar onzekerheid aan te voelen. 'Denk erover na, Wren. Als de koningin sterft, hoef jij die last niet te dragen. Als je niet was teruggekomen, was het nooit gebeurd.' Hij sloeg zijn armen over elkaar. 'De keuze is in elk geval aan jou. Als je het wilt, zal ik je helpen. Dat zei ik al bij onze eerste ontmoeting, en dat aanbod blijft. Voor wat ik ook kan bijdragen.'
Ze wist niet wat ze moest zeggen. 'Dank je, Gavilan,' stamelde ze.

Daarop liet ze hem alleen en ze voelde duidelijk onbehagen bij zijn voorstel. Hoe graag ze de Staf ook kwijt wilde, ze wist toch niet of ze hem wel aan Gavilan moest overdragen. De magie was een opdracht waar je niet zomaar de brui aan mocht geven, zeker niet als de gevolgen ervan zo ingrijpend waren. Ellenroh had de Staf aan Gavilan kunnen geven, maar had hier niet voor gekozen. Wren wilde het oordeel van de koningin niet in twijfel trekken zonder de zaak goed te overdenken.
Maar ze mocht Gavilan; ze vertrouwde op zijn vriendschap en steun. Dat maakte het moeilijker. Ze begreep zijn teleurstelling en ze wist dat hij gelijk had als hij zei dat de Elfen zijn mensen waren en Arborlon zijn stad, en dat zij een buitenstaander was.
Ze geloofde dat Gavilan net als zij het beste wilde.
Een rigoureuze, wanhopige vastberadenheid kwam bij haar op.
Dit doet er allemaal niets toe, want grootmoeder zal beter worden, omdat het moet, en ze zal niet doodgaan! De woorden bleven zich herhalen in haar geest. Ze ademde gejaagd en haar handen beefden.

Ze schudde haar hoofd en drong haar tranen terug.
Uiteindelijk zat ze weer bij haar grootmoeder. Verdoofd door verdriet zag ze neer op het getekende gezicht. Alstublieft, word beter. U moet beter worden.
Ze zakte weg in eindeloze moedeloosheid.

De hele verdere dag bleven ze bij de rotswand, lieten Ellenroh slapen en hoopten dat haar krachten zouden terugkeren. Terwijl Wren en Eowen om beurten over de koningin waakten, hielden de mannen de wacht. De tijd verstreek in de ogen van Wren angstwekkend snel. Ze waren nu drie dagen uit Arborlon weg, maar het leek weken. Overal rondom hen was Morrowindl grijs en grauw, met een wazig, half duister landschap. Onder hen rommelde de aarde door het ongenoegen van de Killeshan.
Hoeveel tijd restte hen? Voor de vulkaan zou ontploffen en het eiland verzonk? Voor de demonen hen vonden? Voor Tijger Ty en Spirit vonden dat het geen zin had nog langer te zoeken, omdat ze toch nooit kwamen opdagen?

Ze waste het gezicht van Ellenroh, fluisterde en zong voor haar, probeerde de koorts te verjagen en zocht tekenen dat haar grootmoeder herstelde. Ze meed de anderen, behalve Eowen, en zelfs in haar nabijheid zei ze weinig. Maar haar geest was rusteloos, vervuld van bange voorgevoelens die ze niet kon verwoorden.
De Ruchastaf herinnerde haar er voortdurend aan hoeveel er op het spel stond. Gedachten aan de Elfen plaagden haar; ze kon hun gezichten zien, hun stemmen horen, en zich voorstellen wat ze moesten denken, meer gevangen dan zij waren, en machtelozer. Ze vond het vreselijk dat ze zo met hen was verbonden. Ze kon het gevoel niet van zich afzetten dat ze alleen maar haar hadden en dat ze alleen maar op haar konden vertrouwen. Hun leven was haar opgave, en al zou ze het anders willen, daar viel weinig aan te veranderen.

De nacht viel en de toestand van Ellenroh verslechterde.
Wren zat op zeker moment alleen en huilde onbedaarlijk van ellende, om alles wat ze kwijt was. Vroeger had ze zich voorgehouden dat het allemaal niet uitmaakte. Dat het ontbreken van ouders en familie, van voorgeschiedenis, van een vroeger leven geen betekenis had. Wat ooit zo onbelangrijk leek, was op onverklaarbare wijze alles gaan betekenen. Ook als ze het er levend afbracht, zou ze nooit meer dezelfde zijn. Het besef van wat haar was overkomen bleef haar verlammen. Ze had zich nog nooit zo alleen gevoeld.

Ze sliep enige tijd, te uitgeput om nog langer wakker te blijven, gevoelsmatig helemaal afgestompt, en ze werd weer wakker met de hand van Garth op haar schouder. Ze kwam meteen overeind, bang voor wat hij mogelijk wilde zeggen, maar hij schudde zijn hoofd al en wees alleen maar.

Op twee meter afstand stond een bolle, gestekelde gestalte haar aan te staren met ogen die glansden als die van een kat. Faun stond er heftig kwetterend voor te dansen.

Wren staarde. 'Stresa?' fluisterde ze ongelovig. Ze kwam vlug overeind, wierp haar deken af en zei met bevende stem: 'Stresa, ben je het werkelijk?'

'Uit de dood herrezen, rwwll, Wren van de Elfen,' gromde de ander zacht.

Als het had gekund, had Wren de Splinterskat in haar armen willen sluiten, maar ze liet het bij een zucht van verlichting en lachen. 'Je leeft dus nog! Niet te geloven!' Ze klapte in haar handen en wreef over haar armen. 'O, wat ben ik blij je te zien! Ik dacht dat je dood was! Wat is er met je gebeurd? Hoe ben je
ontkomen?'

De Splinterskat kwam naderbij en lette niet op Faun, die opgewonden heen en weer bleef springen. 'Het - ssppht - serpent miste me op een haar na toen het het vlot vernielde. Ik werd door de zuiging helemaal over de - hssst - Rowen getrokken. Phhhffft. Het kostte me uren om een andere oversteekplaats te
vinden. Toen waren jullie al in Edengoor.'
Faun kwam te dichtbij, en de stekels richtten zich dreigend op.
'Stomme Kwiet, Hssst!'

'Hoe heb je ons gevonden?' vroeg Wren. Garth zat nu naast haar en ze gebaarde wat ze zei.

'Ha! Sssppt! Niet vanzelf, dat zeg ik je. Natuurlijk volgde ik jullie spoor - hssst - maar jullie gingen alle kanten op. Jullie verdwaalden, denk ik. Het verbaast me dat jullie de rotsen toch hebben gevonden.'

Ze haalde diep adem. 'Ik heb de magie ingezet.'
De Splinterskat siste zachtjes.
'Dat moest ik wel. De koningin is ernstig ziek.'
'Sssst. En de Ruchastaf is nu van jou?'

Ze schudde vlug haar hoofd. 'Tot Ellenroh beter is. Langer niet.'

Stresa zei niets en zijn ogen glansden.
'Ik ben blij dat je er weer bent' herhaalde ze.
Hij geeuwde onverschillig. 'Phhfft. Genoeg gepraat voor vanavond. Het is tijd om te - rrwwoll - rusten.'
Hij keerde zich landerig om en kuierde weg om een slaapplaats te zoeken, alsof er niets was gebeurd en dit een avond was als alle andere. Wren staarde hem even na en keek toen lange tijd Garth aan. De grote Nomade schudde zijn hoofd en liep weg.
Wren trok de deken om haar schouders en wiegde Faun in haar armen. Ze merkte even later dat ze glimlachte.