4

Wren had haar handen vol aan het verbinden van de wonden van Garth. Deze had niets gebroken, maar had wel diepe sneden in zijn borst en onderarmen, en hij zat van top tot teen onder de bulten en schrammen. Hij lag op de grond terwijl ze naast hem knielde om de geneeskrachtige zalven en kruiden op te brengen die Nomaden altijd bij zich hebben, en zijn donkere gezicht stond rustig. De oersterke Garth. Het grote, gespierde lichaam verkrampte een enkele keer terwijl ze het reinigde, hechtte en verbond, maar dat was alles. Zijn gezicht en zijn ogen verrieden niets van de doorstane beproeving.

Even kreeg ze tranen in haar ogen, en ze boog haar hoofd opdat hij het niet zag. Hij was haar dierbaarste vriend, en hem had ze bijna verloren.

Waren de Elfenstenen er niet geweest...
En het waren Elfenstenen. Echte.
Niet aan denken!

Ze wijdde zich met nog meer aandacht aan haar werk en drong haar angstige gedachten weg. Het vuur brandde met vlammen die omhoogschoten in het donker en met geknetter als het hout gloeiend uiteenviel. Ze werkte zwijgend, maar hoorde alles om zich heen: het laaien van het vuur, het fluisteren van de wind over de rotsen, het slaan van golven op de kust, het gezoem van insecten, ver in het dal, en haar eigen ademhaling. Het was alsof alle nachtelijke geluiden honderdmaal werden versterkt. Alsof ze zich in een grote, lege bergkloof bevond waar zelfs het zachtste gefluister weergalmde.

Ze was klaar met Garth en voelde zich zwak worden toen allerlei beelden voor haar ogen zwermden. Ze zag weer het wolvebeest dat een Schadauw was, met al zijn tanden, klauwen en borstelhaar. Ze zag Garth, in gevecht verwikkeld met het monster. Ze zag zichzelf toen ze hem vergeefs te hulp schoot. Ze zag de gloed van het vuur die zich als bloed over hen verspreidde.
Ze zag de Elfenstenen tot leven komen met wit licht dat naar de Schadauw uitschoot en hem verbrandde terwijl hij vergeefs probeerde los te komen...

Ze wilde opstaan, maar viel terug. Garth, die blijkbaar op zijn knieën zat, ving haar op en legde haar zachtjes neer. Hij hield haar even vast en wiegde haar als een kind, wat ze met haar gezicht tegen zijn borst even toeliet. Toen duwde ze hem zachtjes weg en ademde diep en langzaam om tot zichzelf te komen.
Ze stond op, ging hun mantels halen en liep ermee terug naar Garth. Ze wapenden zich tegen de kou en zaten elkaar zwijgend aan te kijken.

Ten slotte hief Wren haar handen en begon te gebaren. Wist jij dat van de Elfenstenen? vroeg ze.
Garth keek onbewogen. Nee.

Dat ze echt waren, wat ermee kon, daar wist je niets van?
Nee.

Ze bestudeerde even onbeweeglijk zijn gezicht. Toen haalde ze het leren zakje dat om haar hals hing te voorschijn. Daar had ze de Elfenstenen in teruggestopt voor ze Garth ging helpen. Ze vroeg zich af of het nu weer de vroegere geverfde stenen waren.
Ze vroeg zich zelfs af of ze zich misschien had vergist in wat ze zag. Ze leegde het zakje in haar hand.

Drie helderblauwe stenen kwamen te voorschijn, geen geverfde, maar glanzende Elfenstenen - die Allanon meer dan vijf eeuwen geleden aan Shea Ohmsford had gegeven en die sindsdien in de familie waren gebleven. Ze staarde ernaar, geboeid door hun schoonheid en onder de indruk van het feit dat ze ze bezat.
Huiverend dacht ze terug aan hun kracht.
'Garth,' fluisterde ze. Ze legde de Elfenstenen in haar schoot.
Haar vingers bewogen. 'Jij moet meer weten. Dat moet. Ik ben aan jouw zorgen toevertrouwd, Garth. De Elfenstenen had ik toen al bij me. Zeg het me. Waar kwamen ze werkelijk vandaan?'

Dat weet je al. Je kreeg ze van je ouders.
Mijn ouders. Ze voelde verdriet en teleurstelling in zich opwellen. 'Vertel me over hen. Alles. Er zijn geheimen, Garth. Die zijn er altijd geweest. Nu moet ik het weten. Zeg het me.'
Het donkere gezicht van Garth stond strak terwijl hij aarzelde, maar toen gebaarde hij dat haar moeder een Nomade was en haar vader een Ohmsford. Ze werd als zuigeling naar de Nomaden gebracht. Garth hoorde toen dat ze als laatste daad het zakje met de geverfde stenen om haar hals hadden gehangen.
'Heb je mijn moeder niet gezien? Of mijn vader?'
Garth schudde zijn hoofd. Hij was er niet toen ze kwamen en bij zijn terugkeer waren ze al weg. Ze kwamen nooit meer terug.
Wren was naar Lommerdal gebracht om op te groeien bij Jaralan en Mirianna Ohmsford. Toen ze vijf was, haalden de Nomaden haar terug. Dat hadden de Ohmsfords zo afgesproken. Haar ouders hielden daaraan vast.
'Maar waarom?' vroeg Wren verbijsterd.
Garth wist het niet. Ze hadden hem niet eens verteld wie namens de Nomaden de afspraak had gemaakt. Hij kreeg haar onder zijn hoede van een familieoudste, een man die kort daarop overleed. Niemand legde hem ooit uit waarom hij haar zo moest oefenen - alleen dat het moest gebeuren. Ze moest vlugger, sterker, slimmer en beter in overlevingskunst worden dan wie ook. Garth moest daarvoor zorgen.

Wren ging teleurgesteld achteruitzitten. Wat Garth vertelde, wist ze allemaal al. Dat had hij haar al verteld. Ze kreeg een verbeten trek op haar gezicht. Er moest meer zijn, iets wat haar enig inzicht kon geven in haar herkomst en de reden waarom ze de Elfenstenen droeg.

'Garth,' probeerde ze, nadrukkelijk nu, 'wat verzwijg je voor me? Iets over mijn moeder? Ik heb over haar gedroomd, zie je.
Haar gezicht gezien. Zeg me wat je hebt verzwegen!'
De grote man bleef onbewogen, maar in zijn ogen stond verdriet. Wren wilde hem troostend aanraken, maar liet het na, omdat ze iets wilde horen. Garth staarde haar lange tijd aan zonder reactie. Toen gebaarden zijn vingers kort.
Ik kan je niet vertellen wat je niet zelf ziet.
Ze kromp ineen. 'Wat bedoel je?

Je hebt Elfentrekken, Wren. Meer dan alle andere Ohmsfords.
Hoe denk je dat dat komt?

Ze schudde haar hoofd, want ze wist geen antwoord.

Hij fronste zijn voorhoofd. Dat komt doordat je ouders beiden Elfen waren.

Wren keek ongelovig. Ze herinnerde zich er niets van dat haar ouders er als Elfen hadden uitgezien en had zichzelf eenvoudig altijd als een Nomadenmeisje beschouwd.
'Hoe weetje dat?' vroeg ze onthutst.

Van iemand die hen heeft gezien. Die zei ook dat het gevaarlijk voor je was om dat te weten.
'En toch vertel je het me nu?'

Garth trok zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: wat maakt het nu nog allemaal uit? Dat ze het wist, kon haar niet nog meer in gevaar brengen. Wren knikte. Haar moeder een Nomade, haar vader een Ohmsford. Maar allebei Elfen. Hoe kon dat?
Nomaden waren geen Elfen.

'Weet je dit zeker?' herhaalde ze. 'Elfen, geen mensen met Elfenbloed, maar Elfen?'

Garth knikte beslist en gebaarde: Dat werd heel duidelijk gemaakt.

Aan iedereen, behalve aan mij, dacht ze. Hoe kon het dat haar ouders Elfen waren? Onder de Ohmsfords waren geen Elfen, ze waren slechts afstammelingen met wat Elfenbloed. Betekende dit dat haar ouders onder de Elfen hadden geleefd? Betekende dit dat haar ouders uit hen voortkwamen en dat Allanon haar daarom op zoek liet gaan naar de Elfen, omdat ze er zelf een was?

Ze wendde zich af en was even overweldigd door wat dit inhield. Ze zag het gezicht van haar moeder weer voor zich, net als in haar droom: een meisjesgezicht, van een mens, niet van een Elf. Er waren geen duidelijke Elfentrekken. Of waren die haar eenvoudig ontgaan? En hoe zat het met haar vader? Eigenaardig, dacht ze. Hij leek nooit zo belangrijk in haar overpeinzingen over haar afkomst. Hij was nogal onwerkelijk en ze had er geen idee van waarom. Hij had voor haar geen gezicht. Hij was onzichtbaar.

Ze keek weer naar Garth, die met ongeduld wachtte. 'Jij wist niet dat de geverfde stenen Elfenstenen waren?' vroeg ze nogmaals. 'Wist je er niets van af?'
Niets.

Stel dat ik ze had weggegooid, dacht ze met schrik. Hoe had het dan gemoeten met de plannen die haar ouders met haar hadden - wat die ook mochten zijn? Maar ze wist het antwoord op die vraag. De geverfde stenen vormden haar enige band met het verleden, haar enige herinnering aan haar ouders, en die had ze nooit weggedaan. Gingen haar ouders daarvan uit? Waarom
hadden ze haar de Elfenstenen eigenlijk gegeven? Als bescherming? Waartegen? Tegen Schadauwen? Tegen iets nog ergers?
Iets wat bij haar geboorte nog niet eens bestond?
'Waarom gaven ze me volgens jou deze Stenen?' vroeg ze in haar verwarring aan Garth.

Garth staarde omlaag voor hij opkeek en ging verzitten met zijn grote lichaam. Hij zuchtte. Misschien om je te beschermen bij je zoektocht naar de Elfen.

Wren staarde wezenloos voor zich uit. Aan die mogelijkheid had ze niet gedacht. Maar hoe konden haar ouders weten dat ze de Elfen ging zoeken? Of wisten ze gewoon dat ze ooit op zoek zou gaan naar haar wortels, en beslist zou willen weten waar ze vandaan kwam?

Garth, ik begrijp het niet,' bekende ze. 'Wat is dit toch allemaal?'

Maar de grote man schudde eenvoudig triest het hoofd.
Die nacht waakten ze weer om beurten tot de dageraad eindelijk de hemel in het oosten deed oplichten. Daarop sliep Garth tot het middaguur, want hij was uitgeput. Wren zat naar de uitgestrektheid van de Blauwe Deler te staren en dacht na over wat de ontdekking van de Elfenstenen kon betekenen. Het moesten de Elfenstenen van Shea Ohmsford zijn, meende ze. Daar had ze dikwijls genoeg verhalen over gehoord. Ze behoorden toe aan degene die ze ontving. De familie Ohmsford had ze ontvangen, en naar men meende weer verloren. Maar misschien ook niet. Misschien waren ze op een bepaald moment eenvoudig gestolen. Het was mogelijk. Na Brin en Jair waren er vele Ohmsfords geweest in de drie eeuwen die volgden, en daarin kon zelfs een magie die zo persoonlijk en machtig was als de Elfenstenen verloren gaan. Er was een tijd geweest dat niemand ze kon gebruiken, dat wist ze. Alleen wie voldoende Elfenbloed in de aderen had, kon de magie ongestraft oproepen. Wil Ohmsford moest dat ondervinden. Toen hij de Stenen gebruikte, nam hij iets van hun magie in zich op. Toen zijn kinderen, Brin en Jair, werden geboren, zette die magie zich om in het Wenslied.
Dus misschien had een van de Ohmsfords besloten de Elfenstenen terug te brengen naar degenen die ze veilig konden gebruiken - de Elfen. Waren ze zo in het bezit van haar ouders gekomen?

Die vraag bleef haar sterk bezighouden, maar een antwoord had ze niet. Wat had Cogline ook weer gezegd toen hij haar voor het eerst in de Tirfing had opgezocht en haar had overgehaald met hem mee te gaan naar de Hadeshorn voor een ontmoeting met Allanon? Het is veel belangrijker te weten wie je kunt zijn dan te weten wie je bent. Ze begon nu in te zien dat dit waar kon zijn, op een manier die ze zich nooit had kunnen voorstellen.
Garth werd tegen de middag wakker en at van de groentestoofpot en het brood dat ze had gebakken. Zijn lichaam was stijf en pijnlijk, en nog lang niet op krachten. Toch vond hij het nodig om de omgeving te verkennen en te zien of er nog meer wolvewezens in de buurt waren. Aan die mogelijkheid had Wren niet gedacht. Beiden hadden hun aanvaller herkend als een Schadauw - een voorheen menselijk wezen dat gedeeltelijk een beest was geworden, een wezen dat kon spoorzoeken, jagen en besluipen, dat verstand bezat zoals zij en meedogenloos kon doden. Geen wonder dat het hen zo moeiteloos volgde. Ze veronderstelden steeds dat het er maar één was, maar daar mochten ze niet van uitgaan. Ze zei tegen Garth dat zij wilde gaan. Ze was er beter toe in staat dan hij en had de Elfenstenen om haar te beschermen.

Ze vertelde hem niet hoe bang ze was voor de Elfenmagie en hoeveel moeite ze had met het idee die opnieuw te moeten inzetten.

Terwijl ze het terrein in het zuiden en oosten afzocht op sporen en tekenen, waarbij ze voor haar veiligheid voornamelijk op haar intuïtie afging, dacht ze na over wat het betekende dat ze zo'n toverkracht bezat. Ze dacht eraan dat Par haar had geplaagd met de dromen en had gezegd dat ze hetzelfde Elfenbloed had als hij, en misschien ook iets van de magie. Daar had ze toen om moeten lachen en ze had gezegd dat ze alleen maar haar geverfde stenen had. Ze dacht eraan terug dat de Adderkluw haar borst had aangeraakt waar het leren zakje hing met de Elfenstenen, en aan haar onverwachte uitroep: 'Magie!' Ze dacht toen niet eens aan de geverfde stenen. Haar hele leven had ze geweten van het erfgoed van de Ohmsfords, van de magie die hen toebehoorde als nazaten van het Elfengeslacht van Shannara. Toch had ze nooit vermoed dat ze zelf de magie bezat, en ze had dit nooit gewenst. Nu bezat ze die door de Elfenstenen, maar wat moest ze ermee? Ze wilde de verantwoording voor de Stenen en hun magie niet. Ze moest niets van het erfgoed hebben. Dat erfgoed was als een molensteen. Ze was een Nomade, vrij geboren en opgegroeid; zo wilde ze zijn en blijven. Al dat andere wilde ze niet. Haar Elfenvoorkomen had haar nooit gedeerd. Ze voelde zich gewoon een Nomade.
Door de ontdekking van de Elfenstenen voelde ze zich binnenstebuiten gekeerd, alsof de magie door in haar leven te komen op de een of andere manier leven aan haar onttrok en haar opnieuw vormde. Dat gevoel stond haar niet aan. Ze voelde er niets voor anders te worden dan ze was.
Die hele dag dacht ze over haar ongewenste lot na en bij haar terugkeer was ze nog geen stap verder. Het signaalvuur vormde een baken en ze volgde de gloed naar de plaats waar Garth vol spanning op haar wachtte. Dat zag ze aan zijn ogen, maar hij zei niets, gaf haar eten en drinken en zag rustig toe hoe ze at. Ze zei hem dat ze geen spoor van andere Schadauwen had gezien. Ze vertelde hem niet dat deze hele kwestie haar bij nader inzien niet meer aanstond. Ze had zich in het begin al afgevraagd, toen ze wat meer over haar afkomst te weten wilde komen, wat er zou gebeuren als ze onaangename dingen zou ontdekken. Toen wees ze die mogelijkheid van de hand. Nu vroeg ze zich
bezorgd af of ze geen grote fout had begaan.
Die tweede nacht deed zich niets voor. Ze hielden het signaalvuur brandend door er steeds hout op te leggen en wachtten geduldig. Een nieuwe dag begon en liep af zonder dat er iemand verscheen. Ze zochten de hemel af en het land, van horizon tot horizon, maar niemand gaf enig levensteken. Toen de nacht viel, waren ze allebei ongedurig. Garth, wiens wonden al aardig genazen, liep rond als een gekooid dier en verrichtte allerlei overbodige handelingen om maar niet stil te hoeven zitten.
Wren kwam niet van haar plaats. Ze sliepen zoveel ze konden, voor vergetelheid en om uitgerust te raken. Wren twijfelde nu toch aan de woorden van de Adderkluw. Hoelang was de oude vrouw al de gevangene van die mannen, vastgeketend in die kelder? Misschien liet haar geheugen haar in de steek. Misschien was ze in de war. Maar ze klonk niet gestoord of verward. Ze klonk zelfs gevaarlijk. En wat te denken van de Schadauw die hen door het hele Westland was gevolgd? Al die weken hield die zich schuil en bleef hij op afstand. Hij vertoonde zich pas toen het vuur was ontstoken. Toen kwam hij te voorschijn om hen te vernietigen. Leek het niet logisch dat hij in het signaalvuur een bedreiging zag die moest worden afgewend?
Waarom koos hij anders dat moment om toe te slaan?
Dus geef het niet op, bleef Wren tegen zichzelf herhalen om de moed niet helemaal te verliezen. Geef het niet op.
De derde nacht verstreek tergend langzaam. Ze wisselden dikwijls de wacht, omdat ze nu na een korte slaap al wakker werden. Ze bleven ook vaak samen wakker - met onbehagen, gespannen en bezorgd. Ze wierpen hout in het vuur en keken naar de in het donker dansende vlammen. Ze staarden in de zwarte leegte boven de Blauwe Deler. Ze hoorden de nachtelijke geluiden en zochten houvast in losse gedachten.
Niets deed zich voor. Er kwam niemand.
Tegen de ochtend, tijdens haar laatste waakuur, dommelde Wren toch in. Ze zat met haar armen om haar gekruiste benen en haar hoofd voorover. Het leek maar even te duren voor ze weer wakker schrok. Ze keek waakzaam rond. Garth sliep in zijn grote mantel gewikkeld vlak bij haar. Het vuur brandde nog fel. Het terrein was gehuld in een bedauwde deken van schaduw en zwak licht, en de dageraad was niet meer dan een vaag zilveren randje aan de bergen in het oosten. In het westen stonden de sterren nog helder aan de hemel, al was de maan allang verdwenen. Wren geeuwde en stond op. Laaghangende, donkere wolken kwamen van boven de oceaan aangedreven.
Ze schrok op. Ze zag daar iets, besefte ze, iets wat donkerder en sneller was, en wat vanuit het duister recht op haar afkwam. Ze knipperde met haar ogen, stapte vlug achteruit en tastte naar Garth. De grote Nomade stond meteen overeind. Samen keken ze uit over de Deler en zagen het grote zwarte ding vorm aannemen. Het was een Roc, begrepen ze, die naar het vuur klapwiekte als een mot die door licht wordt aangetrokken. Hij vloog over het plateau en keerde weer om, waarbij zijn contouren nauwelijks zichtbaar waren in het zwakke licht. Hij vloog twee keer over hen heen, alsof hij verkende wat daar beneden was.
Wren en Garth keken zwijgend toe.

Ten slotte dook de Roc naar hen omlaag. Zijn geweldige lichaam suisde boven hun hoofd, zo dichtbij dat hij hen met zijn grote klauwen had kunnen grijpen. Wren en Garth wierpen zich uit voorzorg plat op de rotsbodem en zagen hoe de vogel op zijn gemak aan de rand van de rots ging zitten, als een reusachtig, zwart wezen met een vlammend rode kop en nog grotere vleugels dan de vogel waaraan Wren een paar dagen eerder maar net was ontkomen.

Wren en Garth kwamen overeind en klopten hun kleren af.

Op de Roc zat een man, vastgesnoerd in een leren tuig. Ze zagen dat de man de riemen losmaakte en soepel op de grond gleed. Voor hij ging lopen, bekeek hij de vogel even. Hij was klein en krom en droeg een jasje, broek, laarzen en handschoenen van leer. Hij had een merkwaardige manier van lopen, alsof hij het niet gewend was. Hij had de smalle, scherpe trekken van een Elf, en zijn gezicht was diep doorgroefd. Hij droeg geen baard en zijn grijzende bruine haar was kortgeknipt. Hij bekeek hen met felle zwarte ogen die verontrustend snel knipperden.
Op vier meter afstand bleef hij staan.

'Hebben jullie dat vuur gemaakt?' vroeg hij scherp. Zijn stem klonk hoog en een beetje schor.

'Ja,' antwoordde Wren.

'Waarom deden jullie dat?'

'Omdat het mij werd opgedragen.'

'Het is niet waar! Door wie dan wel, als ik vragen mag?'

'Dat mag je best vragen. Dat vuur moest ik maken van de Adderkluw.'

De ogen knipperden twee keer zo snel. 'Van de wat?'

'Van een oude vrouw, een zieneres die ik in Grimpenwaard sprak. Ze wordt de Adderkluw genoemd.'

De kleine man gromde. 'Grimpenwaard. Ugh! Iemand die bij zijn verstand is, komt daar niet.' Zijn mond verstrakte. 'Wel, waarom moest je van deze Adderkluw zo nodig een vuur maken?'

Wren zuchtte ongeduldig. Ze had drie dagen gewacht tot er iemand kwam en wilde wel eens weten of dit verweerde kereltje degene was op wie ze wachtten. 'Laat mij jou eerst iets vragen,' antwoordde ze. 'Heb je een naam?'

De frons werd dieper. 'Misschien. Waarom zeg je niet eerst jouw naam?'

Wren plantte uitdagend haar handen in haar zij. 'Ik heet Wren Ohmsford. Dit is mijn vriend Garth. Wij zijn Nomaden.'
'Ha, is dat zo? Nomaden zeg je?' Het mannetje grinnikte alsof hij een binnenpretje had. 'Van een Elf heb je ook wel iets, zo te zien.'

'Ja, en jij ook,' zei ze. 'Hoe heet je?'

'Tijger Ty,' zei de ander. 'Tenminste, zo noemen ze me. Maar goed, beste Wren. We hebben ons nu voorgesteld. Wat doen jullie hier, al of niet hiertoe aangezet door een Adderkluw? Waarom hebben jullie dat vuur gemaakt?'

Wren glimlachte. 'Misschien wel om jou en je vogel hier te krijgen, als jij ons naar de Elfen kunt brengen.'
Tijger Ty gromde en spuwde op de grond. 'Die vogel is een Roc, beste Wren. Hij heet Spirit. Hij is de beste van allemaal.
En Elfen zijn er niet. Dat weet iedereen.'
Wren knikte. 'Niet iedereen. Sommigen denken dat er Elfen zijn. Ik ben uitgestuurd om dat uit te zoeken. Kunnen jij en Spirit daarbij helpen?'

Er viel een lange stilte, waarbij Tijger Ty allerlei gezichten trok.
'Dat is geen kleine jongen, die vriend Garth van jou, hè? Ik zie dat je ons gesprek met je handen aan hem doorgeeft. Maar als het erop aankomt, hoort hij beter dan wij.' Hij zweeg even.

'Wie ben jij, Wren, dat je wilt weten of er Elfen zijn of niet?'
Ze vertelde het hem, want ze wist nu zeker dat het signaalvuur voor hem was bedoeld, en dat hij alleen maar voorzichtig was met wat hij zei tot hij wist met wie hij te maken had. Ze gaf haar achtergrond weer en onthulde dat ze het kind was van een Elf en een Nomade, en dat ze op zoek was naar haar wortels. Ze vertelde van haar ontmoeting met de schim van Allanon, en diens opdracht op zoek te gaan naar de verdwenen Elfen, om erachter te komen wat er van hen was geworden en hen terug te brengen in de Mensenwereld, opdat ze deel konden nemen aan de strijd tegen de Schadauwen.

Over de Elfenstenen hield ze haar mond. Dat feit durfde ze nog niemand toe te vertrouwen.

Tijger Ty deed ongedurig terwijl ze sprak en zijn gezicht verried op allerlei manieren bezorgdheid. Al zijn aandacht richtte zich op Wren. Behalve een mes droeg hij geen wapens, maar met de waakzame Spirit achter zich had hij die vast niet nodig. De Roc was duidelijk zijn beschermer.

'Laten we erbij gaan zitten,' zei Tijger Ty toen ze was uitgesproken, en hij trok zijn leren handschoenen uit. 'Heb je wat te eten?'.

Ze gingen bij het nog steeds brandende vuur zitten en Wren haalde gedroogd fruit, wat brood en bier te voorschijn. Zwijgend aten en dronken ze. Wren en Garth keken elkaar af en toe aan. Tijger Ty ging op in het eten en schonk hun geen van beiden aandacht.

Toen ze klaar waren, glimlachte Tijger Ty voor het eerst. 'Een goed begin van de dag, beste Wren. Hartelijk bedankt.'
Wren knikte. 'Graag gedaan. Vertel eens, was ons vuur voor jou bedoeld?'

Het verweerde gezicht trok zich in plooien. 'Tja, kijk, dat hangt ervan af. Heb je wel eens van Vleugelruiters gehoord?'
Wren schudde haar hoofd.

'Want dat ben ik namelijk, zie je,' legde de ander uit. 'Een Vleugelruiter. Een berijder van de luchtwegen en een waker over de Westlandse kust. Spirit is mijn Roc, afgericht door mijn vader en aan mij geschonken toen ik oud genoeg was. Als mijn zoon blijkt te deugen, gaat hij later op hem over. Maar dat is momenteel niet zeker. Die kwajongen blijft vliegen waar hij niet mag komen. Naar mij luistert hij niet. De jeugd, hè? Maar goed, Vleugelruiters vliegen al eeuwen op hun Rocs langs de Blauwe Deler. Deze plek hier - en ginds in het dal - was ooit onze woonplaats. Die heette de Vleugelhef. Dat was ten tijde van de Druïde Allanon. Je ziet dat ik ook wel iets weet.'

' Ken je de naam Ohmsford?' vroeg Wren plotseling.
Er was een verhaal over een Ohmsford van eeuwen geleden, toen de Elfen vochten tegen demonen die uit de Afschrikking waren gebroken. Ze zeggen dat ook Vleugelruiters in die oorlog meevochten. Maar het ging ook over een Ohmsford. Is dat familie van je?'

'Ja,' zei ze. 'Twaalf generaties terug.'

Hij knikte bedachtzaam. 'Dus dat ben je? Een telg uit het geslacht Shannara?'

Wren knikte. 'Daarom ben ik waarschijnlijk uitgezonden om de Elfen te zoeken, Tijger Ty.'

Tijger Ty keek sceptisch. 'Vleugelruiters zijn wel Elfen,' legde hij uit, 'maar niet de Elfen die jij zoekt. De Elfen die jij zoekt, zijn Landelfen, geen Luchtelfen. Begrijp je het verschil?'
Ze schudde weer haar hoofd. Daarop legde hij uit dat de bewoners van de Vleugelhef Luchtelfen waren die zich als een apart volk beschouwden. De meerderheid van de Elfen werd Landelfen genoemd, omdat ze geen zeggenschap over de Rocs hadden en dus niet konden vliegen.

'Daarom namen ze ons niet mee toen ze vertrokken,' besloot hij met opgetrokken wenkbrauwen. 'Daarom ook zouden we nooit met ze mee zijn gegaan.'

Wren voelde haar hart sneller kloppen. 'Maar dan zijn er dus nog Elfen? Waar zijn ze, Tijger Ty?'

Het pezige mannetje hield zijn verweerde gezicht schuin en knipperde met zijn ogen. 'Ik weet niet of ik je dat wel moet vertellen,' zei hij. 'Misschien moet ik je helemaal niets vertellen.
Je bent misschien wie je zegt te zijn, maar mogelijk ook niet.
Maar al ben je het wel, misschien moet je dat dan toch maar niet weten, van de Elfen. Je zegt te zijn gestuurd door de Druïde Allanon? Van hem moest je de Elfen zoeken en terugbrengen?
Een hele opgaaf, als je het mij vraagt.'

'Ik kan wel wat hulp gebruiken,' gaf Wren toe. 'Wat kan het voor kwaad me die te geven, Tijger Ty?'
Hij ging peinzend achterover zitten. 'Tja, daar zit wat in, beste Wren.' Hij knikte instemmend. 'Bovendien beval je me wel.
Was mijn zoon maar een beetje zoals jij. Maar misschien is hij juist wel te veel zoals jij! Humph!'

Hij hief zijn hoofd en keek haar scherp aan. 'Daarginds,' zei hij, wijzend naar de Blauwe Deler, 'daar zijn de overgebleven Elfen.' Hij fronste. 'Het is een lang verhaal, dus luister goed, want ik vertel het maar één keer. Jij ook, grote vent.' Hij hief zijn wijsvinger op naar Garth.

Vervolgens zuchtte hij diep en ging gemakkelijk zitten. 'Ruim een eeuw geleden beraadslaagden de Landelfen en ze besloten uit het Westland te emigreren. Vraag me niet waarom; dat zou ik niet weten. Voornamelijk wegens de Federatie, denk ik, die over alles heen walste en alles inpikte. En de magie van alles de schuld gaf, en de Elfen. Allemaal onzin. Het beviel de Landelfen in elk geval niet en ze besloten te verkassen. De vraag was waarheen. Een heel volk kon niet zomaar ergens heen zonder problemen te krijgen met degenen die daar al woonden. Het Oost-, het Zuid- en het Noordland, alles was al bezet. Dus vroegen ze het aan ons. Luchtelfen komen wel eens ergens en zien plaatsen waarvan anderen het bestaan niet eens kennen. Dus wij konden hun vertellen dat er in de Blauwe Deler onbewoonde eilanden lagen. Ze dachten erover na, maakten wat vluchten met Vleugelruiters mee en kwamen tot een besluit. Ze trokken naar een verzamelpunt, bouwden in het geheim honderden boten en kozen zee.'
'Allemaal?'
'Bij mijn weten wel.'

'Om zich op de eilanden te vestigen?' vroeg Wren ongelovig.
'Op één eiland.' Tijger Ty stak nadrukkelijk een vinger op.
'Morrowindl.'

'Heette het zo? Morrowindl?'

De ander knikte. 'Het grootste eiland, ruim tweehonderd mijl in doorsnee, ideaal voor de gewassen zoals die in de Sarandanon groeiden. Fruit, groenten, bomen, goede grond, beschutting, alles. Wild zat er ook in overvloed. De Landelfen hadden enige ervaring met opbreken en ergens anders opnieuw beginnen. Ze zonderden zich nu weer geheel af van de overige Volken. Ze wilden ook hun magie terug - daar ging het ook om.'
Hij schraapte zijn keel. 'Zoals ik zei, dat was lang geleden. Na een tijdje verhuisden wij ook. Niet zo ver weg, maar naar de eilanden voor de kust, net buiten bereik van de Federatie. Voor hen zijn Elfen Elfen. Van die opvatting hadden we nogal last.
Wij waren natuurlijk met veel minder dan de Landelfen en hadden genoeg aan de kleine eilanden. Daar zitten we nog steeds, beste Wren. Ginds, een paar mijl uit de kust. Alleen wanneer het nodig is komen we nog naar het vasteland. Bijvoorbeeld wanneer iemand een signaalvuur maakt. Dat is de afspraak.'
'De afspraak met wie?'

'Met de Landelfen. Een paar die achterbleven tussen de andere volken wisten dat ze vuur moesten maken als ze ons wilden spreken. En in de loop der tijd keerden er wat Elfen terug. Die wisten dus van dat vuur, maar de meesten zijn allang dood. Ik heb geen idee hoe deze Adderkluw het wist.'
'Wacht even, Tijger Ty,' verzocht Wren, en stak bezwerend haar handen op. 'Maak eerst je verhaal over de Landelfen af. Wat is er met hen gebeurd? Je zei dat ze ruim een eeuw geleden verhuisden. Hoe is het verder met hen gegaan?'
Tijger Ty trok zijn schouders op. 'Ze bouwden huizen, richtten zich in, stichtten gezinnen en waren gelukkig. Alles ging volgens verwachting - althans in het begin. Zo'n twintig jaar geleden kregen ze moeilijkheden. We kwamen er niet goed achter wat het was; ze wilden het niet met ons bespreken. We zagen elkaar ook maar af en toe. Maar goed, alles op Morrowindl begon te veranderen. Het begon met de Killeshan, de vulkaan.
Die kwam na eeuwen opeens weer tot uitbarsting. Het begon met rook, oprispingen en een enkele eruptie. De lucht, het land, het water rondom - alles veranderde door de vulkanische as.'
Hij zweeg en zijn gezicht versomberde. 'Zij - de Landelfen – veranderden ook. We wilden het niet toegeven, maar we zagen iets veranderen. Je kon het aan hun houding zien als ze zich vertoonden. Ze waren op hun hoede en zeer gesloten. En altijd tot de tanden gewapend. Vreemde wezens verschenen op het eiland, monsters, die er nooit eerder waren geweest. Zomaar, uit het niets. Het land raakte verziekt en veranderde, zoals alles.'
Hij zuchtte. 'Daarop begonnen de Landelfen uit te sterven, in een steeds sneller tempo. Daarvoor bewoonden ze het hele eiland, maar nu trokken ze zich allemaal terug in hun stad, als ratten in een zinkend schip. Ze bouwden vestingwerken en versterkten die met magie. Oude magie, teruggehaald van heel vroeger. Luchtelfen wilden daar niets mee te maken hebben.
Wij hebben de magie nooit gebruikt, zoals zij.'
Hij zweeg even. 'Tien jaar geleden verdwenen ze helemaal.'
'Ze verdwenen?' vroeg Wren ontsteld.

'Ja. Let wel, nog steeds op Morrowindl. Het eiland was toen allang een mistige massa van as en nevel. Het was zo volkomen veranderd dat niets meer aan vroeger herinnerde.' Zijn frons werd dieper. 'We konden er niet in om na te gaan wat er was gebeurd. We stuurden wel zes Vleugelruiters. Niet één kwam er terug. Zelfs de vogels niet. Niet één, beste Wren. In al die tijd niet.'

Wren zweeg en dacht na. De zon was nu opgekomen en scheen helder en warm over de toppen van de Irrybis. Spirit bleef bij de plateaurand zitten en sloeg geen acht op hen. De Roc was als een standbeeld. Alleen zijn scherpe, zoekende ogen bewogen.
'Dus als er nog Elfen over zijn,' zei Wren ten slotte, 'Landelfen bedoel ik, dan zijn die nog steeds ergens op Morrowindl.'
'Weet je dat zeker, Tijger Ty?'

De Vleugelruiter haalde zijn schouders op. 'Zo zeker als maar kan. Ik denk dat ze wel weg hadden kunnen komen, maar dan is het vreemd dat ze geen contact met ons zochten.'
Wren haalde diep adem. 'Kun jij ons naar Morrowindl brengen?' vroeg ze.

De vraag was eruit voor ze het wist. Dat kwam door haar felle, dwaze vastberadenheid om een feit te achterhalen dat blijkbaar niet alleen voor haar verborgen bleef. Ze zag in hoe zelfzuchtig ze was. Ze had Garth niet eens naar zijn mening gevraagd en er niet meer aan gedacht hoe ernstig gewond hij was geraakt in de strijd met de Schadauw. Ze bracht het nu niet op hem aan te kijken en hield haar blik op Tijger Ty gevestigd.
Die liet duidelijk merken hoe hij erover dacht en keek heel duister. 'Dat kan ik wel,' zei hij. 'Maar ik doe het niet.'
'Ik moet weten of er nog Elfen over zijn,' hield ze aan, terwijl ze rustig probeerde te klinken. Ze wierp nu even een blik op Garth. Het gezicht van de grote Nomade verried niets. 'Ik moet erachter komen of ze zijn terug te brengen in de Mensenwereld.
Dit droeg Allanon me op, en het lijkt me belangrijk genoeg om die taak te volbrengen.'

'Weer die Allanon!' zei Tijger Ty geprikkeld. 'Waag jij je leven voor het woord van een schim? Heb je enig idee hoe het op Morrowindl is? Nee, natuurlijk niet! Waarom vraag ik dat ook?
Je hebt zeker niets gehoord van wat ik zei? Je dacht dat je daar gewoon naar toe kon, wat rondlopen en weer weggaan? Nou, dat kan niet! Je komt geen tien meter ver, beste Wren - jij en je grote vriend! Dat hele eiland is een dodelijke val! Moeras en wildernis, waarover de Killeshan vuur spuwt en alles in nevel hult. En wat dacht je tegen die monsters uit te richten? Als een Vleugelruiter en zijn Roc daar niet levend uit komen, dan lukt het jou zeker niet!'

'Kan zijn,' gaf Wren toe. 'Maar ik moet het proberen.' Ze keek weer even naar Garth, die niet afwijzend, maar waarschuwend gebaarde. Weet je dit wel zeker? Ze knikte beslist en zei tegen Tijger Ty: 'Wil jij niet weten wat er met hen is gebeurd? Stel dat ze hulp nodig hebben?'

'Ja, wat dan?' gromde hij. 'Wat kunnen de Luchtelfen daaraan doen? We zijn maar met een handjevol. Zij zijn met duizenden.
Als die Elfen het al niet redden, wat maken wij dan voor kans?
Of jij, allesdurvende Wren?'
'Breng je ons erheen?' herhaalde ze.

'Nee, ik doe het niet! Zet dat maar uit je hoofd!' Kwaad stond hij op.

'Goed. Dan bouwen we een boot en gaan daarmee naar Morrowindl.'

'Een boot bouwen! Wat weet jij van boten bouwen! Of van zeilen!' Tijger Ty was buiten zichzelf. 'Van alle stomme, hersenloze...!'

Hij stormde op Spirit af, bleef staan, stampvoette, keerde zich om en kwam weer terug.

'Je wilt dit echt doorzetten, hè?' zei hij, rood aangelopen en met gebalde vuisten. 'Ook als ik jullie niet help!'

'Ik moet het doen,' antwoordde ze kalm.

'Maar je bent... Je bent niet meer...' stamelde hij, blijkbaar niet in staat de gedachte uit te spreken.

Ze wist wat hij wilde zeggen en het beviel haar niet. 'Ik ben sterker dan je denkt,' zei ze, met scherpte in haar stem. 'Ik ben niet bang.'

Tijger Ty staarde haar lange tijd wanhopig aan, keek even naar Garth en stak zijn handen in de lucht. 'Goed dan!' Hij wierp haar een verzengende blik toe. 'Ik zal jullie erheen brengen!
Maar niet verder dan het strand, want ik ben niet zo gek dat ik mijn nek of die van Spirit waag, alleen omdat jullie nieuwsgierig zijn!'

Ze keek koel terug. 'Dit heeft niets met nieuwsgierigheid te maken, Tijger Ty. Dat weet je best.'

Hij kwam met zijn gebruinde gezicht vlak bij het hare. 'Misschien. Luister. Je moet me beloven dat je de zaak opnieuw overweegt als je hebt gezien wat daar loos is. Want al lijk je dan niet goed bij je hoofd, ik mag je toch wel en zou niet graag zien dat het slecht met je afloopt. Dit zal niet gaan zoals je hoopt, dat zie je gauw genoeg. Dus beloof me dat. Afgesproken?'
Wren knikte ernstig. 'Afgesproken.'

Tijger Ty stond op, met zijn handen in zijn zij, en bleef streng
doen. 'Kom dan maar,' zei hij. 'Dan handelen we dit even af.’