4
Wren had haar handen vol aan het verbinden van de wonden van Garth. Deze had niets gebroken, maar had wel diepe sneden in zijn borst en onderarmen, en hij zat van top tot teen onder de bulten en schrammen. Hij lag op de grond terwijl ze naast hem knielde om de geneeskrachtige zalven en kruiden op te brengen die Nomaden altijd bij zich hebben, en zijn donkere gezicht stond rustig. De oersterke Garth. Het grote, gespierde lichaam verkrampte een enkele keer terwijl ze het reinigde, hechtte en verbond, maar dat was alles. Zijn gezicht en zijn ogen verrieden niets van de doorstane beproeving.
Even kreeg ze tranen in haar ogen, en ze boog haar hoofd opdat hij het niet zag. Hij was haar dierbaarste vriend, en hem had ze bijna verloren.
Waren de Elfenstenen er niet geweest...
En het waren Elfenstenen. Echte.
Niet aan denken!
Ze wijdde zich met nog meer aandacht aan haar werk en drong haar angstige gedachten weg. Het vuur brandde met vlammen die omhoogschoten in het donker en met geknetter als het hout gloeiend uiteenviel. Ze werkte zwijgend, maar hoorde alles om zich heen: het laaien van het vuur, het fluisteren van de wind over de rotsen, het slaan van golven op de kust, het gezoem van insecten, ver in het dal, en haar eigen ademhaling. Het was alsof alle nachtelijke geluiden honderdmaal werden versterkt. Alsof ze zich in een grote, lege bergkloof bevond waar zelfs het zachtste gefluister weergalmde.
Ze was klaar met Garth en voelde zich zwak worden
toen allerlei beelden voor haar ogen zwermden. Ze zag weer het
wolvebeest dat een Schadauw was, met al zijn tanden, klauwen en
borstelhaar. Ze zag Garth, in gevecht verwikkeld met het monster.
Ze zag zichzelf toen ze hem vergeefs te hulp schoot. Ze zag de
gloed van het vuur die zich als bloed over hen verspreidde.
Ze zag de Elfenstenen tot leven komen met wit licht dat naar de
Schadauw uitschoot en hem verbrandde terwijl hij vergeefs probeerde
los te komen...
Ze wilde opstaan, maar viel terug. Garth, die
blijkbaar op zijn knieën zat, ving haar op en legde haar zachtjes
neer. Hij hield haar even vast en wiegde haar als een kind, wat ze
met haar gezicht tegen zijn borst even toeliet. Toen duwde ze hem
zachtjes weg en ademde diep en langzaam om tot zichzelf te
komen.
Ze stond op, ging hun mantels halen en liep ermee terug naar Garth.
Ze wapenden zich tegen de kou en zaten elkaar zwijgend aan te
kijken.
Ten slotte hief Wren haar handen en begon te gebaren.
Wist jij dat van de Elfenstenen? vroeg ze.
Garth keek onbewogen. Nee.
Dat ze echt waren, wat ermee kon, daar wist je
niets van?
Nee.
Ze bestudeerde even onbeweeglijk zijn gezicht. Toen
haalde ze het leren zakje dat om haar hals hing te voorschijn. Daar
had ze de Elfenstenen in teruggestopt voor ze Garth ging helpen. Ze
vroeg zich af of het nu weer de vroegere geverfde stenen waren.
Ze vroeg zich zelfs af of ze zich misschien had vergist in wat ze
zag. Ze leegde het zakje in haar hand.
Drie helderblauwe stenen kwamen te voorschijn, geen
geverfde, maar glanzende Elfenstenen - die Allanon meer dan vijf
eeuwen geleden aan Shea Ohmsford had gegeven en die sindsdien in de
familie waren gebleven. Ze staarde ernaar, geboeid door hun
schoonheid en onder de indruk van het feit dat ze ze bezat.
Huiverend dacht ze terug aan hun kracht.
'Garth,' fluisterde ze. Ze legde de Elfenstenen in haar schoot.
Haar vingers bewogen. 'Jij moet meer weten. Dat moet. Ik ben aan
jouw zorgen toevertrouwd, Garth. De Elfenstenen had ik toen al bij
me. Zeg het me. Waar kwamen ze werkelijk vandaan?'
Dat weet je al. Je kreeg ze van je
ouders.
Mijn ouders. Ze voelde verdriet en
teleurstelling in zich opwellen. 'Vertel me over hen. Alles. Er
zijn geheimen, Garth. Die zijn er altijd geweest. Nu moet ik het
weten. Zeg het me.'
Het donkere gezicht van Garth stond strak terwijl hij aarzelde,
maar toen gebaarde hij dat haar moeder een Nomade was en haar vader
een Ohmsford. Ze werd als zuigeling naar de Nomaden gebracht. Garth
hoorde toen dat ze als laatste daad het zakje met de geverfde
stenen om haar hals hadden gehangen.
'Heb je mijn moeder niet gezien? Of mijn vader?'
Garth schudde zijn hoofd. Hij was er niet toen ze kwamen en bij
zijn terugkeer waren ze al weg. Ze kwamen nooit meer terug.
Wren was naar Lommerdal gebracht om op te groeien bij Jaralan en
Mirianna Ohmsford. Toen ze vijf was, haalden de Nomaden haar terug.
Dat hadden de Ohmsfords zo afgesproken. Haar ouders hielden daaraan
vast.
'Maar waarom?' vroeg Wren verbijsterd.
Garth wist het niet. Ze hadden hem niet eens verteld wie namens de
Nomaden de afspraak had gemaakt. Hij kreeg haar onder zijn hoede
van een familieoudste, een man die kort daarop overleed. Niemand
legde hem ooit uit waarom hij haar zo moest oefenen - alleen dat
het moest gebeuren. Ze moest vlugger, sterker, slimmer en beter in
overlevingskunst worden dan wie ook. Garth moest daarvoor
zorgen.
Wren ging teleurgesteld achteruitzitten. Wat Garth vertelde, wist ze allemaal al. Dat had hij haar al verteld. Ze kreeg een verbeten trek op haar gezicht. Er moest meer zijn, iets wat haar enig inzicht kon geven in haar herkomst en de reden waarom ze de Elfenstenen droeg.
'Garth,' probeerde ze, nadrukkelijk nu, 'wat verzwijg
je voor me? Iets over mijn moeder? Ik heb over haar gedroomd, zie
je.
Haar gezicht gezien. Zeg me wat je hebt verzwegen!'
De grote man bleef onbewogen, maar in zijn ogen stond verdriet.
Wren wilde hem troostend aanraken, maar liet het na, omdat ze iets
wilde horen. Garth staarde haar lange tijd aan zonder reactie. Toen
gebaarden zijn vingers kort.
Ik kan je niet vertellen wat je niet zelf ziet.
Ze
kromp ineen. 'Wat bedoel je?
Je hebt Elfentrekken, Wren. Meer dan alle andere
Ohmsfords.
Hoe denk je dat dat komt?
Ze schudde haar hoofd, want ze wist geen antwoord.
Hij fronste zijn voorhoofd. Dat komt doordat je ouders beiden Elfen waren.
Wren keek ongelovig. Ze herinnerde zich er niets van
dat haar ouders er als Elfen hadden uitgezien en had zichzelf
eenvoudig altijd als een Nomadenmeisje beschouwd.
'Hoe weetje dat?' vroeg ze onthutst.
Van iemand die hen heeft gezien. Die zei ook dat
het gevaarlijk voor je was om dat te weten.
'En toch
vertel je het me nu?'
Garth trok zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen:
wat maakt het nu nog allemaal uit? Dat ze het wist, kon haar niet
nog meer in gevaar brengen. Wren knikte. Haar moeder een Nomade,
haar vader een Ohmsford. Maar allebei Elfen. Hoe kon dat?
Nomaden waren geen Elfen.
'Weet je dit zeker?' herhaalde ze. 'Elfen, geen mensen met Elfenbloed, maar Elfen?'
Garth knikte beslist en gebaarde: Dat werd heel duidelijk gemaakt.
Aan iedereen, behalve aan mij, dacht ze. Hoe kon het dat haar ouders Elfen waren? Onder de Ohmsfords waren geen Elfen, ze waren slechts afstammelingen met wat Elfenbloed. Betekende dit dat haar ouders onder de Elfen hadden geleefd? Betekende dit dat haar ouders uit hen voortkwamen en dat Allanon haar daarom op zoek liet gaan naar de Elfen, omdat ze er zelf een was?
Ze wendde zich af en was even overweldigd door wat dit inhield. Ze zag het gezicht van haar moeder weer voor zich, net als in haar droom: een meisjesgezicht, van een mens, niet van een Elf. Er waren geen duidelijke Elfentrekken. Of waren die haar eenvoudig ontgaan? En hoe zat het met haar vader? Eigenaardig, dacht ze. Hij leek nooit zo belangrijk in haar overpeinzingen over haar afkomst. Hij was nogal onwerkelijk en ze had er geen idee van waarom. Hij had voor haar geen gezicht. Hij was onzichtbaar.
Ze keek weer naar Garth, die met ongeduld wachtte.
'Jij wist niet dat de geverfde stenen Elfenstenen waren?' vroeg ze
nogmaals. 'Wist je er niets van af?'
Niets.
Stel dat ik ze had weggegooid, dacht ze met schrik.
Hoe had het dan gemoeten met de plannen die haar ouders met haar
hadden - wat die ook mochten zijn? Maar ze wist het antwoord op die
vraag. De geverfde stenen vormden haar enige band met het verleden,
haar enige herinnering aan haar ouders, en die had ze nooit
weggedaan. Gingen haar ouders daarvan uit? Waarom
hadden ze haar de Elfenstenen eigenlijk gegeven? Als bescherming?
Waartegen? Tegen Schadauwen? Tegen iets nog ergers?
Iets wat bij haar geboorte nog niet eens bestond?
'Waarom gaven ze me volgens jou deze Stenen?' vroeg ze in haar
verwarring aan Garth.
Garth staarde omlaag voor hij opkeek en ging verzitten met zijn grote lichaam. Hij zuchtte. Misschien om je te beschermen bij je zoektocht naar de Elfen.
Wren staarde wezenloos voor zich uit. Aan die mogelijkheid had ze niet gedacht. Maar hoe konden haar ouders weten dat ze de Elfen ging zoeken? Of wisten ze gewoon dat ze ooit op zoek zou gaan naar haar wortels, en beslist zou willen weten waar ze vandaan kwam?
Garth, ik begrijp het niet,' bekende ze. 'Wat is dit toch allemaal?'
Maar de grote man schudde eenvoudig triest het
hoofd.
Die nacht waakten ze weer om beurten tot de dageraad eindelijk de
hemel in het oosten deed oplichten. Daarop sliep Garth tot het
middaguur, want hij was uitgeput. Wren zat naar de uitgestrektheid
van de Blauwe Deler te staren en dacht na over wat de ontdekking
van de Elfenstenen kon betekenen. Het moesten de Elfenstenen van
Shea Ohmsford zijn, meende ze. Daar had ze dikwijls genoeg verhalen
over gehoord. Ze behoorden toe aan degene die ze ontving. De
familie Ohmsford had ze ontvangen, en naar men meende weer
verloren. Maar misschien ook niet. Misschien waren ze op een
bepaald moment eenvoudig gestolen. Het was mogelijk. Na Brin
en Jair waren er vele Ohmsfords geweest in de drie eeuwen die
volgden, en daarin kon zelfs een magie die zo persoonlijk en
machtig was als de Elfenstenen verloren gaan. Er was een tijd
geweest dat niemand ze kon gebruiken, dat wist ze. Alleen wie
voldoende Elfenbloed in de aderen had, kon de magie ongestraft
oproepen. Wil Ohmsford moest dat ondervinden. Toen hij de Stenen
gebruikte, nam hij iets van hun magie in zich op. Toen zijn
kinderen, Brin en Jair, werden geboren, zette die magie zich om in
het Wenslied.
Dus misschien had een van de Ohmsfords besloten de Elfenstenen
terug te brengen naar degenen die ze veilig konden gebruiken - de
Elfen. Waren ze zo in het bezit van haar ouders gekomen?
Die vraag bleef haar sterk bezighouden, maar een
antwoord had ze niet. Wat had Cogline ook weer gezegd toen hij haar
voor het eerst in de Tirfing had opgezocht en haar had overgehaald
met hem mee te gaan naar de Hadeshorn voor een ontmoeting
met Allanon? Het is veel belangrijker te weten wie je kunt
zijn dan te weten wie je bent. Ze begon nu in te zien dat dit
waar kon zijn, op een manier die ze zich nooit had kunnen
voorstellen.
Garth werd tegen de middag wakker en at van de groentestoofpot en
het brood dat ze had gebakken. Zijn lichaam was stijf en pijnlijk,
en nog lang niet op krachten. Toch vond hij het nodig om de
omgeving te verkennen en te zien of er nog meer wolvewezens in de
buurt waren. Aan die mogelijkheid had Wren niet gedacht.
Beiden hadden hun aanvaller herkend als een Schadauw - een voorheen
menselijk wezen dat gedeeltelijk een beest was geworden, een wezen
dat kon spoorzoeken, jagen en besluipen, dat verstand bezat zoals
zij en meedogenloos kon doden. Geen wonder dat het hen zo
moeiteloos volgde. Ze veronderstelden steeds dat het er maar één
was, maar daar mochten ze niet van uitgaan. Ze zei tegen Garth dat
zij wilde gaan. Ze was er beter toe in staat dan hij en had de
Elfenstenen om haar te beschermen.
Ze vertelde hem niet hoe bang ze was voor de Elfenmagie en hoeveel moeite ze had met het idee die opnieuw te moeten inzetten.
Terwijl ze het terrein in het zuiden en oosten
afzocht op sporen en tekenen, waarbij ze voor haar veiligheid
voornamelijk op haar intuïtie afging, dacht ze na over wat het
betekende dat ze zo'n toverkracht bezat. Ze dacht eraan dat Par
haar had geplaagd met de dromen en had gezegd dat ze hetzelfde
Elfenbloed had als hij, en misschien ook iets van de magie. Daar
had ze toen om moeten lachen en ze had gezegd dat ze alleen maar
haar geverfde stenen had. Ze dacht eraan terug dat de Adderkluw
haar borst had aangeraakt waar het leren zakje hing met de
Elfenstenen, en aan haar onverwachte uitroep: 'Magie!' Ze dacht
toen niet eens aan de geverfde stenen. Haar hele leven had ze
geweten van het erfgoed van de Ohmsfords, van de magie die hen
toebehoorde als nazaten van het Elfengeslacht van Shannara. Toch
had ze nooit vermoed dat ze zelf de magie bezat, en ze had dit
nooit gewenst. Nu bezat ze die door de Elfenstenen, maar wat moest
ze ermee? Ze wilde de verantwoording voor de Stenen en hun magie
niet. Ze moest niets van het erfgoed hebben. Dat erfgoed was
als een molensteen. Ze was een Nomade, vrij geboren en opgegroeid;
zo wilde ze zijn en blijven. Al dat andere wilde ze niet. Haar
Elfenvoorkomen had haar nooit gedeerd. Ze voelde zich gewoon een
Nomade.
Door de ontdekking van de Elfenstenen voelde ze zich
binnenstebuiten gekeerd, alsof de magie door in haar leven te komen
op de een of andere manier leven aan haar onttrok en haar opnieuw
vormde. Dat gevoel stond haar niet aan. Ze voelde er niets voor
anders te worden dan ze was.
Die hele dag dacht ze over haar ongewenste lot na en bij haar
terugkeer was ze nog geen stap verder. Het signaalvuur vormde een
baken en ze volgde de gloed naar de plaats waar Garth vol spanning
op haar wachtte. Dat zag ze aan zijn ogen, maar hij zei niets, gaf
haar eten en drinken en zag rustig toe hoe ze at. Ze zei hem dat ze
geen spoor van andere Schadauwen had gezien. Ze vertelde hem niet
dat deze hele kwestie haar bij nader inzien niet meer aanstond. Ze
had zich in het begin al afgevraagd, toen ze wat meer over haar
afkomst te weten wilde komen, wat er zou gebeuren als ze
onaangename dingen zou ontdekken. Toen wees ze die mogelijkheid van
de hand. Nu vroeg ze zich
bezorgd af of ze geen grote fout had begaan.
Die tweede nacht deed zich niets voor. Ze hielden het signaalvuur
brandend door er steeds hout op te leggen en wachtten geduldig. Een
nieuwe dag begon en liep af zonder dat er iemand verscheen. Ze
zochten de hemel af en het land, van horizon tot horizon, maar
niemand gaf enig levensteken. Toen de nacht viel, waren ze allebei
ongedurig. Garth, wiens wonden al aardig genazen, liep rond
als een gekooid dier en verrichtte allerlei overbodige handelingen
om maar niet stil te hoeven zitten.
Wren kwam niet van haar plaats. Ze sliepen zoveel ze konden, voor
vergetelheid en om uitgerust te raken. Wren twijfelde nu toch aan
de woorden van de Adderkluw. Hoelang was de oude vrouw al de
gevangene van die mannen, vastgeketend in die kelder?
Misschien liet haar geheugen haar in de steek. Misschien was ze in
de war. Maar ze klonk niet gestoord of verward. Ze klonk zelfs
gevaarlijk. En wat te denken van de Schadauw die hen door het hele
Westland was gevolgd? Al die weken hield die zich schuil en bleef
hij op afstand. Hij vertoonde zich pas toen het vuur was ontstoken.
Toen kwam hij te voorschijn om hen te vernietigen. Leek het niet
logisch dat hij in het signaalvuur een bedreiging zag die moest
worden afgewend?
Waarom koos hij anders dat moment om toe te slaan?
Dus geef het niet op, bleef Wren tegen zichzelf herhalen om
de moed niet helemaal te verliezen. Geef het niet
op.
De derde nacht verstreek tergend langzaam. Ze
wisselden dikwijls de wacht, omdat ze nu na een korte slaap al
wakker werden. Ze bleven ook vaak samen wakker - met onbehagen,
gespannen en bezorgd. Ze wierpen hout in het vuur en keken naar de
in het donker dansende vlammen. Ze staarden in de zwarte leegte
boven de Blauwe Deler. Ze hoorden de nachtelijke geluiden en
zochten houvast in losse gedachten.
Niets deed zich voor. Er kwam niemand.
Tegen de ochtend, tijdens haar laatste waakuur, dommelde Wren toch
in. Ze zat met haar armen om haar gekruiste benen en haar hoofd
voorover. Het leek maar even te duren voor ze weer wakker schrok.
Ze keek waakzaam rond. Garth sliep in zijn grote mantel gewikkeld
vlak bij haar. Het vuur brandde nog fel. Het terrein was gehuld in
een bedauwde deken van schaduw en zwak licht, en de dageraad was
niet meer dan een vaag zilveren randje aan de bergen in het oosten.
In het westen stonden de sterren nog helder aan de hemel, al was de
maan allang verdwenen. Wren geeuwde en stond op. Laaghangende,
donkere wolken kwamen van boven de oceaan aangedreven.
Ze schrok op. Ze zag daar iets, besefte ze, iets wat donkerder en
sneller was, en wat vanuit het duister recht op haar afkwam. Ze
knipperde met haar ogen, stapte vlug achteruit en tastte naar
Garth. De grote Nomade stond meteen overeind. Samen keken ze
uit over de Deler en zagen het grote zwarte ding vorm aannemen. Het
was een Roc, begrepen ze, die naar het vuur klapwiekte als een mot
die door licht wordt aangetrokken. Hij vloog over het plateau en
keerde weer om, waarbij zijn contouren nauwelijks zichtbaar waren
in het zwakke licht. Hij vloog twee keer over hen heen, alsof
hij verkende wat daar beneden was.
Wren en Garth keken zwijgend toe.
Ten slotte dook de Roc naar hen omlaag. Zijn geweldige lichaam suisde boven hun hoofd, zo dichtbij dat hij hen met zijn grote klauwen had kunnen grijpen. Wren en Garth wierpen zich uit voorzorg plat op de rotsbodem en zagen hoe de vogel op zijn gemak aan de rand van de rots ging zitten, als een reusachtig, zwart wezen met een vlammend rode kop en nog grotere vleugels dan de vogel waaraan Wren een paar dagen eerder maar net was ontkomen.
Wren en Garth kwamen overeind en klopten hun kleren af.
Op de Roc zat een man, vastgesnoerd in een leren
tuig. Ze zagen dat de man de riemen losmaakte en soepel op de grond
gleed. Voor hij ging lopen, bekeek hij de vogel even. Hij was klein
en krom en droeg een jasje, broek, laarzen en handschoenen van
leer. Hij had een merkwaardige manier van lopen, alsof hij het niet
gewend was. Hij had de smalle, scherpe trekken van een Elf, en
zijn gezicht was diep doorgroefd. Hij droeg geen baard en zijn
grijzende bruine haar was kortgeknipt. Hij bekeek hen met felle
zwarte ogen die verontrustend snel knipperden.
Op vier meter afstand bleef hij staan.
'Hebben jullie dat vuur gemaakt?' vroeg hij scherp. Zijn stem klonk hoog en een beetje schor.
'Ja,' antwoordde Wren.
'Waarom deden jullie dat?'
'Omdat het mij werd opgedragen.'
'Het is niet waar! Door wie dan wel, als ik vragen mag?'
'Dat mag je best vragen. Dat vuur moest ik maken van de Adderkluw.'
De ogen knipperden twee keer zo snel. 'Van de wat?'
'Van een oude vrouw, een zieneres die ik in Grimpenwaard sprak. Ze wordt de Adderkluw genoemd.'
De kleine man gromde. 'Grimpenwaard. Ugh! Iemand die bij zijn verstand is, komt daar niet.' Zijn mond verstrakte. 'Wel, waarom moest je van deze Adderkluw zo nodig een vuur maken?'
Wren zuchtte ongeduldig. Ze had drie dagen gewacht tot er iemand kwam en wilde wel eens weten of dit verweerde kereltje degene was op wie ze wachtten. 'Laat mij jou eerst iets vragen,' antwoordde ze. 'Heb je een naam?'
De frons werd dieper. 'Misschien. Waarom zeg je niet eerst jouw naam?'
Wren plantte uitdagend haar handen in haar zij. 'Ik
heet Wren Ohmsford. Dit is mijn vriend Garth. Wij zijn
Nomaden.'
'Ha, is dat zo? Nomaden zeg je?' Het mannetje grinnikte alsof hij
een binnenpretje had. 'Van een Elf heb je ook wel iets, zo te
zien.'
'Ja, en jij ook,' zei ze. 'Hoe heet je?'
'Tijger Ty,' zei de ander. 'Tenminste, zo noemen ze me. Maar goed, beste Wren. We hebben ons nu voorgesteld. Wat doen jullie hier, al of niet hiertoe aangezet door een Adderkluw? Waarom hebben jullie dat vuur gemaakt?'
Wren glimlachte. 'Misschien wel om jou en je vogel
hier te krijgen, als jij ons naar de Elfen kunt brengen.'
Tijger Ty gromde en spuwde op de grond. 'Die vogel is een Roc,
beste Wren. Hij heet Spirit. Hij is de beste van allemaal.
En Elfen zijn er niet. Dat weet iedereen.'
Wren knikte. 'Niet iedereen. Sommigen denken dat er Elfen zijn. Ik
ben uitgestuurd om dat uit te zoeken. Kunnen jij en Spirit daarbij
helpen?'
Er viel een lange stilte, waarbij Tijger Ty allerlei
gezichten trok.
'Dat is geen kleine jongen, die vriend Garth van jou, hè? Ik zie
dat je ons gesprek met je handen aan hem doorgeeft. Maar als het
erop aankomt, hoort hij beter dan wij.' Hij zweeg even.
'Wie ben jij, Wren, dat je wilt weten of er Elfen
zijn of niet?'
Ze vertelde het hem, want ze wist nu zeker dat het signaalvuur voor
hem was bedoeld, en dat hij alleen maar voorzichtig was met wat hij
zei tot hij wist met wie hij te maken had. Ze gaf haar achtergrond
weer en onthulde dat ze het kind was van een Elf en een Nomade, en
dat ze op zoek was naar haar wortels. Ze vertelde van haar
ontmoeting met de schim van Allanon, en diens opdracht op zoek te
gaan naar de verdwenen Elfen, om erachter te komen wat er van hen
was geworden en hen terug te brengen in de Mensenwereld, opdat ze
deel konden nemen aan de strijd tegen de Schadauwen.
Over de Elfenstenen hield ze haar mond. Dat feit durfde ze nog niemand toe te vertrouwen.
Tijger Ty deed ongedurig terwijl ze sprak en zijn gezicht verried op allerlei manieren bezorgdheid. Al zijn aandacht richtte zich op Wren. Behalve een mes droeg hij geen wapens, maar met de waakzame Spirit achter zich had hij die vast niet nodig. De Roc was duidelijk zijn beschermer.
'Laten we erbij gaan zitten,' zei Tijger Ty toen ze was uitgesproken, en hij trok zijn leren handschoenen uit. 'Heb je wat te eten?'.
Ze gingen bij het nog steeds brandende vuur zitten en Wren haalde gedroogd fruit, wat brood en bier te voorschijn. Zwijgend aten en dronken ze. Wren en Garth keken elkaar af en toe aan. Tijger Ty ging op in het eten en schonk hun geen van beiden aandacht.
Toen ze klaar waren, glimlachte Tijger Ty voor het
eerst. 'Een goed begin van de dag, beste Wren. Hartelijk
bedankt.'
Wren knikte. 'Graag gedaan. Vertel eens, was ons vuur voor jou
bedoeld?'
Het verweerde gezicht trok zich in plooien. 'Tja,
kijk, dat hangt ervan af. Heb je wel eens van Vleugelruiters
gehoord?'
Wren schudde haar hoofd.
'Want dat ben ik namelijk, zie je,' legde de ander uit. 'Een Vleugelruiter. Een berijder van de luchtwegen en een waker over de Westlandse kust. Spirit is mijn Roc, afgericht door mijn vader en aan mij geschonken toen ik oud genoeg was. Als mijn zoon blijkt te deugen, gaat hij later op hem over. Maar dat is momenteel niet zeker. Die kwajongen blijft vliegen waar hij niet mag komen. Naar mij luistert hij niet. De jeugd, hè? Maar goed, Vleugelruiters vliegen al eeuwen op hun Rocs langs de Blauwe Deler. Deze plek hier - en ginds in het dal - was ooit onze woonplaats. Die heette de Vleugelhef. Dat was ten tijde van de Druïde Allanon. Je ziet dat ik ook wel iets weet.'
' Ken je de naam Ohmsford?' vroeg Wren
plotseling.
Er was een verhaal over een Ohmsford van eeuwen geleden, toen de
Elfen vochten tegen demonen die uit de Afschrikking waren gebroken.
Ze zeggen dat ook Vleugelruiters in die oorlog meevochten. Maar het
ging ook over een Ohmsford. Is dat familie van je?'
'Ja,' zei ze. 'Twaalf generaties terug.'
Hij knikte bedachtzaam. 'Dus dat ben je? Een telg uit het geslacht Shannara?'
Wren knikte. 'Daarom ben ik waarschijnlijk uitgezonden om de Elfen te zoeken, Tijger Ty.'
Tijger Ty keek sceptisch. 'Vleugelruiters zijn wel
Elfen,' legde hij uit, 'maar niet de Elfen die jij zoekt. De Elfen
die jij zoekt, zijn Landelfen, geen Luchtelfen. Begrijp je het
verschil?'
Ze schudde weer haar hoofd. Daarop legde hij uit dat de bewoners
van de Vleugelhef Luchtelfen waren die zich als een apart volk
beschouwden. De meerderheid van de Elfen werd Landelfen genoemd,
omdat ze geen zeggenschap over de Rocs hadden en dus niet konden
vliegen.
'Daarom namen ze ons niet mee toen ze vertrokken,' besloot hij met opgetrokken wenkbrauwen. 'Daarom ook zouden we nooit met ze mee zijn gegaan.'
Wren voelde haar hart sneller kloppen. 'Maar dan zijn er dus nog Elfen? Waar zijn ze, Tijger Ty?'
Het pezige mannetje hield zijn verweerde gezicht
schuin en knipperde met zijn ogen. 'Ik weet niet of ik je dat wel
moet vertellen,' zei hij. 'Misschien moet ik je helemaal niets
vertellen.
Je bent misschien wie je zegt te zijn, maar mogelijk ook niet.
Maar al ben je het wel, misschien moet je dat dan toch maar niet
weten, van de Elfen. Je zegt te zijn gestuurd door de Druïde
Allanon? Van hem moest je de Elfen zoeken en terugbrengen?
Een hele opgaaf, als je het mij vraagt.'
'Ik kan wel wat hulp gebruiken,' gaf Wren toe. 'Wat
kan het voor kwaad me die te geven, Tijger Ty?'
Hij ging peinzend achterover zitten. 'Tja, daar zit wat in, beste
Wren.' Hij knikte instemmend. 'Bovendien beval je me wel.
Was mijn zoon maar een beetje zoals jij. Maar misschien is hij
juist wel te veel zoals jij! Humph!'
Hij hief zijn hoofd en keek haar scherp aan. 'Daarginds,' zei hij, wijzend naar de Blauwe Deler, 'daar zijn de overgebleven Elfen.' Hij fronste. 'Het is een lang verhaal, dus luister goed, want ik vertel het maar één keer. Jij ook, grote vent.' Hij hief zijn wijsvinger op naar Garth.
Vervolgens zuchtte hij diep en ging gemakkelijk
zitten. 'Ruim een eeuw geleden beraadslaagden de Landelfen en ze
besloten uit het Westland te emigreren. Vraag me niet waarom; dat
zou ik niet weten. Voornamelijk wegens de Federatie, denk ik, die
over alles heen walste en alles inpikte. En de magie van alles
de schuld gaf, en de Elfen. Allemaal onzin. Het beviel de
Landelfen in elk geval niet en ze besloten te verkassen. De vraag
was waarheen. Een heel volk kon niet zomaar ergens heen zonder
problemen te krijgen met degenen die daar al woonden. Het Oost-,
het Zuid- en het Noordland, alles was al bezet. Dus vroegen ze het
aan ons. Luchtelfen komen wel eens ergens en zien plaatsen
waarvan anderen het bestaan niet eens kennen. Dus wij konden hun
vertellen dat er in de Blauwe Deler onbewoonde eilanden lagen. Ze
dachten erover na, maakten wat vluchten met Vleugelruiters mee en
kwamen tot een besluit. Ze trokken naar een verzamelpunt,
bouwden in het geheim honderden boten en kozen zee.'
'Allemaal?'
'Bij mijn weten wel.'
'Om zich op de eilanden te vestigen?' vroeg Wren
ongelovig.
'Op één eiland.' Tijger Ty stak nadrukkelijk een vinger op.
'Morrowindl.'
'Heette het zo? Morrowindl?'
De ander knikte. 'Het grootste eiland, ruim
tweehonderd mijl in doorsnee, ideaal voor de gewassen zoals die in
de Sarandanon groeiden. Fruit, groenten, bomen, goede grond,
beschutting, alles. Wild zat er ook in overvloed. De Landelfen
hadden enige ervaring met opbreken en ergens anders opnieuw
beginnen. Ze zonderden zich nu weer geheel af van de overige
Volken. Ze wilden ook hun magie terug - daar ging het ook om.'
Hij schraapte zijn keel. 'Zoals ik zei, dat was lang geleden. Na
een tijdje verhuisden wij ook. Niet zo ver weg, maar naar de
eilanden voor de kust, net buiten bereik van de Federatie. Voor hen
zijn Elfen Elfen. Van die opvatting hadden we nogal last.
Wij waren natuurlijk met veel minder dan de Landelfen en hadden
genoeg aan de kleine eilanden. Daar zitten we nog steeds, beste
Wren. Ginds, een paar mijl uit de kust. Alleen wanneer het nodig is
komen we nog naar het vasteland. Bijvoorbeeld wanneer iemand een
signaalvuur maakt. Dat is de afspraak.'
'De afspraak met wie?'
'Met de Landelfen. Een paar die achterbleven tussen
de andere volken wisten dat ze vuur moesten maken als ze ons wilden
spreken. En in de loop der tijd keerden er wat Elfen terug. Die
wisten dus van dat vuur, maar de meesten zijn allang dood. Ik heb
geen idee hoe deze Adderkluw het wist.'
'Wacht even, Tijger Ty,' verzocht Wren, en stak bezwerend haar
handen op. 'Maak eerst je verhaal over de Landelfen af. Wat is er
met hen gebeurd? Je zei dat ze ruim een eeuw geleden verhuisden.
Hoe is het verder met hen gegaan?'
Tijger Ty trok zijn schouders op. 'Ze bouwden huizen, richtten zich
in, stichtten gezinnen en waren gelukkig. Alles ging volgens
verwachting - althans in het begin. Zo'n twintig jaar geleden
kregen ze moeilijkheden. We kwamen er niet goed achter wat het was;
ze wilden het niet met ons bespreken. We zagen elkaar ook maar af
en toe. Maar goed, alles op Morrowindl begon te veranderen. Het
begon met de Killeshan, de vulkaan.
Die kwam na eeuwen opeens weer tot uitbarsting. Het begon met rook,
oprispingen en een enkele eruptie. De lucht, het land, het water
rondom - alles veranderde door de vulkanische as.'
Hij zweeg en zijn gezicht versomberde. 'Zij - de Landelfen –
veranderden ook. We wilden het niet toegeven, maar we zagen iets
veranderen. Je kon het aan hun houding zien als ze zich vertoonden.
Ze waren op hun hoede en zeer gesloten. En altijd tot de tanden
gewapend. Vreemde wezens verschenen op het eiland, monsters,
die er nooit eerder waren geweest. Zomaar, uit het niets. Het land
raakte verziekt en veranderde, zoals alles.'
Hij zuchtte. 'Daarop begonnen de Landelfen uit te sterven, in een
steeds sneller tempo. Daarvoor bewoonden ze het hele eiland, maar
nu trokken ze zich allemaal terug in hun stad, als ratten in een
zinkend schip. Ze bouwden vestingwerken en versterkten die met
magie. Oude magie, teruggehaald van heel vroeger. Luchtelfen
wilden daar niets mee te maken hebben.
Wij hebben de magie nooit gebruikt, zoals zij.'
Hij zweeg even. 'Tien jaar geleden verdwenen ze helemaal.'
'Ze verdwenen?' vroeg Wren ontsteld.
'Ja. Let wel, nog steeds op Morrowindl. Het eiland was toen allang een mistige massa van as en nevel. Het was zo volkomen veranderd dat niets meer aan vroeger herinnerde.' Zijn frons werd dieper. 'We konden er niet in om na te gaan wat er was gebeurd. We stuurden wel zes Vleugelruiters. Niet één kwam er terug. Zelfs de vogels niet. Niet één, beste Wren. In al die tijd niet.'
Wren zweeg en dacht na. De zon was nu opgekomen en
scheen helder en warm over de toppen van de Irrybis. Spirit bleef
bij de plateaurand zitten en sloeg geen acht op hen. De Roc was als
een standbeeld. Alleen zijn scherpe, zoekende ogen bewogen.
'Dus als er nog Elfen over zijn,' zei Wren ten slotte, 'Landelfen
bedoel ik, dan zijn die nog steeds ergens op Morrowindl.'
'Weet je dat zeker, Tijger Ty?'
De Vleugelruiter haalde zijn schouders op. 'Zo zeker
als maar kan. Ik denk dat ze wel weg hadden kunnen komen, maar dan
is het vreemd dat ze geen contact met ons zochten.'
Wren haalde diep adem. 'Kun jij ons naar Morrowindl brengen?' vroeg
ze.
De vraag was eruit voor ze het wist. Dat kwam door
haar felle, dwaze vastberadenheid om een feit te achterhalen dat
blijkbaar niet alleen voor haar verborgen bleef. Ze zag in hoe
zelfzuchtig ze was. Ze had Garth niet eens naar zijn mening
gevraagd en er niet meer aan gedacht hoe ernstig gewond hij
was geraakt in de strijd met de Schadauw. Ze bracht het nu niet op
hem aan te kijken en hield haar blik op Tijger Ty gevestigd.
Die liet duidelijk merken hoe hij erover dacht en keek heel
duister. 'Dat kan ik wel,' zei hij. 'Maar ik doe het niet.'
'Ik moet weten of er nog Elfen over zijn,' hield ze aan, terwijl ze
rustig probeerde te klinken. Ze wierp nu even een blik op Garth.
Het gezicht van de grote Nomade verried niets. 'Ik moet erachter
komen of ze zijn terug te brengen in de Mensenwereld.
Dit droeg Allanon me op, en het lijkt me belangrijk genoeg om die
taak te volbrengen.'
'Weer die Allanon!' zei Tijger Ty geprikkeld. 'Waag
jij je leven voor het woord van een schim? Heb je enig idee hoe het
op Morrowindl is? Nee, natuurlijk niet! Waarom vraag ik dat
ook?
Je hebt zeker niets gehoord van wat ik zei? Je dacht dat je daar
gewoon naar toe kon, wat rondlopen en weer weggaan? Nou, dat kan
niet! Je komt geen tien meter ver, beste Wren - jij en je grote
vriend! Dat hele eiland is een dodelijke val! Moeras en wildernis,
waarover de Killeshan vuur spuwt en alles in nevel hult. En wat
dacht je tegen die monsters uit te richten? Als een Vleugelruiter
en zijn Roc daar niet levend uit komen, dan lukt het jou zeker
niet!'
'Kan zijn,' gaf Wren toe. 'Maar ik moet het proberen.' Ze keek weer even naar Garth, die niet afwijzend, maar waarschuwend gebaarde. Weet je dit wel zeker? Ze knikte beslist en zei tegen Tijger Ty: 'Wil jij niet weten wat er met hen is gebeurd? Stel dat ze hulp nodig hebben?'
'Ja, wat dan?' gromde hij. 'Wat kunnen de Luchtelfen
daaraan doen? We zijn maar met een handjevol. Zij zijn met
duizenden.
Als die Elfen het al niet redden, wat maken wij dan voor kans?
Of jij, allesdurvende Wren?'
'Breng je ons erheen?' herhaalde ze.
'Nee, ik doe het niet! Zet dat maar uit je hoofd!' Kwaad stond hij op.
'Goed. Dan bouwen we een boot en gaan daarmee naar Morrowindl.'
'Een boot bouwen! Wat weet jij van boten bouwen! Of van zeilen!' Tijger Ty was buiten zichzelf. 'Van alle stomme, hersenloze...!'
Hij stormde op Spirit af, bleef staan, stampvoette, keerde zich om en kwam weer terug.
'Je wilt dit echt doorzetten, hè?' zei hij, rood aangelopen en met gebalde vuisten. 'Ook als ik jullie niet help!'
'Ik moet het doen,' antwoordde ze kalm.
'Maar je bent... Je bent niet meer...' stamelde hij, blijkbaar niet in staat de gedachte uit te spreken.
Ze wist wat hij wilde zeggen en het beviel haar niet. 'Ik ben sterker dan je denkt,' zei ze, met scherpte in haar stem. 'Ik ben niet bang.'
Tijger Ty staarde haar lange tijd wanhopig aan, keek
even naar Garth en stak zijn handen in de lucht. 'Goed dan!' Hij
wierp haar een verzengende blik toe. 'Ik zal jullie erheen
brengen!
Maar niet verder dan het strand, want ik ben niet zo gek dat ik
mijn nek of die van Spirit waag, alleen omdat jullie nieuwsgierig
zijn!'
Ze keek koel terug. 'Dit heeft niets met nieuwsgierigheid te maken, Tijger Ty. Dat weet je best.'
Hij kwam met zijn gebruinde gezicht vlak bij het
hare. 'Misschien. Luister. Je moet me beloven dat je de zaak
opnieuw overweegt als je hebt gezien wat daar loos is. Want al lijk
je dan niet goed bij je hoofd, ik mag je toch wel en zou niet graag
zien dat het slecht met je afloopt. Dit zal niet gaan zoals je
hoopt, dat zie je gauw genoeg. Dus beloof me dat. Afgesproken?'
Wren knikte ernstig. 'Afgesproken.'
Tijger Ty stond op, met zijn handen in zijn zij, en bleef
streng
doen. 'Kom dan maar,' zei hij. 'Dan handelen we dit even af.’