11
Jaap Keizer stak de lichten aan en reed op aanwijzing van Jacobs de ondergrondse parking in aan de Franklin Rooseveltplaats. ‘Helemaal naar beneden’, snauwde Jacobs, die sinds ze de diamantwijk achter zich hadden gelaten met de minuut zelfzekerder werd. ‘En voortmaken, ouwe lul.’
Keizer was geen goede bestuurder en zijn rijstijl werd er niet beter op door hem op te jagen. Op de lange smalle helling naar beneden kon hij de Ford Escort met moeite in bedwang houden. Aan het eind van de eerste helling nam hij de korte, scherpe bocht naar rechts veel te wijd en schuurde langs de bumper van een geparkeerde auto. Instinctief trapte hij op de rem. Hij kreeg een klap in zijn nek. ‘Doorrijden, verdomme.’
Hij gaf gas, verzuimde terug te schakelen en de motor blokkeerde. Dat leverde hem opnieuw een scheldkanonnade op. Met trillende handen startte hij de motor. Dat lukte niet de eerste keer. Weer een reeks verwensingen, nu binnensmonds gemompeld alsof Jacobs een eenzijdig gesprek voerde. Voor Keizer was er geen twijfel mogelijk. De man was krankjorum, dat was duidelijk. Dat hij geen orthodoxe jood was, had hij al begrepen toen de ander naar beneden was gekomen zonder baard. Een chassied zal nooit zijn baard afscheren, zelfs niet bijknippen, of hij mesjoche is of niet. En wat het taalgebruik betreft: een ultraorthodoxe joodse fundamentalist uit Mea Shearim, de meest conservatieve wijk van Jeruzalem, waarvan sommige mannelijke bewoners zo radicaal zijn dat ze de ultraultra's genoemd worden, zou zelfs bij totale verstandsverbijstering niet zo'n godslasterlijke taal uitslaan.
De motor sloeg eindelijk aan. Keizer liet de koppeling opkomen en reed verder in de eerste versnelling. Zonder te schakelen en met gierende motor liet hij de auto op de volgende helling naar beneden rollen. Zo wist hij ten slotte zonder brokken te maken op de derde kelderverdieping te komen. Die verdieping was leeg, op een twintigtal auto's na waarvan de meeste in de onmiddellijke omgeving van de oprit aan de overkant geparkeerd stonden.
‘Doorrijden.’
Keizer volgde de pijlen op de grijsgeschilderde rijstroken voor eenrichtingverkeer tussen de rode parkeerstroken. In zijn spiegel zag hij hoe de chassied - zo bleef hij hem gemakshalve noemen - aan beide kanten de ruimte afspeurde alsof hij naar iets of iemand op zoek was. Zijn hart bonsde. Hij bevond zich in een moderne, helder verlichte parking, geschilderd in vrolijke kleuren met kersen en zwaantjes op de ronde pilaren als referentiepunt voor het terugvinden van je auto en met camerabewaking. Hij kende de betrekkelijke waarde van camerabewaking van toen hij nog lid was van de Hoge Raad voor Diamant. Tenzij er iemand dag en nacht de monitoren gadesloeg en klaar zat om in te grijpen als hij ergens een verdachte beweging opmerkte, hadden zulke camera's veeleer een afschrikwekkend effect.
Hij bereikte de overkant waar het trappenhuis en de lift een afgescheiden ruimte vormden, aangegeven met een lichtbak waarin rode bewegende figuurtjes een trap opliepen. De chassied wees naar de achterkant van het trappenhuis.
‘Daar parkeren. Pal naast de muur.’
Keizer aarzelde. Het was een plaats waar geen doorgaand verkeer was, de gevreesde dode hoek. ‘Waarom? Wat moet ik hier?’
‘Bek dicht.’
Keizer reed de auto in het parkeervak. ‘Wat nu?’
‘Motor af en lichten uit.’
Keizer draaide de contactsleutel om. De plotselinge stilte was angstaanjagend. Hij zweette, het zware drukkende gevoel op de borst dat hij al gewaar werd sinds het begin van deze ellende groeide uit tot een hevige, aanhoudende pijn die uitstraalde naar de linkerschouder en -arm. Hij wist dat dit een alarmerend verschijnsel was, de dokter had hem ervoor gewaarschuwd en hem tabletjes gegeven om in voorkomend geval onder de tong te laten oplossen. Die tabletten lagen thuis, in het medicijnkastje. Hij haalde diep adem en bedwong het gevoel van opkomende misselijkheid.
Keizer hoorde achter hem een elektronische piep. In zijn spiegel zag hij dat Jacobs een nummer intikte op zijn mobiele telefoon en het toestelletje tegen zijn oor drukte. ‘Ik ben hier’, siste hij in het mondstuk. ‘Waar ben jij?’ Hij luisterde een ogenblik en zijn gezicht werd donker van woede. ‘Nee, het is niet goed afgelopen… De auto was weg…’ Hij balde een vuist. ‘Dat is je geraden. Drie minuten. Niet langer. Dan ben ik weg.’
Hij had amper zijn mobiele telefoon uitgeschakeld of de stilte werd verstoord door het geluid van een auto die de helling afkwam en slalommend tussen de pilaren door hun richting uitkwam. Een paar tellen later kwam een grijze BMW pal achter de Escort tot stilstand en blokkeerde hun vluchtweg. Keizer dacht een ogenblik dat de politie hem kwam redden, maar die hoop werd de bodem ingeslagen toen hij zag dat er maar één man in de auto zat. Die stapte uit, kwam naar de Escort, trok het portier open en liet zich neervallen op de stoel naast Keizer. ‘Wat is er met de Voyager…?’ begon hij, maar hij zweeg abrupt toen hij zag dat het Keizer was die achter het stuur zat. Hij keek om, zag Jacobs op de achterbank zitten en kneep zijn ogen samen. ‘Wie is die man?’
‘Dat is de bewoner van het huis waar de Voyager voor geparkeerd stond. Hij liet hem door de politie wegslepen.’
‘Wegslepen? Waarom?’
‘Omdat hij in overtreding stond. Je hebt de auto er veel te vroeg neergezet.’
Chinsky keek verongelijkt. ‘Ik moest wel. In die straat vind je bijna nooit plaats.’
‘De afspraak was dat je met twee auto's zou werken.’
‘De andere auto was defect. Domme pech. Wat heb je toen gedaan?’
‘Ik heb me in zijn huis moeten verbergen. Ik had kleren nodig. En een auto. Als het verkeerd afloopt is het jouw stomme schuld.’
‘Ja, dat zal wel.’ Hij keek naar Keizer. ‘Van stom gesproken. Waarom moest je zo nodig die ouwe meenemen?’
‘Ik had zijn auto nodig. Hij moest hem voor me uit de garage halen. Wat doen we met hem?’
‘Wat denk je? Zullen we hem weer naar huis brengen met onze excuses voor het ongemak dat je hem hebt bezorgd? Of zullen we hem meteen naar het Bureau van de Gerechtelijke Politie in de Justitiestraat brengen? Dan kan hij hen helpen bij het construeren van jouw robotfoto zonder baard.’
Jacobs keek nijdig. ‘Is dat alles?’
‘Nee, dat is niet alles. Ik zal je laten zien wat we met hem doen.’ Opeens had hij een pistool in de hand en porde met de loop in de zij van Keizer. ‘Eruit! Ga voor de auto tegen de muur staan, handen in je nek.’
Keizer haastte zich het bevel op te volgen.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg Jacobs die fronsend toekeek hoe Chinsky een geluiddemper op de loop van het pistool schroefde.
‘Wacht maar af.’
Chinsky stapte uit en leunde op het geopende portier. Keizer stond met zijn gezicht naar de muur, handen in de nek.
‘Hé, ouwe. Draai je om.’
Keizer draaide langzaam om. Hij zag het pistool met de geluiddemper en begreep wat de ander van plan was. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Hij wilde iets zeggen maar zijn samengeklemde lippen versperden de woorden de weg.
Chinsky glimlachte en haalde de trekker over.
Jacobs stapte uit. Hij keek neer op het stervende lichaam. ‘Was dat echt nodig?’
‘Wist jij een betere oplossing?’
Jacobs stak een sigaret op. Zijn eerste sinds hij aan boord was gegaan van de Airbus van Delta Airlines. Op zijn voorhoofd lag een dun laagje zweet. Hij was geschokt door de barbaarse manier waarop Chinsky de oude had omgebracht. Niet dat hij nog nooit met moord of doodslag te maken had gehad. Integendeel. Ooit had hij zelf een man van kant gemaakt. Maar toen was het noodweer. Het was Jacobs of de ander. Dit was een executie. Een koelbloedige moord. En zoals een zeepbel die openspat, begreep hij opeens dat het in Chinsky's bedoeling lag ook hem uit de weg te ruimen zodra hij hem de diamanten overhandigd zou hebben.
Chinsky gaf hem een tik tegen zijn arm met het pistool. ‘Pak de diamanten en stap in mijn auto. We gaan ervandoor.’
Jacobs bukte en stak zijn hoofd in de Escort. De sporttas stond op de achterbank. Hij trok de ritssluiting open en pakte de nylon tas eruit. Daarin zat zijn Smith & Wesson. Voor hij de kans kreeg het tasje te openen, vroeg Chinsky: ‘Wat zit er in de sporttas?’
‘De kleren van toen ik nog chassied was.’
‘Neem hem mee. We dumpen hem onderweg.’
Jacobs pakte de sporttas en gooide hem in de kofferbak van de BMW.
‘Jij rijdt’, zei Chinsky.
Hij ging achter het stuur zitten. Chinsky kwam naast hem zitten met het pistool losjes in zijn rechterhand, gericht op Jacobs. Hij stak zijn linkerhand uit. ‘Geef die diamanten maar aan mij.’
Jacobs aarzelde. Als hij de tas afgaf was hij ook de Smith & Wesson kwijt en dan mocht hij het vergeten. ‘Ik wil een voorschot’, zei hij. ‘Als ik de diamanten afgeef, heb ik niet de minste garantie dat ik mijn deel betaald krijg.’
‘Dat had je met de Griek moeten afspreken. Ik heb daar niets mee te maken.’
‘Christofer was het ermee eens. Hij zei dat je me honderdduizend dollar voorschot zou geven.’ Ze wisten allebei dat hij loog. Hij zei het alleen maar om het gesprek te rekken. Ondertussen zocht hij koortsachtig naar een uitweg.
Chinsky maakte een gebaar met het pistool. ‘Geef nu maar eerst dat tasje. Daarna zien we wel.’
‘Nee.’
De Georgiër bracht het pistool omhoog. ‘Ben je vergeten wat de ouwe is overkomen?’
Jacobs zag dat hij het meende. Tegen zijn zin overhandigde hij het tasje.
‘Handen op het dashboard. Hoofd op het stuur.’
Jacobs boog over het stuur met zijn gezicht naar Chinsky gekeerd en legde zijn handen op het dashboard. Hij zag hoe de Georgiër het tasje opende, de Smith & Wesson vond en hem tussen zijn broekriem stak. Toen hij geen diamanten vond, snoof hij van woede.
‘Wat heb je ermee gedaan, hoerenzoon?’
‘Niets. De overval is mislukt.’
‘Probeer me niet te belazeren. Ik weet precies hoeveel stenen je hebt meegenomen. Ik heb mijn mannetje daar.’
Ja, natuurlijk, Rita Bleicher. Toen hij het kantoor van BGA verliet was ze zogenaamd in shock, maar ze was toch genoeg bij de pinken geweest om direct met de maffiabaas te bellen.
‘Het kutwijf liegt. Rawstorne had alleen geslepen diamant. De zending rough was nog niet aangekomen.’
Chinsky sloeg met de loop van het pistool op zijn uitgestrekte vingers. Jacobs onderdrukte met moeite een kreet van pijn. ‘Hou op’, steunde hij. ‘Ik zal geven wat ik heb.’
‘Het is je geraden.’
Jacobs zoog op zijn pink. ‘Shit. Je hebt mijn pink gebroken.’
‘Je vroeg erom. De volgende keer schiet ik een kogel door je hand.’
‘Oké, oké.’ Jacobs maakte zijn broekriem los.
‘Wat doe je?’ vroeg Chinsky achterdochtig.
‘Het diamant zit in mijn slip.’
Jacobs trok de kous met het diamant langzaam uit zijn onderbroek, zijn ellebogen wijd uitzwaaiend in de hoop het pistool te raken en het een andere richting te doen uitwijzen. Eén kans was alles wat hij nodig had om hem de nek te breken. Maar Chinsky liet zich niet in de luren leggen. Hij week precies genoeg uit om een vrij schootsveld te houden. ‘Geen geintjes’, waarschuwde hij.
Inwendig bevend van woede gaf Jacobs de kous aan de Georgiër. Die trok de veter los en stak zijn linkerhand in de kous. Toen hij die terugtrok lagen er tientallen witte, blauwe en champagnekleurige diamanten op zijn open handpalm. De geslepen vlakken van de millennium cut vingen het plafondlicht op van de garage zodat het leek of de edelstenen een eigen licht uitstraalden. Het was een fascinerend gezicht. Chinsky keek ernaar met glanzende ogen en schatte instinctief de kwaliteit en de waarde van de stenen. Gedurende een paar seconden lag het pistool vergeten in zijn schoot. Voor Jacobs lang genoeg om met zijn linkerhand het Bökermes uit de schede te trekken. Lang genoeg om de plaats te bepalen waar de Georgiër het meest kwetsbaar was. Hij zat met het mes in de hand klaar om toe te stoten toen Chinsky opkeek. Die was nog met zijn gedachten bij de diamanten. Zijn ogen glommen van opwinding en begeerte. Jacobs kende dat gevoel. Mooie geslepen diamanten op de open handpalm hadden op hem dezelfde uitwerking.
‘Krijg ik nou mijn voorschot of niet?’ vroeg hij.
Chinsky schudde het hoofd. ‘Shit, kerel. Wat ben jij onvoorstelbaar naïef. Dacht je nu echt dat we met jou zouden delen?’
Als in een vertraagde film zag hij Chinsky's rechterhand de kolf van het pistool omklemmen en het wapen omhoog brengen. Zijn wijsvinger kromde zich om de trekker.
‘Doe ik ook niet’, zei hij, en dreef het Bökermes dwars door de tussenribspieren van de derde en de vierde rib. Het damaststaal van het mes, opgebouwd uit honderden lagen die in het vuur aan elkaar worden gesmeed, sneed dwars door de kransslagader op zijn weg naar het hart.
Chinsky sperde zijn ogen open. Uit zijn halfopen mond ontsnapte een gesmoord geluid. Een trilling voer door zijn lichaam. Jacobs zat roerloos, bevreesd dat hij te lang had gewacht, dat de gekromde vinger in doodskramp de trekker zou overhalen, hem alsnog zou doden. De vraag wie de drie dode lichamen zou vinden flitste door zijn hoofd. Tegelijk vroeg hij zich af of de vinder met de diamanten aan de haal zou gaan of die tegen beloning aan Rawstorne zou teruggeven. De ironie van zijn lot was dat het dan net zoals honderd vierendertig jaar geleden Rawstorne zou zijn die het pleit zou winnen. Hij zou Rita Bleicher blijven neuken, zonder te weten dat ze hem had verraden, en als zijn kapotte heupen het niet meer toelieten, zou hij zich door jonge meiden laten verwennen.
Jacobs kwam tot bezinning. Chinsky zat ineengezakt tegen het portier met een klein fortuin aan diamant in zijn gebalde linkerhand. Hij was dood. Zijn ogen staarden in het oneindige. Langzaam trok hij het Bökermes uit het dode lichaam. Er kwam amper bloed mee. Zelfs het lemmet van het mes bleef schoon. Hij borg het weg in de schede. Voorzichtig wrong hij de vuist van de dode gangster open en haalde er de diamanten uit, ervoor zorg dragend dat er geen stenen op de vloer van de auto terechtkwamen. Nadat hij de diamanten bij de andere in de sok had geborgen haalde hij zijn Smith & Wesson uit de riem van Chinsky en stak die tussen zijn eigen riem. Toen opende hij het portier. Het dode lichaam viel achterwaarts naar buiten, het achterhoofd raakte met een doffe dreun de betonnen vloer. Jacobs duwde de beide benen die nog naar binnen staken achter hem aan en trok het portier dicht.
Wegwezen.
De sleutel zat op het contact. Hij startte de motor. Op hetzelfde ogenblik gingen bij een van de auto's die dicht bij de helling geparkeerd stonden de lichten aan. De auto reed weg, volgde plichtsgetrouw de pijlen op de grond zodat hij een hele omweg maakte en de BMW op slechts een paar meters passeerde. Jacobs dook weg achter het stuur. De auto reed voorbij en de helling op naar de hogere verdieping. Pas toen hij uit het gezicht verdwenen was en hij het piepen van de banden niet meer hoorde, schakelde hij naar de eerste en reed weg.
Hij had bijna de begane grond bereikt toen hij aan de parkeerkaart dacht. Shit! Bliksemsnel zette hij de BMW in een parkeerstrook gereserveerd voor bezoekers van de Fortisbank. In het handschoenkastje lag geen parkeerkaart. Chinsky had die vermoedelijk op zak gehouden. De parkeerkaart van Keizer lag op het dashboard van de Escort. Terugrijden was riskant, maar hij kon evenmin doorrijden en aan de kassa betalen voor een verloren parkeerkaart. De kassier zou zich hem herinneren en zijn persoonsbeschrijving doorgeven. Of erger: Rawstorne en zijn mokkel hadden zich weten te bevrijden en hadden de politie gewaarschuwd. Die hadden een opsporingsbericht uitgezonden, weliswaar met baard, tenzij ze intussen van zijn gedaanteverwisseling op de hoogte waren. De kassier zou hem herkennen en alarm slaan. Shit en nog eens shit. Terugrijden dan maar. Voor hij wegreed opende hij de asbak. Daarin lag de parkeerkaart, samen met een bankbiljet van tien euro.
Hij nam de kaart en het geld mee naar de betaalautomaat in het trappenhuis. Een paar minuten later verliet hij ongezien de parking, luttele seconden voor de politie zowel de inrit aan de Franklin Rooseveltplaats als de uitrit aan de Van Ertbornstraat met combi's afsloot.
Iemand had de dode lichamen gevonden en de politie gewaarschuwd. Als hij was teruggereden voor de parkeerkaart zou hij in de val zijn gelopen.
Geluk?
Helemaal niet, vond Jacobs. Hij beschouwde dit als een normale compensatie voor de tientallen keren dat het geluk hem in de steek had gelaten.
Toen hij even later de wegwijzer zag die hem de richting wees naar Nederland en bijgevolg naar Schiphol, glimlachte hij voldaan. Geen twijfel mogelijk. God was het nu echt beu alleen voor de rijken te zorgen. Voor het eerst stond hij ook aan zijn kant.