2

Sam Keizer had geluk. Aan de hoek van de Bouwmeesterstraat passeerde een lege taxi die haar wilde meenemen. Ze stapte in, vooraan, naast de bestuurder. ‘Hotel Carlton’, zei ze. ‘Quinten Matsijslei. Aan het Stadspark.’

Zodra de taxi wegreed kwam ze tot bezinning. De bedoeling was geweest zich naar vaders huis in de Vestingstraat te laten rijden, niet naar hotel Carlton waar Henry op haar wachtte. Wat bezielde haar toch? Na wat er vorige week in het Londense Royal Lancaster Hotel was gebeurd, zou je gedacht hebben dat de episode Henry Berneman voor altijd afgesloten was. In vertwijfeling sloot ze haar ogen. Ze had zichzelf in alles in de hand, maar het liep mis zodra het haar relatie met mannen betrof. De fout zou wel bij haar liggen. Dat was al zo geweest toen ze nog criminologische wetenschappen studeerde aan de Vrije Universiteit van Brussel. Al haar vriendinnen hadden al vaste verkering met toekomstige doctors in de rechten of informaticaspecialisten, terwijl voor haar de liefde beperkt bleef tot een paar vluchtige avontuurtjes. Na criminologie studeerde ze in Leiden boekhoudkundige expertises en forensisch onderzoek in strafzaken. Tijdens een postacademische bijeenkomst leerde ze Art Naiman kennen, een Amsterdamse jood die afgestudeerd was als politiearts. Hij had brede schouders en mooie slanke heupen en nodigde haar uit voor een ritje met zijn Honda Gold Wing. Ze klemde haar armen en benen om Art en genoot van de wind in haar haren en de warmte van zijn lichaam. Met honderd kilometer per uur raasden ze van Leiden naar Amsterdam en weer terug. Later zat ze naast hem op een terrasje en luisterde geboeid naar zijn enthousiaste beschrijvingen van de meer dan driehonderd kilo zware motor die hij speciaal had uitgerust om een wereldreis mee te maken voor hij zich, zoals hij het uitdrukte, in het keurslijf van vaste baan en huwelijk wilde persen. ‘Zin om mee te gaan?’ vroeg hij. Sam zei nee, maar ze had de hele nacht visioenen hoe ze zwervend door exotische oorden op zoek zouden gaan naar plekjes waar niemand ooit was geweest, hoe ze egaal gebruind door zon en wind zouden vrijen in het maanlicht, naakt onder de hemel, hun benen verstrengeld. De volgende ochtend belde ze hem wakker om te zeggen dat ze van gedachte was veranderd. Een heel jaar lang zwierven ze de wereld rond: Oost-Europa, Turkije, de Kaukasus, Oezbekistan, India, Thailand, Australië, Amerika en op de terugweg dwars door Afrika. Ze sliepen in een tentje, op een hooizolder of in een hut bij de Akha's, de primitiefste stam onder de bergbewoners in Thailand. De zon werkte inspirerend en hun grootste zorg was de volgende maaltijd. Als hun geld op was, werkten ze in hotels, restaurants of zelfbedieningswinkels en in afgelegen streken in Afrika verzorgde Art abcessen of kleine wonden in ruil voor benzine of voedsel. Ze waren onafscheidelijk en bezwoeren elkaar hun eeuwige liefde. Toen ze ten slotte thuiskwamen, trouwden ze. Dat was een grote vergissing. Art kon niet wennen aan de routine van vaste baan, vaste woonplaats en altijd dezelfde tv-programma's. Zelf had ze het er ook moeilijk mee. Art wilde niet dat ze ging werken en ze verveelde zich, wachtte iedere dag tot er iets nieuws zou gebeuren. De rol van huisvrouw lag haar niet. Om de tijd te doden, ging ze weer naar school. Ze maakte nieuwe vrienden waarmee Art niets te maken wilde hebben en ze groeiden steeds meer uit elkaar. Na een jaar wist ze één ding zeker: haar huwelijk was een mislukking. Op een avond na een uit de hand gelopen ruzie tijdens een vernissage zei ze dat ze hem wilde verlaten. ‘Ik denk niet dat ik nog van je hou, Art.’

Art had meer gedronken dan goed voor hem was. Hij ontstak in woede. ‘Dan staan we quitte. Ik hou ook niet meer van jou.’ Hij liep naar boven en kwam terug in zijn leren motorpak. ‘Neem mee wat je wilt’, snauwde hij bij het naar buiten gaan. ‘Alles, behalve de sleutel. Die kun je achterlaten.’

Om drie uur 's nachts werd ze door de politie uit haar bed gebeld. Art had zich met de Honda te pletter gereden tegen de betonnen pijler van een brug.

Ze voelde zich schuldig aan zijn dood. Ze had hem niet in die toestand mogen laten vertrekken. In de jaren die volgden, stond het schuldgevoel als een barrière tussen haar en iedere poging een duurzame relatie te beginnen. Dat bleef zo tot ze op een fundraising dinner in Londen Henry Berneman leerde kennen. Ze werkte toen al voor ABP, het Adviesbureau voor Beveiliging en Preventie in Amsterdam, een bureau dat zich gespecialiseerd had in de bestrijding van industriële spionage en andere vormen van witteboordencriminaliteit. Het was een baan met weinig vooruitzichten maar het werk beviel haar. Het was afwisselend en opwindend en hoewel er niet direct gevaar mee gemoeid was, voldeed het aan haar behoefte aan spanning en avontuur. Henry was beherend vennoot van Berneman & Partners, een internationaal juristenkantoor in New York. Hij was vijfenveertig, een meter achtenzeventig lang en sterk als een beer. Hij had diepe lachrimpels die zijn gezicht karakter verleenden en een zware baard die zijn mannelijkheid nog accentueerde. De volgende dag nam hij haar mee naar de Last Night of the Proms in de Royal Albert Hall, een muzikaal evenement dat ze al heel lang had willen bijwonen, maar waarvoor ze nooit kaartjes had kunnen bemachtigen. De uitbundige nostalgische sfeer die in de Albert Hall heerste, was voor haar als een loutering die ze onbewust toeschreef aan de invloed van Henry. Hoe dan ook, na afloop nam hij haar mee naar zijn kamer op de zevende verdieping van het Royal Lancaster Hotel, een suite met uitzicht op Kensington Gardens. Ze herinnerde zich hoe hij haar verlegen lachend bleef aankijken terwijl ze met de lift langzaam naar boven gleden. Een paar minuten later was hij niet meer verlegen geweest. Hij had haar uitgekleed, zijn handen gleden over haar lichaam, zachtjes zoekend, strelend. Sam huiverde bij de herinnering aan de achtenveertig uren durende hormonale obsessie die ze elkaar die eerste keer hadden bezorgd op de bank bij het raam met onder hen het weidse uitzicht over het park. Seksueel hoorden ze bij elkaar zoals een rivier hoort bij de zee. Maar ook geestelijk. Wat ze ook samen deden, het verveelde nooit. Ze vormden een perfect paar. Er was maar één probleem: Henry was getrouwd en had drie kinderen.

Maar dat was zijn probleem, niet het hare. Ze voelde er niet voor zich opnieuw te binden. Af en toe, als hij voor een belangrijke zaak in Londen, Parijs of Brussel moest zijn, regelden ze het zo dat ze een paar dagen konden samenzijn. Soms zagen ze elkaar twee keer op een maand, soms een half jaar niet. Vooral die langere perioden werden haar ten slotte te veel. Vier maanden geleden had ze er een eind aan gemaakt. Henry geloofde niet dat het haar ernst was. Af en toe belde hij haar op en probeerde een ontmoeting te regelen. Ook vorige week had hij haar nog gebeld, vanuit Londen. ‘Ik zit moederziel alleen in het Royal Lancaster en ik verlang naar jou’, had hij gezegd. Hij beschreef uitvoerig wat ze allemaal voor en met elkaar konden doen als ze gebruik wilde maken van het ticket dat hij voor haar op Schiphol had laten klaarleggen. Het klonk erg aanlokkelijk - als er iemand was die je door de telefoon in zijn bed kon praten dan was het Henry - maar ze hield zich sterk. ‘Liever niet, Henry. Trouwens, ik ben met een belangrijk onderzoek bezig en kan hier nu niet vandaan.’ Ze gaf een paar woorden uitleg over de affaire-Rozenburg, een aandelenzwendel tussen vennoten, en maakte een eind aan het gesprek voor ze toch nog door de knieën zou gaan.

De affaire-Rozenburg kwam de volgende dag op een vrij brutale manier tot een ontknoping. Daarbij kwamen een paar zaken aan het licht over haar werkgever, het ABP, die haar niet zinden. Buiten Henry had ze niemand bij wie ze haar hart erover kon uitstorten. Het ticket voor Londen was nog beschikbaar en ze besloot hem te verrassen. Met Mazzel, haar Russische blauwe kater, in een reismandje haalde ze nog net de eerste vlucht.

De taxichauffeur vloekte. ‘Moet je dat zien. Eén ongeval in de Kennedytunnel en de hele stad staat op stelten.’ Nu pas zag Sam dat de taxi amper een paar blokken was opgeschoten vanwege het verkeer. De bestuurder liet het zijraampje zakken en zette de radio aan. Ze luisterde naar de muziek en haar gedachten dwaalden weer af naar de scène van een week eerder in het Royal Lancaster Hotel in Londen.

Met Mazzel aan een riempje stapte ze naar binnen. In de kleine hal hing een geur van uitheemse tabak. Dat had haar moeten waarschuwen want Henry rookte geen sigaretten, slechts af en toe een sigaartje. Binnen speelde muziek van Chava Alberstein, zachte achtergrondmuziek die altijd speelde als hij met haar de liefde bedreef. Verwachtte hij haar?

Ze stak haar hoofd naar binnen en zei: ‘Kiekeboe.’

Het eerste ogenblik dacht ze dat ze door de grond zou zinken.

Henry lag op de voor haar heilige bank boven op een vrouw met lang zwart haar en oosterse trekken. Ze was zo geconcentreerd bezig dat ze Sams boe-uitroep niet eens had gehoord. Henry hoorde haar wel en hief het hoofd op. De handen van de vrouw trokken hem weer omlaag. ‘Niet ophouden, Henry. Het is zo lekker.’

Henry rolde van haar af en wilde van de bank stappen.

Sam wist niet meer wat ze allemaal tegen hem had gezegd. Ze was zo uit het veld geslagen dat ze onbewust Mazzels riempje losliet. Hij liep door de kamer en sprong op de bank. De vrouw veerde geschrokken op. ‘Waar komt dat beest vandaan?’ Pas nu kreeg ze Sam in de gaten. ‘Wie is die vrouw?’

Mazzel fixeerde zijn groene ogen op de vrouw en kromde zijn rug. De vrouw schreeuwde iets over een vies beest en stak afwerend een hand uit. Mazzel dacht misschien dat ze hem wilde strelen of wegduwen en hij had nogal eigenzinnige opvattingen over wie hem mocht aanraken. Met een bliksemsnelle uithaal trok hij een paar bloedige strepen over de rug van haar hand. De vrouw gilde en holde huilend naar de badkamer.

Henry was intussen opgestaan. Hij trok zijn broek aan, dansend van het ene been op het andere. Hij probeerde zich niet te verontschuldigen, integendeel, hij reageerde veeleer verongelijkt. ‘Je had me moeten bellen’, klaagde hij. ‘Dit is niet eerlijk.’

Ze pakte Mazzel van de bank, liep naar de deur en schold hem uit voor wellusteling en hoerenloper. Voor ze de deur achter zich dichtsloeg, verweet ze hem een bigamist te zijn.

Belachelijk hoe ze zich had aangesteld.

Henry was misschien wel een echtbreker, maar van het overspel dat hij pleegde, had ze zelf met volle teugen genoten.

Ze had hem niets te verwijten. Ze had er immers zelf een eind aan gemaakt.

Ze wierp een blik door het raam. De leien zaten nog altijd potdicht en de bestuurder probeerde nu langs een omweg bij het centrum te komen. Het ging nog altijd tergend langzaam maar dat kon haar niet schelen. Het gaf haar de gelegenheid haar gedachten te ordenen en zich voor te bereiden op de ophanden zijnde ontmoeting.

Na de vernederende scène in het hotel voelde ze er niets voor om naar Amsterdam terug te keren. De ontknoping van de affaire-Rozenburg had een wrange smaak nagelaten en ze wist niet zeker of ze nog wel voor het Amsterdamse detectivebureau wilde werken. Op London City, de nieuwe luchthaven aan de Docklands, ruilde ze haar retourticket voor Schiphol om voor een ticket van VLM naar Antwerpen. Antwerpen was haar geboortestad, ze was er opgegroeid, haar vader woonde er, hij was achtenzeventig en met een gevoel van tekortkoming besefte ze dat het bijna zes maanden geleden was dat ze nog thuis was geweest.

Abba woonde in de Vestingstraat boven de winkel voor met de hand gemaakte juwelen die hij er vroeger had geëxploiteerd. Het was een huis met een keurig gerestaureerde achttiende-eeuwse trapgevel in rode baksteen met twee kleine etalages en een winkeldeur in het midden. Ze bleef staan voor de deur en gluurde naar binnen. Haar vader zat met gebogen schouders aan zijn werkbank in het open atelier achter de winkel. Hoewel hij niet meer werkte, repareerde hij nog af en toe een waardevol sieraad of een familiejuweel voor vrienden. Met een schok drong het tot haar door dat zijn werkbank leeg was, dat hij gewoon maar wat naar zijn handen zat te staren. Het was een triestig beeld dat haar diep door de ziel sneed. Ze besefte dat terwijl zij in Amsterdam een avontuurlijk bestaan sleet en zich zorgen maakte om futiliteiten haar vader in alle eenzaamheid oud was geworden. Het werd hoog tijd dat ze zich wat meer om hem bekommerde.

Ze tikte op de ruit.

Abba was zo blij toen hij haar zag dat ze de tranen in de ogen kreeg. Ze installeerde zich in haar oude kamer en nam zich voor in Antwerpen te blijven tot ze hadden uitgemaakt hoe het verder moest. Het lag voor de hand dat ze haar ouder wordende vader niet langer alleen kon laten. Een tijd had het ernaar uitgezien dat hij een vaste relatie zou aanknopen met zijn bridgepartner Nechi Berger, een weduwe van een verzekeringsmakelaar, met wie hij af en toe een liefdadigheidsconcert bijwoonde en die hem probeerde te veroveren met kleine attenties en copieuze maaltijden. Maar abba kookte liever zelf en zelfs een lat-relatie was voor hem net een stap te ver. Sam had nog een twee jaar jongere broer maar die woonde al een paar jaar in Australië. Waar het dus op neerkwam was dat ze naar Antwerpen zou moeten verhuizen, want abba zou onder geen beding zijn huis willen verlaten. Tijdens het eten bracht ze het onderwerp ter sprake. Abba reageerde met een welomlijnd plan, waaruit bleek dat hij er zelf ook al over had nagedacht. Hij stelde voor dat ze in Antwerpen een eigen detectivebureau zou beginnen dat zijn klanten vooral zou zoeken in het diamantmilieu. De winkel beneden zou hij voor haar inrichten als kantoor. Zo zouden ze elkaar geregeld zien en als ze afwezig was zou hij de telefoon aannemen en de mensen te woord staan. Zelf zou ze wonen in een appartement in de omgeving zodat ze haar privacy niet hoefde op te geven.

Het idee sprak haar aan, maar ze wilde er een paar dagen over nadenken. Intussen doodde ze de tijd met een onderzoek naar een kunstroof van judaïca die de Israëlitische gemeente van Shomre Hadas waartoe abba behoorde in rep en roer had gezet. Een achterneef van moederszijde was in die kunstroof betrokken en abba wilde zijn naam gezuiverd zien.

Het leven in Antwerpen beviel haar vanaf de eerste dag. Ze voelde zich meteen weer thuis in de sfeer van verdraagzaamheid die heerste tussen de vele nationaliteiten in de diamantwijk. Het onderzoek naar de kunstroof naderde zijn ontknoping en de wrevel tegenover Henry verdween naar de achtergrond.

Het ontwenningsproces was bijna voltooid toen Henry daar zo'n halfuur geleden een eind aan maakte. Toen hij haar belde op de mobiele telefoon, bevond ze zich in de Hollandse synagoge aan de Bouwmeesterstraat waar de kunstroof had plaatsgevonden. ‘Ik ben in Antwerpen, Sammy’, zei hij. ‘Ik heb een suite gehuurd in het Carlton Hotel. Op de zevende verdieping met prachtig uitzicht over de vijver van het stadspark. Ik ben hier alleen en verlang naar jou.’

Alleen al het feit dat hij dezelfde woorden gebruikte als die waarmee hij haar een week eerder naar Londen had gelokt, deed haar opstuiven. ‘Hoe waag je het mij nog op te bellen’, vroeg ze gedempt, zodat de chabber van de synagoge haar niet zou horen. ‘Je naait alles wat los en vast zit. Waarom ga je niet naar de rosse buurt? In de Oude Manstraat en de Leguit vind je vast wel je gerief.’ Met die woorden had ze haar Nokia uitgeschakeld.

Desondanks zat ze nu in een taxi en was ze onderweg naar zijn hotel. Godallemachtig. Ze gedroeg zich als een krolse kat en ze ergerde zich aan zichzelf.

Ze stond op het punt de bestuurder opdracht te geven toch maar door te rijden naar de Vestingstraat toen die de auto aan de kant zette voor de ingang van het park tegenover het Onze-Lieve-Vrouwecollege, het vroegere jezuïetencollege. Hij zette de meter uit. Een eindje verder zat het verkeer weer muurvast. ‘U kunt de rest maar beter lopen’, zei hij. ‘Door het park is het maar een paar minuten. Maar wel op de hoofdwegen blijven.’ Ze stapte uit en betaalde. Best, dacht ze. Misschien is dit een vingerwijzing. Misschien zal ik pas gemoedsrust vinden nadat ik op een beschaafde manier afscheid van Henry heb genomen.

Ze bleef staan voor de ingang van het park. Het was dagenlang mooi weer geweest maar in de loop van de namiddag hadden zich donkere wolken boven de stad samengepakt. Daardoor heerste onder de bomen al een diepe schemering. Opeens gingen langs de wegen lantaarns branden zodat het park er meteen wat gastvrijer uitzag. Toch nam ze de nodige voorzorgen. Uit haar handtas haalde ze een klein zwart doosje en bevestigde dat aan haar gordelriem. In haar handtas had ze nog de zaklantaarn die ze bij haar bezoek aan de verduisterde synagoge had gebruikt, zodat de tas precies het juiste gewicht had om klappen mee uit te delen. Ze greep de schouderriem stevig vast en liep door in de richting van het als speelplein ingerichte centrale plein waar verschillende wegen samenkwamen. Op avonden als deze krioelde het vroeger in het Antwerpse stadspark van de wandelaars. Die hadden nu plaatsgemaakt voor een multicultureel allegaartje van hasjrokende jongeren in verspreide groepjes die haar bij het passeren argwanende blikken toewierpen. Plots werd het gezang van vogels overstemd door de harde dreun van rapnummers die uit meer dan één bron tegelijk leken te komen en toen ze het speelplein had bereikt, stond de lucht boven het park stijf van de bonkende muziek uit gettoblasters. Op het plein waren twee openluchtparty's tegelijk aan de gang. Aan de linkerkant zag ze een skatepark, de betonnen muurtjes van de piste bevolkt met tientallen uitgelaten jongelui in gettoplunje die zich schor schreeuwden op de muziek. Op de halfpipe voor skateboarders achter in de piste zorgde een master of ceremonies met zijn gettoblaster voor oorverdovende muziekgeschiedenis. In het midden van de piste dansten twee kaalgeschoren breakdancers in bloot bovenlijf op de hiphopdreun, tot het uiterste opgezweept door de rauwkelige hiphoptaal van de M.C.: The hippy hippy hippy hop and you don't stop. De twee dansers droegen afgeknipte wijde spijkerbroeken waarvan het kruis tot op hun knieën hing en hun lijven glommen van het zweet. De master of ceremonies van de andere party had zich met zijn gettoblaster geïnstalleerd op een van de speeltuigen aan de andere kant van het plein. Onder hem dansten twee meisjes, het ene blank, het andere de kleur van gebrande suiker, een paringsritueel op house, met pompende ellebogen en ver uitzwaaiende heupen. Ze droegen hun voorgewassen spijkerbroeken laag om de lendenen, hun stretchtopjes hoog om de borst en lieten uitdagend hele stukken van hun satijnen buikjes en navels zien. Hun wild waaierende haren glansden koperkleurig onder het licht van de lantaarns. Om hen heen vormde zich een kring van bierdrinkende, door ecstasy opgezweepte hiphoppers en crackduivels: Stop scratching and give me a motherfucking break.

Sam liep in een grote boog om hen heen.

In de verte zag ze door het jonge groen van de bomen het acht verdiepingen hoge hotel op de hoek van de Quinten Matsijslei en de Lange Kievitstraat. Om er te komen moest ze voorbij een groepje bandeloze jongelui die elkaar met bierblikjes bekogelden en joelend wedstrijden hielden in pissen om het hoogst en het verst. Ze sloeg een zijpad in dat min of meer de goede richting uitging. Op het eerste gezicht was het er rustig maar geritsel en onderdrukt gegiechel tussen de bosjes wezen erop dat dat slechts schijn was. Gebruikte condooms en weggeworpen spuiten waren de afgedankte attributen van de activiteiten die hier beoefend werden. Een paartje deed het ongegeneerd op een bank. De jongen staand, met zijn broek over zijn achterwerk, mechanisch stotend, geen donder gevend om zijn omgeving, het meisje op de rand van de bank, de benen gespreid, hooguit vijftien of zestien. Volstrekt onbewogen liet ze hem begaan en intussen volgde ze de passerende jonge vrouw met de ogen tot die voorbij was.

Sam was… wat? Geschokt? Verbaasd? Nee. In Amsterdam had ze dit eerder gezien. Voor een joodse vrouw had ze erg liberale opvattingen over seks en vrije liefde. Het kon natuurlijk ook betaalde liefde geweest zijn. Toch had ze het gevoel dat er sinds ze zelf zestien was op het morele vlak een onstuitbare verandering had plaatsgevonden. De wat minachtende onverschillige blik van het meisje was kenschetsend geweest. Zelfs al was ze een gelegenheidshoertje dat het deed om haar sneeuw te kunnen betalen. Was Sam wat zeden en moraal betreft achteropgeraakt? Ze geloofde het niet. Ze had geen eind gemaakt aan haar lat-relatie met Henry in een opwelling van deugdzaamheid of vanwege schuldgevoelens omdat hij getrouwd was. Ze hadden elkaar ook nooit beloften gedaan zodat ze in theorie vrij was, maar in de praktijk had ze zich gebonden gevoeld. Ze was geen two-timer. Zolang ze met Henry was, zou ze geen andere man leren kennen. Wilde ze daarom haar vrijheid terug? Of was het de biologische klok die tikte?

Twee lange tieners, zwarte jekkers, honkbalpetjes, laag voorhoofd, stoppelbaard, stopverfkleurige huid, versperden haar de weg, half door de knieën gezakt, de armen gespreid naar voren en wiegelend van de ene voet op de andere. ‘Je geld!’ schreeuwden ze. ‘Ton argent! Vite!’ Een van hen duwde Sam een kort, vlijmscherp mes onder de neus. ‘Gelijk geven! Vite! Je te coupe la gorge!

‘Oké. Rustig maar.’ Met de ene hand bracht ze haar handtas omhoog alsof ze die wilde overhandigen. Met de andere trok ze aan de lus waarmee het alarmtoestelletje aan haar gordel in werking kwam. Honderd twintig decibel aan snerpend, oorverdovend lawaai verscheurde de lucht.

‘Sale putain!’

In een flits bewoog het mes naar haar keel. Ze ving de stoot op met haar handtas, voelde het lemmet door het leer dringen, en met een vlugge, draaiende beweging wrong ze hem het mes uit de hand. Tegelijk draaide ze op de bal van haar linkervoet en schopte met haar rechter het andere boefje naar zijn kruis. Ze raakte hem in de buik. Hij deinsde achteruit. Ook de messenheld aarzelde, hij liet zich verder door de knieën zakken en stak een hand uit naar het mes op de grond. Sam zwaaide met de verzwaarde handtas als een kogelslingeraar op de Olympische Spelen en raakte hem aan de zijkant van zijn hoofd. Het was maar een afschamper maar hij kwam hard genoeg aan om hem tot andere gedachten te brengen. Hij krabbelde achteruit, schreeuwde een verwensing en ging ervandoor, op de hielen gevolgd door zijn trawant.

De hele tijd produceerde het alarmtoestelletje genoeg lawaai om alle duivels uit de hel te verjagen. Aan haar voeten vond ze de lus met de pin waarmee ze het alarm kon uitschakelen. Toen de sirene zweeg, merkte ze dat ook de hiphopdreun van de rapmuziek was opgehouden.

Ze wierp een vlugge blik om zich heen. Na het kabaal leek de stilte onnatuurlijk. Ze zag geen beweging meer. De sniffers en fuifnummers hadden zich opgelost in het niets. Een late merel waagde zich al aan een schuchter tierlantijntje. Sam haastte zich naar de uitgang van het park tegenover het Carlton Hotel.

Lichtjes hijgend bereikte ze de Quinten Matsijslei. Achter haar, in de richting van de hangbrug, kwamen de gettoblasters opnieuw tot leven, nu met de stevige bonkbeat van gabberhouse: Yaaaah! van D-Shape, de oerplaat van het genre.