3
De taxi stopte voor de ingang van het hotel. De rit van Brussels International naar Antwerpen had minder lang geduurd dan verwacht. Erasmus Jacobs rekende af en stapte uit. Met zijn koffer aan de hand liep hij door de draaideur en overschouwde de heisa. In de lobby liepen tientallen mannen kriskras door elkaar of verdrongen zich voor de balie. Alle rassen, godsdiensten en kleuren waren vertegenwoordigd. Dat kwam hem goed uit. De keuze van het hotel was het enige onderdeel van het plan waarover hij zich wat bezorgd maakte. Tijdens de voorbereiding van de operatie had hij in hotel Astoria gelogeerd, niet zo ver hiervandaan en het was zijn bedoeling geweest ver uit de buurt te blijven. Toen dan uiteindelijk de afspraak met Rawstorne totstandkwam, wilde die per se een kamer voor hem reserveren in het Carlton Hotel. Hij had wat tegengesputterd maar ten slotte had hij zich erbij neergelegd. Dat de wolkenkrabber waar pa zijn laatste gevecht had geleverd en het hotel van waaruit hij zijn vergeldingsactie zou voeren dezelfde naam hadden, vond hij niet erg. Integendeel. Het verhoogde de symbolische waarde van zijn actie.
Een man met gekruiste sleuteltjes op zijn revers stond de vertrekkende gasten te woord, geholpen door een vrouw die grotendeels schuilging achter twee grote Indiërs met tulband. Jacobs wachtte. Hij zette de fakebril op en om zich een houding te geven, bestudeerde hij een poster van het nieuwe diamantmuseum in het hartje van Antwerpen aan het Astridplein. Toen de receptionist eindelijk vrij was, stevende hij eropaf, zijn koffer aan de lus meeslepend. Net toen hij hem wilde aanspreken, draaide de man zich om en verdween in een kantoortje.
‘Kan ik u helpen?’
Hij keek op. Shit. De vrouw achter de receptiebalie was Frieda, een Noors type met blauwe ogen en springerig roodblond haar, blakend van lijfelijke vitaliteit. Hij sloeg onmiddellijk de ogen neer, een orthodoxe jood maakt niet onnodig oogcontact met vreemde vrouwen. Gelukkig herkende ze hem niet. Nog maar eens een bewijs dat zijn vermomming werkte. ‘Er is voor me gereserveerd’, mompelde hij.
‘Zeker, meneer. Onder welke naam?’
‘Shmuel Levitt. Levitt met twee t's.’ Hij legde zijn paspoort voor haar neer.
Frieda las de naam en raadpleegde een computerscherm. ‘O, ja. De reservering is gemaakt door meneer Rawstorne van Blue Ground of Antwerp.’ Ze schoof hem een formulier toe. ‘Wilt u dit even invullen? Naam en handtekening volstaan.’
Hij ondertekende met Levitt en legde zijn American Expresskaart boven op het formulier. Met een glimlach gaf ze de creditcard terug. ‘Niet nodig, meneer Levitt. De rekening wordt betaald door BGA.’
Ze ging aan het werk. Haar slanke vingers gleden soepel over het toetsenbord van haar computer. Ze stond rechtop, met licht gebogen hoofd en prevelde de gegevens die ze intikte zachtjes voor zich uit. Hij ging met zijn tong langs zijn lippen en staarde naar haar handen. Blauwgelakte nagels. De kleur van haar ogen. Ze droeg een uniformblouse met korte mouwen. Telkens als ze haar armen bewoog rook hij haar geur: eau de parfum, deodorant, okselzweet. Godsgloeiende. Als dat pokkewijf nog een centimeter dichterbij kwam, zou hij haar over de balie trekken en een beurt geven. Opeens besefte hij dat hij het lot uitdaagde door haar aan te staren. Hij sloeg zijn ogen neer. Met Frieda was hij er al eens ingetrapt, maar dat zou hem niet meer overkomen.
Het gebeurde in april toen hij naar Antwerpen was gekomen om er het terrein te verkennen. Hij verbleef toen in hotel Astoria in de Korte Herentalsestraat, een zusterhotel van hotel Carlton. Het Astoria beschikte over een goed uitgerust fitnesscenter dat toegankelijk was voor gasten en personeel van beide hotels en waar hij zijn dagelijkse portie opdrukoefeningen deed. Bij zijn tweede bezoek aan het center dansten een zestal wilde meiden met mooie ranke benen en lang warrig haar aan de andere kant van de zaal aerobics voor een wand van spiegels. Om hun aandacht te trekken, schakelde hij over naar tricepspulldowns aan de latmachine. Bij elke opwaartse en neergaande beweging leken de spieren van zijn bovenarmen, schouders en nek tot een ongelooflijke omvang te zwellen. Hij was vanaf zijn middel bloot en zijn lijf glom van het zweet. De meiden gluurden en giechelden, ze geilden op zoveel vertoon van mannelijke kracht. Na een poos hield hij ermee op. Hij verhief zich in zijn volle lengte en trok nonchalant zijn boxerbroekje omhoog.
Turn-squat let's go!
Nu was het de beurt aan de meiden om te laten zien tot wat ze in staat waren. Rapmuziek, knoerthard. ‘Left, turn!’ Klap! ‘Right, turn!’ Klap! Springen, draaien, uitvallen. Hij keek gefascineerd toe. Zes jonge, wilde meiden in leggings en aerobicpakjes met smalle heupen, volle dijen en volmaakte kontjes, de bilspleet gekliefd door de bodystring, turn-squattend tot de zweetdruppels alle kanten uitvlogen. Een roodblonde meid die door de anderen Frieda genoemd werd, leidde de dans. Hoe ze ook met het lichaam tekeerging, draaide of sprong, ze slaagde erin haar ogen op hem gericht te houden, uitdagend, schaamteloos. Een niet mis te verstane uitnodiging die hij niet kon afslaan. Bij het verlaten van het fitnesscentrum wachtte hij haar op. Het was pikdonker. De Korte Herentalsestraat lag er uitgestorven bij. Hij stelde voor ergens iets te drinken. Eerst leek ze op zijn voorstel te zullen ingaan, maar toen hij haar tegen de muur drukte en naar haar borsten tastte, duwde ze hem van zich af. ‘Hou je handen thuis, viezerd’, snauwde ze. Hij probeerde opnieuw. Ze gaf hem een klap in het gezicht en ging op de loop. Hij liet haar gaan. Thuis, in Johannesburg, zou ze er niet zo goedkoop zijn afgekomen.
‘Here you are, sir. Op de zesde verdieping. Suite six o three.’ Frieda schoof zijn paspoort over de balie samen met een sleutelkaart. Ze glimlachte beroepsmatig, zonder spoor van herkenning. Hij schraapte zijn keel. ‘Hebt u geen post voor mij? Iemand zou een pakje voor mij afgeven. Op naam van Levitt.’
‘Een ogenblik. Ik zal kijken.’
Frieda verdween in het kantoortje. Even later kwam ze terug met een envelop van wit velijnpapier met zijn naam erop.
‘Dit zal het zijn, sir. Kan ik nog iets voor u doen? Zal ik de bagagist roepen?’
‘Nee, niet nodig.’ Jacobs propte zijn paspoort, creditcard en de envelop in zijn jaszak en droeg zijn koffer naar de lift aan de andere kant van de lobby.
Suite 603 was een tweekamersuite met uitzicht over het park en met in de ene kamer een paar zitbanken, een werkhoek en een klein keukentje en in de andere kamer een bed zo groot als een tennisbaan. Hij gooide zijn koffer op het bed en scheurde de envelop open. Daarin zat een elektronische contactsleutel met ingebouwd zendertje voor centrale deursluiting. Er zat een wit kartonnen kaartje bij waarop geschreven stond: ‘Voyager, minivan, kentekennummer VAR 272, Vestingstraat, huisnummer 20. Benodigde accessoires in reiskoffer tussen tweede en derde bank’.
Hij inspecteerde de minibar. Tussen het mineraalwater, het bier, de champagne en de wijn vond hij miniatuurflesjes met cognac, whisky en wodka. Hij schroefde een flesje wodka open en dronk het leeg. Het lege flesje zette hij achteraan in de koelkast, zodat niet direct in het oog zou springen dat de orthodoxe jood van 603 de bar plunderde. Om zijn verlangen naar een sigaret de kop in te drukken dronk hij een tweede. De wodka werkte als een aperitief: hij kreeg honger. Liefst zou hij naar het restaurant gaan en een stevige biefstuk bestellen, met bergen roomijs als nagerecht; maar dat kon niet, hij moest kosjer eten. Om de hoek in de Lange Kievitstraat was er Hoffy's Restaurant, gerund door de drie broers Hoffman, dat werd aangeprezen als joodse keuken van zeldzaam niveau. Als hij een kleine omweg maakte, kon hij meteen even langs de Voyager lopen en nagaan of alles was zoals afgesproken. Hij pakte zijn zaktelefoon en controleerde de batterij. Die moest nodig opgeladen worden, maar zo te zien zou hij het nog wel een paar uurtjes volhouden. Hij stak het toestel op zak en verliet de kamer.
Vanaf nu werd het menens.
Jacobs legde de weg te voet af, kuierend met de handen op de rug en lichtjes fronsend, het toonbeeld van de vrome jood die nadenkt over de 613 plichten die dagelijks vervuld dienen te worden. Via de Lange Herentalsestraat en de Appelmansstraat bereikte hij de Vestingstraat, een smalle straat van eenrichtingsverkeer en gereglementeerd parkeren. Zodra hij de hoek omsloeg, zag hij de Voyager staan op de afgesproken plaats, vlak voor het huisnummer 20, waar Barucci, een groothandelaar in juwelen en diamant, gevestigd was.
Twee huizen daarvoor bleef hij staan voor de etalage van een edelsmid en verkende de omgeving. De Diacem Building met huisnummer 53 bevond zich honderd meter verder aan de overkant van de straat. Shit. De afspraak was dat ze een gesloten stationcar of kleine bestelwagen vlakbij het doel zouden parkeren, geen honderd meter ervandaan. Die honderd meter konden hem weleens fataal worden. Hij liep verder, nu met de korte vastberaden passen van iemand die een afspraak moet nakomen, en telde zijn stappen. Tussen de geparkeerde Voyager en de Diacem Building maakte de Vestingstraat een flauwe bocht. Hij keek om. Door de vele geparkeerde auto's was de Voyager van hieruit niet meer te zien. Het leek hem zo goed als zeker dat hij ook vanuit de ramen van Blue Ground of Antwerp niet gezien kon worden. Dat stelde hem wat gerust. Honderd tien stappen van de auto tot aan het doel, plus tien om de straat over te steken. De Diacem Building lag tegenover de Rijfstraat, en bevond zich dus nog net buiten de verkeersvrije veiligheidszone van Rijfstraat, Hoveniersstraat en Schupstraat. De toegang tot die drie aaneensluitende straten was aan het begin en het eind afgesloten met palen die in de grond konden zinken om zo nodig doorgang te verlenen aan politie of brandweer. De verkeersvrije zone achter de verdwijnpalen was een van de best beveiligde handelscentra ter wereld, zelfs een vlieg kon er niet landen zonder gefilmd en geregistreerd te worden. Overal hingen camera's: op straat, in de beurzen en in de gebouwen, op de parkeerterreinen, in de gangen, de trappen en de liften, boven de deuren van de kantoren en in de gemeenschappelijke lokalen. Zonder pasje kwam je nergens in. Dag en nacht patrouillerende agenten van de Speciale Interventie Eenheid en honderden veiligheidsagenten van drie grote privé-bewakingsfirma's in uniform of in burger hielden de boel in de gaten. Dat was ook nodig. De fortuinen aan diamant en edelstenen die hier op straat of elders in portefeuilles en aktetassen werden rondgedragen, tartten elke verbeelding. Veiligheid vergt controle. Controle beperkt de bewegingsvrijheid. De Diacem Building lag nog net buiten de beveiligde zone. Het gebouw was gemakkelijker te bereiken, met minder poespas, een taxi kon een klant voor de deur afzetten. Dat had een boel voordelen. Of het ook nadelen had zou de toekomst uitwijzen.
Jacobs keerde op zijn stappen terug. Hij wist dat Rawstorne die dag niet op kantoor was, maar je wist maar nooit. Als hij hem nu tegen het lijf liep en Rawstorne zou hem als Shmuel Levitt herkennen dan zou dat zijn zorgvuldige planning helemaal in de war schoppen.
Op het eerste gezicht voldeed de Voyager aan de vereisten: een donkerblauwe minivan met getinte voorruit en met alle andere ruiten donker en ondoorzichtig zodat je niet naar binnen kon kijken. Hij wierp een vlugge blik om zich heen. De weinige voetgangers waren in gedachten verzonken zakenlui die niet eens zouden opkijken als vlak naast hun oor het diefstalalarm van een auto begon te loeien. Ook voor de bestuurders van de passerende auto's hoefde hij niet te vrezen. Die hadden alleen oog voor een lege parkeerplaats die ze in geen mijl in de omtrek zouden vinden. Hij bereikte de Voyager met de contactsleutel in gereedheid in zijn hand. Klik. Zijdeur openschuiven. Naar binnen glippen. Deur dichtdoen. Dat ging vlug. Hij boog naar voren en stak de contactsleutel in het slot. Alle meters en verklikkerlampjes kwamen in actie. Het dashboard leek meer op een kerstboom dan op het instrumentenbord van een auto. De benzinetank stond op vol. Automatische versnellingsbak. Ook daar zou hij geen problemen mee hebben. Hij zette het contact uit en begaf zich naar achteren. De reiskoffer lag achter de bank, weggestopt onder een zwarte plaid. Hij opende de koffer en inspecteerde de inhoud. Alles voor een succesvolle aftocht was aanwezig. Het duurde even voor tot hem doordrong dat het belangrijkste ontbrak.
Het pistool!
Jacobs doorzocht iedere denkbare bergplaats in de auto. Hij ging de straat op en zocht onder de motorkap, hoewel dat zelfs voor een stommeling als Elie Chinsky de laatste plaats zou zijn om een wapen en de bijbehorende munitie te verbergen. Hij gooide de motorkap dicht en stapte weer in de auto, voor een passerende chassied het in het hoofd zou halen hem hulp te komen bieden.
Hij zat op de achterbank en staarde voor zich uit. Zonder pistool viel het hele plan in duigen. Hij had Chinsky ook om een mes gevraagd. Dat zou hij eventueel kunnen kopen, maar hij zag zichzelf niet in deze vermomming een wapenhandel binnenstappen om zich een uit titanium en thujahout vervaardigd Bökermes aan te schaffen. Als het messen betrof was hij erg kieskeurig.
Shit.
Wat nu? Chinsky opbellen? De afspraak was dat hij onder geen beding Chinsky of zijn Zuid-Afrikaanse partner George Christofer zou opbellen. Dat was het eerste dat de politie zou doen, uitzoeken met wie hij had getelefoneerd. Als ze eenmaal het spoor Chinsky of Christofer gevonden hadden, zou het niet lang duren voor ze hem ook te pakken hadden. Soms betreurde hij het dat hij met Christofer in zee was gegaan, maar een operatie als deze kostte bergen geld en hij zat aan de grond toen het plan vastere vorm begon aan te nemen.
Hij zette zijn hoed af en legde die naast zich neer. Hij was op het idee gekomen terwijl hij in de centrale gevangenis van Pretoria een straf van drie jaar uitzat wegens het vliegen over verboden zones en het indienen van een vervalst vluchtplan. Verdomde pech had hij gehad. Tijdens een vlucht van Kigali naar Johannesburg met een lading colombo-tantaliet, of coltan, het zeldzame mineraal nodig voor de productie van gsm's en computerchips, had hij buiten medeweten van zijn baas Christofer Entreprise een ommetje gemaakt over Angola en een rebellenleider opgepikt die een partij bloeddiamant bij zich had. Ze waren ternauwernood de grens van Namibië gepasseerd toen het vliegtuigje door soldaten van het regeringsleger onder vuur werd genomen en een noodlanding moest maken. Hij had daarbij een gecompliceerde beenbreuk opgelopen en de rebellenleider die naast hem zat en ongedeerd bleef, had hem aan zijn lot overgelaten en zich met de diamanten uit de voeten gemaakt. Klotevent! Hij had zich nog uit het wrak gesleept, maar ver was hij niet gekomen voor de smerissen hem te pakken hadden. Klotepech! Ze verdachten hem natuurlijk van diamantsmokkel, maar dat konden ze niet bewijzen en dus gooiden ze hem het hele wetboek van de luchtvaartreglementen naar zijn kop. Klotejustitie! Als het gelukt was zou hij in één keer genoeg verdiend hebben om al de gieren aan wie hij geld schuldig was van zich af te schudden.
In de gevangenis had hij aanvankelijk zijn baard laten staan uit protest omdat hij het er niet mee eens was dat ze hem bij zijn opsluiting als jood hadden geregistreerd hoewel hij sinds hij door zijn orthodoxe pleegvader naar de Diamond Training School was gestuurd geen synagoge meer van de binnenkant had gezien. Als ze hem als jood registreerden dan moest hij er ook maar als jood uitzien. Maar zodra de baard wat lengte kreeg en hij zijn gezicht in de spiegel zag, viel het hem op dat hij nu helemaal het evenbeeld was van Shmuel Levitt, een joodse diamanthandelaar uit Kaapstad, die hij kende als klant van Christofer Enterprise, het bedrijf waarvoor hij als piloot werkte. De gelijkenis was hem al eerder opgevallen maar de baard maakte het beeld compleet. Met een paar kleine aanpassingen zou hij voor zijn eeneiige tweelingbroer of voor Levitt zelf kunnen doorgaan.
In de maanden die volgden, broedde hij op een plan om die gelijkenis in geld om te zetten. Zijn baas, Christofer, die oorspronkelijk Christofou heette en door iedereen ‘de Griek’ werd genoemd, runde in Johannesburg een bedrijf dat zich gespecialiseerd had in transport en bewaking van diamant. Levitt was diamanthandelaar en eigenaar van een diamantmijn in Namibië en hij verzond via Christofer de volledige productie van zijn diamantmijn naar Antwerpen om daar door bemiddeling van Blue Ground of Antwerp op de Outside Market verkocht te worden. Met de opbrengst kocht hij in Antwerpen via dezelfde makelaar ruwe en geslepen diamant die hij doorverkocht aan juweliers in Afrika en Amerika. Meestal liet Levitt zijn tegoed bij de Antwerpse makelaar oplopen tot het bedrag belangrijk genoeg was om een of twee keer per jaar een belangrijke aankoop te verrichten. Zo kon hij betere condities afdwingen en bespaarde hij op verzendings- en verzekeringskosten. Het merkwaardige was dat Levitt zelf nooit naar Antwerpen reisde om de diamanten te selecteren en over de voorwaarden te onderhandelen. Hij was ooit in een spectaculaire noodlanding betrokken geweest en voor geen geld ter wereld wilde hij nog een voet in een vliegtuig zetten. Die vliegangst leverde Jacobs het perfecte alibi om zich de uitzonderlijke gelijkenis ten nutte te maken.
Zoetjesaan begon zich in zijn brein een plan te vormen dat naar zijn mening alle kans op slagen had. Omdat hij een van de weinige gevangenen was die met een computer overweg kon, was hij tewerkgesteld in de gevangenisbibliotheek. Zo had hij gelegenheid om via internet informatie te verzamelen, zowel over de uiterst strenge Diamond Act in Zuid-Afrika als over de zeden en gewoonten van de diamanthandel in Antwerpen en de door de High Council of Diamonds of Antwerp getroffen veiligheidsmaatregelen.
Voorzover er nog twijfel was dat hij zijn plan zou uitvoeren, werd die in één klap weggenomen toen hij op een dag de website bezocht van Blue Ground of Antwerp. Tot zijn verbazing las hij dat de directeur van het makelaarskantoor David Rawstorne heette en dat hij er prat op ging een afstammeling te zijn van Fleetwood Rawstorne, de man die als eerste een diamant van waarde in Zuid-Afrika had gevonden en de ontdekker was van de beroemdste diamantmijn aller tijden: The Big Hole. Voor Jacobs was het alsof God het eindelijk beu was geworden alleen cadeaus te geven aan de rijken. Dit was een teken van hogerhand. Hij zou de roof van de eeuw plegen en de schande uitwissen die zijn familie was aangedaan. Twee vliegen in één klap.
Het probleem was dat hij aan de grond zat. Welbeschouwd zat hij al zijn hele leven in geldnood. Hij gaf altijd te veel geld uit, stopte het ene gat met het andere. Om het plan te realiseren had hij valse paspoorten nodig. Hij moest zich dure vliegtuigtickets aanschaffen, reis- en hotelkosten betalen en wapens kopen. Hij had een geldschieter nodig.
Vanuit de gevangenis nam hij contact op met Christofer en ontvouwde zijn plan. Er bestond geen gevaar dat die met het idee aan de haal zou gaan, want alles draaide om de gelijkenis met Levitt. Christofer ketste aanvankelijk het voorstel af. Hoewel de verzekering de schade aan het toestel volledig had betaald en hij zelf buiten schot was gebleven, was hij nog altijd woedend omdat Jacobs het vliegtuig van het bedrijf had gebruikt om wat bij te verdienen. Hij vergat daarbij dat Jacobs zijn mond had gehouden over de verzegelde pakjes die hij op geregelde tijdstippen voor zijn rekening van Angola of Sierra Leone naar Möwe Bay had overgevlogen.
Twee weken later kwam Christofer op zijn beslissing terug. Opeens was hij bereid het project te financieren. Meer nog: hij zou ervoor zorgen dat Jacobs vrijkwam nadat hij eenderde van zijn straf had uitgezeten.
Het kostte hem wel de helft van de opbrengst. Anderzijds engageerde Christofer zich de geroofde diamanten aan de man te brengen en te zorgen voor een handlanger in Antwerpen die hem logistieke diensten zou leveren. Die handlanger was Chinsky, een Georgische maffioso die vanuit zijn kantoor boven een winkel in namaakartikelen aan het Falconplein de handel in nepjuwelen onder de zogenaamde Arcaden van het Centraal Station in Antwerpen orkestreerde. Jacobs kende Chinsky oppervlakkig. Hij had hem al een paar keer ontmoet als Chinsky in Johannesburg Christofer kwam opzoeken om een of andere louche zaak te bespreken. Hij mocht hem niet. De Georgiër had hem vanaf het eerste ogenblik een onbetrouwbare indruk gegeven. Hij had het er met Christofer over gehad maar die had zijn bezwaren weggelachen. Nu zag het ernaar uit dat hij gelijk kreeg.
Jacobs realiseerde zich dat hij klem zat. Hij kon natuurlijk in een taxi springen en zich naar het Falconplein laten rijden, maar in deze vermomming zou dat het effect sorteren van een minjan in een varkensmesterij. Nee. Chinsky opbellen was het enige wat hij kon doen, hem aan zijn verstand brengen dat als hij niet als de weerlicht voor het beloofde pistool zou zorgen, de wereld te klein zou zijn om zich te verbergen.
Hij klapte zijn mobiele telefoon open. Terwijl hij het nummer van Chinsky nog in de geheugenbank aan het zoeken was, begon die vanzelf te piepen. Bijna liet hij het toestel uit zijn handen vallen. Hij drukte hem tegen zijn oor, zei ‘ja’ en luisterde. Chinsky zei: ‘Om negen uur vanavond. Voor de parkeergarage van je hotel.’
‘En het, eh… muziekinstrument?’ vroeg Jacobs.
‘Dat komt voor mekaar.’ De verbinding werd verbroken. Het gesprek had twintig seconden in beslag genomen.
De lucht in de auto was om te snijden. Met een zakdoek veegde hij het zweet van zijn voorhoofd en zette zijn hoed op. Hij wachtte tot er geen voorbijgangers waren en verliet de Voyager. Terug in het hotel liet hij zich op het bed vallen en probeerde wat te slapen.
Een kwartier later liep hij te ijsberen door de suite. In gedachten verzon hij nieuwe en ongemeen gruwelijke foltermethoden die hij op Chinsky zou uitproberen voor het geval die hem het beloofde wapen niet tijdig zou afleveren. Om tot bedaren te komen, dronk hij nog een whisky en een cognac uit de minibar. Wat hij nodig had was kalmte, beheersing. Schelden of met Chinsky op de vuist gaan zou hem geen stap vooruit helpen.
Om vijf voor negen stelde hij zich onopvallend op bij de ingang van de parkeergarage. Hij wilde de eerste zijn. Aan de overkant in het park brandden de lantaarns al. Er was daar weer zo'n openluchtparty aan de gang. Flarden van rock, rap of beat drongen tot hem door. Hij had geen flauw benul wat het voor genre was, maar muziek kon je het in geen geval noemen. Hij snoof. Overal was het hetzelfde. De jeugd van tegenwoordig kon geen maat meer houden. Werken of studeren hoorde er niet meer bij. Fuiven, ja, dat wel. Zich lam zuipen, snuiven, herrie schoppen, rotzooi op straat gooien, tegen de gevels pissen en monumenten bekladden met hun spuitbussen. En oudjes overvallen. Om daarna met hun dure Suzuki 2000 of hun Golf GTI, gestolen of gekregen van een hardwerkende papa, weg te scheuren. Als ze gepakt werden, waren ze alweer de straat op nog voor het proces-verbaal helemaal uitgetikt was. Nou ja, ze mochten wat hem betreft rocken en neuken tot ze er een punthoofd van kregen, voor beatniks en crackduivels was geen plaats waar hij naartoe ging als deze zaak achter de rug was.
Jacobs keek op zijn horloge. Tien over negen. Geen Chinsky. Hij pijnigde zijn hersens. Had hij de plaats van afspraak verkeerd verstaan? Het telefoongesprek had maar kort geduurd en het Engels van Chinsky was zoals de rest aan de kerel: klote. Hij vroeg zich af wat hij moest doen als de Georgiër niet zou opdagen? Levend villen, zou hij hem. Met een decoupeerzaag vingers en tenen afzagen, kootje voor kootje. Met een soldeerbout de wonden dichtschroeien om te voorkomen dat hij te snel zou doodbloeden. Daarna zou hij zijn tanden uit zijn mond breken met een…
Op de rijweg stopte een monovolume en bleef dubbel geparkeerd staan, met draaiende motor, de bestuurder een vage schim achter de vuile voorruit. Jacobs trok zich terug in de schaduw van het portaal. De bestuurder stapte uit en keek zoekend om zich heen. Hij liep voor de auto langs naar de garage. Met een gevoel van opluchting herkende Jacobs de Georgiër. Hij liep ernaartoe. Met iedere stap maakte de opluchting plaats voor een groeiende ergernis. ‘Je bent te laat’, snauwde hij toen ze elkaar bereikten. ‘Kun jij verdomme nooit eens je woord houden?’
Chinsky keek hem aan met kille, grijze ogen. Hij was minder groot, maar hoekig en vierkant in de schouders en duidelijk niet onder de indruk van Jacobs' gestalte. ‘Hou je gemak, Tsjop Tsjop.’
Jacobs voelde een vreselijke woede. Hij wist dat hij die bijnaam had, maar tot nu toe had niemand hem in zijn gezicht zo durven noemen. In de diamantwereld noemde men waardeloze diamant ‘uitschot’. In Namibië vertaalden de zwarte mijnwerkers dat als Tsjop Tsjop. Mannen die zich gemakkelijk om de tuin lieten leiden, werden ook weleens zo genoemd. Hij had de spotnaam gekregen nadat hij een keer voor eigen rekening bloeddiamant had gekocht die achteraf geen tiende van zijn prijs waard bleek te zijn. Hij was slachtoffer geweest van een verwisseltruc.
Hij balde een vuist, groot genoeg om die valse glimlach voor altijd van dat pokdalige gezicht weg te vegen, maar hij bedwong zich. Hij stak zijn hand uit en pakte Chinsky bij de schouder. Hij kneep. Hard. ‘Hoor eens, klootzak’, zei hij en bij ieder woord kneep hij harder. ‘We gaan samen een klus afwerken, maar zodra de buit binnen is, raad ik je aan me nooit meer zo te noemen. Begrepen?’
Chinsky pakte Jacobs' hand beet en rukte die van zijn schouder. ‘Hou je poten thuis.’
Jacobs had al spijt dat hij zich had laten gaan. Hij had de ander nodig. ‘Sorry, hoor.’ Zelfs in zijn eigen oren klonken de woorden meer als een vloek dan als een verontschuldiging. ‘Ik kreeg het op de zenuwen omdat het pistool er niet bij was. Heb je het nu bij je?’
Chinsky overhandigde hem een pakje in bruin papier. Door het papier heen voelde hij het wapen.
‘Een Smith & Wesson 9 mm. Double action. Twaalf patronen. Er zit een geluiddemper bij en een reinigingsset.’
‘Geen extra magazijn?’
‘Waarom? Wil je een bloedbad aanrichten?’
‘Je weet maar nooit.’
‘Hoor eens. De afspraak was dat er niet geschoten wordt. Hou je daaraan.’
‘En het mes?’
‘Dat zit erbij. Een Böker, zoals je had gevraagd.’
‘Oké. Waarom waren die dingen er niet meteen bij? Deze ontmoeting was dan niet nodig geweest.’
Chinsky haalde de schouders op. ‘We hadden gisteren een razzia van de politie. Gelukkig kregen we tijdig een tip zodat we de wapens konden verbergen.’
Jacobs stopte het pakje onder zijn overjas. ‘Nou ja. Tot kijk dan maar.’
‘Wacht. Er is nog iets. De beveiliging in het kantoor is veranderd.’
Jacobs keek ontsteld. ‘Hoezo?’
‘Ze hebben stalen deuren geplaatst met automatische sloten die je zelfs met een houwitser niet kunt forceren. De verzekeringsmaatschappij wilde het zo.’
Jacobs zag het belang er niet van in. ‘Ik hoef geen deur te forceren. Ze laten me erin. Ik word verwacht.’
‘Dat zal wel, slimmerd. Maar het is geen kwestie van naar binnen, maar van weer naar buiten te komen. Die deuren sluiten automatisch achter je en ze laten zich niet zomaar openen door op een knop te drukken.’
‘O nee? Hoe dan wel?’
‘Door een codenummer in te tikken dat iedere dag anders is.’
Jacobs' gezicht bleef onbewogen. ‘Ik wed dat Rawstorne me dat codenummer geeft als ik hem de loop van mijn pistool in de strot ram.’
‘Daar kun je niet op rekenen. Hij kan je een codenummer geven waarmee de deur wel opent, maar dat tegelijk een stil alarm uitzendt. Tegen de tijd dat je beneden bent, staat de politie je al op te wachten.’
Jacobs stond een ogenblik perplex. ‘Wat doen we nu?’
‘Niets. Alles gaat gewoon door. Ik ken het codenummer.’
‘O ja?’
‘Ja. Het nummer voor morgen is zevenduizend driehonderd eenenveertig. Prent het in je hoofd.’
‘Zeven, drie, vier, één’, herhaalde Jacobs stompzinnig.
‘Precies. En draai de laatste twee cijfers niet om want dan heb je meteen het stil alarm.’
Het leek Jacobs wat te veel van het goede. ‘Hoe kom je eraan?’ vroeg hij wantrouwig.
‘Dat zijn jouw zaken niet.’
‘Mijn zaken niet? Ik moet godverdomme mijn leven riskeren.’
‘Denk dan maar dat met geld alles te koop is. Veiligheidsprocedures en alarmcodes in de eerste plaats.’
Jacobs schudde het hoofd. ‘Het zaakje stinkt’, verklaarde hij. ‘Tenslotte zijn er maar een paar mensen die de codes kennen. De flikken zullen hem of haar vinden en de duimschroeven aandraaien. Als ze door de mand vallen, ben ik de klos.’
‘Niet ik, wij.’ Chinsky grijnsde vals. ‘Zie ik er zo dom uit dat iemand de kans zal krijgen me aan de galg te praten?’
Jacobs staarde Chinsky een ogenblik uitdrukkingsloos aan. Hij wist precies waar de Georgiër met dat valse lachje heen wilde. Zodra de operatie achter de rug was zou de man of vrouw die hem de codes had verkocht een extra premie incasseren. Maar dan wel een dwars door zijn hersenpan. Nou ja, ieder zijn zorg.
‘Het cijferbordje bevindt zich achter Rawstornes bureau’, zei Chinsky. ‘Er is er ook een achter het bureau van Rita Bleicher, Rawstornes assistente en ook wel zijn maîtresse. Ze is ook de vrouw die de apparatuur bedient voor het geval je een aantal diamanten op de vier C's wil controleren.’
De vier C's: Carat, Clarity, Colour en Cut. Gewicht, zuiverheid, kleur en maaksel. Jacobs snoof. ‘De vier C's kunnen me gestolen worden. Ik weet wat die partij waard is.’
Chinsky haalde de schouders op. ‘Wat je wilt. Succes ermee.’ Hij wilde weglopen maar Jacobs pakte hem bij de arm. ‘Hoe weet ik zeker dat je me de juiste code hebt gegeven?’
Chinsky keek naar de hand die op zijn arm lag. ‘Als het de verkeerde is, zul je dat wel merken.’
‘Hoe?’
‘Dan zit je vijf minuten later in de Begijnenstraat.’
Jacobs trok zijn hand terug. ‘De wat?
‘De Begijnenstraat. Daar is de centrale gevangenis van Antwerpen. De Antwerpenaren noemen het Hotel De Houten Lepel. Maar troost je. Tegenwoordig hebben ze daar liefdeskamers. Dat zijn speciaal ingerichte gevangenisstudio's met een bed-sofa, wc, douche, lakens en handdoeken. Als je je goed gedraagt, mag je daar één keer per maand twee uur lang een vrouw neuken.’ Met die woorden trok hij het rechterportier van de monovolume open en stapte in. Zonder een woord van afscheid reed hij weg.
Jacobs staarde de verdwijnende auto na. In zijn gedachten zag hij een keurig klein gaatje precies in het midden van het lage voorhoofd van de Georgische gangster.