12
Tsukuru keerde terug naar zijn flat in Tokyo op de avond van dezelfde dag dat hij de Rooie had ontmoet. Het was zeven uur. Hij leegde zijn koffertje, stopte de kleren die hij had gedragen in de wasmachine en nam een douche om het zweet weg te spoelen. Daarna toetste hij het nummer in van Sala’s mobieltje. Hij kreeg de voicemail, die zei dat ze onbereikbaar was, dus hij liet een boodschap achter dat hij net terug was uit Nagoya en vroeg of ze hem wilde bellen zodra het haar uitkwam.
Hij bleef tot elf uur op, maar de telefoon bleef zwijgen. Toen hij eindelijk van haar hoorde was het al de volgende dag, dinsdag. Het was net middagpauze, en hij zat in de kantine van zijn bedrijf te eten.
‘En? Is het een beetje gelukt in Nagoya?’ vroeg ze.
Hij stond op van tafel en liep de gang op, naar een plekje waar hij rustig kon praten. Daar deed hij in het kort verslag van de ontmoetingen die hij zondag en maandag in de Lexus-showroom en het kantoor van de Rooie had gehad en van de gesprekken die hij met zijn twee oude vrienden had gevoerd.
‘Ik ben blij dat ik met ze heb kunnen praten. Nu begint me langzaam maar zeker het een en ander duidelijk te worden,’ zei hij.
‘Gelukkig!’ zei Sala. ‘Dan is je reis niet voor niets geweest.’
‘Wat zou je ervan zeggen om ergens af te spreken? Dan kan ik je alles op m’n gemak uitleggen.’
‘Wacht even. Dan kijk ik in mijn agenda.’
Daar had ze ongeveer vijftien seconden voor nodig. In de tussentijd keek Tsukuru door het raam uit over de straten van Shinjuku. Er hing een dik pak wolken in de lucht; het leek elk ogenblik te kunnen gaan regenen.
‘Overmorgen heb ik de hele avond vrij,’ zei Sala. ‘Jij ook?’
‘Overmorgen? Dat komt mij ook goed uit. Laten we ergens gaan eten,’ zei Tsukuru. Daar hoefde hij zijn agenda niet voor te raadplegen. Hij had bijna elke avond vrij.
Ze spraken af waar ze elkaar zouden ontmoeten en beëindigden het gesprek. Toen Tsukuru de UIT-toets van zijn mobieltje indrukte, merkte hij een vreemd gevoel in zijn borst op, net of een hapje eten ergens onverteerd in zijn slokdarm was blijven steken. Dat gevoel had hij vóór zijn gesprek met Sala niet gehad. Absoluut niet. Maar wat het te betekenen had – óf het iets te betekenen had –, dat kon hij niet goed beoordelen.
Hij probeerde zijn gesprek met Sala zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. De inhoud, de indruk die haar stem had gewekt, de pauzes tussen haar woorden... Hij kon niets ongewoons vinden. Hij stak zijn mobieltje dus weer in zijn zak en liep terug naar de tafel om de rest van zijn lunch te eten. Maar hij had geen trek meer.
==
*
==
Die middag en de hele volgende dag moest Tsukuru er samen met een nieuw personeelslid als zijn enige assistent op uit om een kijkje te nemen in een aantal stations waar nieuwe liften moesten worden geïnstalleerd. Eerst was het nodig om erachter te komen of de bouwtekeningen van de stations die op het hoofdkantoor lagen echt overeenkwamen met de situatie ter plekke, en dat was een klusje voor de assistent, want die kon mooi helpen bij het nameten. Er bleken onverwacht veel kleine missers en soms zelfs aperte fouten in de bouwtekeningen te zitten. Daarvoor konden allerlei redenen worden aangevoerd, maar hoofdzaak was dat er nieuwe bouwtekeningen werden gemaakt die tot in de kleinste details betrouwbaar waren voor er met de aanleg van de liften werd begonnen. Als er daarna grote verschillen tussen een bouwtekening en het gebouw zelf werden gevonden, was het te laat. Dan kreeg je een situatie vergelijkbaar met frontsoldaten die landen op een eiland met een stafkaart die krioelt van de fouten.
Als ze klaar waren met de opmetingen van een station, diende er te worden overlegd met de stationschef over de problemen die zich onvermijdelijk aandienen tijdens een verbouwing. Door het plaatsen van liften verandert een station van vorm, en een verandering van vorm betekent een verandering in de doorstroming van passagiers. Die verandering moet behendig door de herziene structuur worden opgevangen. Vanzelfsprekend staat de veiligheid van de passagiers voorop, maar tegelijkertijd moeten er ook paden worden opengehouden voor het stationspersoneel, zodat dat onbelemmerd zijn werk kan doen. De oplossingen voor al deze problemen moeten in het definitieve verbouwingsplan worden opgenomen, en de veranderingen die dat met zich meebrengt dienen weer in de bouwtekening te worden aangebracht.
Dat laatste was Tsukuru’s verantwoordelijkheid. Het was slopend werk, maar uiterst belangrijk, want er waren mensenlevens mee gemoeid. Tsukuru kweet zich uitstekend van zijn taak. Hij ontdekte feilloos waar de knelpunten lagen en maakte daar een checklist van, en die vinkte hij zorgvuldig af tot alle problemen de wereld uit waren. In dit soort werk kwamen zijn talenten ten volle tot bloei. Tegelijkertijd maakte hij van de gelegenheid gebruik om zijn nog onervaren assistent de kneepjes van het vak bij te brengen. Sakamoto (zo heette hij) was net afgestudeerd aan de Faculteit voor Wetenschap en Techniek van de Waseda Universiteit in Tokyo. Deze jonge vent met zijn langwerpige gezicht was ontstellend zwijgzaam en lachte nooit, maar hij was vlug van begrip en luisterde aandachtig als Tsukuru hem iets vertelde, en hij had ook bewezen goed met zijn meetinstrumenten overweg te kunnen. Tsukuru geloofde dat Sakamoto misschien wel te gebruiken was.
Hij had net een uur lang intensief overleg gepleegd met de chef van een station waar sneltreinen stopten over de renovaties die daar zouden plaatsvinden, en nu was het middagpauze. De stationschef had voor Tsukuru en Sakamoto een lunch besteld, en nadat ze die in zijn kantoor hadden opgegeten, dronken ze een kopje thee en praatten ze nog wat. De stationschef was een gezellige dikzak van middelbare leeftijd, die allerlei interessants over stations kon vertellen. Tsukuru luisterde altijd graag naar zulke verhalen als hij er voor zijn werk op uit moest. Uiteindelijk kwam het gesprek op gevonden voorwerpen – op het onvoorstelbaar grote aantal voorwerpen dat mensen in een trein achterlaten, en de vreemde, zelfs bizarre dingen die daar soms tussen zitten. Urnen met as, pruiken, kunstbenen, manuscripten van lange romans (‘Ooit eens aan zo’n ding begonnen, maar ik vond er niets aan’), een doos met een netjes opgevouwen overhemd dat vol bloedspetters bleek te zitten, een levende adder, een bundeltje van ongeveer veertig kleurenfoto’s van alleen maar het vrouwelijk geslachtsdeel, een prachtig groot tempelblok...
‘En soms zijn er dingen bij waarvan je echt niet weet wat je ermee aan moet,’ zei de stationschef. ‘Een collega vertelde me over een man die een weekendtas kwam aangeven met een dode foetus erin. Godzijdank is zoiets mij nog niet overkomen, maar op mijn vorige standplaats kreeg ik wel twee vingers in formaline op mijn dak!’
‘Dat lijkt me al bizar genoeg,’ zei Tsukuru.
‘Wat u zegt! Ze zaten in een heel mooi zakje; daarin stak een glazen potje, ongeveer zo groot als een mosterdpotje, met twee kleine vingertjes erin die ronddreven in een vloeistof. Ze zagen eruit als kindervingers die er bij de wortel waren afgesneden. Natuurlijk heb ik meteen de politie gebeld, want dit kon wel eens het resultaat van een misdrijf zijn. Nou, er verscheen meteen een agent, die de vingers meenam.’
De stationschef nam een slokje thee.
‘Ongeveer een week later kwam diezelfde agent weer terug om in mijn bijzijn het personeelslid dat de vingers in de wasruimte van de toiletten had gevonden nog eens te vragen hoe dat precies in zijn werk was gegaan. Volgens de agent waren de vingers in het potje helemaal niet van een kind afkomstig. Het laboratorium had er eens goed naar gekeken, en wat bleek? Het waren de vingers van een volwassene. Dat ze zo klein waren, kwam doordat het zesde vingers waren. Alweer volgens die agent komt het nogal eens voor dat kinderen met zes vingers worden geboren. De meeste ouders beschouwen zoiets als een misvorming en laten zulke vingers kort na de geboorte verwijderen. Maar er zijn mensen die hun zesde vinger houden tot ze volwassen zijn. “Mijn” vingers waren operatief verwijderde volwassen vingers die in formaline waren bewaard. De eigenaar was waarschijnlijk een man van tussen de vijfentwintig en vijfendertig, maar het viel niet te bepalen hoeveel tijd er was verstreken sinds de vingers waren verwijderd. En wat hem ertoe had gebracht om ze in de wasruimte van het station te vergeten of achter te laten – dat konden wij ons al evenmin voorstellen. In elk geval, er leek geen sprake van een misdrijf. De politie heeft die vingers toen gehouden. Niemand heeft bij ons ooit navraag gedaan naar vingers die hij vergeten had mee te nemen, dus misschien staat dat potje nog steeds ergens op een plank in het politiemagazijn.’
‘Wat een vreemd verhaal,’ zei Tsukuru. ‘Als je zulke vingers houdt tot je volwassen bent, waarom laat je ze er dan opeens af halen?’
‘Ja, het is allemaal erg raadselachtig. Maar ik vond het zo interessant dat ik het een en ander over zes vingers ben gaan lezen. Die afwijking heet “polydactylie”, en veel beroemde mensen zijn ermee geboren. In hoeverre de bronnen helemaal betrouwbaar zijn is onduidelijk, maar er zijn bewijzen dat Toyotomi Hideyoshi twee duimen had. Er zijn nog wel meer voorbeelden te noemen – bekende pianisten, bijvoorbeeld, of schrijvers, schilders, honkbalspelers. En in fictie heeft Hannibal Lecter in The Silence of the Lambs zes vingers. Zes vingers hebben is echt niet zo bijzonder. Het komt zo vaak voor dat het gen ervoor praktisch dominant mag worden genoemd. Er bestaat enig verschil tussen de rassen, maar blijkbaar wordt één op de vijfhonderd mensen ter wereld met zes vingers geboren. Alleen worden die vingers bij de meesten op verzoek van de ouders afgesneden, zoals ik daarnet al zei, vaak al voor de kinderen één jaar zijn, voor de vingers hun functie hebben kunnen vinden. Daarom komen we zulke mensen niet vaak tegen. Tot ik dat potje met vingers bij Gevonden Voorwerpen zag, had ik zelfs nog nooit van een zesde vinger gehoord!’
‘Toch vind ik het vreemd,’ zei Tsukuru. ‘Als het gen dominant is, waarom worden er dan niet meer mensen met zes vingers geboren?’
De stationschef hield zijn hoofd nadenkend schuin.
‘Tja, waarom niet? Zoiets moeilijks moet u míj niet vragen.’
Op dat moment deed Sakamoto, die samen met hen had gegeten, zijn mond open – zo moeizaam alsof er een zwaar rotsblok voor een grotopening werd weggerold.
‘Zou u het heel onbescheiden vinden als ik me in het gesprek meng?’
‘Nee hoor,’ zei Tsukuru verbluft. Sakamoto was helemaal niet het soort jongeman dat ongevraagd zijn eigen mening geeft. ‘Zeg maar wat je op je hart hebt.’
‘Ik denk dat veel mensen zich laten misleiden door het woord “dominant”,’ zei Sakamoto. ‘Het feit dat een gen dominant is wil echt niet zeggen dat het zich over de hele wereld zal verspreiden. Er zijn heel wat zeldzame ziektes waarvan de genen dominant zijn, maar dat wil niet zeggen dat ze daarom ook wijdverspreid raken. Meestal beperken ze zich gelukkig tot een handvol patiënten en blijven ze zeldzaam. Dat komt doordat een dominant gen niet meer is dan één factor van de vele die de aanleg van een mens bepalen. Er zijn nog andere, zoals survival of the fittest en natuurlijke selectie. Het is maar een persoonlijke mening, maar ik vermoed dat zes vingers gewoon te veel zijn voor een mens. Ik denk dat vijf vingers – en als het nodig is tien – het meest efficiënte aantal is om werkzaamheden te verrichten. Vandaar dat mensen met zes vingers vandaag de dag sterk in de minderheid zijn, ook al wordt het gen misschien dominant overgeërfd. Met andere woorden, zouden de wetten van de natuurlijke selectie niet zwaarder wegen dan dominante genen?’
Na dit alles er in één adem te hebben uitgebracht, hulde Sakamoto zich weer in stilzwijgen.
‘Op zo’n manier!’ zei Tsukuru. ‘Misschien heeft dat er ook iets mee te maken dat de mensen over bijna de hele wereld nu wel zo’n beetje van het twaalftallig stelsel zijn overgestapt op het tientallig.’
‘Nu u het zegt: dat kon wel eens een reactie zijn op het aantal vingers – zes of vijf,’ zei Sakamoto.
‘Maar hoe weet jij zulke dingen allemaal?’ vroeg Tsukuru.
‘Ik heb op de universiteit een college erfelijkheidsleer gevolgd en ik ben er ook persoonlijk in geïnteresseerd,’ zei Sakamoto, die een kop als vuur had gekregen.
De stationschef lachte vrolijk.
‘Zo zie je maar weer hoe colleges in de erfelijkheidsleer van pas kunnen komen, ook als je voor een spoorwegmaatschappij gaat werken. Wat je leert is nooit weg!’
‘Maar volgens mij,’ zei Tsukuru tegen hem, ‘zou een pianist zo’n zesde vinger best kunnen gebruiken.’
‘Daar verkijkt u zich toch op,’ zei de stationschef. ‘Volgens pianisten die een zesde vinger hebben, zit zo’n ding alleen maar in de weg. Nee, misschien heeft meneer Sakamoto wel gelijk in wat hij daarnet zei en is het moeilijk voor mensen om van een zesde vinger op dezelfde manier gebruik te maken als van de andere vijf. Vijf vingers is precies goed.’
‘Wat voor voordelen zou een zesde vinger kunnen hebben?’ vroeg Tsukuru zich af.
‘Dat heb ik eens nagekeken,’ zei de stationschef. ‘In de Middeleeuwen werden in Europa mensen met zes vingers verbrand als tovenaars en heksen. En tijdens de kruistochten hebben ze in een bepaald land iedereen met zes vingers omgebracht – al kan ik voor de waarheid van dat verhaal niet instaan. Ik heb ook gehoord dat op Borneo kinderen die met zes vingers worden geboren automatisch magiër moeten worden. Dat kun je nauwelijks een voordeel noemen.’
‘Magiër?’ zei Tsukuru.
‘Ja, maar dat is alleen op Borneo.’
Toen was de middagpauze afgelopen en daarmee ook het gesprek. Tsukuru bedankte de stationschef voor de lunch en stond op om samen met Sakamoto terug te gaan naar het hoofdkantoor.
Terwijl hij daar de nodige veranderingen zat aan te brengen in de bouwtekening, moest hij opeens terugdenken aan het verhaal dat Haida hem vroeger over zijn vader had verteld – aan de jazzpianist die lange tijd in de onsen diep in de bergen van Ōita logeerde en voordat hij ging spelen een zakje op de piano zette. Hadden daar misschien de zesde vingers van zijn linker- en rechterhand in gezeten, bewaard in formaline? Die had hij pas laten verwijderen toen hij volwassen was en in een potje gestopt, dat hij constant bij zich hield. En altijd voordat hij ging spelen, zette hij het op de piano. Als amulet.
Natuurlijk verbeeldde Tsukuru zich dat alleen maar. Hij had er geen enkel bewijs voor. En Haida’s verhaal – als het al werkelijk was gebeurd – had meer dan veertig jaar geleden plaatsgevonden. Maar hoe langer hij erover nadacht, hoe meer hij tot de overtuiging kwam dat dit het ontbrekende stukje was dat de leemte in het verhaal opvulde. Tot de avond viel zat hij met zijn potlood in zijn hand aan zijn tekentafel zonder dat hij ergens anders aan kon denken.
==
De volgende avond troffen Tsukuru en Sala elkaar in Hiro’o. Samen liepen ze een bistro binnen die diep in een woonwijk verscholen lag (Sala wist overal in Tokyo wel een restaurantje te vinden dat in een woonwijk verscholen lag), en onder het eten vertelde Tsukuru hoe de ontmoeting met zijn twee oude vrienden in Nagoya was verlopen en wat zijn gesprekken met hen hadden opgeleverd. Die samenvatting kostte vrij veel tijd, maar Sala luisterde er met veel belangstelling naar. Nu en dan onderbrak ze hem even om een vraag te stellen.
‘Dus Witje zei tegen de anderen dat ze bij jou in Tokyo was gaan logeren en dat je toen een soort drug in haar drinken had gedaan en haar had verkracht.’
‘Daar komt het op neer.’
‘En ze heeft dat aan de anderen in uiterst realistische details beschreven, hoewel ze anders altijd zo verlegen was en seksuele onderwerpen uit de weg ging.’
‘Dat zei de Blauwe.’
‘En ze zei dat je twee gezichten had.’
‘Ja, en het gezicht dat niemand kende was zo smerig dat geen mens zich er een voorstelling van kon maken.’
Sala keek moeilijk en dacht even na.
‘Herinner je je daar echt niets meer van? Ben je bijvoorbeeld nooit een keer ook maar een heel klein beetje intiem met haar geweest?’
Tsukuru schudde zijn hoofd.
‘Nee, nooit. Ik heb altijd mijn best gedaan om zoiets te vermijden.’
‘Je best gedaan?’
‘Ja. Ik heb altijd mijn best gedaan haar zo weinig mogelijk als een meisje te zien. Daarom heb ik ook altijd geprobeerd om zo weinig mogelijk met haar alleen te zijn.’
Sala keek hem strak aan, haar hoofd schuin.
‘En geloof je dat de andere leden van de groep op dezelfde manier hun best deden? Ik bedoel, dat de jongens probeerden de meisjes niet als meisjes te zien, en de meisjes de jongens niet als jongens?’
‘Wat de anderen toen dáchten... Ja, ik kon natuurlijk niet in hun hart kijken. Maar zoals ik al eens eerder heb gezegd was het een ongeschreven regel in ons groepje om seks buiten de vriendschap te houden. Dat was ons allemaal heel duidelijk.’
‘Maar vind je zoiets niet onnatuurlijk? Als jongens en meisjes op die leeftijd zo nauw met elkaar omgaan en zo vaak samen zijn, worden ze volgens mij juist vanzelfsprekend seksueel tot elkaar aangetrokken.’
‘O, ik wilde best graag een vriendinnetje hebben en af en toe een keertje alleen met háár uitgaan. En in seks was ik natuurlijk ook geïnteresseerd. Gewoon, net als iedereen. Ik had ook rustig buiten de groep een vriendinnetje kunnen zoeken. Maar destijds was er voor mij niets belangrijkers dan onze groep. Het was bijna ondenkbaar om daarbuiten iets te ondernemen.’
‘Omdat in jullie groep een bijna volmaakte harmonie heerste?’
Tsukuru knikte.
‘In de groep had ik het gevoel dat ik onmisbaar was. Dat was iets heel speciaals – iets wat ik nergens anders had kunnen krijgen.’
‘Daarom moesten jullie je seksuele verlangens verdringen,’ zei Sala. ‘Om de harmonie tussen jullie vijven niet te verstoren. Om die perfecte cirkel niet te verbreken.’
‘Achteraf beschouwd had het inderdaad wel iets onnatuurlijks. Maar destijds kwam het ons voor als de natuurlijkste zaak van de wereld. We waren nog tieners, en alles was nog nieuw voor ons. We waren nog niet in staat om onze eigen situatie zelf objectief te beoordelen.’
‘Met andere woorden, in zekere zin waren jullie de gevangenen van jullie eigen volmaaktheid. Kun je er niet zo over denken?’
Tsukuru dacht daar even over na.
‘In zekere zin misschien wel. Maar we waren heel gelukkige gevangenen. Ik heb er nog altijd geen spijt van.’
‘Héél interessant,’ zei Sala.
==
Sala was ook bijzonder geïnteresseerd in de indruk die Witje op de Rooie had gemaakt toen hij haar in Hamamatsu bezocht, een halfjaar voor ze werd vermoord.
‘Het is een iets ander geval, maar ze doet me denken aan een meisje dat op de middelbare school bij mij in de klas zat. Ze was mooi, ze had een goed figuur, haar ouders waren rijk, ze had een jaar of wat in het buitenland gewoond, zodat ze goed Frans en Engels sprak, en haar cijfers hoorden bij de hoogste van de klas. Bij alles wat de leraressen haar opdroegen, was ze de uitblinker. Al haar klasgenoten droegen haar op handen, en de jongerejaars aanbaden haar. Op een particuliere meisjesschool kan zo’n verering onvoorstelbare vormen aannemen.’
Tsukuru knikte.
‘Na de middelbare school ging ze naar de Universiteit van het Heilig Hart, en voordat ze afstudeerde ging ze nog eens twee jaar naar Frankrijk. Twee jaar na haar terugkeer in Japan kwam ik haar toevallig een keer tegen, en toen ik haar na al die tijd weer eens zag, was ik met stomheid geslagen. Ze zag eruit alsof... alsof... hoe zal ik het zeggen... alsof haar kleuren fletser waren geworden. Alsof ze te lang aan fel zonlicht was blootgesteld en haar kleuren over haar hele lichaam waren vervaald. Qua uiterlijk was ze niets veranderd. Ze was nog even mooi en had nog steeds hetzelfde goede figuur... Ze zag er alleen fletser uit dan voorheen. Ik had bijna de afstandsbediening van mijn tv gepakt om haar kleuren bij te stellen. Het was een heel eigenaardige gewaarwording. Dat een mens in maar een paar jaar tijd zichtbaar zoveel kan vervagen.’
Ze had haar eten op en wachtte op de dessertkaart.
‘Zij en ik waren niet speciaal dikke vrienden, maar we hadden een aantal gemeenschappelijke kennissen, dus we zagen elkaar ook daarna wel eens, en elke keer dat ik haar zag, was ze weer een stukje fletser geworden, tot het op een gegeven ogenblik ook voor anderen wel duidelijk was dat ze niet langer mooi was, en ook niet bijzonder aantrekkelijk. Het intelligente leek er ook wel een beetje af te zijn. Het was saai om met haar te praten, en ze hield er niet langer een eigen mening op na. Toen ze zevenentwintig was trouwde ze met een eliteambtenaar ergens op een ministerie – een hork van een vent, waar de verveling van afstraalde. En zij wilde maar niet beseffen dat ze niet langer zo mooi en aantrekkelijk was als vroeger en dat alle ogen niet langer op haar gevestigd waren, en ze bleef zich als een prinses gedragen. Het viel niet mee om dat van een afstandje aan te zien.’
De kelner overhandigde Sala de dessertkaart, die ze aandachtig bestudeerde. Toen ze haar keuze had gemaakt, sloeg ze hem weer dicht en legde hem op tafel.
‘Gaandeweg verloor ze steeds meer vrienden. Die vonden het pijnlijk om te zien wat er met haar gebeurde. Eigenlijk is “pijnlijk” niet het goede woord. Misschien kan ik beter zeggen dat ze een soort angst voelden als ze haar zagen – een angst die elke vrouw in meer of mindere mate wel met zich meedraagt. Je bent de bloeitijd van je leven als vrouw al voorbij, maar dat heb je niet in de gaten of je kunt het niet aanvaarden, en je gedraagt je nog net als voorheen, maar achter je rug lacht iedereen je uit en wordt er de spot met je gedreven – díé angst. In haar geval was dat hoogtepunt alleen wat eerder gekomen, meer niet. Al haar kwaliteiten kwamen ten volle tot hun bloei voor ze twintig was, als een tuin in volle lentepracht, die daarna onmiddellijk verwelkt.’
De grijsharige kelner kwam de dessertkaart halen, en Sala bestelde een citroensoufflé. Hoe ze kans zag om haar mooie figuur te behouden ondanks het feit dat ze geen maaltijd voorbij liet gaan zonder dessert wist Tsukuru niet, maar hij stond ervan versteld.
‘Volgens mij kan Zwartje je veel meer over Witje vertellen,’ zei Sala. ‘Hoe perfect de harmonie in jullie broederschap ook was, er zijn altijd dingen waar meisjes alleen over praten als ze onder elkaar zijn. Daar heeft de Blauwe geloof ik ook al op gezinspeeld. En zulke dingen lekken nooit uit. Wij vrouwen kletsen misschien graag, maar over bepaalde zaken zwijgen we als het graf – vooral tegenover mannen.’
Ze staarde een poosje naar de kelner, die een eindje verderop stond, alsof ze er spijt van had dat ze om een citroensoufflé had gevraagd en haar bestelling wilde wijzigen. Toen leek ze zich te bedenken en richtte ze haar blik weer op Tsukuru.
‘Jullie waren met drie jongens. Hebben jullie nooit zulke openhartige gesprekken met elkaar gevoerd?’
‘Niet dat ik me kan herinneren,’ zei Tsukuru.
‘Nou, waar praatten jullie dán over?’ wilde Sala weten.
Ja, waar praatten we toen in ’s hemelsnaam over? Hij probeerde zich de inhoud van hun gesprekken weer voor de geest te halen, maar tevergeefs. Toch hadden ze urenlang geestdriftige discussies gevoerd en hun meest persoonlijke gevoelens nooit onder stoelen of banken gestoken...
‘Dat weet ik niet meer,’ zei hij.
‘Raar hoor,’ zei Sala. Ze glimlachte.
==
‘Volgende maand komt het eind van de klus waar ik nu mee bezig ben in zicht,’ zei Tsukuru, ‘en ik denk erover om dan een paar dagen naar Finland te gaan. Ik heb het er al met mijn chef over gehad, en vakantiedagen opnemen is geen probleem.’
‘Wanneer je de precieze datum weet, zal ik je helpen bij de reis – vliegtuig en hotel reserveren en dat soort dingen.’
‘Dank je,’ zei Tsukuru.
Ze pakte haar glas en nam een slokje water. Toen streek ze met haar vinger over de rand.
‘Vertel eens wat over jouw tijd op de middelbare school,’ zei hij.
‘Ik was niet zo’n opvallende figuur. Ik zat in de handbalclub. Ik was niet mooi, en mijn cijfers waren evenmin indrukwekkend.’
‘Ben je nou niet wat al te bescheiden?’
Ze schudde lachend haar hoofd.
‘Bescheidenheid siert de mens misschien, maar mij niet. Nee, eerlijk: ik viel helemaal niet op. Ik geloof dat ik niet zo goed paste in het systeem dat “school” heet. De leraressen mochten me niet en de jongerejaars aanbaden me niet. Vriendjes waren in geen velden of wegen te bekennen en ik zat onder de puistjes. Ik had alle cd’s van Wham! en ik droeg altijd het saaie witte ondergoed dat mijn moeder voor me kocht. Toch had zelfs ik een paar goede vriendinnen. Wel twee! Dat haalt het misschien niet bij die hechte broederschap van vijf in jouw verleden, maar het waren toch boezemvriendinnen bij wie ik altijd mijn hart kon luchten. Daarom ben ik er waarschijnlijk ook in geslaagd die onzekere tienertijd zonder noemenswaardige kleerscheuren te overleven.’
‘Zie je die vriendinnen nu nog steeds?’
Ze knikte.
‘Jazeker! We zijn nog steeds goed bevriend. Ze hebben allebei een gezin, dus we zien elkaar niet zo vaak als we wel zouden willen, maar af en toe gaan we met z’n drieën ergens eten, en dan kletsen we wel drie uur lang aan één stuk door – over van alles. En dan flappen we er ook alles uit.’
De kelner kwam de citroensoufflé en de espresso brengen. Sala stortte zich onmiddellijk op haar soufflé. Blijkbaar had ze toch de juiste keuze gemaakt. Tsukuru staarde beurtelings naar de etende Sala en naar de damp die opsteeg van de espresso.
‘Heb jij nu vrienden?’ vroeg Sala.
‘Nu? Nee, ik heb nu niemand van wie ik kan zeggen dat hij echt een vriend is.’
Wat Tsukuru betreft waren zijn vier klasgenoten in Nagoya de enigen geweest die hij echt ‘vrienden’ kon noemen. En daarna, gedurende korte tijd, had Haida een rol vervuld die daar dicht bij in de buurt kwam. Maar verder niemand.
‘Is dat niet vreselijk eenzaam, om geen vrienden te hebben?’
‘Ik zou het niet kunnen zeggen. Dat weet ik niet,’ zei Tsukuru. ‘Ook al had ik vrienden, dan nog geloof ik niet dat ik er alles uit zou flappen.’
‘Vrouwen hebben zoiets op z’n tijd nodig,’ lachte Sala. ‘Maar natuurlijk is alles eruit flappen maar een deel van wat het betekent om vrienden te hebben.’
‘Natuurlijk.’
‘Wil je trouwens een hapje van deze soufflé? Hij is verrukkelijk!’
‘Nee, dank je. Eet jij hem maar lekker op.’
Sala verorberde haar soufflé tot het laatste kruimeltje, legde haar vork neer, veegde haar mond zorgvuldig schoon met haar servet en dacht vervolgens even na. Toen hief ze haar gezicht op en keek Tsukuru recht aan over de tafel.
‘Luister eens, Tsukuru. Mag ik hierna met je mee naar je flat?’
‘Natuurlijk,’ zei hij. Hij wenkte de kelner en vroeg om de rekening.
‘De handbalclub?’ vroeg hij.
‘Daar wil ik het niet over hebben,’ zei Sala.
==
In zijn flat omhelsden ze elkaar. Tsukuru was dolgelukkig dat hij Sala nog een keer in zijn armen mocht nemen – dat ze hem nog een keer deze kans gaf. Ze vrijden een poosje op de bank, en daarna verhuisden ze naar het bed. Onder haar mintgroene jurk droeg ze een zwartzijden slipje.
‘Heeft je moeder dat ook voor je gekocht?’ vroeg Tsukuru.
‘Mallerd,’ giechelde ze. ‘Dat heb ik natuurlijk zelf gedaan.’
‘En ik zie nergens puistjes.’
‘Mag het eindelijk?’
Ze legde haar hand teder op zijn harde penis.
Maar toen hij die even later in haar wilde steken, was hij niet hard genoeg meer. Dit was de eerste keer dat hem zoiets overkwam, en het bracht hem in verlegenheid, en ook in verwarring. Het was akelig stil om hem heen. Hij kon het bloed in zijn oren horen suizen; zijn hart klopte droog.
‘Trek het je niet aan. Zoiets is niet belangrijk,’ zei Sala terwijl ze hem over zijn rug streelde. ‘Hou me gewoon in je armen; dat is genoeg. Verder moet je nergens aan denken.’
‘Ik snap het niet,’ zei Tsukuru. ‘De laatste tijd heb ik aan niets anders gedacht dan dat ik jou in mijn armen had.’
‘Misschien waren je verwachtingen te hooggespannen. Maar ik ben blij dat je zo serieus aan me denkt.’
Daarna liefkoosden ze elkaars naakte lichamen nog lange tijd, maar Tsukuru slaagde er niet meer in de vereiste staat van hardheid te bereiken. Uiteindelijk werd het tijd dat Sala terug naar huis moest. Ze kleedden zich zwijgend weer aan, en Tsukuru liep met haar mee tot het station. Onderweg verontschuldigde hij zich voor het feit dat de avond niet zo was verlopen als ze had verwacht.
‘Dat maakt helemaal niets uit. Echt niet! Je moet er niet over inzitten,’ zei Sala troostend. Ze pakte zijn hand. Haar eigen hand was klein en warm.
Hij voelde dat hij iets moest zeggen, maar de woorden wilden niet komen. Hij liep dus gewoon door en verzekerde zich er elke seconde van dat hij Sala’s hand nog steeds vasthield.
‘Volgens mij ben je gewoon een beetje in de war,’ zei ze. ‘Je bent teruggegaan naar Nagoya, en daar heb je voor het eerst in jaren weer met je oude vrienden gepraat, en toen zijn je opeens allerlei dingen duidelijk geworden, en dat heb je allemaal niet goed kunnen verwerken. Het heeft je misschien meer aangegrepen dan je zelf beseft.’
In de war? Ja, dat kon wel eens. Een deur die lang gesloten was gebleven was nu opengegaan, en een heleboel feiten waarvan hij tot nu toe zijn blik had afgewend waren met één windvlaag naar binnen gewaaid. Feiten waarop hij helemaal niet was voorbereid. Hij had ze nog niet goed op een rijtje kunnen zetten, er nog geen plaats voor kunnen vinden in zijn hart.
‘Je kunt het allemaal nog niet accepteren,’ zei Sala. ‘Er is iets in je blijven steken, en dat blokkeert de doorstroming van je natuurlijke energie. Ik kan het bij het verkeerde eind hebben, maar die indruk maakt het op mij.’
Tsukuru dacht even na over wat ze zojuist had gezegd.
‘Je bedoelt dat mijn bezoek aan Nagoya de problemen waarmee ik worstelde niet helemaal de wereld uit heeft geholpen?’
‘Precies. Die indruk heb ik. Maar het is en blijft maar een indruk,’ zei Sala. Ze trok een ernstig gezicht en voegde eraan toe: ‘Je bent nu een heleboel aan de weet gekomen, en daardoor is wat je nog níét weet des te belangrijker geworden.’
Tsukuru zuchtte zwaar.
‘Ik heb een deksel opgelicht dat beter dicht had kunnen blijven.’
‘Daar lijkt het misschien op,’ zei Sala. ‘En het is niet verwonderlijk dat je nu even terugdeinst. Maar je hebt een stap in de juiste richting gezet, en daar gaat het om. Als je zo doorgaat, weet ik zeker dat je de ontbrekende stukjes van de puzzel zult vinden.’
‘Maar daar gaat misschien een hele tijd overheen.’
Sala pakte zijn hand stevig vast. Haar greep was onverwacht sterk.
‘Je hoeft je nergens voor te haasten, Tsukuru. Neem er gerust alle tijd voor! Het enige wat ik wil weten is dit: ben je werkelijk geïnteresseerd in een serieuze verhouding met me?’
‘Natuurlijk ben ik dat! Ik wil niets liever dan bij jou zijn!’
‘Meen je dat?’
‘Dat meen ik!’ zei Tsukuru zonder aarzelen.
‘Goed dan. We hebben nog even de tijd, en ik kan wachten. En in de tussentijd kan ik ook mooi orde op zaken stellen.’
‘Wat voor zaken?’
In plaats van te antwoorden, glimlachte ze alleen maar raadselachtig.
‘Ga maar zo gauw mogelijk naar Finland om met Zwartje te praten,’ zei ze. ‘En wees eerlijk tegen haar. Ik denk dat ze je iets belangrijks kan vertellen. Iets heel belangrijks. Zo’n voorgevoel heb ik.’
==
Op de terugweg van het station werd Tsukuru voortdurend geplaagd door onsamenhangende gedachten. Hij had het rare gevoel dat de tijd zich ergens in een linker- en een rechterbaan had gesplitst. Hij dacht aan Witje, aan Haida, aan Sala. Verleden en heden, herinneringen en emoties, stroomden symmetrisch en evenwijdig langs elkaar voort.
Zou er iets kroms, iets verwrongens in me verborgen liggen, vroeg hij zich af. Misschien had Witje gelijk en heb ik echt een gezicht dat ik nooit aan de wereld toon en waar niemand zich een voorstelling van kan maken. Zoals de achterkant van de maan, die altijd in duisternis is gehuld. Misschien heb ik zonder dat ik er zelf erg in had, op een andere plaats, in een ander tijdssysteem, Witje echt verkracht en haar psychisch geweld aangedaan – geschonden, vernederd. En wie weet wordt die duistere kant uiteindelijk zo sterk dat hij mijn goede kant helemaal opslokt. Toen hij bij rood licht een zebrapad wilde oversteken kon een taxi nog net op tijd remmen en moest hij de verwensingen van de chauffeur over zich heen laten gaan.
Tegen de tijd dat hij terug in de flat zijn pyjama had aangetrokken en in bed was gekropen, was het al bijna twaalf uur. En uitgerekend toen, alsof zijn lichaam zich opeens herinnerde dat het daartoe in staat was, had hij een volwaardige erectie – een perfecte. Kei- en keihard. Hij kon zelf niet geloven dat hij zo hard kon worden. Het was wel ironisch. In het donker slaakte hij een lange, diepe zucht. Hij stapte uit bed, deed het licht aan, haalde de fles Cutty Sark van de plank en schonk zichzelf een glaasje in. Toen sloeg hij een boek open. Even na enen begon het opeens te regenen. Af en toe waaide het zo hard dat de druppels horizontaal tegen de ruiten geselden. Het leek wel een storm.
In deze kamer en op dit bed moet ik Witje hebben verkracht, ging het opeens door hem heen. Ik heb iets in haar drinken gestopt om haar slaperig te maken, ik heb haar kleren uitgetrokken, en toen heb ik haar aangerand. Ze was nog maagd. Het deed vreselijk pijn, en ze bloedde. En vanaf dat ogenblik zijn er allerlei dingen veranderd. Zestien jaar geleden.
Terwijl hij luisterend naar de regenspetters tegen het raam deze gedachten door zijn hoofd liet gaan, kwam het hem voor alsof zijn kamer anders aanvoelde dan anders. Net of de kamer er een eigen wil op na was gaan houden. Zolang hij hier was, kon hij langzamerhand niet meer met zekerheid zeggen wat waarheid was en wat niet. In één dimensie van de waarheid had hij Witje met geen vinger aangeraakt, maar in een andere had hij op smerige wijze misbruik van haar gemaakt. Hoe langer hij erover nadacht, hoe minder Tsukuru wist in welke dimensie van de waarheid hij zich nu bevond.
Het duurde tot halfdrie voor hij de slaap kon vatten.
==