Fluiten
Op een dag werd er niet meer naar mij gefloten. De stratenmakers die ik onderweg passeerde, gingen rustig door met hun werk, de glazenwassers lapten hun ramen en zelfs de bouwvakkers aten in de schaftpauze onverstoorbaar hun boterhammen, al hadden die soms een peinzende blik: moesten we niet eens fluiten? Maar nee, die tijd bleek voorbij te zijn.
Ik weet nog goed hoe het begon. Ik was vijftien en liep met mijn iets oudere zuster over de boulevard van Scheveningen. Mijn zuster siste: ‘Kijk, jongens!’ En ja hoor, op de muur rond een parkeerterrein zat een rijtje jongens. Ze grinnikten en floten. Mijn zuster kneep mijn arm blauw en ik struikelde. Alle begin is moeilijk.
Het jaar daarop gingen we al in februari de boulevard op. Het was een mooie voorjaarsdag en je wist maar nooit. Er was niemand te bekennen, we waren de enigen die kwamen flaneren en we liepen voor lul. Pronken vereist publiek.
Sommige vrouwen vinden het afschuwelijk als er naar ze gefloten wordt. Ze voelen zich gereduceerd tot lustobject, ze zien het als een uiting van minachting en dat is het natuurlijk ook, maar ik vind dat je een man niet zo serieus moet nemen. Het maakt mij niet veel uit hoe hij zich gedraagt, zolang hij zijn handen thuishoudt en me niet stoort als ik de krant lees. Twintig jaar duurde het fluiten, toen liep het af. Als er tegenwoordig nog naar me wordt gefloten, ga ik de stratenmaker, glazenwasser of bouwvakker in kwestie persoonlijk bedanken.
Dit jaar was ik op wereldreis. Ik reisde in opdracht van een sigarettenmerk en het was de bedoeling dat ik in dertig dagen de hele wereld rondging. Ik had dus haast en helemaal geen tijd voor kerels. Ze waren er wel, en af en toe lieten ze dat merken. Niet in westers georiënteerde landen, daar was ik even onopvallend als ik in Nederland ben, maar in China had ik sjans en niet van een amateur.
Het was een jongen van een jaar of twintig en hij reed op een fiets. Dat doen heel veel Chinezen, maar hij maakte er wat van. Zwierig cirkelde hij over straat en liet met zijn wielen weten dat hij verkering zocht. Die had ik niet nodig, maar ik wilde wel een stukje meerijden op de bagagedrager. Chinezen doen toch niks, dacht ik, daar zijn ze veel te verlegen voor en de wetten op kuisheid zijn streng.
Ik sprong achterop en de jongen zette het op een rijden. Hij was heel wat van plan, dat was wel duidelijk, maar ik besloot het nog even aan te kijken. Veel kon hij niet beginnen in het centrum van Peking. Toen voelde ik ineens een kneepje in mijn linkerborst. Verbaasd keek ik naar de slanke rug van de flink doortrappende jongen. Die zat keurig recht op zijn fiets. Het duurde zeker een paar seconden voor ik doorhad dat hij, heel bedreven, met een achterwaartse beweging van zijn linkerhand, in mijn borst kon knijpen. Hij deed het weer!
‘Hé hé!’ riep ik, ‘dat gaat zomaar niet!’ en sprong van de bagagedrager. Schuldbewust keek de Chinese fiets-kunstenaar nog een keer om en verdween in de menigte.
In Japan maakte ik ook furore. Japanse vrouwen zijn nogal plat en een Playboy-maat borstomvang is iets bijzonders. De beleefdheid gebiedt de Japanner niets te laten merken van zijn belangstelling, maar als hij dronken is, hoeft hij zich niet aan de regels te houden.
Ik zat aan een sushi-bar in Kyoto en de heer van middelbare leeftijd naast mij was dronken. Telkens als zijn blik op mijn boezem viel, liet hij zich schaterlachend tegen mijn schouder vallen. Dat waren nog eens tieten! Ik knikte vriendelijk en besloot van de gelegenheid gebruik te maken. De man was kleermaker, hij maakte kimono’s. Die wilde ik wel zien. In het handboek voor Japan staat dat de Japanner nooit mensen mee naar huis neemt, maar dronken telt niet dus liet ik hem nog eens lachen en wandelde met hem mee naar huis. De kimono’s waren schitterend.
De reis ging verder en het fluiten nam toe. In Brunei was het net als vroeger: onderweg riepen de mannen me na, de automobilisten floten in het voorbijgaan of toeterden. De meeste vrouwen in Brunei dragen sluiers en van een buitenlandse in een T-shirt gaan de mannen spontaan fluiten, ook al is ze boven de dertig. Er zijn vrouwen die het erom doen. Ze hoeven niet eens zo ver te reizen. In Europese landen waar vrouwen kuis en thuis worden gehouden is volop emplooi voor behaagzieke buitenlanders.
Ik ken een vrouw van vijfenveertig die ieder najaar naar Griekenland gaat. Ze ziet er fraai uit, dat vinden haar kennissen in Nederland trouwens ook, maar ze houdt van vertoon. Dat lukt niet in een regenjas. Daarom gaat ze ieder jaar naar Kos of Rhodos of een ander Grieks eiland en voelt zich vier weken het stralend middelpunt. In december komt ze terug en zit vredig onder de kerstboom bij haar man en tienerkinderen.
‘Vind jij dat niet vervelend?’ vroeg ik aan haar man. ‘Nee hoor,’ zei hij goedig, ‘ik weet toch hoe ze is, ze is wat dat betreft net als ik. Als ik op de bouw een grietje voorbij zie lopen, fluit ik ook.’
‘Fluit jij nog?’ vroeg ik hem geschrokken.
‘Wat dacht je dan?’ zei hij. ‘Als ik gewoon doorwerk, denken de collega’s allemaal dat ik een ouwe lul ben geworden.’