5
De dagen van eindeloos licht duurden maar voort. Het leven was goed in het prachtige dal dat weerklonk van de geluiden van pasgeboren baby's en van het gelach van de vrouwen en kinderen van Torka's stam.
Grote zwermen vogels nestelden in de drassige gebieden langs de meren, beken en rivieren. Hoogpotige kraanvogels en reigers stapten voorzichtig door de moerassen. Franjepoten draaiden rondjes in de ondiepe poelen en roerden het water met hun bek tot hun favoriete soep van schaaldieren en larven. In de honderden vijvers spiegelden zich de duikers en andere watervogels. In het meer dat het dichtst bij Torka's grot lag, zwommen tot Lonits grote vreugde een paar zwarte zwanen elegant naast elkaar en lieten een sierlijk spoor achter.
Weer lag de grot tot bovenaan vol met proviand voor de winter. Weer waren de bergplaatsen vol. Weer hingen repen vlees, vis en vogels als vanen aan de droogrekken. Weer stonden de mannen met veel plezier te kijken terwijl de vrouwen en meisjes bloemen plukten, hun vlechten versierden en haarbanden, kettingen en armbanden vlochten van opwindende, zoet geurende kleuren. Met Aar aan zijn zijde keek Karana naar hen vanaf de bergkam. Hij tuurde in de verte.
Naya kon nu lopen en praten. Hij kon haar net zien in het dal ver beneden hem, een van de drie kleine, met bloemen overdekte kleuters die tussen de bloemen onder het toeziend oog van de vrouwen en meisjes blij stoeiden met alle kleine hondjes die Aar en zijn twee hoogpotige vrouwtjes hadden gekregen.
Karana voelde zich eenzaam en het was altijd koud op de berg, maar hij kon beter hoog in de bergen blijven wonen, in de kleine tent van huiden die hij op de bergkam had neergezet.
Karana bedacht dat hij al als een paria leefde en dat hij zich dus geen zorgen hoefde te maken dat Torka hem uit de stam zou verbannen als zijn verraad bekend werd.
Karana fronste zijn wenkbrauwen. Er kwam iemand door de kloof omhoog. Gespannen luisterde hij naar de voetstappen. Ze klonken traag en moeizaam, maar ook krachtig en fier. Karana had geen toverkracht nodig om te weten dat Grek weldra voor hem zou staan.
De uitdrukking op het gezicht van de oude man beviel Karana niet. 'Spreek.'
'Ik kom om twee dingen te zeggen. Het eerste gaat over Mahnie. Ze heeft al te lang geen man. Ze eet niet en slaapt niet zoals het hoort. Ze verlangt naar jou.' 'Ik ben een tovenaar.'
'Nou? Waar is je toverkracht?' Het gezicht van de oude man stond strak. Er lag woede in zijn blik. 'Je moet naar beneden komen, naar het dal.'
'Dat kan ik niet,' zei Karana bits.
Grek schudde zijn hoofd en haalde zijn schouders op. 'De geest van een man is misschien al in je gestorven, hier op je berg, Karana. Maar het leven gaat door. Beneden in het dal worden Wallah en ik oud. Mahnie heeft verdriet. Simu en Eneela, Torak en Lonit, zij krijgen nieuwe baby's. Kinderen worden groot. Jongens worden mannen. En dat brengt me op de tweede reden dat ik met je kom praten: Zomermaan zal weldra een vrouw zijn. Er moeten voorbereidingen worden getroffen. Er zijn dingen die moeten worden gedaan... dingen die alleen een tovenaar mag doen.'