2
Het licht van de zon was nog maar nauwelijks zichtbaar aan de rand van de wereld toen Zhoonali de hut van het bloed binnenkwam. 'Waar is mijn baby?' vroeg Lonit dringend.
'Hij leeft.' De vermoeide stem van de oppervroedvrouw was even koud en gevoelloos als een sneeuwbui op een windstille dag. 'Je man houdt in het eerste zonlicht de geboortewake, maar zijn vasten is zinloos. Torka heeft de gebruiken van onze voorvaderen geschonden. Tegen de wens van de stam in en zonder de tovenaar te raadplegen heeft hij je eerstgeboren zoon Umak genoemd. Hij heeft hem aan Eneela's borst te drinken gelegd zonder toestemming van haar man Simu. Nu huilt de Wanawut samen met de wolven en de springende katten in de verre heuvels. De hemel is boos en de aarde trilt. Umak zal leven... maar bij de krachten der schepping zweer ik dat de baby die nog niet geboren is, niet zal blijven leven!' Bang en verward keek Lonit naar de vroedvrouwen. Zhoonali, die haar verkleurde mantel van berenvacht had afgeworpen, kwam naar haar toe. Wallahs mond stond grimmig van spijt. Iana's bedroefde ogen waren vol besluiteloosheid. Xhan en Kimm kwamen met strakke gezichten naderbij, hun vingers om pezen stroppen geklemd.
'Blijf uit mijn buurt,' snauwde Lonit.
Zonder aandacht aan haar te besteden kwamen ze om het schone, nieuwe bed van gras en mos heen staan.
Lonit kwam overeind, maar het kostte haar moeite. Ze was nog uitgeput van haar vorige bevalling en nu begonnen de weeën alweer. Ze zou een tweede kind krijgen, in evenveel dagen. Het leek onmogelijk na de uitputtende, uiterst pijnlijke geboorte van haar eerste zoon. Misschien droeg ze nog een zoon! De gedachte dat ze twee zonen zou krijgen vervulde haar met trots. Haar mondhoeken trokken omhoog tot een beverig, triomfantelijk lachje. Maar welk offer zou Torka moeten brengen voor het feit dat hij Umak had geaccepteerd? Het leiderschap van de stam? Het kon haar niet schelen. Op dat moment niet.
Haar pijn nam toe, werd steeds erger. Wat verlangde ze naar Torka! Wat zou ze zich graag samen met hem verheugen en zijn sterke armen om haar heen voelen terwijl ze hun pasgeboren zoon de borst gaf! Maar een man kon de hut van het bloed niet binnenkomen zonder zijn mannelijke geest te bezoedelen en zij kon hun eerstgeboren zoon pas de borst geven wanneer zijn broertje of zusje geboren was. De vroedvrouwen hielden haar scherp in de gaten. Tranen welden op in Iana's ogen. Wallah schudde vol medelijden haar hoofd. Xhan en Kimm zagen er gevaarlijk uit. Lonit beet op haar lip en probeerde rustig te ademen. Angst voor het leven van het kind gaf haar een ijzeren wilskracht die maakte dat ze haar pijn vergat en haar gedachten kon concentreren. 'Waarom?' zei ze smekend. De oude Zhoonali antwoordde met vlakke stem. Lonit luisterde, maar hoorde slechts flarden. Ze was zo moe... veel te moe. Zhoonali zei iets over tweelingen, ongeluk en voortekenen. Over heldere sterren, rode luchten, een bevende aarde en huilende beesten. Maar het maakte niet uit, want Lonit wist immers dat haar tweeling niet geboren werd in tijden van honger. In tijden zoals deze, waarin het kamp vol vlees was, beschouwde je een tweeling toch zeker als een teken van geluk, vooral als één van de kinderen - of beiden - van het mannelijke geslacht bleek te zijn? De pijn was weer weg. Ze ontspande zich wat. Waar was Karana? Zijn zachte stem en gevoelige handen zouden haar pijn kunnen verlichten. Ze voelde zich duizelig en haar vingertoppen waren gevoelloos. Tussen haar lange, ongekamde haar door keek ze naar de vrouwen. 'Ga weg. Jullie geven me niet de ruimte om adem te halen.' Zhoonali bewoog niet. Ze hield de dodelijke klauw in haar hand. De lange, bebloede, afgesleten klauw van een reuzenluiaard lag op haar geopende handen. 'We laten je niet alleen. We moeten er een eind aan maken voordat je eraan sterft. Het moet nu worden gedaan.'
Lonits ogen werden groot. Zhoonali zou de dodelijke klauw gebruiken om het kind te doorboren en daarna met de klauw en de stroppen het verminkte kind uit haar baarmoeder trekken. Slechts weinig vrouwen overleefden die beproeving. De meesten stierven later langzaam van de koorts. Gillend, met opgezwollen buik, uitgedroogde lippen en ogen die uitpuilden alsof ze uit hun kassen zouden rollen.
'Blijf bij me uit de buurt,' waarschuwde ze Zhoonali. 'Dat kan ik niet,' antwoordde de oude vrouw bezorgd en vol medeleven. 'Deze bevalling duurt te lang. Je zult eraan sterven, Lonit.' 'Deze vrouw is bereid dat risico te lopen. Deze vrouw zal niet toestaan dat je haar baby doodt.'
'En deze vrouw kan de vrouw van de hoofdman niet een dergelijk risico laten lopen. Torka zal boos zijn op Zhoonali als zijn favoriete vrouw sterft. En waarom? Om een zuigeling zonder geest die niet zal mogen blijven leven? Nee. Een kind dat zijn moeder het leven ontneemt, zal altijd onheil over zijn volk brengen. Dat weet iedereen! En zelfs als Lonit niet sterft, is het tweede kind van een tweeling verboden! Volgens de traditie moet het hoe dan ook sterven. Torka heeft de geesten al beledigd door de eerstgeborene van de tweeling te aanvaarden. Hij zal het tweede kind nooit mogen aanvaarden. Nooit. Dus waarom zou het jou moeten meenemen in de dood?' 'Het?' Lonits rechterhand rustte beschermend op de strakke bolling van haar buik. Volgens de traditie van haar volk kreeg een kind gelijk met de naam het leven. Voordat het een naam kreeg was het niet meer dan een stukje vlees dat kon worden achtergelaten of in tijden van honger als voedsel voor de stam kon dienen. Lonit fronste haar wenkbrauwen. Leefde het niet al? De vraag verontrustte haar. Ze had vier baby's in haar buik gekoesterd en allemaal leken ze al ruim voor de geboorte te leven. Allemaal, behalve deze laatste. De tweede helft van de tweeling had waarschijnlijk al deze manen onder de ander gelegen. Waarschijnlijk was hij heel klein. Ze had zijn hartslag aangezien voor een echo van de hartslag van de eerstgeborene. De weeën die zijn komst aankondigden, kwamen slechts af en toe en met lange tussenpozen, alsof haar lichaam nog niet zeker wist of het wel de juiste tijd was voor de bevalling. Ze was er dankbaar om. Het gaf haar kans om te rusten. Om aan het leven te denken... en aan de dood.
Onder haar hand bewoog de baby. Lonits hart ging sneller slaan. Het kind leefde. Het was een baby! Niet een 'het', niet een 'ding', niet een zuigeling zonder geest, maar een levend kind. Het bewoog niet op en neer zoals zijn tweelingbroertje had gedaan, en duwde ook niet met zoveel kracht tegen haar huid alsof hij erdoorheen probeerde te breken. Zijn bewegingen waren zachte, slaperige rimpelingen die haar het gevoel gaven alsof er een school kleine visjes in haar zwom.
Ze keek Zhoonali strak aan en voelde een overweldigende drang om dit tere leventje te beschermen. 'Dit kind is van mij,' verkondigde ze zonder een spier te vertrekken. 'De gebruiken van het volk van Zhoonali zijn goed, en die van het volk van Wallah en het volk van Iana ook. Maar het zijn niet dezelfde gebruiken als die waaraan Lonit zich moet houden. Zonder toestemming van de tovenaar of van de hoofdman mag Zhoonali niet aan deze baby of aan mij komen!' Zhoonali hief haar hoofd op. 'Dat zullen we nog wel eens zien.' Ze knikte tegen de anderen dat ze de kring moesten sluiten. Waar was Iana? Ze was Torka's tweede vrouw en als een zuster voor Lonit, maar ze was niet van hun oorspronkelijke stam. Misschien geloofde ze dat wat Zhoonali deed goed was, maar kon ze het niet over haar hart verkrijgen om mee te doen... Maar wat deed het er nog toe. De anderen hielden haar nu vast en dwongen haar achterover te leunen. Xhan en Kimm grepen haar enkels en trokken haar benen uit elkaar. 'Verzet je niet tegen ons, Lonit,' smeekte Wallah, die met zachte handen teder haar voorhoofd streelde. 'Deze vrouw huilt om wat er moet gebeuren. Maar Zhoonali heeft gelijk. Je zult sterven als deze baby niet bij je wordt weggenomen. En tweelingen zijn inderdaad verboden. Dat is vanaf het begin der tijden bij alle volkeren zo geweest!'
'Waarom?' gilde Lonit, vechtend en worstelend om zich uit hun greep te bevrijden. 'Je kunt niet zeker weten of je juist handelt... niet zonder het van een tovenaar te hebben gehoord!' Xhan deed geen poging om haar ongeduld te verbergen. 'De tovenaar is weggegaan uit dit kamp! Zoals hij meestal doet wanneer iemand hem nodig heeft! Jij zorgt altijd voor problemen, Vrouw Uit Het Westen. Je praat te vaak met de tong van een man, alsof je het recht hebt om te spreken, vragen te stellen en een mening te uiten! Door je handigheid met een bola zet je je zusters van deze stam tegenover hun mannen te schande! En wanneer je denkt dat niemand je ziet, durf je zelfs de speren van Torka aan te raken en als een man
naast hem te jagen! Dat alles is al erg genoeg! Maar je kunt niet bij één bevalling twee baby's krijgen!' 'Het is bij jouw volk verboden, niet bij dat van mij!' \ 'We zijn nu één volk,' bracht Zhoonali haar in herinnering. 'En als je je zo tegen ons blijft verzetten, Vrouw Uit Het Westen, zou de dodelijke klauw wel eens te ver kunnen gaan en niet alleen je zuigeling zonder geest, maar ook jou het leven ontnemen.' Kimms dreigement was onmiskenbaar.
Lonit was helemaal draaierig, maar toch voelde ze dat Kimm duidelijk genoot. Ze gaf een harde ruk, trok haar enkel los uit Kimms pijnlijke greep en schopte. Ze raakte Kimms kaak zo hard dat de vrouw languit viel en bloed en tanden uitspuwde. 'Ik kan dit kind wel krijgen! Ik zal het krijgen! Ik zal me tot mijn dood tegen jullie verzetten als jullie proberen mij tegen te houden!' riep Lonit terwijl ze zich schoppend uit Xhans greep probeerde te bevrijden.
Zhoonali beval Kimm om op te staan. De jongere vrouw kwam langzaam overeind. Haar kleine felle oogjes onder haar lage, gefronste voorhoofd stonden vol wrok en haat. Haar dikke vingers gleden langs haar bloedende tandvlees. 'Hiervoor zul je boeten.' Xhan kwam tussenbeide. Ze was de oudste van Cheanahs twee vrouwen. Ook als ze niet zijn eerste vrouw was geweest, zou ze toch meer aanzien hebben omdat ze moeder was van zijn drie zonen. Toen ze tegen Kimm zei dat ze haar mond dicht moest houden om te voorkomen dat de rest van haar tanden er ook nog uitviel, keek Kimm kwaad, maar sprak haar niet tegen. Xhan wendde zich tot Lonit. 'Voordat Cheanah besloot Torka als leider te accepteren - in het jaar van grote honger toen de kariboe niet langs de bekende routes terugkwam uit de richting van de opkomende zon - opende Kimm zich voor de dodelijke klauw en offerde de levensgeesten van tweelingzonen voor het welzijn van allen. Het waren haar enige zonen!'
Lonit was ziek van angst, om het kind en om zichzelf, en vol medelijden voor Cheanahs tweede vrouw. Kimm was dus een van degenen die de dodelijke klauw hadden overleefd. Lonit was niet verbaasd. Het was geen geheim dat de vrouw onvruchtbaar was. Slechts één kind noemde haar moeder: een dik meisje, Honee, dat blijkbaar geboren was voordat haar moeder het ongeluk had om in een periode van honger een tweeling te krijgen. Vol wroeging keek Lonit naar Kimm. Het gezicht van de vrouw werd al dik. Het zou haar weldra moeite kosten haar mond te openen, maar ze kon nu nog vrijelijk haar jaloerse woede spuien.
'Waarom zou Lonit zelfs maar één van haar tweeling mogen houden terwijl de tweeling van Cheanah is gestorven voor het welzijn van de stam?'
Lonits medeleven met Kimm was van korte duur. 'Er heerst nu geen honger! Hoe kan de dood van een van Torka's tweeling of van beide kinderen nu in het voordeel zijn van deze stam?' Zhoonali antwoordde op effen toon. 'Als het leven van het tweede kind wordt beëindigd, zal het vuur in de hemel misschien afnemen, zal de huid van de aarde misschien niet meer beven en zullen de wolven en de Wanawut misschien in de mist verdwijnen. Maar nu moet in elk geval datgene wat niet geboren mag worden sterven voordat het zijn moeder doodt en rampspoed over ons allen brengt. Waar is Iana? Het doet er ook niet toe. Houdt haar stevig vast, dan is het zo gebeurd!'
Lonit schreeuwde, maar de vrouwen besteedden er geen aandacht aan. Zelfs de moederlijke, lieve Wallah greep haar schouders vast, terwijl Xhan en Kimm haar benen wijd uiteentrokken en op haar voeten gingen zitten. Zhoonali kroop naderbij. Haar adem was warm tussen Lonits dijen terwijl ze haar arm uitstrekte en met de geoliede punt van de klauw die zwart was van het bloed begon te duwen. De klauw ging naar binnen en drong diep door terwijl Lonit bleef gillen totdat opeens een mannenstem een bevel gaf: 'Stop!' De vroedvrouwen draaiden zich om en hielden hun adem in. Torka had de deurflap opzij getrokken en stond daar met de rode gloed van de ochtendstond achter zich, roekeloos alle man-vrouwtaboes van zijn volk schendend. Met Iana in zijn kielzog kwam hij brutaal de hut van het bloed binnen, trok de protesterende Zhoonali aan haar haren opzij en nam Lonit in zijn armen. 'Wat is hier aan de hand?'
Zhoonali ging geschokt zitten, met haar magere oude benen vol dikke spataderen voor zich uitgestrekt. 'We doen wat gedaan moet worden. Kijk eens naar je vrouw. Het leven zonder geest in haar buik moet worden weggenomen voordat het haar doodt.' Lonit drukte haar hoofd tegen zijn borstkas. Hij hoorde hier niet te zijn! Hij zou zich misschien de woede van de geesten op de hals halen door zo brutaalweg binnen te komen. Maar ze was zo blij hem te zien, zo dankbaar zijn sterke armen te voelen, dat ze het niet over haar hart kon krijgen hem weg te sturen. De tranen brandden achter haar oogleden. Ze wilde niet dat Zhoonali of hij haar zag huilen. 'Ik zal dit kind baren,' zei ze vastberaden tegen hem, 'als ze het nu maar gewoon laten komen...'
'Ze zullen haar en het kind doden als ze de dodelijke klauw gebruiken!' zei Iana. Ze keek de andere vrouwen aan en wist dat ze alle vrouwen tegen zich had ingenomen, behalve Wallah die opgelucht leek.
Torka's strenge blik bleef op de klauw rusten. 'Dit is niet de gewoonte van mijn volk,' zei hij koel.
'Het is de enige mogelijkheid. Zhoonali spreekt namens de geesten en namens de krachten der Schepping! Je beledigt hen allemaal door je aanwezigheid hier! We zullen allemaal door rampspoed worden getroffen vanwege jouw hoogmoed!'
Torka sloot zijn ogen en terwijl hij zijn vrouw in zijn armen hield, fluisterde hij in haar oor: 'Buiten de hut komt de zon al op. Het vuur in de lucht is aan het afnemen, de aarde beeft niet meer en de windgeest Wanawut is weer stil. Weldra zal Karana terugkeren met de toverkracht die hij zoekt... voor jou en voor onze kinderen. Hij zal aan iedereen vertellen dat de geesten onze kinderen goedgezind zijn. Tot dat moment hoef je je geen zorgen te maken, vrouw van mijn hart, want ik zal bij je blijven tot de baby geboren is.' 'Deze baby zal ons allemaal de dood brengen!' verklaarde Zhoonali op de toon van iemand die de toekomst heeft gezien en weet wat die zal brengen.
Lonit voelde Torka's spieren verstijven van woede. 'Of alleen jou, als je nog één keer aan mijn vrouw komt en dit kind probeert te doden!' De vroedvrouwen hielden hun adem in. Nog nooit hadden ze iemand zo tegen Zhoonali horen spreken. Ze keken met grote ogen en wachtten tot ze de hoofdman de huid vol zou gaan schelden. In plaats daarvan bleef ze kalm en waardig staan. Ze hield rekening met de omstandigheden. De man was moe en prikkelbaar. En gevaarlijk na twee dagen te hebben gevast. Dit was niet het juiste moment om hem uit te dagen. Ze boog vol eerbied haar hoofd. 'Het zij zo. Het is de wil van Torka. De moeder zal leven of niet leven. Het kind zal geboren worden of niet geboren worden, al naar gelang de krachten der Schepping bepalen en niet door inmenging van deze vrouw. Ga nu naar buiten, hoofdman, bij ons vandaan, voordat de woede van de geesten op ons neerdaalt, en weet dat Zhoonali nog nooit haar belofte heeft gebroken. Als er moet worden gekozen of dit kind moet leven of sterven, zal de tovenaar dat later doen. Als hij tenminste een tovenaar is. En als hij ooit nog terugkeert naar zijn volk. 'Hij komt terug,' zei Torka vol overtuiging. 'We zullen zien,' antwoordde Zhoonali. 'We zullen zien.'
Het enorme dier, dat zo groot was als een leeuw, was razendsnel op de tovenaar afgekomen. Karana was met een klap gevallen en nu zat de kat hijgend en grauwend boven op hem. Hij wist dat hij beslist al dood zou zijn geweest als hij niet zulke dikke kleren had aangehad en zo dapper was verdedigd door de hond. Aars sprong had hem nog net op tijd op het gevaar attent gemaakt. Net op tijd om de klap van bijna honderdvijftig kilo dier te zien aankomen. Net op tijd om zich om te draaien en zich schrap te zetten, zodat hij, toen het beest hem omverwierp, als een foetus ineengerold beschermd was tegen de scherpe klauwen en tanden die hem, wanneer ze doordrongen, zouden verlammen en volledig machteloos maken tegen het brute geweld, tot hij uiteindelijk op afschuwelijke wijze de dood zou vinden. De dood. Het woord bleef in het hoofd van de tovenaar hangen. Er zat een springende kat boven op hem en elk moment kon de pijn toeslaan en de dood intreden. Hij zou zijn mooie, lieve Mahnie nooit meer zien. Hij zou de toverkracht en de voortekenen waar hij naar zocht nooit vinden. Hij zou de dansen en de liederen om zijn geliefde Lonit bij te staan bij de beproeving van de bevalling nooit kunnen uitvoeren. Haar lot en het lot van haar verdoemde tweeling zou afhangen van de krachten der Schepping. Hij zou hun noodlot niet kunnen veranderen, maar misschien had hij dat altijd wel geweten.
Het gewicht van de kat benam hem de adem. Het diepe gegrom van het beest dat boven op hem lag was eerder een gewaarwording dan een geluid. Hij voelde het gegrom en het zware gehijg door de brede borstkas van het dier op zijn eigen huid trillen. Zonder speer of dolk zou hij zeker kansloos zijn tegen zo'n vijand. Het was beter geweest als hij niet was gewaarschuwd, als de scherpe tanden van het beest meteen zijn hart hadden doorboord, als hij in stukken was gescheurd en was opgegeten voordat hij zich een beeld had kunnen vormen van de dood die hem wachtte.
De tovenaar hoorde het blaffen en grommen van Broeder Hond. Hij merkte dat de hond boven op de kat zat, hem aanviel, beet en woest aan zijn nek hing.
Aar, mijn oude makker, ren zo hard mogelijk ver weg. Je kunt niet op tegen het dier dat mij aan het doden is!
De hond rende niet weg. Karana wist dat hij niet weg zou rennen. Aar rende nooit weg van het gevaar. In het verleden had de hond samen met hem - en ook met de oude Umak, met Torka en met zijn 'mensenmeute' - gevochten tegen wolven en beren, aanvallende mammoets en wolharige neushoorns, leeuwen en springende katten. Maar de mensenmeute was altijd gewapend geweest en Aar was er dus als lid van een groep altijd bijna ongehavend vanaf gekomen. Nu was de hond alleen en kon de grote kat elk moment zijn rug krommen en met een klap van zijn poot de hond jankend en bloedend de dood injagen.
Een gevoel van schaamte en machteloosheid welde in Karana op. Het was zijn schuld dat de hond zou sterven! Welke man was nu zo arrogant en dwaas om alleen en ongewapend een kamp uit te gaan? Welke man was nu zo gek om alleen rond te zwerven zonder aan roofdieren te denken? Welke man zou zijn broeder hond nu zo in gevaar brengen?
Een tovenaar? Hij was zelfs geen man! Hij was geen broeder! Hij kon helemaal niet toveren! Geen wonder dat de geesten hem bespotten en niet naar hem wilden luisteren. Hij verdiende het om te sterven.
Maar iets verdienen en jets wensen waren twee heel verschillende dingen. Karana was jong. Hij wilde niet sterven en kon niet accepteren dat de hond samen met hem zou sterven. De geesten waren niet eerlijk tegen hem. Ze waren in zijn leven gekomen, beheersten zijn dromen en bezochten hem in de vorm van adelaars, wolken en woeste bliksemschichten, om door zijn mond de toekomst te voorspellen en zijn leven talloze keren te redden. Nu, op het moment dat hij hen het hardst nodig had, wilden ze niet naar hem luisteren. Zijn woede, wrok en wanhoop laaiden op en balden samen tot een afschuwelijke razernij. De razernij gaf kracht, deed zijn bloed verbitterd bruisen en vermengde adrenaline met oprechte verontwaardiging. Hij had echt de gave gehad om de toekomst te voorspellen en de geesten op te roepen. Hij had zijn speer dan wel naar Navahk, zijn eigen vader geworpen, maar hij was daartoe uitgedaagd en de dagen erna hadden de geesten hem zo'n machtig tovenaar gemaakt dat niet alleen zijn volk, maar ook hijzelf verbijsterd was geweest. Daarna was hij het Verboden Land ingegaan en was zijn macht verbleekt tot er nog slechts een spoor van over was. Nu hij weigerde om ten overstaan van zijn volk de dood van Torka's tweeling te bevelen, hadden de geesten hem volledig verlaten. Hoe kon hij nu de baby's veroordelen van hen die hij het allermeest liefhad? Hij kon het niet! Hij deed het niet! En als de geesten dat niet konden begrijpen, zou hij sterven en hen tot het einde toe vervloeken. Zich afzettend op de bevroren grond duwde Karana uit alle macht de grote kat omhoog en kreeg zo net voldoende ruimte voor zijn longen en keel om een schreeuw te geven.
'Vader Boven! Moeder Beneden! Geesten van deze wereld en de wereld boven deze wereld, als jullie de tovenaar ooit nog willen helpen is het nu het juiste moment. Als ik nu sterf, zweer ik bij mijn levensbloed dat ik jullie tot in je dodenrijk zal achtervolgen en het jullie betaald zal zetten!'
Plotsklaps drukte de springende kat hem tegen de bevroren grond, niet met zijn poten, klauwen of tanden, maar door opeens met zijn volle gewicht op hem te vallen. Alle lucht werd met een klap uit Karana's longen geslagen. Hij wachtte op wat zeker zou volgen: de kat zou zich op zijn buik en keel storten, zijn kleren openscheuren en hem verslinden. En hij zou daar uiteengereten en ontdaan van ingewanden, met wijdopen ogen als een antilope liggen trillen en verstikte geluiden maken tot het einde kwam.
Maar de kat bleef alleen maar boven op hem liggen hijgen. Het beest stonk afschuwelijk. De stank van bloed — zijn bloed, nam hij aan — werd overheerst door de stank van muffe oude vacht en gehavende huid, van slijm, ontstoken kaken en afgebrokkelde kiezen die met een dikke laag tandaanslag waren bedekt.
Oud! De kat was oud! Dat kon niet anders! Anders hadden de kromme, wijd uiteenstaande tanden van het dier hem nu allang doorboord. Karana kreeg hoop. De geesten hadden geluisterd! Ze waren onder de indruk gekomen van zijn vervloeking! Als hij nog genoeg adem had gehad, zou hij het hebben uitgeschreeuwd van blijdschap en dankbaarheid. De kat was hem niet aan het doden. Hij was de kat aan het doden, niet door een lichamelijke daad, maar zuiver door de kracht van zijn wil. Hij voelde hoe het leven van het dier langzaam wegebde. Hij was inderdaad een tovenaar en zijn macht had hem en Broeder Hond van een zekere dood gered! Hij had eindelijk de toverkracht die hij zocht gevonden! En wat voor toverkracht!
Met al zijn kracht, die nog was toegenomen door zijn steeds sterkere gevoel van gelukzaligheid, schoof Karana het lichaam van de kat van zich af. Doordat hij twee dagen had gevast werd hij benauwd en duizelig van de inspanning. Hij bleef gehurkt op de grond zitten hijgen en keek of hij geen verwondingen had. Tot zijn grote opluchting ontdekte hij enkel een scheur in zijn jak.
De hond rende opgewonden rondjes en begon de bewegingloze kat zowaar brutaal te bijten. Karana zag bloed op Aars neus en schouders: het bloed van de kat, want behalve die grote uitgespetterde vlek was de vacht van de hond ongehavend.
Broeder Hond heeft geluk dat hij in het gezelschap is van een tovenaar die zoveel macht heeft.
Karana voelde zich heel zelfvoldaan. Het was een emotie die hij bij anderen altijd onverdraaglijk vond, maar met de dode kat naast zich voelde hij zich werkelijk geweldig. In plaats van dreigementen te laten horen bracht hij nu dank uit aan de geesten. Niet hij, maar zij hadden de kat gedood. Maar ze hadden het op zijn bevel gedaan! Het besef maakte hem duizelig van trots en gaf hem nieuwe energie. Nog wat bibberig kwam hij overeind en bleef enigszins voorover geleund, met zijn handen net boven zijn knieën, de heerlijke kruidige geur van de omringende heuvels staan inademen. De wind kwam van hoog uit de bergen. Het was een ijzig koude, nevelige wind die de stank van de kat wegblies en verving door de geuren van ijs en sneeuw, verweerde steen, mossen, sparren en mammoetsporen en... nog iets anders, iets wat zijn hart sneller deed kloppen al kon hij het niet thuisbrengen.
Het was een bekende en merkwaardig kalmerende, maar tegelijkertijd dreigende geur. Het deed hem denken aan geplet gras, aan een lang geleden verloren dolk van nefriet en aan zilverkleurige ogen die het schijnsel van de sterren weerkaatsten. Maar van wie waren die ogen? Hij wist het niet meer. Hij begreep niet waarom hij zo reageerde. Hij zei bij zichzelf dat hij niet helder dacht. Hij schudde zijn hoofd en dwong zijn hart minder snel te gaan kloppen. Het gehoorzaamde. Hij glimlachte. De geesten waren inderdaad met hem. Een kalme tevredenheid maakte zich van hem meester terwijl hij naar het lichaam van de kat keek. De kat was groter dan gemiddeld. Hij lag op zijn zij. De felle gele ogen, de zware, trillende poten en de korte lynxachtige staart vertoonden nog de laatste tekenen van leven. Op de rug van het dier zaten de wonden die Aars verscheurende tanden hadden toegebracht. Maar in zijn zij zaten enorme, gapende scheuren waardoor de ingewanden in glanzende, borrelende, bloederige kronkels naar buiten kwamen stulpen. Een hond had nooit zulke verwondingen kunnen toebrengen. Het was net of de kat van zijn ingewanden was ontdaan door een dier dat minstens zo groot en zo sterk was als hijzelf. De macht van de geesten. De macht van de krachten der schepping. Ja! Zij hadden de kat gedood en ze hadden het goed gedaan! Karana was te dicht bij de dood geweest om niet verbaasd en dankbaar te zijn dat hij nog leefde. Als hij de aanval had overleefd en door zijn wilskracht het beest dood had laten neervallen, kon hij Lonit misschien toch wel helpen. Zelfs zonder dat hij alle rituelen kende, was er weinig dat hij niet kon bereiken als de krachten der schepping met hem waren! Zelfs zijn gehate vader Navahk, de legendarische tovenaar, had nooit zo'n macht vertoond! De mannen zouden nog generaties lang liederen zingen over Karana's toverkracht. Hij zou deze oude, dode kat met een van diens eigen scherpe tanden villen en daarna snel teruggaan naar het kamp, getooid met de huid van de kat en met een nieuw gevoel van eigenwaarde. Mannen hadden hem ooit Leeuwendoder genoemd en zo zouden ze hem nu weer noemen! De oude Zhoonali en Cheanah en de andere jagers moesten het nog maar eens wagen aan zijn toverkracht te twijfelen! Een eenzame, ongewapende jager die verzwakt was door dagenlang vasten, kon alleen tegen een springende kat op wanneer hij werkelijk een tovenaar was... een sjamaan... iemand die door de geesten werd gesteund en die de krachten der schepping naar zijn hand kon zetten! De tweeling van Lonit en Torka zou leven! Daar zou hij voor zorgen, bij de krachten van deze wereld en het hiernamaals! De hond hield opeens op met rondjes lopen en begon weg te kruipen. Het dier trok zijn lippen op en liet zijn tanden zien terwijl diep in zijn keel een afschuwelijk angstig gegrom klonk. 'Aar?' Karana fronste zijn wenkbrauwen en draaide zich om. Opeens was hij weer een jongen, sprakeloos van ontzetting. De Wanawut kwam snel op hem af. Hij liep rechtop met een merkwaardig schommelende gang. In de slierten ochtendnevel was het net of zijn lichaam in kleren was gehuld, want op zijn schouders en rug had hij dikke manen en zijn hele lichaam was met bont bedekt. Hij had lange, ruige dekharen die de vorm van zijn geweldige torso vervaagden, waardoor het net was of hij helemaal met een ijslaagje was bedekt. De stevige nek ging over in even stevige schouders waaraan lange, sterke, harige armen zaten die met krachtige halen langs zijn lijf heen en weer zwaaiden. Zijn harige, met bloed bedekte handen - niet de handen van een beest, maar die van een mens, alleen drie keer zo groot en met klauwen — waren tot vuisten gebald. Aar viel het beest aan. Karana zag tot zijn verbazing hoe Broeder Hond het ene ogenblik als een grommende bal bont op de Wanawut afsprong en vervolgens jankend en rondtollend door de lucht vloog. De Wanawut bleef zonder zijn pas te vertragen op de tovenaar afkomen. Karana staarde verlamd van angst naar het beest. Zijn kop was nu duidelijk te zien: een afgeplatte schuine schedel, nevelgrijze, diepliggende ogen onder een vooruitstekend voorhoofd, spitse, krankzinnig menselijk uitziende oren, een onbehaarde, bebloede, kegelvormige snuit. De dikke lippen waren teruggetrokken en lieten glinsterende tanden zien die bijna even groot waren als de hoektanden van de grote springende kat.
Met een misselijkmakend gevoel van duizeligheid dat makkelijk zou kunnen overgaan in flauwte als hij eraan toegaf, besefte Karana dat noch zijn dreigementen noch zijn smeekbeden ook maar iets te maken hadden gehad met de dood van de springende kat. Dit wezen - de Wanawut - was de geest die de kat had opengereten en ervoor had gezorgd dat het dier in de laatste ogenblikken van zijn leven in wilde paniek was weggerend... recht op een dwaze jongen af die had durven denken dat het de krachten der schepping ook maar iets zou kunnen schelen of hij in leven bleef of stierf.