7. Mijn stimulans en vreugde
Verliefd worden heeft iets dat weer een kleine jongen of een klein meisje van je maakt, Willow. Als een kind dat ongeduldig is omdat de tijd zich voort lijkt te slepen als een bejaarde die onverschillig is voor je verwachtingen, keek ik voortdurend op de klok en probeerde de grote en kleine wijzer sneller vooruit te dwingen. Ik had het gevoel dat er kleine balletjes in mijn maag op en neer stuiterden. Ik liep naar de spiegel in mijn slaapkamer en bekeek mezelf wel tien keer. Het enige verschil tussen mij en een ongedurige tiener was het voortdurende besef dat ik op het punt stond een liefdesrelatie te consumeren, iets te doen wat voor eeuwig en altijd een stempel zou drukken op het leven van mij en Grace. Het had me tot nadenken moeten stemmen. Maar zoals ze zeggen, een span paarden dat in tegenovergestelde richting trekt, had dat niet kunnen bewerkstelligen.
Ik had bijna niet weg gekund. Alberta verscheen op de drempel van mijn slaapkamer. Ik had gedoucht en me geschoren en iets aangetrokken dat me volgens mij erg goed stond: een mooi, lichtblauw zijden hemd dat ik nog maar één keer had gedragen. Ik stoeide zelfs met mijn haar, experimenteerde met verschillende manieren om het te borstelen, toen ze daar plotseling stond. In haar nachthemd.
'Wat doe je?' vroeg ze.
'O, niks.'
'Waarom ben je zo mooi aangekleed?'
'Ben ik dat? Ik dacht dat ik dit hemd nog niet had gedragen sinds ik het gekocht heb en...'
'O, laat maar,' zei ze, niet echt geïnteresseerd in een verklaring. 'Ik heb vreselijke hoofdpijn en niets helpt vanavond. Ik wil een van die pillen die je aan je patiënten geeft.'
Ik wist dat ze valium bedoelde.
'Ik ben er niet zo dol op die als aspirientjes uit te delen, Alberta.'
'O, hou alsjeblieft op met je het ene moment als dokter te gedragen en het andere moment als mijn man. Ik heb vanmiddag te veel champagne gedronken. Dat is alles, en ik heb iets nodig om me te ontspannen. Ik ben gewoon nerveus. Morgen is de verkiezing voor voorzitter van de vrouwenclub, en je weet dat ik het moet opnemen tegen twee andere vrouwen, die het geen van beiden verdienen en niet zo hard voor de organisatie gewerkt hebben als ik.'
Ik staarde haar aan.
'Je herinnert je de verkiezing toch wel, Claude? Je herinnert je toch dat ik kandidaat ben voor het voorzitterschap?'
'O, ja. Ik was alleen vergeten dat het al zo gauw was.'
'Hoe kun je?'
'Sorry.'
'Je zou die uitdrukking op je voorhoofd moeten laten tatoeëren, Claude. 'Sorry, sorry. Hoor eens, ik moet me ontspannen,' hield ze vol.
'Oké, oké.' Ik dacht even na en zocht toen wat valium voor haar. Het was een zwakke dosis, maar voldoende voor wat ze wilde. Toch voelde ik me een slecht mens, Willow. Ik had het gevoel dat ik haar verdoofde, haar suf maakte, zodat ze niet zou weten wat ik ging doen en zou doen.
Ik gaf haar de pillen en ze ging terug naar haar eigen kamer om te gaan slapen en over de resultaten te denken van de verkiezing morgen. Als ze verloor, wat volgens mij heel waarschijnlijk was, zou ze erg moeilijk zijn.
Daar ik Miles niets over mijn plannen had verteld, verwachtte ik dat hij zich in zijn eigen vertrekken zou hebben teruggetrokken, maar hij verraste me en verscheen zodra ik beneden kwam en naar de voordeur liep.
'Ben ik iets van het werkrooster vergeten, dokter?' vroeg hij.
'O, nee, Miles. Het is iets dat net is opgekomen. Het doet er niet toe, ik rij zelf wel naar de kliniek.'
'Het is geen probleem voor me, dokter. Ik heb geen dringende afspraken.'
Ik was gevangen in een zelfgesponnen web van leugens, Willow.
Nu loog ik zelfs tegen Miles. Als ik zijn aanbod weigerde, zou hij ontdaan zijn. Ik kon het aan zijn gezicht zien. Hij had het nodig om nodig te zijn, maar als ik me door hem liet rijden zou ik het gevoel hebben dat ik hem medeplichtig maakte aan mijn daden, en dat vond ik verkeerd. Ik voelde me in een hoek gedreven, glimlachte en knikte, en vroeg hem de auto te halen.
Ik keek naar de trap, naar Alberta's slaapkamer en dacht dat ze in slaap zou vallen zonder dat ze ook maar een flauw idee had van wat ik ging doen. Ergens wilde ik die trap oplopen en haar deur openen en zeggen: 'Alberta, ik hou van een andere vrouw. Ik kan niet langer doen alsof.'
Maar aan de andere kant kon ik nog niet echt geloven dat ik zou doen wat ik van plan was. Zelfs toen ik in de auto zat en we naar de kliniek reden, hoorde ik die innerlijke stem die me hoonde: Dat kun je niet maken, Claude De Beers. Je houdt jezelf voor de gek. Je zult beschaamd staan. Je zult je gezicht verliezen ten overstaan van de hele staf en zelfs een paar patiënten. Zeg tegen Miles dat hij omdraait. Ga terug voor het te laat is.
De woorden lagen op het puntje van mijn tong, maar mijn mond weigerde ze uit te spreken. Ik deed mijn ogen dicht en dacht alleen aan Grace, Grace die op me wachtte in haar kamer, Grace die beefde van verwachting en hoop, de demonen buiten de deur hield, de schaduwen verjoeg, haar oren sloot voor waarschuwingen.
Natuurlijk vroeg ik me af of ze van me hield omdat ze daar een dwingende behoefte aan had, een behoefte die ontstaan was uit haar geestelijke problemen, of dat ze even oprecht en onweerstaanbaar van me hield als ik van haar. Zou ik dat niet kunnen merken? Je bent een analyticus, analyseer, hield ik me voor. In mijn hart wist ik dat ik te veel van haar hield om me zelfs maar te wagen aan een objectief oordeel.
Meer nog, wilde ik die vraag zelfs maar in overweging nemen? Ik verlangde naar haar en dat overheerste alles, was belangrijker zelfs dan haar eigen geestestoestand. Was ik een afschuwelijk mens, Willow? Was het vreselijk van me om zulke gedachten te koesteren?
Rij door, Miles, dacht ik. Breng me naar mijn geliefde, naar mijn noodlot, en al het andere komt er niet op aan.
Misschien kwam het omdat ik vanbinnen kookte van opwinding, of misschien kwam het omdat mijn wens sterker was dan de werkelijkheid, maar toen ik omhoogkeek naar de avondlucht, leek die uitzonderlijk vol sterren. Er waren zoveel glinsterende stipjes dat het leek of ze tegen elkaar op zouden botsen. De Grote Beer was duidelijker dan ooit. Ik zwoer bij mezelf dat ik niets van deze avond ooit zou vergeten. Ik zou de sterrenlucht in mijn geheugen prenten, zodat ik later, elke keer als ik aan deze avond dacht, die lucht zou zien en dezelfde opgewondenheid en vreugde zou beleven.
'Ik ben in de recreatiezaal,' zei Miles toen we geparkeerd hadden en ik naar de ingang van de kliniek liep.
'Hè? O, ja,' zei ik. 'Goed.'
Kun je dat geloven, Willow? Ik was zelfs vergeten dat hij er was, vlak achter me liep. Zo intens waren mijn gedachten geconcentreerd op Grace. Ik voelde me nu niet erg meer op mijn gemak en ging langzamer lopen, probeerde me te beheersen en er meer uit te zien als de dokter dan als een ongeduldige minnaar.
Gelukkig had Nadine Gordon die avond geen dienst. Suzanne Cohen, een veel aardigere verpleegster, jonger, maar even bekwaam, zat in de recreatiezaal zachtjes te praten met een nieuwe patiënt, die ik Palmer zal noemen. Een twaalfjarige jongen die een steeds agressiever gedrag was gaan vertonen en ten slotte zijn eigen huis in brand had gestoken. Ralston was zijn voornaamste therapeut. Ik moet toegeven dat hij beter was met tieners dan ik. In ieder geval zag Suzanne niet dat ik binnenkwam, maar ze zou natuurlijk weten dat ik er was zodra Miles verscheen.
Ik ging naar mijn kantoor en hield me bezig met een paar rapporten, in de verwachting dat Suzanne naar me toe zou komen om te vragen of ze nog iets voor me kon doen. Nog geen tien minuten later kwam ze.
'Alles is in orde,' zei ik. 'Ga rustig door met je gewone werk, Suzanne.'
'Ik dacht dat ik u beter kon vertellen dat Grace Montgomery vanavond vroeg naar bed is gegaan,' zei ze. 'Ik vond dat ze er onrustiger uitzag dan in de afgelopen paar weken. Ze heeft ook niet veel gegeten.'
'O? Goed. Ik zal proberen even bij haar langs te gaan. Bedankt, Suzanne.'
Ze bleef nog even op de drempel staan. Mijn hart tikte als een tijdbom. Had Grace iets gedaan, iets over ons gezegd?
'Uitstekend, dokter. Ik ben in de zusterkamer als u me nodig mocht hebben.'
'Dank je,' zei ik. Ik hield mijn adem in tot ze weg was.
Toen klapte ik mijn dossiers dicht en leunde achterover. De arts in me begon aan zijn slotpleidooi, zijn laatste poging om me ervan te weerhouden.
Zet alles hier van je af, Claude. Zoek Miles en ga naar huis, hoorde ik mijn innerlijke stem adviseren. Voor het te laat is, voor altijd te laat, ga naar huis, Claude. Ga naar huis.
Toen ik opstond en naar de deur van mijn kantoor liep, wist ik niet welke kant ik op zou gaan, Willow. Ik dacht aan dat beroemde gedicht van Robert Frost. Je kent het wel, dat gedicht over iemand die stopt bij een splitsing in de weg en de ene of de andere richting kiest, en de conclusie van Frost dat het alle verschil maakt. Hoeveel splitsingen in de weg komen we tegen in ons leven, vroeg ik me af. Hoeveel keuzes maken we die een definitieve invloed hebben op alles wat voor ons ligt?
En dat maakte al het verschil, bleef ik denken terwijl ik naar de gang met de kamers van de patiënten liep, naar de kamer van Grace, waar ik wist dat ze op me wachtte.
De lamp op haar nachtkastje brandde en ze lag in bed te lezen. Ze keek op toen ik binnenkwam, maar ze zei niets. Ik bleef naar haar staan kijken. Wat was de magie die me zo in haar ban hield, me bewust maakte van elk gebaar, elke glimlach van haar, me deed verlangen haar haren aan te raken, haar lippen te kussen, haar dicht tegen me aan te drukken? Was het allemaal iets chemisch, iets fysieks of bestaat er werkelijk zoiets als soulmates? Ik vraag het me nog steeds af. Ik moest stiekem lachen toen ik bedacht hoe verbaasd mijn collega's op zouden kijken als ik zo'n vraag zou voorstellen als discussiepunt tijdens een van onze seminars.
Langzaam liep ik naar het bed. We zeiden nog steeds geen van beiden iets. Ik denk dat we allebei hoopten dat onze hele samenkomst als een droom zou zijn, ongrijpbaar, zodat we er later mee zouden kunnen leven, net doen of het deel was van een fantasie.
Langzaam deed ze haar boek dicht en legde het op het kastje. Ik zakte op mijn knieën en legde mijn hoofd tegen haar borst, en ze streek over mijn haar. Eindelijk vond ik een paar woorden.
'Ik wilde zo graag naar je toe, zo graag bij je zijn, dat het pijn doet,' zei ik.
Ze legde haar handen onder mijn kin en hief mijn hoofd op, zodat we elkaar in de ogen konden kijken, en toen trok ze me naar zich toe zodat onze lippen elkaar raakten, eerst heel luchtig en toen dwingend. Die kus was lang en verrukkelijk. Ik voelde me omlaag- glijden als langs een zachtglooiende helling. Ze schoof opzij in haar bed en ik maakte me gereed om naast haar te gaan liggen.
We waren net twee tieners die voor het eerst het wonder ontdekten van ons lichaam en de macht van elke aanraking, elke kus. Elk moment was nieuw, alsof we een verbluffend geschenk van het leven en de liefde uitpakten. We gingen zo op in eikaars warmte en begeerte, dat we geen van beiden aan morgen dachten. Consequenties bestonden niet. Er was geen prijs die betaald moest worden, geen spijt. Niets anders deed ertoe dan dit moment.
'Ik heb nog nooit zo gevrijd,' fluisterde ik.
'Hoe kan dat? Je bent getrouwd.'
'Met mijn vrouw is het een automatisme. Een karwei. We zijn geen van beiden ooit onszelf geweest. Ik heb geen woorden om dat uit te leggen, Grace, geen handleiding die ik door kan kijken om een beschrijving te vinden van mijn gevoelens voor jou. Ik ben als een atheïst die ontdekt heeft dat er een God bestaat, dat er iets meer is dan we kunnen aanraken en zien, horen en proeven.'
Ze draaide zich naar me om, dicht tegen me aan en we drongen steeds dieper in elkaar door. Ik was urenlang bij haar, verloor alle gevoel voor tijd en plaats. Eindelijk viel ze in slaap in mijn armen en ik maakte me voorzichtig van haar los en kleedde me aan. Ik kan je niet zeggen hoeveel moeite het me kostte die avond haar kamer te verlaten, Willow. Twee keer draaide ik me om en liep terug om haar aan te raken, haar te kussen. Haar oogleden bewogen nauwelijks. Ze was in slaap gevallen met een wonderbaarlijke, ja, engelachtige glimlach om haar lippen. Ze had er nooit tevredener, veiliger en gelukkiger uitgezien dan op dat moment. Het gaf me het gevoel dat ik echt iets goeds had gedaan, niet alleen voor mezelf, maar voor haar en voor alles wat we voor elkaar betekenden.
De liefdesdaad creëert een nieuwe entiteit, Willow, als het gebeurt met iemand van wie je echt houdt. Je gaat zo in elkaar op, je wordt zo'n deel van elkaar, dat er een geboorte op volgt. Jij en ik worden wij, en dat, dacht ik toen en denk ik nog steeds, is een wonder en niet iets dat een handleiding kan verklaren.
Eindelijk, als iemand die zich losrukt uit bijna onverbreekbare boeien, wist ik de kracht op te brengen haar te verlaten. Ik liep de rustige, helverlichte gang in. Het schrille licht bracht me terug in de werkelijkheid. Ik keek op mijn horloge, verbijsterd dat ik zo lang bij Grace was geweest.
Haastig liep ik naar de recreatiezaal, waar Miles op de bank lag te slapen. De televisie knipperde als het licht van een hypnotiseur en wierp schaduwen op de muren. Even wist ik niet wat ik moest doen. Hem wakker maken natuurlijk, maar hoe kon ik dit late uur verklaren? Waar waren de mensen van de nachtdienst? Ik gaf hem een zachte por en hij opende zijn ogen, staarde me even verward aan en ging toen snel rechtop zitten.
'O, dokter, sorry,' zei hij en wreef de slaap uit zijn ogen.
'Laten we naar huis gaan, Miles,' zei ik snel.
'Hoe laat is het?' vroeg hij en keek op zijn horloge. 'Wel verdraaid,' mompelde hij.
Ik liep al in de gang. Ik vluchtte weg, hoopte dat niemand me zou zien en zich zou afvragen waarom ik nog hier was. Miles kwam achter me aan, mompelend in zichzelf. Ik kon het zachte geroezemoes van stemmen horen in de kantine. Toen we langs de deur kwamen, keek ik niet naar binnen en hoopte dat niemand naar buiten zou kij-ken. Even later zat ik in de auto.
Miles stapte vlug in en startte de motor.
'Dat was een latertje, dokter De Beers,' merkte hij op.
'Eerlijk gezegd, Miles, was ik zelf in slaap gevallen.'
'O,' zei hij en knikte. 'Geen probleem. Maar ik heb u gezegd dat u te hard werkt.'
'Misschien heb je gelijk,' zei ik.
In huis was het even stil als in de kliniek. Alberta sliep allang, dacht ik terwijl ik de trap opliep. De valium ontspande haar genoeg om goed te kunnen slapen. Ze kwam trouwens zelden naar mijn slaapkamer om te zien of ik er was. Als er iets anders was dat haar verontrustte en ze kwam me in mijn kantoor zoeken en zag dat ik er niet was, dan wist ik zeker dat ze er niet verder over na zou denken waar ik kon zijn en wijdde ze haar aandacht aan zichzelf. Maar toch liep ik op mijn tenen toen ik bij haar slaapkamerdeur kwam.
Ik ging zo gauw mogelijk naar bed, maar ik kon onmogelijk in slaap komen. Ik lag maar te denken aan Grace, rook nog de geur van haar haar en proefde opnieuw de smaak van haar lippen en de zachte soepelheid van haar lichaam. Ik herhaalde in gedachten elk woord dat we tegen elkaar gezegd hadden. Eindelijk sloeg ik mijn armen om mijn kussen en knuffelde het als een verliefde tiener, en dat stelde me in staat eindelijk wat rust te vinden.
Ik versliep me en stond heel laat op. Zo laat zelfs dat Alberta eerder op was dan ik. Het bracht me in paniek, maar Miles was nog meer verontrust dan ik. Hij kwam naar mijn kamer toen ik me stond aan te kleden.
'O, mooi, u bent eindelijk op. Ik ben al twee keer bij u aan de deur geweest, dokter, en heb heel hard geklopt. Ik dacht dat u misschien in de badkamer was, maar toen ik bij u binnen keek, zag ik dat u heel diep lag te slapen. En wie ben ik om u wakker te maken?'
'Het is goed, Miles.'
'Dokter Ralston heeft gebeld,' zei hij. Toen boog hij zich naar me toe en fluisterde: 'Mevrouw De Beers heeft met hem gesproken, niet ik.'
'O?'
'Ik weet dat hij haar vroeg of ze wist waarom u terug was gegaan naar de kliniek omdat ik haar hoorde zeggen: "Ik wist niet dat hij terug was gegaan. Het verbaast me dat hij nog de moeite neemt om thuis te komen.'"
'Het is oké, Miles,' zei ik. Door me te vertellen wat hij had gehoord, maakte hij, zonder het zich te realiseren, dat ik me nog ellendiger voelde, alsof hij en ik in zekere zin samenzweerders waren, een complot smeedden.
Hij knikte en liet me alleen.
'Wat mankeert je? Ben je ziek?' vroeg Alberta toen ik beneden kwam. Ze dronk haar ochtendkoffie en knabbelde als een eekhoorn aan haar toast. Ik kon zien dat ze geagiteerd was. Haar kapsel was minder verzorgd dan anders. Het was niets voor haar om ook maar één lokje niet op zijn plaats te brengen. Haar ogen glinsterden van ongerustheid. Maar het ging niet om mij. Het ging om de verkiezing van de vrouwenclub.
'Nee, alleen een beetje moe,' zei ik.
'Hoe kun je zo moe zijn? Wat doe je daar anders dan op je stoel zitten en praten met geestelijk gestoorde mensen? Ik zou het niet eens praten noemen. De ene vraag na de andere. "Waarom haat je je moeder? Waarom haat je je vader?" Als ze niet al gek zijn als ze aankomen, zijn ze het wel voor ze weggaan,' mompelde ze.
Als iets haar dwarszat, hoe klein of groot het ook was, zocht ze opluchting in kritiek op mij en mijn beroep. Gewoonlijk, als ik er weinig aandacht aan besteedde en me nauwelijks verdedigde, hield ze er algauw mee op.
'Iemand vroeg me laatst,' ging ze verder, haar woorden vinnig op me afvurend, 'ik geloof dat het Sara Marshall was. Ja, het was Sara Marshall. Ze vroeg me of jij die afschuwelijke shockdingen deed met mensen, en ik zei dat ik geen idee had wat je daar doet. Doe je dat?'
'Nee, Alberta, dat doen we niet.'
'Dat is tenminste een opluchting.' Ze keek op de klok en zuchtte diep. 'De telling is begonnen,' zei ze.
'O?'
'Ik blijf hier niet de hele dag rondhangen als een vrouw die wee- en heeft om op dat telefoontje te wachten. Ze moeten me maar zoeken.'
'Ik wens je veel succes, Alberta,' zei ik. Ze keek op en staarde me lange tijd aan, als iemand die wanhopig probeert zich iets te herinneren.
'O, ja,' zei ze. 'Die dokter Price belde en vroeg naar jou. Hij zei dat je gisteravond in de kliniek was. Ik zei dat hij zich vergiste. Je was thuis. Je was toch thuis, Claude?'
Ik wendde mijn blik af. Willow, ik voelde me als een kleine jongen die met zijn hand in de koekjestrommel betrapt wordt, maar toen ik naar haar keek, zag ik in haar ogen dat ze te veel met zichzelf bezig was om iets aan mijn gezicht te kunnen zien.
'Ik moest iets nakijken, ja,' zei ik.
'Ik zou maar daarheen verhuizen, Claude. Maak van een van de kamers voor die halvegaren een tweede slaapkamer voor jezelf.' Ze zette haar koffiekopje zo hard neer dat het bijna verbrijzelde. 'Ik blijf hier niet zitten wachten tot ze bellen,' herhaalde ze, stond op en liep de eetkamer uit. Bij de deur bleef ze staan. 'Als ik later goed nieuws te melden heb, bel ik de kliniek. Ik weet zeker dat je daar zult zijn,' ging ze verder en vertrok.
Zolang ze bij me was, had ik bij tijden mijn adem ingehouden. De sfeer was zo stil en bedompt in de kamer, dat ik het gevoel had dat ik in een huis zonder ramen was opgesloten. Kleine zweetdruppeltjes parelden op mijn voorhoofd. Ik veegde mijn gezicht af met mijn servet en stond toen op om naar de kliniek te gaan. Miles stond buiten op me te wachten en praatte met een van de tuinlieden. Hij keek op zodra ik verscheen.
'Gaat het goed, dokter?'
'Uitstekend, Miles. Laten we gaan,' zei ik, en hij kwam snel in beweging.
Ik had het gevoel dat ik wegzakte in een moeras, Willow. Natuurlijk maakte ik me bezorgd hoe ik het Ralston uit moest leggen, maar toen we naar de kliniek reden, maakte ik me ook ernstig bezorgd over Grace. Wat zou het effect zijn op haar van wat we de vorige nacht hadden gedaan? Zocht Ralston me in verband met haar gedrag van vandaag? Was ik de oorzaak van een vreselijke regressie, had ik haar problemen verergerd? Haar moeder, je grootmoeder, had Grace bij me gebracht om haar te helpen, haar te genezen, zodat ze terug kon keren in hun wereld. Hadden mijn egoïstische handelingen dat nu onmogelijk gemaakt?
Zeggen dat ik gespannen was, is geen omschrijving van wat ik voelde toen ik in de kliniek kwam. Ralston had een sessie met Palmer, dus wat hem betreft had ik even een adempauze. Nadine Gordon zorgde voor een paar andere patiënten, maar zij was de eerste die naar mijn gezondheid informeerde.
'Prima,' antwoordde ik.
'U werkt te hard, dokter,' zei ze. Ze verraste me door de milde toon in haar stem. 'Ik laat het misschien niet zo merken, maar ik maak me zorgen over u.'
'Bedankt voor je bezorgdheid, zuster Gordon. Het gaat echt goed met me.'
'U doet te veel uw best met een paar van onze patiënten, dokter. Niemand verwacht dat u wonderen kunt verrichten.'
Ik knikte.
'Nog bijzondere problemen vanmorgen?' vroeg ik.
Ze staarde me lange tijd aan. Wist ze dat ik eigenlijk naar Grace informeerde? 'Nee,' zei ze. 'Uw miss Montgomery...'
'Ja?' Ik probeerde niet te veel belangstelling te tonen.
'Is vandaag heel opgewekt en energiek. Ze is nu in de kunstnij- verheidszaal om miss Richards te helpen met de andere patiënten. Je zou denken dat ze een van onze assistentes is. Ze smeekte me bijna haar vanmorgen niet haar medicijnen te laten innemen. Ze beweerde dat ze die niet nodig had.
'Ik heb haar gezegd dat als ze haar diploma van de medische faculteit had, ik haar voorschriften zou opvolgen,' voegde ze er sarcastisch aan toe.
'Interessant,' zei ik.
'Ja, hè?' ging ze verder, met enigszins toegeknepen ogen. 'Misschien hebt u nu gelegenheid om wat meer tijd door te brengen met uw andere patiënten,' opperde ze met een kil, berekenend glimlachje dat me recht in het hart trof.
'Misschien,' zei ik knikkend. 'Ik zal het eens bekijken.'
Ze hield haar ogen strak op me gericht en toen draaide ze zich om en verliet mijn kantoor.
Later, toen Grace kwam voor haar sessie met mij, zag ik Nadine Gordon in de gang staan. Ze wendde haar blik niet af toen ik naar haar keek. Grace liep naar binnen en ik stond op de drempel om een intense blik uit te wisselen met mijn hoofdzuster. Ze knikte even en liep weg. Ik deed de deur dicht en draaide me om naar Grace.
'Hoe gaat het?' vroeg ik.
Ze antwoordde door op haar tenen te gaan staan en me een zachte kus op mijn mond te geven.
Toen glimlachte ze en zei: 'Ik wilde zeker weten dat het geen droom was.'
'En weetje het nu zeker?'
'Ja.'
'Hoe?'
'Ik zie het aan je gezicht,' antwoordde ze.
Ik lachte en strekte mijn armen uit om haar te omhelzen.
We klampten ons aan elkaar vast als twee drenkelingen die een veilige kust hebben gevonden, en wisten dat we nooit meer alleen zouden zijn.
Later die dag belde mijn receptioniste, Edith Hamilton, me in mijn kantoor om me te vertellen dat Alberta erop stond dat ik aan de telefoon kwam. Het deed er niet toe of ik in een therapeutisch gesprek was met een van mijn patiënten. Ik kon zien dat Alberta Edith in de war had gebracht, want ze bleef zich verontschuldigen dat ze me stoorde. Ik zei tegen Edith dat het goed was en liet me doorverbinden met Alberta.
'Wat is er mis, Alberta?' vroeg ik onmiddellijk.
'Mis? Waarom stel je voor de verandering niet eens de juiste vraag? Moeten jullie psychiaters altijd naar de zwarte kant van de dingen kijken?'
'Het spijt me, Alberta. Mijn receptioniste zei...'
'Die vrouw was onbeschoft tegen me. Als ik je in die dierbare kliniek van je bel, dienen ze te weten dat het belangrijk is en dan wil ik niet horen: "Kan hij u terugbellen?" Of: "Er is een patiënt bij hem.'"
'Soms is het heel belangrijk om niet te worden gestoord, Alberta,' zei ik rustig. 'Oké. Wat is er voor dringends?'
'Het is niet iets dringends, Claude. Het is opgetogenheid, iets wat je niet gewend bent te zien in je eigen heiligdom en zalen vol ellende.'
'Opgetogenheid?'
'Ik ben gekozen,' verklaarde ze. 'Je spreekt met de nieuwe voorzitter van de vrouwenclub.'
'O. Gefeliciteerd, Alberta. Dat is fijn voor je.'
'Fijn? Fijn? Hoe komt het toch datje altijd de perfecte woorden hebt voor je geestelijk gestoorde patiënten en hun familie, maar niet voor mij. Fijn? Het is meer dan dat, Claude.'
'Ik bedoelde niet dat het alleen maar fijn is, Alberta. Ik bedoelde dat het fijn is dat ze jou waarderen en je inspanning op prijs stellen om de organisatie tot een succes te maken.'
Daarmee was ze tevreden.
'Nou?' ging ze verder.
'Nou wat?'
'Hoe ben je van plan dit met me te vieren?'
'O. Zullen we naar de Hideaway gaan?' Het was het restaurant waar we op drie huwelijksjaardagen hadden gegeten.
'Ja, dat is een goed idee,' antwoordde ze. 'Het verbaast me datje daaraan gedacht hebt. Heel goed, Claude. Misschien word je nog de echtgenoot van een voorzitter,' ging ze met een luchtig lachje verder. 'Ga terug naar dat deprimerende werk van je en bewaar al je op-getogenheid en vreugde voor mij,' beval ze.
Ze moest eens weten, dacht ik, waar ik al die zogenaamde opgetogenheid en vreugde vandaan haalde.