20
Nu volgde er een hels lawaai. Een vreselijke schelle kreet steeg op uit de hevig schuddende struiken. Panamon hees zich driftig op zijn knieën en riep Shea toe hem het grote slagzwaard te geven dat de van angst verstijfde jongeman nog steeds stijf in zijn linkerhand klemde. Shea stond als vastgenageld en hield in zijn andere hand de Elfenstenen gereed. Doodsbang wachtte hij op de aanval van het onbekende wezen in de struiken die beslist zou volgen. Panamon viel volkomen uitgeput weer op de grond zonder Shea's aandacht te kunnen trekken of naar hem toe te kunnen lopen. Er klonken nog een paar kreten in de bosjes, de struiken schudden heen en weer en toen was het stil. Even later kwam Keltset weer te voorschijn. De zware knots hield hij nog steeds in de ene hand terwijl hij met de andere de nek van een spartelende Gnoom in een ijzeren greep hield. Naast de reusachtige gestalte van de Trol leek het knokige gele lichaam dat van een kind en de armen en benen kronkelden zich als bij de staart gehouden slangen. De Gnoom was een van de al bekende soldaten, gekleed in een leren tuniek, jachtlaarzen en een gordel waaraan het zwaard ontbrak. Terecht veronderstelde Shea dat de worsteling in de bosjes ten doel had gehad het gele kereltje te ontwapenen. Keltset liep naar Panamon die erin geslaagd was rechtop te gaan zitten en liet hem braaf de spartelende gevangene inspecteren.
'Laat me los, laat me los, vervloekt!' riep de spartelende Gnoom venijnig. 'Je hebt het recht niet! Ik heb niks gedaan — ik ben niet eens gewapend, zeg ik je. Laat me los!'
Panamon Creel bekeek het ventje guitig en schudde opgelucht zijn hoofd. Toen de Gnoom bleef smeken barstte Panamon tenslotte in lachen uit.
'Wat een vervaarlijke vijand. Keltset! Nee maar, hij had ons alle drie om hals kunnen brengen als jij hem niet gevangen genomen had. Het moet een angstaanjagend handgemeen geweest zijn! Ha–ha, ik kan het niet geloven. En wij waren nog wel bang voor een tweede gevleugelde zwart monster!'
Shea vond het voorval minder amusant. Hij herinnerde zich nog al te goed hoe ze op hun tocht door de Anar bij ontmoetingen met de kleine gele wezens door het oog van een naald gekropen waren. De Gnomen waren gevaarlijk en sluw — Shea kon zo'n vijand niet ongevaarlijk vinden of erom lachen. Toen Panamon Shea's kant uitkeek en zijn ernstige gezicht zag, staakte hij zijn gespot met de gevangene en zei:
'Wees niet boos, Shea. Het is meer gewoonte dan domheid dat ik om dit soort dingen lach. Ik lach om mijn gezonde verstand te bewaren. Maar genoeg hierover. Wat zullen we met onze kleine vriend doen?'
De Gnoom keek angstig naar Panamon en zijn smekende stem kermde zacht: 'Alstublieft, laat me los. Ik zal weggaan en tegen niemand iets over u zeggen. Ik zal doen wat u zegt, goede vrienden. Maar laat me los.'
De ongelukkige Gnoom bengelde nog altijd een paar decimeter
boven de grond, in zijn nekvel gegrepen door Keltset en het ventje
begon het benauwd te krijgen. Panamon beduidde de Rotstrol zijn
slachtoffer neer te zetten en hem los te laten. De dief dacht een
ogenblik ernstig na over de smeekbede van de Gnoom, keek Shea met
een knipoogje aan, keerde zich met een ruk naar de gevangene om en
prikte met de piek van zijn linkerarm in de gele keel.
'Ik zie geen reden je in leven te laten, laat
staan je de vrijheid te geven, Gnoom,' zei hij dreigend. 'Ik geloof
dat het voor alle betrokkenen verreweg het beste zal zijn als ik je
nu de keel afsnijd. Dan hoeft geen van ons zich nog zorgen over jou
te maken.'
Shea geloofde niet dat
Panamon het meende, maar zijn stem klonk alsof het hem ernst was.
De doodsbange Gnoom slikte en stak zijn handen uit met een laatste
wanhopige smeekbede om genade. Hij kermde en jammerde zo dat
Shea zich tenslotte bijna voor hem ging schamen. Panamon verroerde
zich niet en zat strak te kijken naar het van angst vertrokken gele
gezicht.
'Nee, nee, ik smeek u, dood me niet,' smeekte de radeloze Gnoom en zijn groene ogen gleden van de een naar de ander. 'Alstublieft, toe, laat me leven — ik kan u van dienst zijn — ik kan u helpen! Ik kan u inlichtingen geven over het Zwaard van Shannara. Ik kan het zelfs voor u bemachtigen.'
Shea schrok onwillekeurig op toen het Zwaard zo plotseling ter sprake kwam en hij legde een weerhoudende hand op Panamons brede schouder.
'Zo, jij kunt ons over het Zwaard inlichten, zeg je?' De ijzige stem van de dief klonk maar vaag geïnteresseerd en hij negeerde Shea totaal. 'Wat kun je ons dan wel vertellen?'
Het pezige gele lichaam ontspande zich wat. De ogen
keerden terug tot hun normale omvang en keken gretig rond op zoek
naar een kans om het er levend af te brengen. Toch zag Shea nog
iets anders in die ogen, iets dat hij niet precies kon
thuisbrengen. Het was bijna een vurige sluwheid die te voorschijn
kwam toen de Gnoom zich even door zijn zorgvuldig verborgen
gevoelens liet meeslepen.
Even later
was hij weer een en al onderworpenheid en hulpeloosheid.
‘Ik kan u bij het Zwaard brengen als u dat wenst,'
fluisterde hij schor alsof hij bang was dat iemand hem kon horen,
ik kan u naar de plek brengen waar het is — als u me in leven
laat!'
Panamon trok de scherpe ijzeren
punt van zijn piek weg van de keel van de ineenkrimpende Gnoom. Hij
liet een klein bloedspoor achter op de gele keel. Keltset had zich
niet bewogen en liet niet blijken dat hij belang stelde in wat er
gebeurde. Shea wilde Panamon zeggen hoe belangrijk het was de Gnoom
hier te houden als er
ook maar de
minste kans was het Zwaard van Shannara te vinden maar hij begreep
dat de dief de gevangen Gnoom liever in onzekerheid liet. Shea wist
niet in hoeverre Panamon Creel de legende kende; tot nog toe had
hij niet laten merken dat hij zich iets aan de rassen gelegen liet
liggen of iets wist van de geschiedenis van het Zwaard. De grimmige
trekken van de dief ontspanden zich en er krulde een lachje om zijn
lippen toen hij naar zijn bibberende gevangene keek.
‘Is dat Zwaard kostbaar, Gnoom?' vroeg hij ongedwongen, bijna sluw. 'Kan ik het voor goud verkopen?'
'Voor de juiste mensen is het van onschatbare waarde,' verzekerde de Gnoom en knikte. 'Er zijn mensen die er alles voor zouden betalen, er alles voor over zouden hebben om het in hun bezit te krijgen. In het Noordland . . .'
Hij zweeg plotseling, bang dat hij al te veel gezegd had. Panamon glimlachte wreed en knikte tegen Shea.
'Deze Gnoom zegt dat het geld voor ons kan
betekenen,' spotte hij zacht, 'en de Gnoom zou niet liegen, wel
Gnoom?' Het gele hoofd werd heftig geschud. 'Welnu, misschien
zouden we je lang genoeg in leven moeten laten om te bewijzen dat
je iets van waarde hebt dat je voor je waardeloze bast kunt ruilen.
Ik wil zo’n buitenkansje niet vergooien alleen ter vervulling van
mijn ingeboren begeerte een Gnoom de strot af te snijden als ik er
een in mijn vingers heb.
Wat denk je,
Gnoom?'
'U begrijpt het volkomen, u kent mijn waarde,'
griende het kereltje, terwijl hij voor de glimlachende dief kroop.
'Ik kan u helpen, ik kan u rijk maken. U kunt op mij
rekenen.'
Panamon grijnsde nu breed.
Hij ontspande zich en legde zijn goede hand op de schouder van de
Gnoom alsof ze oude vrienden waren. Hij gaf hem een paar
schouderklopjes alsof hij de gevangene op zijn gemak wilde stellen
en knikte geruststellend. Hij keek van de Gnoom naar Keltset en van
die naar Shea.
'Vertel ons eens wat je
hier in deze uithoek in je eentje aan het uitspoken bent, Gnoom,'
drong Panamon even later aan. 'Hoe heet je trouwens?'
'Ik ben Orl Fane, een krijger van de Pellestam," antwoordde hij bereidwillig. ik . . . ik was als koerier op weg uit Paranor toen ik dit slagveld vond. Ze waren allemaal dood, allemaal en er was niets dat ik nog kon doen. Toen hoorde ik u en verstopte me. Ik was bang dat jullie . . . Elfen waren.'
Hij zweeg en keek bang naar Shea. Zijn Elfentrekken joegen hem schrik aan. Shea hield zich van den domme en wachtte af wat Panamon zou doen. Panamon keek de Gnoom alleen begrijpend aan en glimlachte vriendelijk.
'Orl Fane — van de Pellestam,' herhaalde Panamon
langzaam.
'Een machtige stam van
jagers, van dappere mannen.' Hij schudde zijn hoofd alsof hij iets
betreurde en richtte zich weer tot de Gnoom die er niets van
begreep. 'Orl Fane, als wij elkaar van dienst willen zijn moeten we
vertrouwen in elkaar stellen. Leugens kunnen alleen een hinderpaal
voor ons nieuwe compagnonschap zijn. Op het slagveld lag een
standaard van de Pelle — de strijdvaan van jouw stam. Je moet dus
bij hen geweest zijn tijdens de slag.'
De Gnoom was sprakeloos en er was weer een
mengeling van angst en twijfel in zijn schichtige groene ogen te
zien. Panamon bleef vriendelijk glimlachen tegen de Gnoom.
'Kijk toch eens naar jezelf, Orl Fane — je hebt
bloedspatten op je kleren en een lelijke snee op je voorhoofd bij
je haar. Waarom wil je de waarheid voor ons verbergen? Je bent er
ook bijgeweest, klopt het?' De overredende stem bracht de Gnoom
ertoe vlug te knikken en Panamon lachte bijna vrolijk. 'Natuurlijk
was je erbij, Orl Fane en toen het Elfenvolk jullie aanviel vocht
je tot je gewond werd, je had misschien het bewustzijn verloren,
... en je lag daar tot even voor onze komst. Zo zit de vork
eigenlijk in de steel, niet?'
'Ja, zo
is het,' gaf de Gnoom nu grif toe.
'Nee, zo is het niet!'
Even heerste er een verbijsterde stilte. Panamon
glimlachte nog altijd en Orl Fane werd tussen allerlei gevoelens
heen en weer geslingerd. In zijn ogen lag nog een zweem van
twijfel, maar er gleed een lachje om zijn lippen. Shea keek
nieuwsgierig van de een naar de ander zonder precies te begrijpen
wat er aan de hand was.
'Nu moetje eens
goed naar me luisteren, leugenachtige kleine rat.'
Panamons glimlach was verdwenen en zijn gezicht
was hard toen hij met een weer kille en dreigende stem zei: 'Je
hebt van begin af aan gelogen! Een krijger van de Pelle zou zijn
onderscheidingstekens dragen — jij draagt ze niet. Je werd niet in
de strijd gewond: dat schrammetje op je voorhoofd heeft niets te
betekenen! Je bent een plunderaar, een deserteur. Niet soms?'
De dief had de doodsbange Gnoom bij zijn tuniek
gepakt en schudde hem zo hard heen en weer dat Shea zijn tanden
hoorde klapperen. De Gnoom probeerde op adem te komen, snakkend
naar lucht door dit onverwachte verloop van de
gebeurtenissen.
'Ja, ja!' De bekentenis
was eindelijk uit hem gewurgd. Panamon liet hem los en duwde hem
achterover zodat hij in de handen van Keltset tuimelde.
'Een deserteur van je eigen volk.' Panamon snauwde
hem de woorden vol walging toe. 'De laagste levensvorm die
rondloopt of rondkruipt is een deserteur. Jij bent op het slagveld
achtergebleven om de doden van hun kostbaarheden te beroven. Waar
zijn ze, Orl Fane? Shea, doorzoek de struiken waar hij zich
verborgen hield.'
Toen Shea naar de
bosjes liep slaakte de spartelende Gnoom zo'n onvoorstelbare
angstkreet dat de jongeman dacht dat Keltset hem gewurgd had. Maar
Panamon glimlachte en wenkte Shea te gaan kijken omdat hij er nu
van overtuigd was dat de Gnoom werkelijk iets in het struikgewas
had verstopt. Shea drong door de dikke takken tot in het midden van
de bosjes en keek zorgvuldig uit naar een verborgen bewaarplaats.
De grond was omgewoeld en de twijgen in het midden van de struiken
waren gebroken door de worsteling tussen Keltset en de Gnoom, maar
verder zag hij niets. Zonder succes zocht hij een poosje verder.
Hij wilde net ophouden met zoeken toen zijn blik op iets viel dat
gedeeltelijk begraven was onder takken, bladeren en aarde helemaal
achterin de bosjes. Met behulp van zijn korte jachtmes en zijn
handen groef hij snel een lange zak op met metalen voorwerpen die
bij het graven rinkelden. Hij riep Panamon toe dat hij iets
ontdekt had, wat de radeloze gevangene onmiddellijk een reeks
kermende kreten ontlokte. Toen hij de zak opgegraven had trok hij
hem uit de bosjes en liet hem voor de anderen op de grond vallen.
Orl Fane leek bezeten en Keltset moest hem met allebei zijn handen
in bedwang houden.
'Wat er ook in zit,
het is beslist belangrijk voor ons vriendje,' Panamon grijnsde
tegen Shea en pakte de zak.
Shea ging naast hem staan en gluurde over Panamons
brede schouder terwijl die de leren riem om de bovenkant losmaakte
en begerig zijn hand in de zak stak. Opeens bedacht hij zich, trok
zijn hand terug, pakte de zak aan de onderkant vast. draaide hem
ondersteboven en liet de inhoud op de grond glijden. De anderen
staarden nieuwsgierig naar de voorwerpen.
'Rommel,' mopperde Panamon Creel na een korte
inspectie. 'Alleen maar rommel. De Gnoom is nog te stom om dingen
van waarde mee te pikken.'
Shea keek naar de dingen uit de zak zonder te
antwoorden. Niets dan een verzameling dolken, messen en zwaarden,
sommige nog in hun lederen schede. Een paar goedkope sieraden
fonkelden in het zonlicht en er lagen een paar Gnoomse munten, zo
goed als waardeloos voor iedereen behalve voor een Gnoom. Het leek
inderdaad onbruikbare rommel, maar de jankende Orl Fane vond het
blijkbaar de moeite waard. Shea schudde zijn hoofd en had met de
Gnoom te doen. Hij had alles verloren toen hij besloot te
deserteren en het enige wat er tegenoverstond was deze waardeloze
hoop
metaal en goedkope sieraden. Het
leek nu bijna zeker dat het hem bovendien zijn leven zou kosten,
omdat hij tegen de wispelturige Panamon Creel had durven
liegen.
'Nauwelijks de moeite om voor te sterven, Gnoom,'
snauwde Panamon Creel en knikte even tegen Keltset die zijn zware
knots hief om de ongelukkige Gnoom naar de andere wereld te
helpen.
'Nee nee, wacht, wacht toch
alstublieft nog even,' riep de Gnoom schor en vertwijfeld. Zijn
einde was nabij; dit was zijn laatste smeekbede. ik heb niet
gelogen over het Zwaard — dat zweer ik! Ik kan het u bezorgen.
Beseft u niet wat het Zwaard van Shannara de Duistere Heer waard
is?'
Zonder erbij na te denken stak Shea een hand uit om
Keltsets arm te pakken. De kolos scheen het te begrijpen. Langzaam
liet hij de knots zakken en keek Shea nieuwsgierig aan. Panamon
Creel deed woedend zijn mond open, maar weifelde. Hij wilde nu
eindelijk wel eens de ware reden horen waarom Shea in het Noordland
was en het geheim van dit Zwaard had er blijkbaar veel mee te
maken.
Hij staarde Shea even aan,
wendde zich weer tot Keltset en trok onverschillig zijn schouders
op.
'We kunnen je altijd later nog doden, Orl Fane, als
je ons weer bedriegt. Bind een touw om zijn waardeloze nek,
Keltset, en neem hem mee. Shea, als je me op de been zou willen
helpen en me je arm geeft zal ik het, denk ik, wel klaarspelen het
woud te bereiken. Keltset zal onze gewiekste deserteur goed
bewaken.'
Shea hielp de gewonde Panamon
overeind en probeerde hem te steunen terwijl hij voorzichtig een
paar passen deed. Keltset boeide Orl Fane en bond een eind touw om
zijn nek waaraan hij hem vasthield. De Gnoom liet zich zonder een
klacht binden, hoewel hij kennelijk ergens ontdaan over was. Shea
dacht dat hij nog altijd loog toen hij zei dat hij wist waar
het Zwaard te vinden was. Hij probeerde nu waarschijnlijk wanhopig
een manier te verzinnen om aan hen te ontsnappen voor ze achter
zijn verraad kwamen en hem zouden doden. Hoewel Shea zelf de Gnoom
niet wilde doden of er in zou toestemmen dat hij gedood werd voelde
hij weinig medelijden met de bedrieger. Orl Fane was een lafaard,
een deserteur, een plunderaar van lijken — een man zonder volk of
vaderland. Shea was er nu van overtuigd dat al het eerdere gekerm
en gekruip van de Gnoom niets anders was dan een zorgvuldig
ingestudeerde rol om het sluwe wanhopige wezen achter dat masker te
verbergen.
Orl Fane zou hen zonder
wroeging de keel afsnijden als hij dacht dat hij dat zonder gevaar
voor zichzelf kon doen. Shea wenste bijna dat Keltset een paar
minuten geleden hun zorgen uit de weg had geruimd door de Gnoom uit
de weg te ruimen. Shea zou zich dan heel wat geruster gevoeld
hebben.
Panamon gaf te kennen dat hij klaar was om naar het
woud te lopen, maar ze hadden nog geen twee stappen verzet of de
jankende smeekbeden van Orl Fane brachten hen tot staan. De Gnoom
weigerde verder te lopen als hij de zak met zijn schatten niet
mocht houden. Hij begon zo koppig protesterend te schreeuwen dat
Panamon weer op het punt stond die afschuwelijke gele schedel in te
slaan.
'Wat hindert het, Panamon?'
vroeg Shea tenslotte geïrriteerd. 'Laat hem die rommel toch houden
als dat hem gelukkig maakt. We kunnen de boel later weggooien als
hij tot bedaren is gekomen.'
Panamon
schudde verslagen zijn hoofd en gaf tenslotte met een onwillig
knikje zijn toestemming. Hij had nu al genoeg van Orl Fane.
'Goed, voor deze keer geef ik hem zijn zin.' zei de dief. Orl Fane was meteen stil. 'Maar als hij nog eens zijn waffel opendoet snijd ik zijn tong af. Keltset, zorg dat hij uit de buurt van die zak blijft. Ik wil niet dat hij een van die wapens lang genoeg in handen krijgt om zijn banden door te snijden en ons om zeep te helpen! Met zo'n waardeloos lemmet zou dat toch niet netjes gebeuren en dan sterf ik nog aan bloedvergiftiging!'
Shea moest ondanks alles lachen. De wapens zagen er
inderdaad armzalig uit, hoewel hij het slanke slagzwaard met de
uitgestoken hand en de brandende fakkel in het gevest eigenlijk wel
mooi had gevonden. Maar ook dat was goed beschouwd een prul, want
het goedkope verguldsel van het gevest was gebladderd en
gespikkeld.
Net als een paar andere
zwaarden stak het in een versleten leren schede zodat er van de
toestand van het lemmet niets te zeggen viel.
Hoe dan ook, in handen van de sluwe Orl Fane zou
het gevaarlijk kunnen zijn. Keltset hees de zak met inhoud opzijn
schouder en de kleine groep vervolgde zijn weg.
Het woud was betrekkelijk dichtbij, maar toen ze de rand bereikten was Shea uitgeput van het steunen van de zware, gewonde Panamon. Op bevel van de dief bleven ze staan; er was hem iets te binnen geschoten en hij stuurde Keltset terug om hun spoor uit te wissen en een aantal valse sporen te maken om iedereen in verwarring te brengen die hen volgde.
Shea maakte geen bezwaar want hoewel hij hoopte dat Allanon en de anderen naar hem zochten was er toch de gevaarlijke mogelijkheid dat een patrouille Gnomen of erger nog, een andere Schedeldrager hun spoor toevallig zou vinden.
Keltset bond de gevangene aan een boom en keerde
terug naar het slagveld om alles te verwijderen dat erop wees dat
zij in de buurt geweest waren. Panamon liet zich afgemat tegen een
brede ahorn vallen en de uitgeputte Shea ging tegenover hem op een
met gras begroeid heuveltje liggen. Hij staarde afwezig naar de
boomtoppen en ademde gretig de frisse boslucht in. De zon ging aan
het einde van deze middag snel onder en paarse en donkerblauwe
strepen kondigden het eerste begin van de avond aan. In minder dan
een uur zou de schemering vallen en het donker zou hen helpen zich
voor hun vijanden schuil te houden. Shea verlangde nu vurig
naar de hulp van de groep, naar de sterke, wijze leiding en de
fantastische mystieke gaven van Allanon, naar de moed van de
anderen — Balinor, Hendel, Durin, Dayel en de onstuimige Menion
Leah.
Maar vooral verlangde hij naar
Flick — Flick met zijn nooit aflatende hechte loyaliteit en
vertrouwen. Panamon Creel was een beste kerel om bij je te hebben,
maar er bestonden geen echte banden tussen hen. De dief had te lang
van leugen en bedrog geleefd en was te wispelturig om wezenlijke
oprechtheid en waarheid te begrijpen.
En wat te denken van Keltset — hij was een
raadsel, maar ook voor Panamon?
'Panamon, daarstraks zei je dat je mij opheldering over Keltset zou geven,' zei Shea rustig. 'Hoe is het mogelijk dat de Schedeldrager hem kende.'
Even kwam er geen antwoord en Shea richtte zich op
om te zien of Panamon hem gehoord had. De dief zat stil naar hem te
kijken.
'Schedeldrager? Jij schijnt
veel meer van de hele zaak te weten dan ik. Vertel jij me liever
wat over die grote kornuit van me, Shea.'
'Toen je me uit de handen van die Gnomen had
gered, sprak je niet de waarheid, hè?' vroeg Shea. 'Die Keltset is
geen misbaksel dat door zijn eigen volk uit zijn dorp werd
verjaagd. Hij heeft hen niet gedood omdat ze hem aanvielen.'
Panamon lachte vrolijk en hief zijn piek om zijn
knevel te strelen.
'Misschien was het
de waarheid. Misschien zijn die dingen hem inderdaad overkomen. Ik
weet het niet. Ik heb altijd gedacht dat er iets dergelijks met hem
gebeurd moest zijn omdat hij zich aansloot bij iemand zoals ik. Hij
is geen dief; ik weet niet wat hij wel is. Maar hij is mijn vriend
— dat is hij zeker. Toen ik dat zei heb ik niet tegen je
gelogen.'
'Waar komt hij vandaan?' vroeg Shea na even gezwegen
te hebben.
'Een paar maanden geleden
heb ik hem ten noorden van deze plek gevonden toen hij uit het
Knekelgebergte kwam. Hij was lelijk toegetakeld en geslagen, meer
dood dan levend. Ik weet niet wat hem overkomen is; hij heeft er
nooit over gesproken en ik heb er niet naar gevraagd. Hij heeft het
recht zijn verleden geheim te houden, net als ik. Ik heb wekenlang
voor hem gezorgd. Ik kende wat gebarentaal en die begreep hij,
zodat we contact met elkaar konden hebben. Zo heb ik zijn naam
geraden. We zijn iets van elkaar te weten gekomen — maar dat was
heel weinig. Toen hij genezen was vroeg ik of hij bij me wilde
blijven en daarin stemde hij toe. We hebben best een leuke tijd met
elkaar gehad, weet je. Jammer dat hij niet werkelijk een dief
is.'
Shea schudde zijn hoofd en grinnikte zacht om die
laatste woorden Panamon Creel zou wel nooit veranderen. Dat iemand
anders kon leven zag hij niet in en wilde hij niet inzien. De enige
mensen die hij kon begrijpen waren zij die tegen de wereld zeiden
dat ze kon ophoepelen en die met geweld namen wat ze voor zichzelf
nodig hadden. Toch bleef vriendschap iets dat op prijs werd
gesteld, zelfs door een dief. Het was iets dat je niet luchthartig
opzij schoof. Zelfs Shea begon een wonderlijk soort vriendschap
voor de levenslustige Panamon Creel te koesteren, een vriendschap
die onwaarschijnlijk was omdat ze wat karakter en opvattingen
betreft eikaars tegenpolen waren. Maar ze hadden allebei begrip
voor elkaars gevoelens, zij het niet voor de reden ervan, en
bovendien hadden ze nu samen tegen een gemeenschappelijke vijand
gestreden. Misschien was dat alles wat je nodig had als basis voor
een vriendschap.
'Hoe kan de
Schedeldrager Keltset gekend hebben?' drong Shea aan.
Panamon haalde achteloos zijn schouders op ten teken dat hij het niet wist en er zich niet druk over maakte. Maar Shea geloofde er niet in en dacht dat Panamon dolgraag zou willen weten waarom en waardoor Keltset twee maanden geleden opeens was opgedoken. Zijn verborgen verleden had iets te maken met het feit dat de geest de Rotstrol zo onverklaarbaar herkend had. Er had een zweem van angst in die wrede ogen gelegen en Shea kon zich moeilijk voorstellen dat een gewone sterveling de machtige Schedeldrager angst zou kunnen inboezemen. Panamon had het ook gezien en moest zich beslist hetzelfde afvragen.
Toen Keltset terugkwam ging de zon onder en zijn laatste stralen wierpen nauwelijks nog wat licht in het donkere woud. De Trol had hun sporen op het slagveld zorgvuldig uitgewist en een aantal verwarrende valse sporen achtergelaten voor iedereen die hen zou willen volgen. Panamon voelde zich nu een stuk beter, maar vroeg Keltset hem te ondersteunen tot ze een geschikte kampeerplaats gevonden hadden. Het werd te vlug donker om nog veel verder te trekken. Shea kreeg de opdracht de gedweeë Orl Fane aan het touw te leiden, een taak die hem maar matig beviel maar die hij zonder protest op zich nam. Weer probeerde Panamon de oude zak met de inhoud achter te laten, maar Orl Fane was niet van plan zich zo gemakkelijk van zijn schatten te laten beroven. Hij begon meteen zo te kermen dat Panamon bevel gaf hem een prop in de mond te stoppen zodat de Gnoom alleen nog een gesmoord gekreun kon laten horen. Maar toen ze het woud wilden binnengaan wierp de vertwijfelde gevangene zich op de grond en weigerde op te staan, zelfs toen hij door een ziedende Panamon geschopt en getrapt werd. Keltset had de Gnoom kunnen dragen en ook Panamon ondersteunen, maar zoveel moeite was de Gnoom niet waard. Onder het uiten van de vreselijkste bedreigingen tegen de kermende Gnoom wenkte de dief Keltset tenslotte toch de zak op te pakken en het viertal ging het langzaam donker wordende woud binnen.
Toen het te donker werd om nog te kunnen zien waar
ze liepen besloot Panamon te stoppen op een kleine open plek tussen
reusachtige eiken waarvan de ineengestrengelde takken een webachtig
dak vormden. Orl Fane werd aan een eik vastgebonden terwijl de drie
anderen vuur maakten en het avondeten bereidden.
Toen dat klaar was werd Orl Fane even losgebonden
zodat hij kon eten. Hoewel Panamon niet precies wist waar ze waren,
leek het hem veilig genoeg een vuurtje te stoken omdat hij er
betrekkelijk zeker van was dat niemand hen in het donker zou
volgen. Hij zou zich wel iets minder gerust gevoeld hebben als hij
op de hoogte was geweest van de gevaren in
die ondoordringbare bossen rondom de donkere bergen van Paranor.
Het toeval had de vier mannen gebracht in een woud dat grensde aan
de gevaarlijke bossen die Paranor omsloten. Het gedeelte waarin ze
hun kamp opgeslagen hadden werd zelden door de dienaren van de
Tovervorst betreden en de mogelijkheid dat iemand hen toevallig zou
ontdekken was klein. Ze aten zwijgend, hongerig en vermoeid na de
lange dagmars. Zelfs het gekerm van de lastige Orl Fane verstomde
tijdelijk toen de kleine Gnoom zijn eten verslond, zijn sluwe gele
gezicht dichtbij de warmte van het vuur hield en met zijn
donkergroene ogen waakzaam van het ene gezicht naar het andere
keek. Shea schonk geen aandacht aan hem, maar overwoog wat hij
Panamon Creel zou vertellen over zichzelf, de groep en bovenal over
het Zwaard van Shannara. Hij had nog geen besluit genomen toen ze
klaar waren met eten. De Gevangene werd weer aan zijn eik
vastgebonden, zonder prop in zijn mond na zijn plechtige belofte
niet weer te gaan janken en schreeuwen. Daarna ging Panamon op zijn
gemak bij het smeulende vuur zitten en wendde zich tot de wachtende
Shea.
'Nu is het tijd, Shea, mij te vertellen wat je weet
over al dat gedoe met dat Zwaard,' begon hij levendig. 'Geen
leugens en geen halve waarheden. Laat niets weg. Ik heb je mijn
hulp toegezegd, maar we moeten vertrouwen in elkaar hebben — en
niet het soort vertrouwen waarover ik tegen deze misselijke
deserteur sprak. Ik ben eerlijk en openhartig tegen je geweest.
Wees jij dat ook tegen mij.'
Zodoende
vertelde Shea hem alles. Hij was het niet van plan toen hij begon —
hij wist nog altijd niet precies hoeveel hij moest zeggen, maar van
het een kwam het ander en voor hij het wist had hij het hele
verhaal verteld. Hij vertelde van Allanons komst, gevolgd door het
verschijnen van de Schedeldrager waardoor de broers gedwongen
werden uit Lommerdal te vluchten. Hij vertelde wat er tijdens de
reis naar Leah was voorgevallen, hoe ze Menion hadden gevonden en
sprak over de vreselijke vlucht door de Zwarte Eiken naar
Keurhaven, waar ze de rest van de groep hadden aangetroffen. De
bijzonderheden van de reis naar de Draketanden stipte hij alleen
even terloops aan omdat veel ervan hem maar vaag voor de geest
stond. Hij besloot met de mededeling dat hij van de Duivelskerf in
de rivier was getuimeld en aangespoeld was op de oever van de Rulle
Vlakte waar de Gnomen hem gevangen genomen hadden. Panamon
luisterde zonder hem ook maar een keer te onderbreken, met grote
ogen van verbazing over het verhaal. Keltset zat ondoorgrondelijk
zwijgend naast hem en hield zijn ruwe maar intelligente gezicht
tijdens het hele verhaal naar Shea gewend. Orl Fane zat ongerust
heen en weer te schuiven en onverstaanbaar te mompelen en te
kreunen terwijl hij meeluisterde en zijn ogen keken schichtig rond
alsof hij elk ogenblik de Tovervorst persoonlijk
verwachtte.
'Dat is het meest
fantastische verhaal dat ik ooit gehoord heb,' gaf Panamon
eindelijk te kennen. 'Het is zo onvoorstelbaar dat zelfs ik het
nauwelijks geloven kan. Maar ik geloof je wel, Shea. Ik geloof je
omdat ik ginds tegen dat zwartgewiekte monster heb gevochten en
omdat ik gezien heb welk een vreemde macht jij hebt over die
Ellenstenen zoals jij ze noemt. Maar wat betreft het Zwaard en dat
jij de vermiste erfgenaam van Shannara zou zijn — ik weet het niet.
Geloof jij het zelf?'
'In het begin niet,' bekende Shea langzaam, 'maar nu weet ik niet meer wat ik moet denken. Er is zoveel gebeurd dat ik niet meer voor mezelf kan uitmaken wie of wat ik nog moet geloven. In elk geval moet ik me weer bij Allanon en de anderen voegen. Het is zelfs mogelijk dat zij het Zwaard nu al in hun bezit hebben. Misschien hebben ze dan ook dat hele raadsel van mijn afkomst en de macht van het Zwaard opgelost.'
Orl Fane schudde plotseling van het lachen. Met schelle,
driftige stem krijste hij als een gek in de ban van zijn eigen
waanzin:
'Nee nee, alleen ik kan het
Zwaard laten zien! Ik kan u erheen brengen. Ik alleen. U kunt
zoeken en zoeken en zoeken, hahaha. Zoek maar raak. Maar ik weet
waar het is! Ik weet wie het heeft! Alleen ik!'
‘Ik geloof dat hij gek wordt,' mompelde Panamon Creel
vreugdeloos en beval Keltset de lastige Gnoom de mond weer te
snoeren.
'Morgenochtend zullen we ons
eens precies laten vertellen wat hij weet. Als hij iets van het
Zwaard van Shannara weet, wat ik ernstig betwijfel, zal hij het ons
zeggen of anders wensen dat hij het gezegd had!'
'Denk je dat hij misschien weet wie het nu heeft?'
vroeg Shea ernstig. 'Dat Zwaard zou zoveel kunnen betekenen, niet
alleen voor ons maar voor alle volken van de vier landen. We moeten
er beslist achter zien te komen wat hij eigenlijk
weet.'
‘Ik krijg tranen in mijn ogen
van die smeekbede voor de volken,' smaalde Panamon. 'Wat mij
betreft kunnen ze naar de pomp lopen. Voor mij hebben ze nooit iets
gedaan — behalve alleen en ongewapend op reis gaan, met dikke
beurzen, en dat was niet al te vaak.' Hij zag Shea's teleurgestelde
gezicht en haalde nonchalant zijn schouders op. 'Maar dat neemt
niet weg dat ik toch nieuwsgierig ben naar het Zwaard en daarom zou
ik wel bereid zijn je te helpen. Tenslotte heb ik heel veel aan je
te danken en ik ben niet iemand die zoiets vergeet.'
Keltset had de bazelende Gnoom de prop weer in de mond gestopt en kwam weer bij hen om het vuur zitten. Orl Fane liet nu een onderdrukt gelach en onsamenhangend gemompel horen dat zelfs door de prop niet helemaal gesmoord werd. Shea keek bezorgd naar de kleine gevangene wiens gele lichaam spartelde alsof het door een kwade geest bezeten was. Zijn ogen stonden wijd open en rolden woest in hun kassen. Panamon negeerde het gekreun een poosje dapper maar tenslotte was zijn geduld uitgeput en hij sprong op, terwijl hij zijn dolk trok om de tong van de Gnoom af te snijden. Orl Fane bedaarde meteen en een tijdlang vergaten ze zijn aanwezigheid.
'Waarom,' begon Panamon een ogenblik later, 'dacht
dat wezen volgens jou dat wij het Zwaard van Shannara verborgen
hielden.'
Het was vreemd dat hij niet
tot andere gedachten te brengen was. Hij zei dat hij kon voelen dat
wij het hadden. Heb jij daar een verklaring voor?'
Shea dacht even na en trok tenslotte weifelend zijn
schouders op.
'Dat moet vast door de
Elfenstenen gekomen zijn.'
'Misschien
heb je gelijk,' stemde Panamon in en wreef nadenkend zijn kin met
zijn goede hand. ‘Ik moet je zeggen dat ik er echt niets van
begrijp. Keltset, wat vind jij ervan?'
De Rotstrol keek hen plechtig aan en maakte toen
allerlei gebaren met zijn handen. Panamon keek er oplettend naar en
zei toen vol afkeer tegen Shea: 'Hij denkt dat het Zwaard erg
belangrijk is en dat de Tovervorst voor ons allemaal een groot
gevaar is.'
Hij lachte spottend. 'Daar
heb je wat aan, dat moet ik zeggen!'
'Het Zwaard is erg belangrijk!' herhaalde
Shea. Zijn stem stierf weg in het donker en ze bleven zwijgend
zitten, verdiept in hun gedachten.
Het was nu laat in de avond en achter de zwakke gloed van het smeulende vuur stond de nacht donker om hen heen. De bomen vormden een muur die hen insloot en hen omringde met de scherpe geluiden van de insektenwereld en af en toe het gehuil van een dier in de verte. Door de takken van de grote bomen was de lucht in donkerblauwe flarden te zien, alleen onderbroken door een paar verre sterren. Panamon praatte nog zachtjes door terwijl de vuurgloed in as veranderde. Toen stond hij op, trapte de as in de grond en wenste zijn makkers welterusten met een beslistheid die verdere conversatie uitsloot.
Keltset lag al in zijn deken gehuld te slapen voor Shea zelf een
goed plekje op de grond had uitgekozen. Hij voelde zich
onvoorstelbaar moe na de inspanning van de lange dagmars en het
gevecht met de Schedeldrager. Hij spreidde zijn deken en ging op
zijn rug liggen.
Toen hij zijn laarzen
uitgetrapt had staarde hij doelloos naar het duister boven zijn
hoofd waarin hij nauwelijks de takken van de bomen en de hemel
daarboven kon onderscheiden.
Shea dacht
na over alles wat hem overkomen was en beleefde in zijn geest
opnieuw de lange eindeloze reis die begonnen was in Lommerdal.
Zoveel van zijn tocht was nog steeds een mysterie. Hij was zo ver
gekomen, had zoveel doorstaan en nog altijd wist hij niet waar het
eigenlijk om ging. Het geheim van het Zwaard van Shannara, de
Tovervorst, zijn eigen afkomst — niets van dit alles was hem nu
duidelijker dan in het begin. Ergens moest de groep nu naar hem
zoeken, onder de leiding van de gesloten en geheimzinnige Allanon
die de enige scheen te zijn die op alle vragen het antwoord had.
Waarom had hij Shea niet dadelijk alles verteld?
Waarom had hij de groep telkens maar bij stukjes
en beetjes willen inlichten en had hij altijd de sleutel
achtergehouden die tot een volledig begrip leidde van de onbekende
macht van het ongrijpbare Zwaard van Shannara?
Hij draaide zich op zijn zij en keek in het donker naar de
slapende Panamon Creel die wat verderop lag. Aan de overkant van
hun kampement hoorde hij de zware ademhaling van Keltset die zich
vermengde met de geluiden van het nachtelijke woud. Orl Fane zat
rechtop met zijn rug tegen de boom waaraan hij vastgebonden
was.
Zijn ogen glinsterden in het
donker als van een kat en staarden Shea strak aan. Shea keek even
terug zonder zich door de blik van de Gnoom van zijn stuk te laten
brengen, maar tenslotte draaide hij zich om en sloot zijn ogen.
Enige tellen later viel hij in slaap.
Het laatste wat hij zich herinnerde was dat hij
het zakje met Elfenstenen op zijn borst onder zijn wambuis
vasthield en zich afvroeg of hun macht hem de komende dagen zou
blijven helpen.
In de grauwe ochtendschemering werd Shea met een
schok wakker door een lange reeks verwensingen uit de mond van een
verslagen en woedende Panamor Creel. Hij liep buiten zichzelf van
boosheid te stampvoeten, te schreeuwen en te vloeken. Shea begreep
niet meteen wat er aan de hand was en het duurde een hele poos
voordat hij de slaap uit zijn ogen gewreven had en zich op een
elleboog oprichtte, om vermoeid in het donker te turen. Hij had een
gevoel alsof hij maar een paar minuten geslapen had. Panamon liep
te razen terwijl Keltset zwijgend bij een van de grote eiken
neerknielde.
Toen drong het tot Shea
door dat Orl Fane nergens te zien was. Hij sprong op en rende naar
de boom, opeens doodsbang. Even later werd zijn ergste vrees
bewaarheid: de touwen waarmee de sluwe Gnoom aan de boom
vastgebonden was lagen in stukken aan de voet van de dikke stam. De
Gnoom was ontsnapt en Shea’s enige kans om het Zwaard terug te
vinden was verkeken.
'Hoe heeft hij
kunnen ontsnappen?' vroeg Shea boos. ik dacht dat jullie hem een
heel eind uit de buurt van alles waarmee hij zijn touwen zou kunnen
doorsnijden vastgebonden hadden.'
Panamon Creel keek hem aan alsof hij zwakzinnig
was, met een trek van walging op zijn verhitte gezicht.
'Zie ik eruit als een idioot? Natuurlijk heb ik ervoor gezorgd dat hij nergens bij kon. Ik heb hem zelfs aan deze vervloekte boom laten vastbinden en bij wijze van extra voorzorgsmaatregel een prop in zijn mond laten stoppen. Maar waar was jij? Die kleine duivel heeft zijn touwen niet doorgesneden, die prop ook niet. Hij heeft ze met zijn tanden kapotgebeten!'
'Nu was het Shea's beurt om verstomd te staan.
'Het is mij dodelijke ernst, dat verzeker ik je,' vervolgde Panamon driftig. 'Die touwen zijn door tanden kapotgebeten. Onze kleine vriend de rat was vindingrijker dan ik dacht.'
'Of misschien wanhopiger,' voegde Shea er nadenkend aan toe. 'Ik vraag me af waarom hij niet geprobeerd heeft ons te doden. Hij had reden te over om ons te haten.'
'Heel onaardig van je om zoiets te opperen,' verklaarde Panamon quasi ongelovig. 'Maar ik zal je zeggen waarom, aangezien je het vraagt. Hij was doodsbang op heterdaad betrapt te worden. De Gnoom was een deserteur — een lafaard van het laagste soort. Hij had niet eens de moed tot iets anders dan weglopen! Wat is er, Keltset?'
De Rotstrol was met zijn zware tred naar zijn kameraad gelopen en gebaarde vlug, terwijl hij naar het noorden wees. Panamon schudde vol afkeer zijn hoofd.
'Die slappe muis is er uren geleden in alle vroegte
vandoorgegaan. Erger nog, de stommeling is naar het noorden
gevlucht en het zou niet gezond voor ons zijn hem in dat land te
achtervolgen. Zijn eigen volk zal hem waarschijnlijk wel vinden en
voor ons met hem afrekenen. Een deserteur zullen ze niet in
bescherming nemen. Och, laat hem gaan! Zonder hem zijn we beter af,
Shea. Hij zal trouwens toch wel gelogen hebben over het Zwaard van
Shannara.'
Shea knikte weifelend. Hij
was er niet van overtuigd dat de Gnoom alles wat hij had verteld
gelogen had. Het ventje had weliswaar niet helemaal wel bij het
hoofd geleken, maar dat nam niet weg dat hij zekerheid scheen te
hebben over de plaats waar het Zwaard te vinden was en wie het in
zijn bezit had. De gedachte dat hij van een dergelijk geheim op de
hoogte was bracht Shea van streek. Stel dat hij het Zwaard was gaan
halen? Stel dat hij wist waar het was?
'Vergeet die hele zaak toch, Shea,' merkte Panamon
berustend op.
'Die Gnoom was doodsbang
voor ons; hij dacht maar aan een ding vluchten. Het Zwaard was niet
meer dan een foefje om ons ervan te weerhouden hem te doden tot hij
de kans schoon zag de benen te nemen. Kijk maar eens! Hij is er zo
haastig vandoor gegaan dat hij zelfs zijn kostbare zak heeft laten
liggen.'
Nu pas zag Shea de zak die half open aan de rand van de open
plek lag. Het was inderdaad vreemd dat Orl Fane zijn schatten
zomaar had achtergelaten na alle moeite die hij zich getroost had
om Panamon ertoe te brengen ze mee te nemen. Die waardeloze zak was
zo belangrijk voor hem geweest en toch lag hij nu hier, vergeten.
De inhoud puilde uit als kleine knobbels. Shea liep er nieuwsgierig
naar toe en bekeek de zak met zichtbaar wantrouwen. Hij leegde de
zak op de grond en de zwaarden, dolken en sieraden vielen rinkelend
op een hoop. Shea staarde ernaar en merkte dat de kolos Keltset
naast hem stond met zijn donkere uitdrukkingsloze gezicht vlak
naast het zijne. Zo stonden ze samen te kijken naar de
achtergebleven schatten van de Gnoom alsof die een mysterieus
geheim bevatten. Panamon sloeg hen gade, pruttelde iets en liep
naar hen toe om zelf ook naar de wapens en sieraden te
kijken.
'We kunnen beter op weg gaan,'
adviseerde hij luchtig. 'We moeten je vrienden vinden, Shea.
Misschien dat we met hun hulp het Zwaard kunnen achterhalen. Waar
staar je zo naar? Je hebt die waardeloze rommel toch al gezien. Die
is niet veranderd.'
Toen drong het tot
Shea door.
'Het is niet dezelfde rommel,' zei hij langzaam. 'Het is weg. Hij heeft het meegenomen.'
'Wat is weg?' snauwde Panamon geprikkeld en schopte tegen de hoop rommel. 'Waar heb je het over?'
'Over dat oude zwaard in de leren schede. Dat met de arm en de toorts.'
Panamon inspecteerde de zwaarden op de grond met een nieuwsgierig gezicht. Keltset richtte zich plotseling op en vestigde zijn intelligente ogen op Shea. Ook tot hem was de waarheid doorgedrongen.
'Nou, dan heeft hij dat ene zwaard meegenomen,' bromde Panamon zonder erbij na te denken. 'Dat wil niet zeggen dat hij ...' Hij bleef steken, zijn mond viel van schrik open en hij rolde ongelovig met zijn ogen. 'O nee toch! Dat kan niet... dat kan niet waar zijn. Je bedoelt dat hij ervandoor is met.. .'
Hij kon de gedachte niet uitspreken; de woorden
bleven in zijn keel steken. Shea schudde in stille wanhoop zijn
hoofd.
'Het Zwaard van Shannara!'