2
Shea werd de volgende morgen vroeg
wakker. Hij stapte uit zijn warme bed en kleedde zich haastig aan
in de vochtig kille ochtendlucht. Hij was zó vroeg opgestaan,
merkte hij, dat er in de hele herberg nog niemand, gast of
familielid, op was. Het was doodstil in huis toen hij zijn kamertje
verliet en naar de gelagkamer ging waar hij met door de kou
verkleumde vingers vlug het vuur in de grote stenen haard
aanmaakte. Het was in de vroege ochtenduren, voordat de zon boven
de heuvels stond, altijd opmerkelijk koud in het dal, zelfs in het
warmste jaargetijde. Lommerdal lag goed beschut, niet alleen voor
mensenogen, maar ook voor de onbarmhartige elementen uit het
Noordland. Maar hoewel de zware winter- en voorjaarsstormen de
vallei en Lommerdal ongemoeid lieten, bleef de bijtende kou van de
vroege ochtend het hele jaar door in de hogeheuvels hangen tot de warmte van de middagzon haar
verdreef.
Het
hout knapte en knetterde in de vlammen, terwijl Shea in een van de
hoge rechte leunstoelen ging zitten en nadacht over de
gebeurtenissen van de vorige avond. Hij leunde achterover en sloeg
voor de warmte zijn armen over elkaar. Hoe kon Allanon hem kennen?
Hij was zelden buiten het dal geweest en zou zich hem beslist
herinnerd hebben als hij hem bij de een of andere gelegenheid had
ontmoet. Allanon had na zijn eerste opmerking geweigerd er verder
op in te gaan. Hij had zwijgend de maaltijd beëindigd na de
opmerking dat een verder gesprek tot de volgende morgen moest
wachten en was weer even ongenaakbaar geworden als bij de
binnenkomst van Shea. Na het eten had hij verzocht hem zijn kamer
te wijzen, omdat hij wilde gaan slapen en had zich
verontschuldigd.
Shea noch Flick konden hem nog één woord over zijn bezoek aan
Lommerdal en zijn belangstelling voor Shea ontlokken. Toen de twee
broers later op de avond alleen waren, deed Flick het verhaal van
zijn ontmoeting met Allanon en het voorval met de angstaanjagende
schaduw.
Shea's gedachten zwierven terug
naar zijn eerste vraag: hoe kende Allanon hem? Hij ging alle
gebeurtenissen uit zijn leven na. Zijn prille jeugd herinnerde hij
zich maar vaag. Hij wist niet waar hij geboren was, al hadden de
Ohmsfords, die hem geadopteerd hadden, hem ooit verteld dat zijn
geboorteplaats een kleine plaats in het Westland was. Zijn vader
was gestorven voor hij oud genoeg was om zich een blijvende indruk
te hebben kunnen vormen en nu herinnerde hij zich zo goed als niets
meer van hem. Een tijdlang was hij bij zijn moeder geweest en hij
herinnerde zich wel bepaalde voorvallen uit die jaren dat hij met
elfenkinderen speelde, omringd door grote bomen en diepgroene
eenzaamheid. Hij was vijf toen ze plotseling ziek werd en besloot
terug te keren naar haar eigen volk in het gehucht Lommerdal. Toen
moest ze al geweten hebben dat ze niet lang meer te leven had, maar
ze dacht allereerst aan haar zoon. De reis naar het zuiden
betekende de genadeslag voor haar en kort nadat ze het dal bereikt
hadden, was ze gestorven.
De familieleden die zijn moeder
had achtergelaten toen ze trouwde waren allemaal verdwenen, op de
Ohmsfords na die verre neven van haar waren. Curzad Ohmsford had
nauwelijks een jaar tevoren zijn vrouw verloren en bracht zijn zoon
Flick groot in de herberg die hij dreef. Hij nam Shea in huis en de
twee jongens groeiden op als broers en droegen beiden de naam
Ohmsford. Zijn ware naam was Shea nooit verteld en hij had er ook
nooit naar gevraagd. De Ohmsfords waren de enige familieleden die
iets voor hem betekenden en zij beschouwden hem als een van hen.
Het kon Shea soms wel eens dwars zitten dat hij een halfbloed was,
maar Flick hield altijd koppig vol dat hij er juist zijn voordeel
mee kon doen, omdat hij kon profiteren van de instincten en de aard
van twee rassen.
Maar een ontmoeting met Allanon kon hij zich met de beste wil
niet herinneren. Misschien had die ook nooit plaatsgevonden. Hij
draaide zich in zijn stoel om en keek afwezig in het vuur. De
sombere zwerver had iets dat hem angst aanjoeg. Misschien was het
maar verbeelding, maar hij kon het gevoel niet van zich afzetten
dat Allanon op de een of andere manier zijn gedachten kon lezen,
dat hij hem kon doorzien wanneer hij maar wilde. Het leek
belachelijk, maar zodra Shea hem in de gelagkamer gezien had, was
deze gedachte bij hem opgekomen. Flick had er ook over gesproken.
En hij had nog meer gezegd. In het duister van hun slaapkamer had
hij zijn broer, uit angst dat iemand het zou kunnen horen,
fluisterend toevertrouwd dat Allanon volgens hem gevaarlijk
was.
Shea
rekte zich uit en zuchtte diep. Buiten werd het licht. Hij stond op
om nog wat hout op het vuur te leggen en hoorde in de gang de stem
van zijn vader, die luid mopperde over van alles en nog
wat.
Shea
zuchtte berustend, zette zijn gedachten van zich af en haastte zich
naar de keuken om te helpen bij de voorbereidselen voor de
ochtend.
Pas tegen het middaguur kreeg Shea
iets te zien van Allanon, die blijkbaar de hele morgen op zijn
kamer was gebleven. Volkomen onverwachts verscheen hij om een hoek
van de herberg, toen Shea achter het huis onder een boom in de
schaduw zat en afwezig zijn twaalfuurtje verorberde dat hij voor
zichzelf had klaargemaakt.
Zijn vader was binnen bezig en
Flick was weg om een boodschap te doen. De sombere vreemdeling van
de vorige avond zag er in de middagzon niet minder vervaarlijk uit
met zijn donkere reusachtige gestalte, hoewel hij zijn zwarte
mantel voor een lichtgrijze verwisseld had. Hij liep met licht
gebogen hoofd naar Shea toe en ging op het gras naast hem zitten.
Afwezig keek hij naar de heuveltoppen in het oosten die boven de
bomen van het gehucht oprezen. Ze zwegen allebei een hele poos. tot
Shea het tenslotte niet meer kon uithouden.
'Waarom bent u hierheen gekomen, Allanon? Waarom komt u voor mij?'
Het donkere gezicht wendde zich naar hem toe en er gleed een glimlach over de magere trekken.
'Mijn jonge vriend, dat is een
vraag die niet zo gemakkelijk te beantwoorden is als jij wel zou
willen. Misschien kan ik om je te antwoorden je het best eerst een
vraag stellen. Heb jij ooit iets gelezen over de geschiedenis van
het Noordland?'
Hij zweeg.
'Ben je bekend met het Schedelrijk?'
Bij de naam verstijfde Shea, want
dat woord stond gelijk aan alle verschrikkelijke dingen in het
leven, echt of verbeelding, een woord dat gebruikt werd om stoute,
kleine kinderen bang te maken of volwassen mensen kippenvel te
bezorgen, wanneer er ’s avonds laat om het vuur verhalen werden
verteld. Het was een naam die zinspeelde op spoken en kabouters, op
de sluwe Gnomen in het oosten en de grote Rotstrollen in het verre
noorden. Shea keek naar het sombere gezicht voor hem en knikte
langzaam. Weer wachtte Allanon even voor hij verder sprak. 'Ik ben
onder andere ook historicus, Shea, . . . misschien wel de meest
bereisde historicus die vandaag de dag leeft, omdat buiten mij
slechts weinigen in meer dan vijfhonderd jaar het Noordland
betreden hebben. Ik weet veel dingen van het ras der Mensen die nu
niemand meer vermoedt. Het verleden is een wazige herinnering
geworden en misschien is dat wel zo goed; want de geschiedenis van
de Mensen is de laatste tweeduizend jaar niet bepaald glorierijk
geweest. De mensen van tegenwoordig zijn het verleden vergeten; ze
weten weinig van het heden af en nog minder van de toekomst. Het
Mensenras leeft bijna uitsluitend binnen de grenzen van het
Zuidland. Het weet totaal niets van het Noordland en zijn volken en
heel weinig van het Oostland en het Westland. Het is jammer dat de
Mensen zo kortzichtig zijn geworden, want eens waren zij de meest
vindingrijke van alle rassen. Maar nu zijn ze er volmaakt tevreden
mee zich van de andere rassen afzijdig te houden, zich af te
zonderen van de problemen van de rest van de wereld. Let wel, ze
kunnen tevreden zijn, omdat die problemen hen tot nog toe niet
geraakt hebben en omdat angst voor het verleden hen ertoe gebracht
heeft niet te nauwkeurig naar de toekomst te
kijken.'
Shea
was ietwat geprikkeld door deze willekeurige beschuldigingen en
zijn antwoord was scherp.
'Uit uw mond klinkt het als iets
verschrikkelijks dat je met rust gelaten wilt worden. Ik weet
genoeg van de geschiedenis . . . nee, ik weet genoeg van het leven
om te beseffen dat de enige hoop op overleving van de Mensen daarin
ligt dat ze zich afzijdig blijven houden om alles weer op te bouwen
wat zij de laatste tweeduizend jaar verloren hebben. Misschien zijn
ze zo in staat het geen tweede keer te verliezen. De Mensen hebben
zich in de Grote Oorlogen bijna geheel ten gronde gericht door hun
aanhoudende bemoeienissen met aangelegenheden van anderen en hun
misplaatste afwijzing van een politiek, die op isolement gericht
is.'
Het
donkere gezicht van Allanon werd hard.
'Ik ben mij terdege bewust van
de rampzalige gevolgen van die oorlogen — de producten van macht en
hebzucht die de Mensen aan zichzelf te wijten hebben gehad door een
combinatie van slordigheid en opmerkelijke kortzichtigheid. Dat was
lang geleden ... en wat is er veranderd? Jij denkt dat de Mensen
weer met een schone lei kunnen beginnen, hè Shea? Welnu, het zou je
vermoedelijk zeer verbazen, te horen dat sommige dingen nooit
veranderen en dat de gevaren die schuilen in macht altijd aanwezig
zijn, zelfs voor een ras dat zichzelf bijna geheel vernietigd
heeft. De Grote Oorlogen mogen dan tot het verleden behoren — de
oorlogen van de rassen, van politiek en nationalisme en de
allerlaatste van pure energie, van opperste macht. Maar vandaag de
dag staan we tegenover nieuwe gevaren, die het bestaan van de
rassen nog meer bedreigen dan die van vroeger! Als jij denkt dat de
Mensen vrij zijn om een nieuw leven op te bouwen terwijl de rest
van de wereld maar voortsukkelt, ken jij niets van de
geschiedenis!'
Hij zweeg opeens en er lag boosheid op zijn sombere gezicht. Shea beantwoordde zijn blik uitdagend hoewel hij zich in zijn hart heel klein en bang voelde.
'Genoeg,' vervolgde Allanon en zijn gezicht werd zachter toen hij een sterke hand vriendschappelijk op Shea's schouder legde. 'Het verleden ligt achter ons en het is de toekomst waarmee we ons bezig moeten houden. Sta me toe dat ik je geheugen even opfris wat betreft de geschiedenis van het Noordland en de legende van het Schedelrijk. Je weet stellig dat de Grote Oorlogen een eind maakten aan een tijdperk waarin alleen het Mensenras domineerde. Dat ras was daarna bijna geheel uitgeroeid en zelfs de geografie die het gekend had was volkomen veranderd. Landen, naties en regeringen bestonden niet langer toen de laatste leden van het Mensenras naar het zuiden vluchtten om te overleven. Het duurde bijna duizend jaar voor de Mensen opnieuw boven het niveau van de dieren waarop zij jaagden voor voedsel uit wisten te komen, en een vooruitstrevende beschaving stichtten. Die was primitief, dat wel, maar er heerste orde en er was een schijn van regering. Toen begonnen de Mensen te ontdekken, dat er buiten henzelf nog andere rassen op de wereld waren — schepsels die de Grote Oorlogen overleefd en hun eigen rassen ontwikkeld hadden. In de bergen woonden de reusachtige Trollen, machtig en wreed, maar tevreden met wat ze hadden. In de heuvels en wouden bevonden zich de kleine en geslepen wezens die wij tegenwoordig Gnomen noemen. In de jaren na de Grote Oorlogen vochten Mensen en Gnomen om het bezit van land, tot nadeel van beide rassen. Maar ze vochten om te overleven en er is geen plaats voor rede in een schepsel dat voor zijn leven vecht.
De Mensen ontdekten ook dat er nog
een ras bestond — een mensenras dat onder de aarde was gevlucht om
aan de gevolgen van de Grote Oorlogen te ontsnappen. Vele jaren
woonden ze in de grote grotten onder de aardkorst, waar de zon niet
kon doordringen.
Daardoor veranderde hun uiterlijk, ze werden kort en
gedrongen, ze kregen een brede borst, krachtige armen en sterke,
dikke benen om ondergronds te klimmen en te klauteren. In het
donker konden ze veel beter zien dan andere schepsels, maar in het
zonlicht zagen ze bitter weinig. Vele honderden jaren bleven ze
onder de aarde tot ze eindelijk naar boven kwamen en bovengronds
gingen leven. In het begin waren hun ogen heel slecht en ze
vestigden zich in de donkerste wouden van het Oostland. Ze
ontwikkelden een eigen taal, hoewel ze later weer de taal van de
Mensen gingen gebruiken.
Toen de Mensen hen voor het eerst ontdekten,
noemden ze hen Dwergen, naar een verzonnen ras uit het
verleden.'
Zijn stem stierf weg en hij zat een paar minuten zwijgend te
staren naar de helder groene heuvels in de verte. Shea dacht na
over de uiteenzetting van de historicus. Hij had nog nooit een Trol
gezien en maar een enkele Gnoom of Dwerg — en die herinnerde hij
zich niet meer zo goed.
'En de Elfen?' vroeg hij
tenslotte.
Allanon keek hem peinzend aan en boog zijn
hoofd wat dieper.
'Ja, die was ik niet vergeten, hoor. Een opmerkelijk ras, die
Elfen.
Misschien het voortreffelijkste van alle rassen, hoewel
niemand dat ooit ten volle beseft heeft. Maar de geschiedenis van
het Elfenvolk moet tot een andere keer wachten; ik volsta ermee je
te zeggen, dat ze altijd in de grote wouden van het Westland hebben
gewoond, hoewel de andere rassen hen in dit stadium van de
geschiedenis zelden te zien gekregen hebben.
Maar nu zullen we eens nagaan hoeveel jij weet
van de geschiedenis van het Noordland, mijn jonge vriend.
Tegenwoordig is het een land dat haast uitsluitend door Trollen
bewoond wordt, een onvruchtbaar en ontoegankelijk land waarin maar
weinigen van welk ras ook zich willen wagen, laat staan vestigen.
Natuurlijk zijn de Trollen erop gebouwd om daar te overleven. De
Mensen leven tegenwoordig in het warme, milde klimaat en de groene
gebieden van het Zuidland. Ze zijn vergeten dat er ooit ook in het
Noordland allerlei rassen gewoond hebben, niet alleen de Trollen in
de bergstreken, maar Mensen, Dwergen en Gnomen in de laaglanden en
wouden. Dat was in de jaren waarin alle rassen juist begonnen waren
met het opbouwen van een nieuwe beschaving met nieuwe ideeën,
nieuwe wetten en nieuwe culturen. Het was een veelbelovende
toekomst, maar tegenwoordig zijn de Mensen vergeten dat die tijden
er ooit geweest zijn . . . vergeten dat ze meer zijn dan een
verslagen ras, dat probeert voort te leven door zich afzijdig te
houden van hen die hen verslagen en hun trots gebroken
hebben.
Destijds waren de landen niet verdeeld. Het was een herboren
aarde, waarop elk ras een tweede kans kreeg om een wereld op te
bouwen. Natuurlijk beseften ze niet wat die keus betekende. Ze
hielden zich te veel bezig met het behouden van hetgeen ze als het
hunne beschouwden en met het opbouwen van hun eigen kleine wereld.
Elk ras was ervan overtuigd, dat het voorbestemd was de leidende
macht te worden in de komende jaren — op een kluitje als een troep
venijnige ratten die een armzalig muf stukje kaas bewaken. En de
Mensen, O ja, de Mensen in al hun glorie vernederden zich net zo,
hapten net zo naar de kans als de anderen. Wist jij dat wel,
Shea?'
De Lommerdaler schudde langzaam het hoofd. Hij kon niet geloven dat dit waar was. Hij had altijd gehoord dat de Mensen sinds de Grote Oorlogen een opgejaagd volk waren geweest, dat ze hadden moeten vechten voor hun waardigheid en eer en om hun kleine land te beschermen tegen de meedogenloze aanvallen van de andere rassen. Nooit waren de Mensen hierbij de onderdrukkers geweest, maar altijd de onderdrukten. Allanon glimlachte grimmig en zijn lippen krulden zich spottend en voldaan toen hij de uitwerking van zijn woorden zag.
'Je had niet beseft dat het zó was, zie ik. Wat geeft het... dit is wel de minste verrassing die ik voor jou in petto heb. De Mensen zijn nooit zo edel geweest als ze wel dachten. In die dagen vochten de Mensen net als de rest, hoewel ik wel wil toegeven dat zij misschien een groter eergevoel hadden en een zuiverder bedoeling met de wederopbouw dan sommige anderen. En ze waren iets beschaafder.' Hij sprak het woord opzettelijk zo uit, dat het duidelijk sarcastisch klonk. 'Maar dit alles heeft weinig te maken met de hoofdzaak van ons gesprek. Die hoop ik je zo dadelijk duidelijk te maken.
Het was ongeveer in dezelfde tijd dat de rassen elkaar hadden ontdekt en om de overheersing vochten, dat de Druïdenraad de zalen van Paranor in het Noordland openden. De geschiedenis is vrij vaag over de oorsprong en doelstellingen van de Druïden, maar aangenomen wordt, dat ze een groep uiterst knappe mannen van alle rassen waren, bedreven in veel verloren gegane kunsten uit de oude wereld. Het waren filosofen en zieners, kunstenaars en geleerden, maar wat belangrijker was, ze waren de leermeesters van de rassen. Zij waren de schenkers van macht — de macht van een nieuwe kennis wat betreft het leven. Hun leider was Galaphile, historicus en filosoof zoals ikzelf, die de beste mannen van het land bijeenriep om een raad te vormen die voor vrede en orde zou zorgen. Hij vertrouwde op hun geleerdheid om de scepter over de rassen te zwaaien, op hun vermogen kennis te verspreiden en het vertrouwen van de mensen te winnen.
In die jaren vormden de Druïden een
belangrijke macht en het plan van Galaphile scheen naar verwachting
verwezenlijkt te worden. Maar mettertijd bleek, dat sommige leden
van de Raad vermogens bezaten welke die van de anderen ver te boven
gingen, vermogens die in een paar uitzonderlijk geniale geesten
gesluimerd hadden en sterker geworden waren. Het zou te veel tijd
kosten om jou die te beschrijven — meer tijd dan wij hebben.
Belangrijk voor ons doel is, dat jij begrijpt dat enige geniale
leden van de Raad ervan overtuigd raakten, dat zij voorbestemd
waren om de toekomst van de rassen te bepalen. Het slot was, dat ze
de Raad verlieten om een eigen groep te vormen. Ze verdwenen en
werden vergeten.
Ongeveer honderdvijftig jaar later brak er onder het ras van
de Mensen een vreselijke burgeroorlog uit, die tenslotte ontaardde
in de Eerste Oorlog tussen de Rassen, zoals de geschiedschrijvers
het noemen. De oorzaak was zelfs toen onduidelijk en is nu bijna
vergeten. Eenvoudiger gezegd kwam een klein gedeelte van de Mensen
in opstand tegen de leer van de Raad en vormde een sterk en zeer
goed opgeleid leger. De zogenaamde opzet van deze opstand was de
onderwerping van de rest van de Mensen om onder een centraal bewind
de levensomstandigheden van het ras te verbeteren en zijn trots als
volk te bevorderen. Op den duur schaarden alle groepen van het ras
zich achter de nieuwe zaak en de oorlog werd verklaard aan alle
andere rassen om dit doel te bereiken. De centrale figuur achter
die oorlog was een zekere Brona — een oud woord van de Gnomen voor
'meester.' Er werd beweerd dat hij de leider was van de Druïden van
de eerste Raad die weggelopen en in het Noordland verdwenen waren.
Geen betrouwbare bron vermeldde ooit dat hij was gezien of dat
iemand met hem had gesproken en tenslotte kwam men tot de conclusie
dat Brona niet meer was dan een naam, een denkbeeldige persoon. De
opstand, als je het zo wilt noemen, werd tenslotte door de Druïden
en alle verbonden rassen met vereende krachten neergeslagen. Wist
jij dat, Shea?'
Shea knikte met een zweem van een
glimlach.
'Ik
heb horen praten over de Druïdenraad, zijn doelstellingen en werk —
allemaal oude koek, omdat de Raad lang geleden ophield te bestaan.
Ik heb horen praten over de Eerste Oorlog tussen de Rassen, zij het
niet op de manier waarop u het vertelt. Ik veronderstel dat u mijn
versie bevooroordeeld zou noemen. Die oorlog was een harde les voor
de Mensen.'
Allanon wachtte geduldig, zonder iets te zeggen, terwijl Shea zweeg en nadacht over zijn eigen kennis van het verleden voordat hij verder sprak.
'Ik weet, dat de overlevenden van ons ras na de oorlog naar het zuiden zijn gevlucht en daar gebleven zijn om de huizen en steden weer op te bouwen, om te proberen leven te scheppen in plaats van het te vernietigen. U schijnt dat een uit angst geboren afzondering te vinden. Maar ik geloof dat het de beste manier was en is om te leven. Centrale regeringen hebben voor de mensheid altijd het grootste gevaar gevormd. Nu bestaan ze niet meer . . . kleine gemeenschappen zijn de nieuwe levensregel. Er zijn dingen die iedereen maar beter zo kan laten.'
De lange man lachte zo vreugdeloos dat Shea zich opeens heel onnozel voelde.
'Wat weet jij toch weinig . . . hoewel alles, wat je zegt waar
genoeg is. Gemeenplaatsen, mijn jonge vriend, zijn de nutteloze
kinderen van wijsheid achteraf. Nu ja, ik ben niet van plan nu met
jou te redetwisten over het fijne van sociale hervormingen, laat
staan activisme. Dat zullen we maar tot nader orde uitstellen.
Vertel me, wat je weet over het wezen dat Brona genoemd wordt.
Misschien . .. nee, wacht even. Er komt iemand.'
Hij had het nog niet gezegd of de gedrongen
gestalte van Flick verscheen om de hoek van de herberg. Hij bleef
onmiddellijk staan toen hij Allanon zag en aarzelde tot Shea hem
wenkte. Hij kwam schoorvoetend naderbij en bleef staan, kijkend
naar het donkere gezicht van de man die tegen hem glimlachte, met
hetzelfde bekende raadselachtige trekje om zijn mondhoeken.
'Ik vroeg me af waar je zat,' begon Flick, het woord richtend tot zijn broer. 'Ik wilde niet storen . . .'
'Je stoort helemaal niet,' antwoordde Shea vlug. Maar Allanon scheen het niet met hem eens te zijn.
'Dit gesprek was alleen voor jouw oren bedoeld,' zei hij bot. 'Als je broer wil blijven zal hij in de komende dagen over zijn lot moeten beslissen. Ik zou hem de raad willen geven niet hier te blijven om de rest van ons gesprek aan te horen, maar te vergeten dat hij ooit met ons gesproken heeft. Hetgeen niet wegneemt dat de keus aan hem is.'
De broers keken elkaar aan. Ze konden niet geloven dat de lange
man het ernstig meende. Maar aan zijn sombere gezicht zagen ze wel
dat hij geen grapje maakte en even aarzelden de broers
allebei.
Tenslotte zei Flick: 'Ik weet
niet waar u het over heeft, maar Shea en ik zijn broers en het lot
van de een is het lot van de ander. Als hij in moeilijkheden
verkeert moet ik die met hem delen . . . dat is mijn eigen
verkiezing, vast en zeker.'
Shea staarde hem stomverbaasd aan. Hij had Flick nog nooit zo positief horen praten. Hij was trots op zijn broer en lachte dankbaar tegen hem. Flick gaf hem gauw een knipoog en ging zitten zonder naar Allanon te kijken. Die streek met een magere hand over zijn zwarte baard en glimlachte plotseling.
'Inderdaad, het is je eigen verkiezing en met je woorden heb je bewezen een echte broer te zijn. Maar het zijn daden, waar het op aankomt. Je krijgt er in de toekomst misschien spijt van . . .'
Hij bleef in gedachten verzonken steken, terwijl hij een hele tijd naar Flicks gebogen hoofd keek voordat hij zich weer tot Shea wendde.
'Ik kan alleen terwille van je broer mijn verhaal niet nog eens doen. Hij moet het maar zo goed mogelijk proberen te volgen. Vertel me nu wat je van Brona weet.'
Shea dacht een poosje zwijgend na en trok dan zijn
schouders op.
'Eigenlijk niet zo veel.
Hij was een mythe zoals u zei, de denkbeeldige leider van de
opstand in de Eerste Oorlog van de Rassen.
Volgens de verhalen was hij een Druïde, die de
Raad verliet en gebruik maakte van zijn eigen boze macht om de
geesten van zijn volgelingen te beheersen. Historisch beschouwd
werd hij nooit gezien, nooit gevangen genomen of gedood in de
beslissende veldslag. Hij heeft nooit bestaan.'
'Historisch juist, ja, dat zal wel,' mompelde
Allanon. 'Wat weet je van hem in verband met de Tweede Oorlog van
de Rassen?'
Shea moest even lachen om
die vraag.
'Och, volgens de legende was hij ook achter die
oorlog de stuwende kracht, maar dat bleek ook weer niet meer dan
een mythe te zijn.
Hij was zogenaamd
dezelfde, die de strijdkrachten van de Mensen in de Eerste Oorlog
had georganiseerd, behalve dan, dat hij in die oorlog de Tovervorst
genoemd werd — de boze tegenvoeter van de Druïde Bremen. Maar ik
meen, dat Bremen hem tijdens de Tweede Oorlog gedood heeft. Maar
dat was allemaal fantasie.'
Flick
haastte zich bevestigend te knikken, maar Allanon zei
niets.
Shea wachtte op een goedkeurend
antwoord, eigenlijk geamuseerd door het hele onderwerp.
'Wat is eigenlijk de bedoeling van al dit gepraat?' vroeg hij even later.
Allanon wierp hem een scherpe blik toe en trok verbaasd een donkere wenkbrauw op.
'Je geduld is opvallend gauw uitgeput, Shea.
Tenslotte hebben we in een paar minuten de geschiedenis van duizend
jaren behandeld.
Maar als je denkt dat
je je nog even kunt beheersen kan ik je, geloof ik, wel beloven dat
je vraag beantwoord wordt.'
Shea knikte
en voelde zich niet weinig gegriefd door de terechtwijzing. Niet
zozeer door de woorden op zichzelf, maar door de manier waarop
Allanon ze uitgesproken had — met dat spottende lachje en
nauwelijks verborgen sarcasme. Maar hij zette zijn boosheid vlug
van zich af en gaf schouderophalend te kennen, dat hij bereidwas de
historicus zijn verhaal in eigen tempo te laten vervolgen.
'Uitstekend,' zei Allanon. 'Ik zal mijn best doen deze
bespreking zo vlug mogelijk af te ronden. Dat, waarover we tot
hiertoe gesproken hebben is de achtergrond van hetgeen ik je nu ga
vertellen - de reden waarom ik je ben gaan zoeken. Ik herinner je
aan de gebeurtenissen van de Tweede Oorlog van de Rassen — de meest
recente oorlog in de nieuwe geschiedenis van de Mensen die nog geen
vijfhonderd jaar geleden in het Noordland werd gevoerd. De Mensen
waren niet bij deze oorlog betrokken, ze waren de verslagenen van
de Eerste Oorlog en woonden diep in het hart van het Zuidland in
enkele kleine gemeenschappen waar ze deden wat ze konden om niet
uit te sterven, maar voort te bestaan. Die oorlog werd tussen de
grote rassen gevoerd — het Elfenvolk en de Dwergen tegen de macht
van de wrede Rotstrollen en de sluwe Gnomen.
Na de Eerste Oorlog van de Rassen werd de bekende
wereld verdeeld in de bestaande vier landen en lange tijd heerste
er vrede. In die periode nam de macht en de invloed van de
Druïdenraad aanmerkelijk af, omdat er blijkbaar geen behoefte meer
bestond aan zijn leiding. Het is niet meer dan eerlijk, eraan toe
te voegen dat de aandacht van de Druïden voor de rassen verslapt
was en in de loop der jaren verloren de nieuwe leden de
doelstellingen van de Raad uit het oog. Ze bogen zich niet langer
over de problemen van de volken, maar bemoeiden zich meer met
persoonlijke kwesties en ze leidden een teruggetrokken leven van
studie en overpeinzing. Het Elfenvolk was het machtigste ras, maar
de Elfen stelden zich er tevreden mee in een betrekkelijke
afzondering in hun eigen land in het westen te blijven — een fout.
die ze later diep zouden betreuren.
De
andere volken verspreidden zich en vormden kleinere, minder
aaneengesloten samenlevingen, hoofdzakelijk in het Oostland, hoewel
er groepen waren die zich in de delen van het Westland en Noordland
vestigden in de grensstreken.
De Tweede Oorlog tussen de Rassen brak uit, toen een reusachtig leger van Trollen uit het Knekelgebergte afdaalde en het hele Noordland veroverde, met inbegrip van de Druïdenburcht in Paranor. De Druïden waren van binnen uit verraden door enigen van hun eigen mensen, die zich hadden laten omkopen door beloften en aanbiedingen van de vijandelijke veldheer die op dat tijdstip onbekend was. Met uitzondering van enkelen die konden ontsnappen of ergens anders waren, werden alle overige Druïden gevangen genomen en in de kerkers geworpen. Er werd nooit meer iets van hen vernomen. Zij die aan dit lot waren ontsnapt, verspreidden zich over de vier landen en hielden zich schuil. Het leger van de Trollen rukte daarna dadelijk op tegen het Dwergenvolk in het Oostland, kennelijk met de bedoeling elk verzet zo snel mogelijk de kop in te drukken. Maar de Dwergen trokken zich terug in de reusachtige wouden van de Anar, die alleen zij zo goed kennen dat ze er onbeperkte tijd kunnen overleven. Daar hielden ze stand tegen de Trollen, ondanks de hulp van enkele Gnomenstammen die zich bij het invasieleger hadden gevoegd. Raybur, de koning van de Dwergen, liet in de geschiedschrijving van zijn volk vastleggen, dat hij ontdekt had wie de ware vijand was ... de opstandige Druïde Brona.'
'Hoe kon de koning van de Dwergen zoiets geloven?' vroeg Shea
vlug. 'Als het waar was zou de Tovervorst meer dan vijfhonderd jaar
oud geweest zijn! Ik zou eerder denken dat de een of andere
eerzuchtige mysticus de koning dat idee ingeblazen moet hebben met
de bedoeling een oude vergeten mythe te doen herleven . .
.
misschien om zijn eigen positie aan
het hof te verbeteren of zoiets.'
'Dat
is een mogelijkheid,' gaf Allanon toe. 'Maar laat me verder
vertellen. Na lange maanden van strijd waren de Trollen er
blijkbaar van overtuigd dat de Dwergen verslagen waren en daarom
trokken ze met hun legioenen naar het westen om op te rukken tegen
het machtige koninkrijk der Elfen. Maar in de maanden dat de
Trollen tegen de Dwergen streden, waren de weinige Druïden die uit
Paranor ontsnapt waren bijeengebracht door de vermaarde mysticus
Bremen, een oud en zeer geacht lid van de Raad. Hij ging met hen
naar het Elfenrijk in het Westland om daar te waarschuwen voor het
nieuwe gevaar, zodat de Elfen zich konden voorbereiden op de bijna
zekere inval van de Noordlanders. Destijds was Jerle Shannara
koning van de Elfen, misschien wel de grootste van alle
Elfenkoningen, op Eventine na. Bremen waarschuwde de koning dat
zijn land waarschijnlijk aangevallen zou worden en de Elfenvorst
hield zijn strijdkrachten al paraat voordat de oprukkende horden
van de Trollen zijn grenzen hadden bereikt. Ik denk dat je je
geschiedenis wel zo goed kent dat je je herinnert wat er gebeurde
toen de twee legers met elkaar streden, Shea, maar ik vraag je goed
te letten op de bijzonderheden die ik je nu ga
vertellen.'
Shea en een opgewonden
Flick knikten allebei.
'De Druïde
Bremen gaf Jerle Shannara een speciaal Zwaard voor de strijd tegen
de Trollen. Degene die dit Zwaard bezat, werd geacht
onoverwinnelijk te zijn — zelfs tegen de vervaarlijke macht van de
Tovervorst. Toen de legioenen van de Trollen het Rhenndal in de
grensstreek van het Elfenrijk binnenmarcheerden, werden ze
aangevallen en omsingeld door de legers van het Elfenvolk die zich
op hoger gelegen terrein bevonden. In een verwoede veldslag die
twee dagen duurde, brachten ze de Trollen zware verliezen toe. De
Elfen werden aangevoerd door de Druïden en door Jerle Shannara die
het grote zwaard hanteerde, dat Bremen hem gegeven had. Samen
vochten ze tegen de Trollen, wier gelederen volgens zeggen
versterkt werden door wezens uit de geestenwereld die in de macht
van de Tovervorst waren. Maar de moed van de Elfenkoning en de
macht van het legendarische zwaard overmeesterden de geesten en
vernietigden hen. Toen het restant van het verslagen Trollenleger
probeerde te ontsnappen naar het Noordland via de Streleheimvlakte,
zat het in de val tussen de achtervolgende strijdkrachten van de
Elfen en een leger van Dwergen dat uit het Oostland oprukte. Er
volgde een verschrikkelijke veldslag waarbij het Trollenleger bijna
tot op de laatste man vernietigd werd. Tijdens die slag verdween
Bremen, terwijl hij aan de zijde van de Elfenkoning vocht tegen de
Tovervorst in eigen persoon.
Zowel de Druïde als de Tovervorst, zo vermeldt de geschiedenis,
verdwenen tijdens het gevecht en geen van beiden werd ooit nog
gezien. Zelfs hun lichamen werden niet gevonden.
'Jerle Shannara behield het vermaarde zwaard tot
aan zijn dood enige jaren later. Zijn zoon gaf het wapen aan de
Druïdenraad in Paranor, waar het lemmet gevat werd in een groot
blok Tre-Steen en geplaatst in een gewelf in de Druïdenburcht. Ik
weet zeker dat je de legende van het zwaard op je duimpje kent, dat
je weet waarvoor het een symbool is en wat het voor alle rassen
betekent. Vandaag de dag bevindt het grote zwaard zich nog steeds
in Paranor, sinds het daar vijfhonderd jaar geleden werd
opgeborgen. Heb ik mijn verhaal duidelijk genoeg verteld,
Lommerdalers?'
Flick knikte, verbaasd
en sprakeloos, nog in de ban van de veelbewogen geschiedenis. Maar
Shea besloot opeens dat hij genoeg gehoord had. Niets van hetgeen
Allanon over de geschiedenis van de rassen verteld had berustte op
feiten — als hij tenminste kon geloven wat zijn eigen volk hem van
kindsbeen af verteld had. De lange man had hun eenvoudig een soort
sprookje verteld, dat ouders door de eeuwen heen aan kleine
kinderen hadden verhaald. Hij had geduldig geluisterd naar alles
wat Allanon ten onrechte als de waarheid omtrent de rassen had
voorgesteld en hem uit eerbied voor zijn reputatie laten begaan.
Maar het hele verhaal van het zwaard was belachelijk en Shea had er
genoeg van voor de gek te worden gehouden.
'Wat heeft dat alles eigenlijk te maken met uw komst in Lommerdal?' vroeg hij met een flauw lachje dat zijn afkeer verried. 'We hebben alles gehoord over een veldslag, die ongeveer vijfhonderd jaar geleden plaatsgevonden heeft — een slag die de Mensen niet eens aanging, maar zich afspeelde tussen Trollen, Elfen, Dwergen en wie weet wat nog, volgens uw woorden. Hebt u niet gezegd dat er geesten of zoiets bij betrokken waren? Het spijt me als ik ongelovig klink, maar het kost me moeite dat verhaal te slikken. De geschiedenis van het Zwaard van Jerle Shannara is alle rassen bekend, maar ze is niet meer dan een verzinsel en geen feit. . . een overtrokken verhaal van heldenmoed, bedoeld om een gevoel van trouw en plicht aan te wakkeren bij de rassen, die erbij betrokken zijn geweest. Maar de legende van Shannara is een vertelsel voor kinderen dat grote mensen ontgroeien wanneer ze de verantwoordelijkheden van de volwassenheid aanvaarden. Waarom hebt u zoveel tijd verspild aan het vertellen van dit sprookje, terwijl ik alleen maar een simpel antwoord op een simpele vraag wilde hebben? Waarom zoekt u . . . mij?'
Shea zweeg plotseling, toen hij zag dat het donkere gezicht van Allanon verstrakte en zwart van boosheid werd. Hij fronste zijn zware wenkbrauwen en het fonkelde plotseling in de diepe schaduwen die zijn ogen verborgen. De lange man scheen zich geweld aan te doen om een vreselijke woedeuitbarsting te bedwingen en Sheadacht een ogenblik dat hij gewurgd zou worden door de grote handen die de man in opperste woede naar zijn gezicht ophief. Flick stapte haastig achteruit en struikelde daarbij over zijn eigen voeten. Angst welde in zijn binnenste op.
'Dwaas ... jij dwaas!' zei de reus schor, ziedend van woede. 'Jullie weten zo weinig . . . kinderen! Wat weet het Mensenras van de waarheid . . . wat hebben de Mensen anders gedaan dan zich verstoppen, dan doodsbang wegkruipen in armzalige schuilplaatsen in de meest afgelegen streken van het Zuidland als verschrikte konijnen? Jij durft tegen me te zeggen dat ik sprookjes vertel — jij, die nooit iets hebt meegemaakt en veilig in je geliefde Lommerdal zit! Ik dacht hier een afstammeling van koningen te vinden, maar ik vind een kleine jongen die zich achter leugens verstopt. Jij bent niet meer dan een kind!'
Flick wenste vurig dat hij door de grond onder zijn
voeten zou worden verzwolgen, toen hij tot zijn grote verbazing
Shea zag opspringen. Vuurrood van drift stond hij met gebalde
vuisten tegenover de lange man, zo razend dat hij geen woord kon
uitbrengen. Trillend van boosheid en vernedering bleef hij voor
zijn aanklager staan.
Maar Allanon was
niet onder de indruk. Met zijn diepe stem zei hij: 'Wacht, Shea.
Wees geen groter dwaas dan je al bent! Luister goed naar wat ik je
nu zeg. Alles wat ik je verteld heb, is door de eeuwen heen als een
legende overgeleverd, maar nu is de tijd voor sprookjes voorbij.
Wat ik je verteld heb is geen legende; het is de waarheid. Het
Zwaard bestaat werkelijk: het bevindt zich nog in Paranor. Maar het
belangrijkste is, dat de Tovervorst werkelijk bestaat. Hij leeft
nog en het Schedelrijk is zijn domein!'
Shea schrok in het plotselinge besef dat Allanon
tenslotte toch niet met opzet loog — dat hij niet geloofde, dat het
een sprookje was. Hij bedaarde en ging langzaam weer zitten, zijn
ogen gericht op het donkere gezicht. Opeens schoten Allanons
woorden hem weer te binnen.
'U zei koning . . . u zocht een koning?'
'Wat is de legende van het Zwaard van Shannara, Shea? Hoe luidt de inscriptie in het Tre-Steenblok?'
Shea was sprakeloos van verbazing en kon zich niets meer van de legende herinneren.
‘Ik weet het niet... ik kan het me niet herinneren. Iets over de volgende keer...'
'Een zoon!' klonk het plotseling uit Flicks mond. 'Als de Tovervorst weer in het Noordland verscheen, zou er een zoon van het Huis van Shannara opstaan en het Zwaard tegen hem opnemen. Zo luidde de legende!'
Shea keek naar zijn broer en herinnerde zich toen de inhoud van de inscriptie. Hij keek van Flick naar Allanon, die hem gespannen gadesloeg.
'Wat heb ik daarmee te maken?' vroeg hij vlug. Ik ben geen zoon uit het Huis van Shannara — ik ben zelfs geen Elf. Ik ben een halfbloed, voor de helft Elf, maar geen koning. Eventine is de troonopvolger van het Huis van Shannara. Probeert u mij wijs te maken dat ik een verloren zoon ben — een verdwenen kroonprins? Ik geloofer niets van!'
Hij keek vlug naar Flick om steun bij hem te zoeken, maar zijn broer scheen er niets meer van te begrijpen en staarde beteuterd naar Allanon. De donkere man zei zacht: 'Je hebt inderdaad Elfenbloed in je aderen, Shea, en je bent geen echte zoon van Curzad Ohmsford. En Eventine is geen rechtstreekse afstammeling van Shannara.'
'Ik heb altijd geweten dat ik een aangenomen zoon
was,' gaf Shea toe, 'maar ik kan toch onmogelijk . . . Flick, zeg
het hem.'
Maar zijn broer keek alleen
verbaasd naar hem en kon geen woorden vinden. Shea zweeg en schudde
ongelovig zijn hoofd. Allanon knikte.
'Jij bent een telg uit het Huis van Shannara — weliswaar alleen een halfzoon en ver verwijderd van de rechte lijn. Ik heb je als kind gekend, Shea, voordat Curzad Ohmsford je als zijn eigen zoon in huis nam. Je vader was een Elf — een voortreffelijk en edel man. Je moeder behoorde tot het Mensenras. Ze stierven beiden toen je nog heel jong was en toevertrouwd werd aan Curzad Ohmsford, die je als zijn eigen zoon grootbracht. Maar je bent een zoon van Jerle Shannara, zij het een verre zoon en ook al heb je geen zuiver Elfenbloed.'
Shea knikte afwezig bij deze uitleg. Hij was in de war en vertrouwde de zaak nog steeds niet. Flick keek naar zijn broer alsof hij hem nooit eerder gezien had.
'Wat betekent dit alles?' vroeg Shea nieuwsgierig.
'Wat ik jou verteld heb is ook de vorst van de
Duisternis bekend, hoewel hij op dit ogenblik nog niet weet waar je
woont of wie je bent. Maar zijn afgezanten zullen je vroeg of laat
weten te vinden en als ze je vinden zul je het niet overleven.'
Shea keek met een ruk op en staarde angstig naar Flick. Hij
herinnerde zich het verhaal van de reusachtige schaduw die zijn
broer gezien had. En ook Flick voelde een huivering door hem heen
gaan toen hij aan dat moment van doodsangst terugdacht.
'Maar waarom?' vroeg Shea haastig. 'Wat heb ik
gedaan om zoiets te verdienen?'
'Je moet vele dingen begrijpen, Shea. voordat je het antwoord op
die vraag kunt begrijpen,' antwoordde Allanon. 'Ik heb nu geen tijd
om je alles uit te leggen. Je moet me geloven wanneer ik zeg dat
jij afstamt van Jerle Shannara, dat je Elfenbloed hebt en dat de
Ohmsfords je pleegfamilie zijn. Jij was niet de enige telg van het
Huis van Shannara, maar je bent wel de enige telg, die nog in leven
is. De anderen waren Elfen en ze waren gemakkelijk te vinden en te
doden. Dat is de reden dat de Duistere Vorst je zo lang niet heeft
kunnen vinden — hij wist niet dat er in het Zuidland nog een halve
Elf leefde. De echte Elfen kende hij van begin af aan.
Maar weet dit, Shea. De macht van het Zwaard kent
geen grenzen — het is Brona's enige vrees, het is de enige macht
die hij niet zal kunnen weerstaan. De legende van het Zwaard is een
machtige amulet in de handen van de rassen en Brona wil er korte
metten mee maken. Dat zal hij doen door het hele Huis van Shannara
uit te roeien, zodat er geen zoon kan opstaan om het Zwaard tegen
hem op te nemen.'
'Maar ik wist helemaal niets van het Zwaard,' protesteerde
Shea.
'Ik wist niet eens wie ik was, ik
wist niets van het Noordland of. .
'Dat
doet er allemaal niet toe!' viel Allanon hem scherp in de rede.
'Als je dood bent kan er geen twijfel meer bestaan over
jou.'
Zijn stem stierf weg in een
vermoeid gemompel en hij wendde zijn blik af om over de toppen van
de hoge olmen weer naar de bergen in de verte te kijken. Shea
strekte zich langzaam uit op het zachte gras en staarde naar de
bleekblauwe winterse lucht en naar de schapewolken die van de hoge
heuvels naar hen toedreven. Gedurende enkele prettige ogenblikken
deden de slaperige warmte van de middagzon en de frisse geur van de
hoge bomen die boven hem oprezen hem de aanwezigheid van Allanon en
de dreiging van de dood vergeten. Hij sloot zijn ogen en dacht aan
zijn leven in Lommerdal, aan de plannen die hij met Flick gemaakt
had, aan hun hoop op de toekomst. Alles zou in rook vervliegen, als
wat hij gehoord had waar was. Hij lag zwijgend over deze dingen na
te denken en ging tenslotte steunend op zijn armen zitten.
'Ik weet niet wat ik moet denken,' begon hij langzaam, ik zit boordevol vragen die ik u wil stellen. Ik ben zo verward door de gedachte dat ik iemand anders ben dan een Ohmsford . . . iemand die met de dood bedreigd wordt door . . . een mythe. Wat moet ik volgens u doen?'
Het was voor het eerst dat Allanons glimlach warm
was.
'Voorlopig doe je niets. Je
verkeert niet in onmiddellijk gevaar.
Denk eens na over alles wat ik je verteld heb.
Later bespreken we dan wat het voor jou betekent. Dan zal ik met
genoegen al je vragen beantwoorden. Maar spreek hier met niemand
anders over, zelfs niet met je vader. Doe net alsof we dit gesprek
nooit gehad hebben tot we gelegenheid hebben de problemen nader uit
te werken.'
De broers keken elkaar aan
en knikten van ja, hoewel het moeilijk zou zijn te doen alsof er
niets gebeurd was. Allanon stond zwijgend op en rekte zich uit om
de kramp in zijn spieren te verlichten. De broers kwamen ook
overeind en bleven zwijgend staan terwijl hij op hen neerkeek.
'Legenden en mythen die in de wereld van gisteren niet bestonden
zullen in de wereld van morgen wel bestaan. Boze dingen,
meedogenloos en sluw, die eeuwen lang gesluimerd hebben, zullen nu
wakker worden. De schaduw van de Tovervorst zal weldra over de vier
landen vallen.'
Hij zweeg
plotseling.
'Het was niet mijn bedoeling je zo hard aan te pakken,' zei hij onverwachts met een vriendelijk lachje. 'Maar als dit het ergste is dat jou in de komende dagen overkomt mag je werkelijk blij zijn. Je staat tegenover een levensgroot gevaar, niet een sprookje waar je om kunt lachen. Niets van dit alles is eerlijk tegenover jou — je zult allerlei kanten van het leven leren kennen die je niet zullen aanstaan.'
Hij zweeg even, een rijzige grijze schim tegen het groen van de bergen in de verte, gehuld in zijn wijde mantel. Hij legde een grote hand op Shea's tengere schouder en even waren ze een. Toen draaide hij zich om en was verdwenen.