20

Lulu

Ik verfrommelde de ongeopende verjaardagskaart van mijn vader tot een prop. Mijn vingers verkrampten helemaal toen ik probeerde het dikke papier weg te werken uit mijn huis, uit mijn leven. Mijn dochters en Drew en Merry zaten op me te wachten in de eetkamer. Een kwartier geleden had ik ze daar achtergelaten en was ik tegenstribbelend, onder luid protest, naar mijn studeerkamer gegaan, zodat ze even rustig de tijd hadden om mijn ‘geheime’ verjaardagstaart tevoorschijn te halen.

Ik wierp de envelop, van ruw gevangenispapier, op mijn bureau en zonder dat ik er veel zin in had, nam ik rest van de post door die zich daar had opgehoopt. De chaotische stapel in mijn verder zo opgeruimde studeerkamer was me een doorn in het oog, ik werd er naar van, maar ik voelde hoofdpijn opkomen en had nu even geen zin om allerlei rekeningen door te nemen. Het liefst ging ik direct naar boven om een frisse douche te nemen en dan te gaan slapen, maar die neiging moest ik onderdrukken. Er werd van me verwacht dat ik opgewekt was, het was immers mijn verjaardag; de meisjes hadden daar recht op.

Ik pakte de prop papier weer op en probeerde hem enigszins recht te strijken. Ik wilde niet dat mijn vader deze dag voor me ging verpesten. Nadat ik de envelop had opengeritst, haalde ik de zelfgemaakte kaart eruit, een tekening met felrode en blauwe ballonnen, en begon te lezen:

Lieve Lulu

Jeetjemina, als jij vandaag eenenveertig bent geworden, dan ben ik al zestig! Ik begin een oude man te worden hier – en geloof mij maar, kleintje, dit is geen plek waar je graag oud wordt. (Niet dat ik denk dat jíj ooit op een plek als deze terecht zal komen.) Als ik Merry mag geloven, word je elk jaar succesvoller. Goed zeg, Cocoa Puff.

Als ik mijn vader ooit een brief zou terugschrijven, dan zou dat zijn om hem te zeggen dat hij me nooit meer Cocoa Puff mocht noemen. Het zinnetje dat hij me had toegeworpen toen ik de deur op een kiertje had gezet, klonk nog altijd na in mijn hoofd: Maak je geen zorgen Cocoa Puff. Mama wordt niet boos. Dat beloof ik je.

Nee, mama werd niet boos, mama ging dood.

Ik sloot even mijn ogen, om moed te verzamelen om verder te lezen.

Je moeder zou helemaal verbaasd zijn geweest. Ik hoor het haar nog zeggen: van wie heeft Lulu die slimheid toch geërfd? Ik denk dat je dat van je opa hebt, van moederskant – verder kan ik niemand bedenken in onze familie die slim genoeg is om arts te worden.

Ik vouwde de kaart weer dicht, bang dat ik een woedeaanval zou krijgen als ik verder las. Hoe durfde hij zo luchtigjes te verwijzen naar mijn moeder, alsof ze gewoon in Boca Raton was, in plaats van in een kist lag weg te rotten onder de grond. En: ‘onze familie’? Waar heb je het over, pap, onze familie bestaat niet meer.

Wat zou het mooi zijn als je als volwassene ook geadopteerd kon worden. Dan zou ik voor mezelf een familie uitkiezen die op elke feestdag die je maar kon bedenken bij elkaar kwam – vlug, kom naar beneden uit de Columbus Day-boom! – zodat we alle gelegenheid hadden om grapjes te maken en anekdotes te vertellen die alleen wij onderling begrepen. Een familie die verjaardagen op een andere manier vierde dan door zelfgemaakte kaarten te sturen vanuit de gevangenis.

Ik hunkerde ernaar om dingen te zeggen als:O God, ik heb tante Mary al eeuwen niet gebeld! Ik verlangde ernaar om een warm en gezellig huis binnen te lopen, de sneeuw uit mijn haar te schudden, en dat iedereen zich dan op me zou storten om bezorgd te vragen: ‘Waren de wegen wel een beetje begaanbaar, Lulu?’

Het adopteren van volwassenen zou eigenlijk net zoiets belangrijks en nobels moeten zijn als het redden van prachtige, kleine Chinese meisjes.

Misschien dat ik de gevangenis dit jaar eindelijk zou laten weten dat ze hem moesten verbieden om me brieven te sturen. Mijn dochters waren allebei inmiddels oud genoeg om op te merken wat er achter op de envelop stond: ‘Correspondentieprogramma voor Gevangenen, Joseph Zachariah, 79-X-876’, en het adres van de afzender: ‘Richmond County-gevangenis’. Lang geleden al had ik hem verboden om mij te bellen, sinds het moment dat ik een eigen telefoon had.

Onze papierversnipperaar maakte een brommend geluid terwijl ik hem mijn vaders kaart voerde en daarna de envelop om er confetti van te maken.

Ik draaide mijn hoofd ver naar links en toen naar rechts om de spanning in mijn nek weg te krijgen. In de keuken was mijn gezin nu vast stiekem de kaarsjes op de taart aan het zetten. De meisjes hadden hun enthousiasme over het dessert – ssst, niks verklappen! – maar nauwelijks kunnen bedwingen. Taart! IJs! Suiker, suiker, suiker!

Drew wist dat ik een hekel had aan deze dag en zoals het een goede echtgenoot betaamt had hij wel sympathie voor mijn standpunt, maar daar zat een grens aan, en die grens werd bereikt als ik met mijn neurotische gedrag de behoefte van mijn dochters aan normale familiedingen begon te verstoren. Als het aan mij lag, dan zou ik alle schijn van feestelijkheden vermijden en tot ik moeder werd had ik dat ook altijd gedaan. Maar een goede moeder zijn hield in dat er enorme eisen aan je werden gesteld, waaronder doen alsof je blij bent op je verjaardag en je kinderen een stukje van die zogenaamde blijheid gunnen.

Ik deed mijn ogen dicht en probeerde op pure wilskracht de pijn die opkroop in mijn ruggengraat, pijn als gevolg van stress, weg te denken. Ik duwde mijn vingers diep in mijn onderrug en wreef over de pijnlijke plek. Ik nam twee Excedrin en spoelde ze weg met koude koffie. Daarna haalde ik diep adem en deed de deur open, waarachter mijn dochtertjes al ongeduldige kreetjes slaakten in afwachting van de verrassing op mijn gezicht als ik de roze – Ruby’s keuze – en paarse – Cassandra’s favoriete kleur – heliumballonnen vlak onder het plafond als verdwaalde wolkjes zou zien zweven, gevaarlijk dicht bij de zwaaiarmen van de ventilator die boven de tafel hing te snorren.

‘Mama!’ Ruby wierp zich in mijn armen en riep met een hoog stemmetje: ‘Kijk eens mama, wat wij hebben gemaakt!’

Ik gaf haar een stevige knuffel; ik hield ervan hoe haar perfecte kleine lichaampje aanvoelde, haar zijdezachte haar dat langs mijn wang streek. Op haar achtste leek Ruby meer op mijn zus en op mijn man dan op mij – alsof Drew en Merry samen de voortplanting hadden verzorgd en vervolgens hun embryo in mijn baarmoeder hadden geplant. Als ik naar Ruby’s gezichtje keek, zag ik Merry’s ogen, precies dezelfde chocoladebruine Tootsie Pop-ogen maar dan in miniatuurversie, onder Drews wenkbrauwen met van die scherpe boogjes, en daarbij eenzelfde mollige wipneus als hij had.

‘Gefeliciteerd met je verjaardag, mama.’ Cassandra sprak de woorden keurig netjes articulerend uit, op een toon die paste bij zo’n gewichtige dag als vandaag.

Drew nam me in zijn armen en zwiepte me achterover om me een filmkus te geven, waarbij de meisjes gilden van plezier. Ze vonden het altijd geweldig als hij me wat losser maakte, minder gestrest en gespannen. Merry trok me mee naar de tafel en liet me plaatsnemen voor een stapel cadeautjes. Ik sloot even mijn ogen en verzocht de godin van de nepvrolijkheid om me bij te staan.

‘Het belangrijkste eerst,’ zei Merry. Ze zat tegenover me en nam Ruby op schoot; ze zagen eruit als moeder en dochter. Als mama er ook nog bij was geweest, zou dat het plaatje compleet hebben gemaakt: drie generaties schoonheden. Ruby leunde achterover tegen mijn zus aan, hun haren verstrengelden zich tot één prachtige bos donkere krullen.

Cassandra was naast mij gaan staan, haar smalle handje rustte op mijn knie. Ze legde haar hoofd even op mijn schouder en ik kuste haar koele wangetje. Haar knapheid was van dezelfde bleke, etherische, bijna lutherse soort als die van Drews moeder en beiden hadden ze groene ogen met goudkleurige accenten.

Terwijl ik zo naar mijn zus zat te kijken, voelde ik me weer net als vroeger, toen ik nog een kind was, de minst aantrekkelijke van het hele gezelschap, ook al verzekerde Drew me keer op keer dat hij daar heel anders over dacht. Misschien moest ik een heel gewoon en saai gezin uitkiezen om me door te laten adopteren – ik wilde zelf ook weleens de knapste van iedereen zijn. Aan de andere kant: door mijn no-nonsense-uiterlijk vonden mensen me ook benaderbaar. Mijn patiënten vertrouwden me hun geheimen toe, dat was altijd al zo geweest. ’s Nachts zit ik in mijn eentje te drinken, maar niemand weet dat, had de buschauffeur me verteld. Ik heb mijn vrouw bedrogen. Test u me alstublieft op alle mogelijke aandoeningen, had de hoogleraar geschiedenis me gesmeekt. Ik verstop repen Dove-chocola onder in de wasmand, had de depressieve verpleegster die leed aan ongecontroleerde diabetes me opgebiecht.

Merry duwde me een cadeautje in handen. Ik probeerde een beginnetje te vinden aan de overdadige kluwen krullerige linten die om het doosje waren gebonden, maar gebruikte ten slotte toch maar de schaar die Drew me aangaf en knipte ze los. De meisjes keken ademloos toe.

‘Het is iets speciaals!’ zei Ruby. ‘We hebben het van …’

‘Ssst!’ Merry hield haar wijsvinger tegen Ruby’s lippen.

‘Het is een verrassing voor mama,’ zei Drew. Hij ging naast me zitten en nam Cassandra op schoot.

Ik trok het pakpapier van het opvallend zware pakketje en tilde de deksel van een stijf, zilverkleurig doosje – van het soort dat ze in dure winkels gebruiken als verpakkingsmateriaal. Merry had een hele verzameling van dit soort doosjes. Het cadeautje zat verstopt onder lagen en lagen dun papier in felle kleuren – neonblauw, parkietengroen en bubblegumroze. ‘Ik kan wel zien wie dit heeft ingepakt.’

‘Papa heeft het extra mooi ingepakt, speciaal voor jou,’ verkondigde Ruby. ‘Maar tante Merry …’

Opnieuw werd Ruby door Merry tot stilte gemaand. Ik schoof het inpakpapier aan de kant. Onder al die laagjes lag een zeshoekig kistje te glimmen. Ik herkende het object onmiddellijk. Het was afkomstig van wat mama had aangeduid als opa’s verzameling. Mama had onze woonkamer met zijn exotische schatten opgesierd. Het gladde oppervlak was ingelegd met parelmoeren driehoeken rondom een cirkelvormige, glinsterend groene edelsteen. Ik had het kistje al in geen jaren gezien. De laatste keer was geweest tijdens mijn bezoek aan tante Cilla’s huis, toen ik erachter kwam dat mijn moeders zuster zich alle spullen van mijn moeder had toegeëigend.

Mevrouw Cohen had gemeend dat het belangrijk was voor het verwerken van het verleden dat we onze oom en tante nog één keer opzochten. Ze had Merry en mij naar tante Cilla’s huis in Brooklyn gereden en ons daar een halfuur alleen gelaten, een ondraaglijke dertig minuten, opdat we konden ‘praten’.

‘Wat is er? Waar kijk je naar?’ had tante Cilla gevraagd toen ze zag hoe ik naar de ring met amethist keek die ze aan haar rechterhand droeg. ‘Mag ik soms geen aandenken hebben aan mijn eigen zuster?’

Toen ik niet reageerde, had ze zich tot Merry gewend. ‘En hoe zit het met jou, wie brengt jou tegenwoordig naar dat monster toe?’

‘Hoe kom je hieraan?’ vroeg ik aan Merry.

Ze grijnsde alsof ze een geweldige truc had uitgehaald; ze was zo verdomd blij met haar prestatie dat ze de dreigende ondertoon in mijn stem niet opmerkte.

Cassandra gaf antwoord. ‘Ze heeft het van tante Cilla.’

‘Tante Cilla had hem in New York!’ zei Ruby. ‘Tante Cilla!’ Ze herhaalde de woorden met klem, alsof ze het ontzettend spannend vond om tante Cilla te zeggen, hoewel ze haar nog nooit had ontmoet. Mijn dochters hadden helemaal nooit iemand ontmoet van mijn kant van de familie, behalve Merry natuurlijk. Ruby, onze kleine atlete, die meedeed aan de Little League in het kinderrijke Cambridge, kwam regelmatig thuis van de training vol verhalen over de opa’s en neefjes en ooms van haar teamgenootjes.

‘Ze heeft het aan tante Merry gegeven. Voor JOU,’ verduidelijkte Ruby. ‘Tante Cilla.’

Voor mij. Ja, dat was inderdaad groot nieuws. De zus van mijn moeder had namelijk nog nooit iets voor ons gedaan sinds ze ons uit haar huis verjaagd had en naar een weeshuis gestuurd.

‘Ik herinnerde me hoe mooi je dit vond,’ zei Merry. ‘Dit was je lievelingskistje.’

Ik begon al te zeggen dat ze zich onmogelijk iets kon herinneren uit de tijd voordat mama doodging, maar hield daar weer mee op. ‘Dank je.’ Ik streek met mijn vingers over het dekseltje, nog net zo glad en koel als in mijn herinnering.

Eén keer per maand, als mama ze van de plank haalde, creëerden Merry en ik kleine werelden met die kistjes. Mama zette ze voorzichtig op het tapijt en liet ons de kistjes afstoffen en oppoetsen tot ze weer glommen. Zeven kistjes van zwarte onyxsteen in verschillende soorten en maten, sommige waren niet alleen ingelegd met parelmoer maar ook met groene en rode edelstenen.

‘Hij is nog van je moeder geweest,’ fluisterde Cassandra vol ontzag. Mijn moeder was, door haar afwezigheid en doordat er bijna nooit over haar werd gesproken, net als mijn vader een soort schimmige heilige voor ze geworden. Mijn kinderen leefden in de volle overtuiging dat onze beide ouders bij een auto-ongeluk waren omgekomen. Alleen Drew, Merry en ik en het kleine restje familie dat nog over was in New York – familie die we nooit meer zagen en ook nooit meer zouden zien, als het aan mij lag – wisten hoe het werkelijk zat.

‘Dat klopt, hij is van mijn moeder geweest.’ Ik woelde met mijn vingers door Cassandra’s haar. Ik had de neiging het kistje ver van me af te schuiven, wilde niet dat een restant uit mijn verleden een smet zou werpen op het leven van mijn dochters. ‘Ik zie nog een cadeautje. Is dat ook voor mij?’

‘Mis je je moeder niet?’ vroeg Cassandra voor de duizendste keer. ‘Is het niet heel erg droevig dat ze dood is? Ze ging toch dood toen jij nog klein was?’ Ze plaatste haar handen tegen elkaar, om haar respect te tonen, leek het.

‘Niet zo heel erg klein, hoor,’ stelde ik haar gerust. ‘Ik was net zo oud als jij nu bent en jij bent toch geen klein meisje meer, of wel?’ Ik pakte haar even speels bij haar kin.

Ruby klapte haar handen ook tegen elkaar, in navolging van de serene bid-houding van haar grote zus. ‘Wie zorgde er dan voor jullie?’

Mijn dochters grepen elke gelegenheid aan om me te bestoken met dit soort vragen.

‘Dat weet je toch nog wel, lieverd. Tante Merry en ik gingen naar een speciale school waar je ook bleef slapen ’s nachts.’

‘Waarom gingen jullie dan niet bij tante Cilla wonen?’ vroeg Cassandra op een toon alsof ze die vraag niet al talloze keren had gesteld.

Ik pakte het kistje weer in en bedekte het met het felgekleurde dunne papier. ‘Dat verhaal ken je nu inmiddels wel.’

‘Oké, meisjes, laat mama nu maar haar andere cadeautje openmaken.’ Drew strekte zijn hand uit naar een klein doosje dat op tafel stond en gaf het aan Cassandra. ‘Geef jij dit maar aan mama.’

Cassandra nam het doosje van hem over, maar hield het nog even bij zich. ‘Maar waarom dan?’ vroeg ze nog eens. ‘Waarom heeft ze jullie niet in huis genomen? Ze is jullie tante. Jullie waren helemaal alleen!’

Merry trok Ruby iets dichter naar zich toe. ‘Ze was geen tante zoals ik, lieverd. Ik zal altijd voor jullie zorgen, wat er ook gebeurt. Maar tante Cilla had te veel andere verplichtingen.’

‘En ze was toch ook veel te verdrietig omdat iedereen doodging?’ zei Ruby; dat was de riedel die we onze kinderen de afgelopen jaren hadden voorgehouden. ‘Ze was veel te pressief. Door het ongeluk.’

Drew sprong bij. ‘De-pressief. Inderdaad, tante Cilla was depressief. Geef mama nu haar cadeautje maar, Cassie.’

Ik nam het cadeautje van Cassandra aan. Ze had het op ecologisch verantwoorde wijze ingepakt – in de strippagina’s van de Boston Sunday Globe. Toen ik het papier eraf trok, kwam er een klein, fluwelen juwelendoosje tevoorschijn. Daarin, op een zacht bedje van witte bolletjes katoen en versierd met kleine sliertjes lint, lagen twee macaronischelpen die in goudkleurige glitter waren gedoopt. Op elk van de schelpen was met roze glitter een bibberige ‘L’ aangebracht.

‘L, dat staat voor Lulu,’ legde Ruby uit.

‘Dat snapt ze heus wel,’ zei Cassandra. ‘Vind je ze mooi?’

‘We hebben ze zelf gemaakt.’ Ruby’s ogen glinsterden van trots. ‘Het zijn oorbellen!’

Ik raakte ze voorzichtig aan. Drew had een speciaal laklaagje aangebracht, van dat spul dat kunstenaars gebruikten, zodat de macaroni-juwelen boterzacht en glibberig aanvoelden ‘Ze zien eruit alsof ze van echt goud zijn gemaakt.’

‘Ik heb de letters erop geschreven.’ Ruby pakte de oorbellen op en overhandigde ze aan mij. ‘Zijn ze niet prachtig?’

‘Vind je ze mooi?’ vroeg Cassandra opnieuw.

‘Ik vind ze geweldig.’ Ik draaide de simpele gouden knopjes die ik meestal droeg los en deed de schelpen in.

‘O, wat zie je er mooi uit, mama!’ riep Ruby vol bewondering.

Ik keek in de spiegel die boven onze eikenhouten buffetkast hing en draaide mijn hoofd naar links en naar rechts. De laagjes glitter overdekt met hars glommen uitbundig.

‘We hebben ze samen gemaakt, papa, Cassandra en ik.’ Ruby aaide met haar handje over mijn arm, pakte toen mijn hand en gaf er een kus op. ‘Omdat we van jou houden, mama. Wij zullen altijd voor jou zorgen.’

Images

Ik stopte Ruby in onder haar roze-witte dekbedje met de sprookjes-prinsessen erop en kuste haar volgens het patroon dat zij het fijnst vond: eerst de rechterwang, dan de linkerwang en als laatste een kus op haar kin. Toen ik Cassandra’s kamer binnenging, had ze zichzelf al in haar patchworkdeken gerold. Nadat ik Ruby nog één glaasje water en Cassandra nog één laatste kus had gegeven, sloop ik hun kamers uit en ging de keuken in waar ik leunend boven de gootsteen een paar keer diep ademhaalde om zo mijn woede enigszins te laten zakken voordat ik naar de woonkamer kon, waar Drew en Merry zaten.

Ik probeerde me voor te stellen hoe het voor Merry was geweest om tante Cilla weer te zien. Mijn scherpste herinneringen bleven toch die laatste paar uur na Mimi Rubees begrafenis, toen iedereen van het kerkhof naar tante Cilla’s huis was gegaan. Hoe oud was ik toen geweest? Elf?

Ik wil niet hebben dat Joeys dochters hier komen wonen. Niet in mijn huis. Elke keer als ik naar ze kijk, moet ik aan hém denken. Het zijn net zwarte vlekken die een smet werpen op de herinnering aan mijn zus, een donkere schaduw die de nagedachtenis aan mijn moeder bezoedelt. Het voelt alsof ze mijn kishkes eruit rukken.

Ik had tante Cilla’s woorden in stilte geslikt, geknikt zelfs, alsof ik het met mijn tante eens was, dat ja, inderdaad, Merry en ik donkere schaduwen waren, zwarte vlekken, figuren die kishkes uitrukten.

Ik ging op zoek naar mijn zus.

‘Hoe kon je dat nou in godsnaam doen, Merry?’ Ik ging dicht tegen Drew aan zitten op de bank, zocht de warmte van zijn lichaam op. Drew zette de airconditioning het liefst op slechts 19 graden; zelfs in juli droeg ik nog katoenen vestjes.

‘Ik heb me anders nogal uitgesloofd voor je, om dat kistje te pakken te krijgen,’ zei Merry. ‘Zo heb ik tante Cilla opgezocht, bijvoorbeeld.’

Er bekroop me een zekere nieuwsgierigheid naar wat er van tante Cilla was geworden, maar ik had ook een sterke behoefte om luid ‘nee’ te schreeuwen. Nee, ik wil geen kistjes uit het verleden. Nee, ik wil niks te maken hebben met tante Cilla. Nee, ik wil niet dat er ook maar iets van vroeger mijn huis wordt binnengebracht.

Nee, ik wil niet meer hebben dat je onze vader over mij vertelt.

Mijn cadeautje stond op tafel en gaf een gifgroene glans af. Kleverige tentakels leken zich vanaf het kistje naar me uit te strekken. Ik kraste met mijn vingers de ene X na de andere op mijn arm.

‘Ik wil het niet.’ Ik deed mijn armen over elkaar. ‘Ik wil helemaal niets uit die tijd in mijn huis hebben.’

Merry leunde naar voren in de houten schommelstoel met de ronde vormen en wees met een priemende vinger naar me. ‘Je moet íéts hebben uit die tijd, anders zul je het verleden nooit verwerken.’

‘Hallo, mocht je het nu nog niet begrepen hebben: ik ben ook helemaal niet van plan om het verleden te “verwerken”. Is dat soms het doel van je bezoekjes aan de gevangenis? Het verleden verwerken? Ha!’

‘Ben je van plan om je kinderen tot in de eeuwigheid te laten geloven dat hun grootouders bij een auto-ongeluk zijn omgekomen?’

‘Heb jij soms een beter idee?’ Ik kon moeilijk toegeven dat ik eigenlijk hoopte dat onze vader zou sterven voordat ik die ultieme beslissing hoefde te nemen. Ik trok mijn knieën op tot aan mijn kin, als een soort schild tegen de boosaardige signalen die het kistje op tafel afgaf. ‘Moet ik mijn dochters soms met je mee laten gaan naar de gevangenis, de volgende keer dat je hem opzoekt?’

‘Dat zou beter zijn dan hem voor altijd verborgen houden. Ben jij soms de enige die daarover mag beslissen?’ Merry richtte zich tot Drew. ‘Maak jij je daar dan geen zorgen over, dat jullie dochters zo gigantisch voorgelogen worden?’

‘Niet aan hem vragen, vraag het mij!’ schreeuwde ik bijna; ik hield me alleen maar in omdat ik niet wilde dat de meisjes me hoorden.

‘Doe eens voorzichtig,’ zei Drew. ‘Ik ben geen broedlamp.’

Ik ging iets verder van Drew af zitten, pakte het glas van Merry van tafel en nam een enorme slok wijn, ook al wist ik dat hij daar helemaal niet tegen kon. Een vrouw die drinkt en dan ook nog zo emotioneel doet, dat was het ideale recept om hem kwaad te krijgen.

‘Goed idee, Lulu. Gooi nog maar wat olie op het vuur,’ zei Drew.

‘Het is anders mijn vuur,’ zei ik. ‘En jij, Merry, wil je me alsjeblieft nooit meer zo’n aandenken aan het verleden geven?’

‘Je weet zelf ook wel dat er een moment komt waarop de bom barst en dat de meisjes het dan voor hun kiezen krijgen. Je kunt niet eeuwig in de ontkenningsfase blijven hangen.’ Merry gaf maar niet op.

‘Ik zwelg er tenminste niet in, zoals jij,’ zei ik. ‘Ik heb er geen behoefte aan om me mijn hele leven met criminelen te omringen.’

‘Ach, stik,’ zei Merry. ‘Dat ik reclasseringsambtenaar ben heeft niks met papa te maken. Ik dacht verdomme werkelijk dat ik je een plezier deed met dat kistje!’

Drew maakte zich van me los en pakte het lege wijnglas van de koffietafel. ‘Tijd om naar huis te gaan. Tijd om te gaan slapen. Het feest is voorbij.’

Merry negeerde hem en kwam naar me toe. Ze ging op de bank liggen met haar hoofd op mijn schoot. Ik wreef over haar rug en voelde haar tranen door de stof van mijn broek. Na een tijdje draaide ze zich om; ze keek me met waterige oogjes aan en glimlachte haar tanden bloot: ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik wilde je alleen maar blij maken.’

‘Dat weet ik wel.’ Merry had een dure glimlach, met dure tanden – tanden die helemaal waren weggerot vanwege de armoedige wijze waarop weeskinderen werden opgevangen in New York, plus de slechte genen die ze geërfd had van god mocht weten welke kant van de familie. Ik had haar tien jaar geleden geholpen haar gebit op te laten knappen, door er duizenden dollars tegenaan te smijten. Mijn huwelijk met Drew, die een flinke zak geld achter de hand had vanwege zijn bemiddelde familie, stelde me daartoe in staat. Gelukkig maar dat ik toen we net iets hadden nog niet wist hoe goed gevuld die zak met geld wel niet was, anders was ik misschien in de verleiding gekomen om hem alleen maar om zijn geld te trouwen. Ik was echter met hem getrouwd uit liefde, omdat hij het leven zo goed aankon, zorgzaam voor me was, en omdat hij er geen probleem mee had dat hij Merry er gratis bij kreeg.

Omdat hij minder van me eiste dan anderen.

Omdat hij over ons waakte.

Omdat hij solidair met me was als het ging om het negeren van mijn vaders bestaan.

En daarom kon ik het hem vergeven dat hij ons direct in toom wilde houden als onze emoties dreigden over te koken, en ook dat hij zich zo stoorde aan het borrelende moeras dat Merry en ik aan de rafelrand van onze levens bijna bewust in stand hielden.

‘Ik hou van je, Drew,’ zei ik vanaf de bank, waar ik met Merry zat.

‘Dat weet ik.’

‘En het spijt me,’ zei ik.

‘Juist.’ Hij ruimde de verjaardagstroep op die door de kamer verspreid lag en ontweek daarbij mijn blik.

‘En ik hou ook van jou, Merry,’ zei ik.

‘Dat weet ik ook,’ antwoordde ze. ‘Maar op een dag zul je het ze toch moeten vertellen.’

Niet per se, dacht ik bij mezelf, maar ik ging er maar niet verder op in. In gedachten zag ik onze vader een hartaanval krijgen, neergestoken worden tijdens een ruzie in de gevangenis. Ik was te moe om ruzie te maken.

Merry en ik bleven op de bank liggen, verstrengeld in een door de wijn nog eens versterkte haat-liefde-kluwen, totdat Drew ons uit elkaar haalde. Hij bracht Merry naar de deur. Ik hoorde hoe ze de sleutel in het slot stak, haar voordeur opendeed. Ik luisterde naar hoe ze haar appartement binnenging, het geluid van voetstappen boven mijn hoofd terwijl ze over de houten vloer liep.

We waren gevangen in het verleden. Zelfs nu we eenenveertig en zesendertig waren, lukte het ons nog altijd niet om ons te bevrijden van de strijd die onze ouders gevoerd hadden, zoveel jaren geleden; nog altijd zaten we verstrikt in al die nare herinneringen, wisselden we via steelse blikken de geheimen uit die we diep hadden weggestopt maar die toch telkens bleven interfereren in ons leven.

‘Kom je ook naar bed, Lulu?’ Drew stond in de deuropening van de woonkamer. Iets in zijn normaal zo liefdevolle blik maakte me duidelijk dat hij er genoeg van had, van altijd maar weer dezelfde vermoeiende rituelen die zich afspeelden tussen Merry en mij.

‘Zo meteen,’ zei ik. ‘Ik kom echt zo.’