5
Merry
Oma en ik gingen de bezoekersruimte binnen. Er zaten vieze spetters op de beige tegeltjes die je er volgens mij in nog geen miljoen jaar af zou kunnen boenen. Het waren vast bloedspetters of stukjes hersens die waren achtergebleven na een vechtpartij tussen gevangenen.
Metalen tafels met rubberen randen en bankjes eraan vast stonden er in strakke rijen opgesteld. Bezoekers en families zaten tegenover elkaar, de mannen altijd met hun rug naar de ramen. Het bleke zonlicht dat naar binnen viel, streek over de achterkanten van hun spijkerbloezen. We gingen altijd zo ver mogelijk van de anderen af zitten, zodat we net konden doen alsof we heel ergens anders waren.
Mijn vader zat aan het achterste tafeltje, op zijn gebruikelijke plek. Ik had eigenlijk helemaal geen herinneringen meer aan de papa die níét in de gevangenis zat, de papa die bij ons thuis woonde en de papa die door mama het huis uit was gezet. Die papa was veel boller en had vieze nagels en dik haar dat telkens voor zijn ogen viel. Gevangenis-papa was gespierd en had kortgeknipt haar en zag er knap uit, net als op de foto’s van toen hij net met mama getrouwd was, de foto’s die op oma’s dressoir stonden. Ik wilde ze een keer aan Lulu laten zien, maar ze had de foto’s ruw van zich af geduwd, zoals ze met alles deed wat met papa te maken had.
Elke keer als ik bij oma op bezoek was, bekeek ik de foto’s goed; met mijn vinger volgde ik de omtrek van mama’s gezicht, ze had een sjaaltje om haar hoofd, een soort magische wolk van stof. In zwartwit leek mama’s lippenstift donker als bloed.
Mijn maag draaide zich om toen ik papa zag, en daarna voelde ik me hol van binnen, alsof ik heel erg honger had.
‘Kleintje!’ zei hij. We omhelsden elkaar kort, wat nog net mocht van de bewakers; ik probeerde me al bij de eerste aanraking direct los te maken. Ik haatte het als papa me ook maar één seconde langer vasthield dan mocht volgens de regels, want dan zou er vast en zeker een bewaker komen die tegen me zou schreeuwen, of erger nog, tegen papa zou schreeuwen. Ik had een keer gezien dat een gevangene werd weggesleurd omdat hij tegen zijn vrouw had geschreeuwd; die vrouw was zo dik dat haar buik over haar broekriem puilde. De man zag er iel en verschrompeld uit, maar zijn vrouw was in elkaar gedoken alsof hij Charles Atlas was. De bewaker was gekomen en had hem met een harde bruine stok tussen zijn schouderbladen geslagen en hem toen afgevoerd.
‘O, mijn God, kijk,’ had oma gezegd. ‘Hij klopte hem gewoon keihard op zijn rug!’ Ik durfde niet aan papa te vragen of hij ook wel eens ‘geklopt’ werd, maar sindsdien moest ik telkens aan de bruine stok denken.
Papa bekeek me keurend, zoals altijd. ‘Hoe kan het toch dat je in twee weken tijd zoveel gegroeid bent?’
‘Dat ligt niet aan de rotzooi die ze daar te eten krijgt,’ zei oma.
‘Maar één keer per week krijgt ze in ieder geval goed te eten, bij jou, hè ma?’
‘Alsjeblieft zeg.’ Oma wuifde met haar hand, alsof ze deze onzin weg wilde wapperen. ‘Ik kan de pannen nauwelijks meer zien, laat staan dat ik kan koken.’
Ik ging ongemerkt iets dichter tegen oma aan zitten en legde mijn hand op de hare. Haar huid voelde aan als papier dat je heel lang bewaard hebt, papier dat je zo vaak in- en uitgevouwen hebt dat het slap wordt, net katoen. De eerste brieven van papa voelden ook zo, de brieven die ik bij oma thuis bewaarde.
‘En, hoe gaat het op school?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Goed hoor.’
Er verschenen vouwen en plooien in zijn gezicht. ‘Alleen maar “goed”? Word je soms lastiggevallen door iemand?’
‘Ik verwacht goede rapportcijfers hoor, mevrouwtje. Cijfers waarmee je kunt gaan studeren straks. Je wilt toch niet net zo worden als je pa, of wel soms?’
Ik staarde hem aan, wat bedoelde hij? Als hij had gestudeerd, dan had hij nu niet in de gevangenis gezeten? Wist hij misschien bepaalde dingen over mij? Wist hij dat ik mensen soms zo erg haatte dat het voelde alsof ik in brand stond? Reetha bijvoorbeeld. Hoe kon ik nou zeker weten dat ik niet ook iemand ging vermoorden? Misschien had tante Cilla wel gelijk, misschien zat het wel in mijn bloed. Daarom mochten we natuurlijk ook niet bij haar wonen. Misschien zou ik op een dag ook wel naar de gevangenis moeten.
‘Doe niet zo raar, Joey,’ zei oma hoofdschuddend. ‘Je praat onzin.’
Oma had er een ontzettende hekel aan als mijn vader praatte over dingen die te maken hadden met waaróm hij hier zat opgesloten. Ze wilde daar met mij ook nooit over praten. Niemand deed dat, behalve Lulu, en zij had het er alleen maar over hoe erg ze papa haatte en dat het ontzettend stom was om bij hem op bezoek te gaan.
‘Wat wil je dan, ma?’ vroeg papa. ‘Hoeveel interessante onderwerpen denk je dat ik kan bedenken hier? Wil je soms horen dat een aantal kerels hier van de Black Power de bewakers wil vermoorden?’
‘Stil toch,’ zei oma. ‘Ze luisteren misschien mee!’
Ik keek rond om te zien of iemand had gehoord wat hij zei.
‘Of dat ik hier een oude man aan het worden ben?’
‘Hou op. Je bent nog maar eenendertig. Je bent een jonge vent. Je wordt vast eerder vrijgelaten. Voor je het weet, sta je weer buiten.’
Zouden we dan bij hem gaan wonen, als hij vrijgelaten werd? Zou Lulu dat goed vinden?
‘Wie praat er nou onzin?’ vroeg papa. ‘Ik ben honderd als ze me hieruit laten. Denk je nu echt dat ze me na tien, twintig jaar zullen laten gaan?’
‘Je komt vanzelf een keer in aanmerking voor vervroegde vrijlating.’ Oma plukte aan haar witte zakdoekje met de zwarte diamantjes aan de rand. Ik gluurde even naar de bewakers om te zien of ze ons in de gaten hielden. De families die hier kwamen, letten nooit op wat er aan de andere tafeltjes gebeurde; iedereen hield zich koest en als er geruzied werd, dan alleen in korte, beheerste vlagen.
Papa schudde zijn hoofd en perste zijn lippen op elkaar alsof hij oma iets kwalijk nam.
‘Alle meisjes hebben gisteravond een pompoentaart gemaakt,’ loog ik. ‘Voor de herfst.’
‘Daar, op die plek?’ Aan oma’s blik te zien geloofde ze er niks van.
‘Ja.’ Ik keek haar aan zonder een spier te vertrekken. ‘We hebben de pompoenen uitgesneden en de binnenkant zacht gekookt om er taarten van te maken.’ Ik had dat in een boek gelezen, hoe lang pompoenen gekookt moesten worden, en over het vezelige, rauwe vruchtvlees.
‘Dat klinkt goed,’ zei papa. ‘Jammer dat je geen stukje voor mij kon meenemen, hè?’
‘Ja, jammer.’ Nu vermeed ik het om oma aan te kijken.
‘Tjonge, wat is het lang geleden dat ik pompoentaart heb gegeten. Heb je er een heleboel kaneel in gedaan? En gember? Ik hou erg van kruidige taarten.’
‘Hij smaakte precies naar Cinnamon Hots,’ zei ik.
Oma kneep onder de tafel in mijn bovenbeen. Genoeg, vertelden haar puntige vingers mij.
Papa leunde achterover en vouwde zijn gespierde armen achter zijn hoofd. Hij keek dromerig. ‘Pompoentaart. Wat ik daar wel niet voor over zou hebben.’
‘Ja hoor,’ zei oma. ‘Als wensen paarden waren, dan hoefden bedelaars niet te lopen. Hoe zit het nu met dat opleidingsprogramma waar je het in je brief over had?’
‘Dat programma over optica?’ vroeg hij.
‘Dus dat is echt zo? Je gaat nu misschien echt een keer een vak leren?’
‘Ma, ik had hiervoor gewoon een baan.’
‘Hiervoor’, dat was toen mama nog leefde. Lulu gebruikte dat woord ook – alleen zei zij dingen als: praat alsjeblieft niet over hiervoor, dat interesseert me helemaal niks. Voordat ik er erg in had, tikte ik zachtjes tegen de bovenkant van mijn litteken.
‘Geklooi, dat was het. Nee, ik heb het over een écht vak, een écht beroep,’ zei oma.
‘Koperen leidingen maken voor op schepen is niet bepaald geklooi, ma. Het is waarschijnlijk vanwege die baan, waarin ik zo precies op de tolerantie moest letten, dat ze me überhaupt op de lijst hebben gezet.’
‘Wat is dat, “tolerantie”?’ vroeg ik.
‘Vraag maar aan je grootmoeder, die is zo knap, die weet alles.’
‘Hou toch eens op met dat poeha-gedoe, jezelf zo zielig vinden. Het spijt me als ik je beledigd heb. Geef je dochter antwoord.’
Papa trok zijn schouders naar achteren. ‘Tolerantie houdt in dat er maar heel weinig speling mag zijn, dat je de dingen heel precies op maat maakt. Als het ook maar een klein beetje scheef zit, dan kan dat je bouwwerk helemaal verpesten.’
‘Dus je kunt hier dingen bouwen?’ Wat hij hier in de gevangenis precies deed was me een groot raadsel. Elke keer als ik daarnaar vroeg, ging hij op een ander onderwerp over, dan zei hij: ‘Doet er niet toe, ik praat veel liever over jou.’
‘Er wordt een programma opgezet, een optische werkplaats, waar ze lenzen maken. Ik wil dat programma graag volgen, want dan kan ik als ik vrijkom werk vinden.’
‘Wanneer kom je precies vrij, papa?’ Daar wilde hij het ook nooit over hebben, meestal zei hij alleen maar: ‘De tijd zal het leren’, waar ik natuurlijk niks mee opschoot.
‘Misschien kan ik over twintig of dertig jaar vervroegd vrijkomen vanwege goed gedrag.’
Twintig of dertig jaar! Tegen die tijd was ik bijna negenentwintig of negenendertig. Mijn vader zou dan een oude man zijn. Eenenvijftig of eenenzestig jaar. Kon hij dan nog wel werken?
Hoe moest ik hem al die jaren blijven opvrolijken? Oma had gezegd dat het mijn taak was om papa op te vrolijken. ‘Je moeder deed dat nou nooit,’ had oma hoofdschuddend gezegd. ‘Eerder het tegenovergestelde. Daarom is er ook gebeurd wat er gebeurd is. Geloof mij maar. Ze heeft hem ertoe gedreven met al haar poeha, de hele tijd met dat haar en die nagels en toen al die mannen. Over de doden niks dan goeds,’ zei oma, ‘maar je moeder beschouwde zichzelf als een soort schoonheidskoningin. Ze vond dat zij niet hetzelfde werk hoefde te verrichten als de rest van de wereld.’
Ik begreep niet wat oma Zelda bedoelde. Had papa mama vermoord omdat ze een schoonheidskoningin was?
Lulu zei dat papa het gedaan had omdat mama met slechte mannen uitging. Mimi Rubee zei dat de drank en de pillen papa ertoe hadden aangezet. Tante Cilla zei dat papa mama had vermoord omdat hij nou eenmaal een beest was. Ik wist niet wat ik nu moest geloven.
Afgezien daarvan:Hoe zat het eigenlijk met mij? Dat wilde ik weleens weten. Waarom had papa míj met een mes gestoken? Daar had niemand het ooit over; één keertje maar, toen papa uit het niks opeens zei: ‘Het spijt me zo, Merry. Je herinnert je volgens mij niet meer wat er gebeurd is. Je was nog zo klein. Maar het spijt me.’
Oma stond op. ‘Tijd om gemarteld te worden.’ Dat zei oma altijd als ze opstond om naar de wc te gaan, omdat ze moest wachten op een bewaker die haar vervolgens een lange, lange gang door leidde – de ‘gang der schande’ noemde ze dat. Ze fouilleerden haar op de heenweg en dan nog eens een keertje op de terugweg, alsof ze bang waren dat oma misschien een geweer uit de wc had gevist. Ik dronk nooit water vlak voordat we hierheen gingen, want ik wilde absoluut niet hoeven plassen in de gevangenis.
Toen oma weg was, voelde de lucht zwaarder aan; net of oma met haar constante gekwebbel de lucht in beweging hield en ons zo behoedde voor al te nare dingen die aan alle kanten dreigden.
‘Hoe gaat het met Lulu?’ vroeg papa. ‘Is ze nog altijd zo’n boekenwurm?’
Ik knikte. ‘Papa …’ Ik zweeg, het lukte me niet om de woorden uit te spreken die in mijn hoofd dreunden en dreunden, alsof er een speelgoedaapje onophoudelijk op zijn cimbalen sloeg. Waarom heb je me gestoken, waarom heb je me gestoken, waarom heb je me gestoken, papa?
‘Wat is er, kleintje?’ Zijn ogen werden helemaal wazig achter zijn brillenglazen, uit liefde en bezorgdheid. ‘Gaat het echt wel goed op school? Zijn ze wel aardig tegen je?’
Ik schudde met mijn hoofd. ‘Op school is alles goed.’
‘Wat is er dan, liefie?’
Net als oma altijd deed, begon ik enorm met mijn ogen te knipperen.
‘O o, pas op. Overstromingsgevaar,’ zei hij.
Dat zei papa altijd als ik moest huilen. Vroeger. Dan haalde hij zijn zakdoek tevoorschijn, wreef mijn ogen droog en zei: ‘Dat gaan we eens even goed opdweilen, schatje.’ Ik was het vergeten. Ik huilde hier nooit.
Oma zou zo terugkomen. Ik moest het nú vragen.
‘Je tong verloren?’ Papa glimlachte en keek me vanonder zijn wenkbrauwen aan; hij zag er lief uit zo, en wijs, net alsof we in een aflevering van The Brady Bunch beland waren.
‘Waarom heb je me gestoken, papa?’ Ik fluisterde. Ik braakte de woorden bijna uit. ‘Waarom heb je geprobeerd mij dood te maken?’ Papa deinsde achteruit, alsof mijn gefluisterde woorden scherpe mesjes waren. Nu was ik degene die steken uitdeelde.
‘Herinner je je dat?’ Zijn stem klonk dunnetjes, alsof wat hij zei van hoog achter uit zijn keel kwam.
Papa die me de keuken uit duwde. Mama op de grond. Ga liggen, Merry. Ga op het bed van mama en papa liggen. Doe wat je gezegd wordt.
‘Ik herinner me wel wat dingen.’
Papa met het mes in zijn hand dat onder mama’s bloed zat. Dit doet maar even pijn, lieverd. Nee, papa, het deed heel erg lang pijn.
‘Ik kon het niet.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik begon eraan, maar kon het toch niet. Het ging niet heel erg diep.’
Ik spreidde mijn vingers uit en bedekte met mijn hand mijn katoenen bloes waarachter mijn litteken verborgen zat, alsof papa anders dwars door de stof kon kijken. Ik kende elk ribbeltje van de verdikking. Het litteken was paarsroze, een rechte streep, en zat links – het was even lang als het schrijfblok waarin ik mijn huiswerk maakte.
‘Waarom wilde je me pijn doen?’ Beantwoord mijn vraag, papa.
‘O, kleintje toch. De drank had me volledig te pakken; dronkenschap en domheid, die twee door elkaar. Ik was gek van jaloezie. Je bent nog te klein om dat te kunnen begrijpen.’ Hij bedekte zijn hoofd met zijn handen. Ik wilde ze wegtrekken en hard met mijn vuisten op zijn domme dronken jaloerse kop slaan.
‘Dat is de reden dat je me pijn hebt gedaan?’ fluisterde ik, terwijl ik me afvroeg waarom mensen dan ooit alcohol dronken.
‘Ik wilde je niet achterlaten.’ Papa vouwde zijn armen om zijn lichaam, alsof hij zichzelf omhelsde. ‘Ik wilde je niet helemaal alleen achterlaten.’
‘Maar Lulu dan? Kon je dat niks schelen?’
‘Door de drank had ik mijn verstand compleet verloren,’ zei papa. ‘En ik was in paniek, kleintje.’
‘Maar je was van plan Lulu helemaal alleen achter te laten? Bang en alleen?’ De muren leken steeds dichter naar me toe te kruipen.
‘Lulu heeft altijd heel goed voor zichzelf kunnen zorgen. Jij lijkt meer op mij.’
Ik lijk helemaal niet op jou, helemaal niet.
‘Jezus, Merry, ik hou zo ontzettend veel van je. Je bent het enige wat ik nog heb op deze wereld, en oma. Niemand kan het verder iets schelen wat er met mij gebeurt.’ Papa zette zijn bril af en wreef met zijn knokkels in zijn ogen. Nu kwamen natuurlijk de bewakers. Nu werd oma natuurlijk verdrietig.
‘Ik kan het niet verdragen, de gedachte dat jullie daar moeten wonen,’ zei papa. ‘Ik vervloek tante Cilla en Hal dat ze jullie daarnaartoe hebben gestuurd. Verschrikkelijke lafaards zijn het. Cilla, goed, van haar viel niets te verwachten, maar Hal? Ik had gedacht dat hij iemand was op wie je kon vertrouwen. Als ik ook maar één minuutje met hem alleen kon zijn, nou, dan wist ik het wel, dat zweer ik je.’
‘Er is niks met mij aan de hand, papa. Alles is goed.’ Ik moest hem kalmeren. Hem gelukkig maken. Anders zou hij misschien tante Cilla iets aandoen of oom Hal, zelfs van hieruit.
‘Jullie horen daar niet.’ Hij begroef zijn gezicht in zijn handen. Het leek alsof hij met een snelle veeg van zijn duim een traan wegpoetste. Ik kon er helemaal niet tegen als hij huilde. Hij had geen zakdoek of een tissue, niks. De gevangenen mochten niks meenemen naar de bezoekersruimte. Ik vroeg me af of papa wel dingen bij zich mocht dragen als hij zijn cel verliet. Of misschien zat hij wel elke minuut van de dag opgesloten. Mocht hij ooit tv kijken? Moest hij douchen en naar de wc met allemaal andere mensen erbij?
Dat oma en ik bij hem op bezoek kwamen, was waarschijnlijk het allerbelangrijkste in zijn leven, en dat was ik nu aan het verpesten.
‘Het is goed, papa,’ herhaalde ik. ‘Alles is goed met mij.’
Mijn vader keek me nu net zo hoopvol aan als de puppy’s achter het raam in de dierenwinkel aan Flatbush Avenue.
‘O, dat was ik nog vergeten tegen je te zeggen.’ Onder de tafel verdraaide ik de huid van mijn arm. ‘Na de pompoentaarten hebben we pannenkoeken gebakken.’ Ik klapte mijn handen tegen elkaar in mijn schoot en wierp hem een brede, blije glimlach toe. ‘Met echte ahornsiroop. We hebben de herfst gevierd. Het was leuk, papa. Echt, heel erg leuk.’