HOOFDSTUK 26

Ik spuug de bessen uit en veeg mijn tong af met de rand van mijn shirt om er zeker van te zijn dat er geen sap op blijft zitten. Peeta trekt me mee naar het meer waar we allebei onze mond met water spoelen en elkaar dan in de armen vallen.

‘Heb je niets doorgeslikt?’ vraag ik hem.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Jij?’

‘Dan zou ik nu denk ik wel dood zijn,’ zeg ik. Ik zie zijn lippen bewegen terwijl hij antwoord geeft, maar ik kan hem niet verstaan door het oorverdovende gejuich van de mensen in het Capitool dat ze live door de luidsprekers laten horen.

Boven ons verschijnt de hovercraft en er vallen twee touwladders naar beneden, maar er is geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om Peeta los te laten. Ik houd één arm om hem heen geslagen terwijl ik hem overeind help, en we zetten allebei een voet op de eerste sport van de ladder. We verstarren door de elektrische stroom en dit keer ben ik er blij om, want ik weet niet zeker of Peeta het wel lang genoeg vol kan houden. En omdat ik mijn ogen net had neergeslagen, zie ik dat niets het bloed ervan weerhoudt om uit Peeta's been te blijven gutsen, ook al kunnen onze spieren dan niet meer bewegen. En inderdaad, zodra de deur achter ons dichtgaat en de stroom weer wegvalt, zakt hij bewusteloos op de vloer in elkaar.

Mijn vingers hebben nog steeds de rug van zijn jas vast, zo stevig dat hij scheurt als ze hem meenemen en ik met een vuist vol stof achterblijf. In steriel wit geklede dokters staan met gezichtskapjes voor en handschoenen aan al klaar om te opereren en gaan meteen aan de slag. Peeta ligt verschrikkelijk bleek en stil op een zilverkleurige tafel terwijl er overal buisjes en draadjes uit hem steken, en heel even vergeet ik dat we niet meer in de Spelen zitten en zie ik de dokters simpelweg als een zoveelste bedreiging, een nieuwe roedel mutilanten die hem willen vermoorden. Doodsbang wil ik op hem af stormen maar ik word tegengehouden, naar een andere kamer geduwd en door een glazen deur van hem gescheiden. Ik bons op de deur en schreeuw de longen uit mijn lijf. Iedereen negeert me, behalve een of andere Capitoolbediende die opeens achter me staat en me een drankje aanbiedt.

Ik zak op de vloer met mijn gezicht tegen de deur en staar wezenloos naar het kristallen glas in mijn hand. Het is ijskoud, vol met sinaasappelsap waar een rietje met een wit frutselkraagje uit steekt. Wat misstaat dat in mijn gore, bloederige hand met littekens en zwarte nagels. De geur doet me watertanden, maar ik zet het behoedzaam op de grond – ik vertrouw geen dingen die zo schoon en mooi zijn.

Door het glas zie ik hoe de dokters koortsachtig met Peeta bezig zijn, er staan rimpels van concentratie in hun voorhoofd. Ik zie de vloeistoffen die door de buisjes worden gepompt, kijk naar een muur van wijzers en lampjes die me niets zeggen. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij staat zijn hart tot twee keer toe stil.

Het is alsof ik weer thuis ben, als ze een door een mijnexplosie hopeloos verminkte arbeider binnenbrengen, of een vrouw wier bevalling al drie dagen duurt, of een uitgehongerd kind dat vecht tegen een longontsteking, en mijn moeder en Prim diezelfde uitdrukking op hun gezicht hebben. Dit is het moment om het bos in te vluchten, om me in de bomen te verbergen tot de patiënt er niet meer is en de hamers in een ander gedeelte van de Laag aan de doodskist timmeren. Maar ik word op mijn plek gehouden door de wanden van de hovercraft en dezelfde dwingende kracht die de dierbaren van de stervenden op hun plek houdt. Hoe vaak heb ik hen wel niet om de keukentafel zien zitten en gedacht: waarom gaan ze niet weg? Waarom blijven ze kijken?

En nu weet ik het. Omdat je geen keus hebt.

Ik schrik als ik iemand op nog geen paar centimeter afstand naar me zie staren, en besef dan dat het mijn eigen gezicht is dat door het glas weerspiegeld wordt. Wilde ogen, ingevallen wangen, mijn haar in een wirwar van klitten. Dierlijk. Woest. Krankzinnig. Geen wonder dat iedereen op veilige afstand blijft.

Voor ik het weet landen we op het dak van het Trainingscentrum en ze nemen Peeta mee, maar ik moet achter de deur blijven. Ik werp mezelf krijsend tegen het glas en volgens mij vang ik nog net een glimp op van roze haar – dat moet Effie zijn, Effie komt me redden – als iemand van achteren een naald in me steekt.

Als ik wakker word, durf ik me in eerste instantie niet te bewegen. Het hele plafond straalt een zachtgeel licht uit, waardoor ik kan zien dat ik in een kamer ben met daarin alleen het bed waarin ik lig. Geen zichtbare deuren of ramen. Het ruikt scherp naar ontsmettingsmiddel. Uit mijn rechterarm steken meerdere buisjes die tot in de muur achter me lopen. Ik ben naakt, maar de lakens voelen prettig aan tegen mijn huid. Voorzichtig til ik mijn linkerhand boven de deken. Hij is niet alleen vlekkeloos schoon geschrobd, de nagels zijn perfect ovaal gevijld en de littekens van de brandwonden zijn minder duidelijk. Ik voel aan mijn wang, mijn lippen, het rimpelige litteken boven mijn wenkbrauw en ik haal net mijn vingers door mijn zijdezachte haar als ik verstar. Behoedzaam woel ik door het haar naast mijn linkeroor. Nee, ik heb het me niet verbeeld. Ik kan weer horen.

Ik probeer rechtop te gaan zitten, maar door een soort brede riem die me om mijn middel tegenhoudt kan ik maar een paar centimeter overeind komen. Ik raak in paniek door de beperkte bewegingsruimte en probeer mezelf omhoog te trekken en mijn heupen door de riem te wurmen als een gedeelte van de muur opzij glijdt en het roodharige Avoxmeisje binnenkomt met een dienblad. Als ik haar zie kalmeer ik en probeer ik me niet langer te verzetten. Ik wil haar honderdduizend vragen stellen, maar ik ben bang dat ze in de problemen komt als ik te vrijpostig ben. Het is duidelijk dat ik scherp in de gaten word gehouden. Ze zet het dienblad op mijn schoot en drukt ergens op waardoor ik overeind kom te zitten. Terwijl ze mijn kussens schikt, waag ik één vraag.

Ik stel hem hardop, zo duidelijk als mijn rauwe stem het toelaat, zodat het vooral niet stiekem overkomt. ‘Heeft Peeta het gehaald?’ Ze geeft me een knikje en als ze een lepel in mijn hand duwt voel ik de druk van vriendschap.

Blijkbaar hoopte ze toch niet dat ik dood zou gaan. En Peeta heeft het gehaald. Natuurlijk. Met al die dure apparatuur hier. Maar ik durfde er toch nog niet van uit te gaan.

Als de Avox weggaat glijdt de deur geruisloos achter haar dicht en ik stort me hongerig op het blad. Een kom heldere bouillon, een kleine portie appelmoes en een glas water. Meer niet? denk ik mopperig. Het diner om mijn thuiskomst te vieren zou toch wel wat spectaculairder mogen zijn. Maar het blijkt al een hele opgave om dit karige maal op te eten. Mijn maag lijkt gekrompen te zijn tot het formaat van een kastanje en ik begin me af te vragen hoe lang ik buiten bewustzijn ben geweest, want die laatste ochtend in de arena had ik geen enkele moeite met ons stevige ontbijt. Er zit meestal een tussenpoos van een paar dagen tussen de afloop van de wedstrijd en de introductie van de winnaar, zodat ze het uitgehongerde, gewonde hoopje mens weer kunnen oplappen. Ergens zijn Cinna en Portia nu bezig onze kleding voor de openbare optredens te ontwerpen. Haymitch en Effie bereiden het banket voor onze sponsors voor en nemen de vragen van onze slotinterviews door. Thuis in District 12 is het waarschijnlijk één grote chaos door de huldigingen die men nu voor Peeta en mij probeert te organiseren, aangezien de laatste bijna dertig jaar geleden was.

Thuis! Prim en mijn moeder! Gale! Ik moet zelfs glimlachen bij de gedachte aan die haveloze oude kat van Prim. Binnenkort ben ik weer thuis!

Ik wil dit bed uit. Peeta en Cinna zien, erachter komen wat er allemaal is gebeurd. En waarom ook niet? Ik voel me prima. Maar zodra ik me uit de riem begin te worstelen, voel ik uit een van de buisjes een koude vloeistof mijn aderen in lopen en raak ik vrijwel meteen bewusteloos.

Zo gaat het een onbekende tijd door. Ik word wakker, eet en, ook al doe ik mijn best om rustig te blijven liggen, ik word verdoofd. Ik lijk in een vreemde, constante schemerzone terecht te zijn gekomen. Er dringen maar een paar dingen tot me door. Het roodharige Avoxmeisje is sinds die eerste keer niet meer teruggekomen, mijn littekensverdwijnen, en verbeeld ik het me nu of hoor ik echt een mannenstem schreeuwen? Niet in het Capitoolaccent, maar in de rauwere tongval van thuis. Op een vage manier voel ik me getroost door het idee dat er iemand over me waakt.

Dan komt eindelijk het moment waarop ik bijkom en er niets in mijn rechterarm zit. De band om mijn middel is weggehaald en ik kan me vrij bewegen. Ik wil net rechtop gaan zitten als ik verstijf bij het zien van mijn handen. De huid is volmaakt glad en glanzend. Niet alleen de littekens van de arena zijn foetsie, ook degene die ik door de jaren heen tijdens het jagen heb opgelopen zijn spoorloos verdwenen. Mijn voorhoofd is zo zacht als satijn en als ik de brandwond op mijn kuit probeer te vinden, voel ik niets.

Ik laat mijn benen uit bed glijden, niet zeker of ze mijn gewicht wel kunnen dragen, en merk dat ze sterk en stevig staan. Aan het voeteneind ligt een stel kleren die me in elkaar doen krimpen. Het is de outfit die alle tributen in de arena aanhadden. Ik staar ernaar alsof de kleding me zal bijten tot ik bedenk dat ik dit natuurlijk moet dragen om mijn team in te begroeten.

Binnen een minuut ben ik aangekleed en sta ik zenuwachtig voor de muur waarvan ik weet dat er een deur zit, ook al kan ik hem niet zien, en dan schuift hij plotseling open. Ik loop een brede, verlaten gang in waar geen andere deuren op uit lijken te komen. Toch moeten ze er zijn. En achter een van die deuren zit Peeta. Nu ik bij bewustzijn en in beweging ben, begin ik me steeds meer zorgen over hem te maken. Het gaat vast goed met hem, anders had het Avoxmeisje het niet gezegd. Maar ik wil het met mijn eigen ogen kunnen zien.

‘Peeta!’ roep ik, aangezien ik het aan niemand kan vragen. Ik hoor iemand antwoorden met mijn naam, maar het is niet zijn stem. Het is een stem die eerst irritatie en dan toch blijdschap opwekt. Effie.

Ik draai me om en zie dat ze in een grote kamer aan het eind van de gang op me zitten te wachten – Effie, Haymitch en Cinna. Mijn voeten beginnen zonder enige aarzeling te rennen. Misschien zou een winnares meer beheersing, meer superioriteit moeten tonen, al helemaal omdat ze weet dat dit opgenomen wordt, maar het kan me niets schelen. Ik vlieg naar hen toe en verbaas zelfs mezelf als ik als eerste Haymitch in de armen val. Hij fluistert ‘goed gedaan, schat’ in mijn oor en het klinkt niet sarcastisch. Effie heeft tranen in haar ogen en blijft maar klopjes op mijn haar geven en vertellen hoe ze tegen iedereen heeft gezegd dat we pareltjes waren. Cinna omhelst me alleen maar heel stevig en zegt niets. Het valt me op dat Portia er niet is en ik krijg een angstig voorgevoel.

‘Waar is Portia? Is ze bij Peeta? Het gaat toch wel goed met hem? Ik bedoel, leeft hij nog?’ gooi ik eruit.

‘Het gaat prima met hem. Maar we willen jullie morgen live tijdens de huldiging pas herenigen,’ zegt Haymitch.

‘O. Als dat alles is,’ zeg ik. Het afschuwelijke moment waarop ik dacht dat Peeta dood was ebt weer weg. ‘Dat zou ik zelf waarschijnlijk ook wel willen zien, ja.’

‘Ga maar met Cinna mee. Hij gaat je voorbereiden,’ zegt Haymitch.

Het is een opluchting om alleen met Cinna te zijn, om zijn beschermende arm om mijn schouders te voelen als hij me wegvoert van de camera's, een paar gangen door naar een lift die ons tot de hal van het Trainingscentrum brengt. Het ziekenhuis ligt blijkbaar heel diep onder de grond, dieper nog dan de sportzaal waar de tributen hebben geoefend in knopen leggen en speerwerpen. De ramen van de hal zijn verduisterd en er staan een paar bewakers. Verder ziet niemand ons naar de tributenlift lopen. Onze voetstappen galmen door de lege ruimte. En terwijl we omhoogsuizen naar de twaalfde verdieping schieten de gezichten van alle tributen die nooit meer terugkomen door mijn hoofd en krijg ik een zwaar, strak gevoel in mijn borst.

Zodra de liftdeuren opengaan word ik overspoeld door Venia, Flavius en Octavia, die zo snel en opgetogen praten dat ik er niets van versta. Maar de algemene strekking is zo ook wel duidelijk. Ze zijn oprecht dolblij om me weer te zien en ik vind het ook leuk om hen weer te zien, maar het is anders dan bij Cinna. Dit is meer zoals je het leuk kunt vinden om na een bijzonder zware dag je drie koddige huisdieren weer te zien.

Ze slepen me mee naar de eetkamer en daar krijg ik een echte maaltijd: rosbief en doperwtjes en zachte broodjes, hoewel de hoeveelheden nog steeds streng gereguleerd worden. Want als ik om een tweede portie vraag, mag dat niet.

‘Nee, nee, nee. Ze willen niet dat het er op het podium allemaal weer uit komt,’ zegt Octavia, maar ze steekt me stiekem onder tafel een extra broodje toe om te laten zien dat ze aan mijn kant staat.

We gaan terug naar mijn kamer en Cinna gaat een tijdje weg, terwijl het voorbereidingsteam me klaar maakt.

‘O, ze hebben je hele lichaam een glansbeurt gegeven,’ zegt Flavius afgunstig. ‘Geen oneffenheidje meer te zien.’

Maar als ik in de spiegel naar mijn naakte lijf kijk, zie ik alleen maar hoe mager ik ben. Ik bedoel, het was vast erger toen ik net uit de arena kwam, maar ik kan mijn ribben moeiteloos tellen.

Ze stellen de douche voor me in en gaan als ik klaar ben aan de slag met mijn haar, nagels en make-up. Ze ratelen zoveel dat ik nauwelijks antwoord hoef te geven en dat is maar goed ook, want ik voel me niet erg spraakzaam. Ze blijven maar door tetteren over de Spelen, maar eigenlijk praten ze alleen over waar zij waren of wat zij deden of hoe zij zich voelden tijdens bepaalde gebeurtenissen. ‘Ik lag nog in bed!’ ‘Ik had net mijn wenkbrauwen laten verven!’ ‘Echt, ik viel bijna flauw!’ Het gaat alleen maar over hen, niet over de stervende jongens en meisjes in de arena.

In District 12 wentelen we ons niet op deze manier in de Spelen. We bijten op onze kiezen en kijken omdat het moet en proberen als het voorbij is zo snel mogelijk weer over te gaan tot de orde van de dag. Om geen hekel aan mijn voorbereidingsteam te krijgen, probeer ik zo min mogelijk te luisteren naar wat ze zeggen.

Cinna komt binnen met een zo te zien vrij pretentieloze, geelgouden jurk in zijn armen.

‘Ben je afgestapt van het hele “meisje dat in vuur en vlam staat”-idee?’ vraag ik.

‘Zeg het zelf maar,’ zegt hij, terwijl hij hem over mijn hoofd laat glijden. Ik merk onmiddellijk de opvulling bij mijn borsten op, om rondingen aan te brengen die de honger van mijn lichaam heeft gestolen. Mijn handen gaan naar mijn borst en ik frons mijn wenkbrauwen.

‘Ik weet het,’ zegt Cinna voor ik kan protesteren. ‘Maar de Spelmakers wilden je chirurgisch laten veranderen. Haymitch heeft er een enorme stennis om moeten schoppen. Dit was het compromis.’ Hij houdt me tegen voor ik naar mijn spiegelbeeld kan kijken. ‘Wacht, vergeet de schoenen niet.’ Venia helpt me in een paar platte leren sandaaltjes en ik draai me om naar de spiegel.

Ik ben nog steeds het meisje dat in vuur en vlam staat.

De dunne stof glanst zacht. Het kleinste zuchtje wind laat al een rimpeling over mijn lichaam lopen. Hierbij vergeleken lijkt het kostuum in de strijdwagen te opzichtig, de interviewjurk te gekunsteld. In deze jurk wek ik de indruk kaarslicht te dragen.

‘Wat vind je ervan?’ vraagt Cinna.

‘Ik vind het de mooiste tot nu toe,’ zeg ik. Als het me lukt om mijn ogen los te scheuren van de flakkerende stof, staat me een behoorlijke schok te wachten. Mijn haar is los en wordt naar achteren gehouden door een eenvoudige haarband. De make-up maakt de scherpe hoeken van mijn gezicht rond en vult ze op. Mijn nagels zijn helder gelakt. De mouwloze jurk loopt uit vanaf mijn ribben en niet vanaf mijn middel, waardoor het figuur waar de vulling bij mijn borsten voor moest zorgen weer grotendeels teniet wordt gedaan. De zoom valt tot net op mijn knieën. Zonder hakken kun je mijn echte postuur zien. Ik zie er, heel simpel gezegd, uit als een meisje. Een jong meisje. Veertien, hooguit. Onschuldig. Ongevaarlijk. Ja, het is oprecht choquerend dat Cinna dit voor elkaar heeft weten te krijgen als je bedenkt dat ik net de Spelen heb gewonnen.

Cinna heeft me er heel bewust zo uit laten zien. Hij doet nooit zomaar iets. Ik bijt op mijn lip en probeer zijn bedoelingen te doorgronden.

‘Ik dacht dat het misschien iets… geraffineerder zou zijn,’ zeg ik.

‘Ik dacht dat Peeta dit mooier zou vinden,’ antwoordt hij behoedzaam.

Peeta? Nee, dit heeft niets met Peeta te maken. Dit draait om het Capitool en de Spelmakers en het publiek. Hoewel ik Cinna's ontwerp nog steeds niet helemaal begrijp, helpt het me er wel aan herinneren dat de Spelen nog niet voorbij zijn. En in zijn vriendelijke antwoord bespeur ik een waarschuwing. Voor iets wat hij zelfs in het bijzijn van zijn eigen team niet hardop kan zeggen.

We nemen de lift naar de verdieping waar we hebben getraind. Het is gebruikelijk dat de winnaar en zijn of haar team vanonder het podium omhoogkomen. Eerst het voorbereidingsteam, dan de begeleider, de stylist, de mentor en uiteindelijk de winnaar. Maar dit jaar, met twee winnaars die dezelfde begeleider en mentor hebben, hebben ze het enigszins om moeten gooien. Ik sta in een slecht verlichte ruimte onder het podium. Er is een gloednieuwe metalen plaat geïnstalleerd om me omhoog te brengen. Er liggen nog kleine bergjes zaagsel, het ruikt nog naar natte verf. Cinna en het voorbereidingsteam moeten weg om hun eigen kleding aan te trekken en hun plaats in te nemen, en ik blijf alleen achter. In het schemerdonker zie ik tien meter verderop een geïmproviseerde muur en ik neem aan dat Peeta daarachter staat.

Het publiek juicht zo hard dat ik Haymitch pas opmerk als hij mijn schouder aanraakt. Ik spring verschrikt opzij – ik ben met mijn hoofd nog steeds half in de arena, vrees ik.

‘Rustig, ik ben het maar. Laat me je eens bekijken,’ zegt Haymitch. Ik spreid mijn armen en draai een rondje. ‘Goed genoeg.’

Dat klinkt niet erg complimenteus. ‘Maar?’ vraag ik.

Haymitch' ogen glijden door mijn muffe wachtruimte en hij lijkt een besluit te nemen. ‘Maar niets. Wat dacht je van een knuffel op de goede afloop?’

Goed, dat is een wat vreemd verzoek uit Haymitch’ mond, maar we hebben tenslotte wel gewonnen. Misschien is een knuffel wel op zijn plaats. Maar zodra ik mijn armen om zijn nek leg, zit ik gevangen in zijn omhelzing. Hij begint in mijn oor te praten, heel snel, heel zachtjes; zijn lippen gaan schuil achter mijn haar.

‘Luister. Je zit in moeilijkheden. Het gerucht gaat dat het Capitool woedend is omdat je hen in de arena zo in verlegenheid hebt gebracht. Als ze ergens niet tegen kunnen, is het wel om uitgelachen te worden en op dit moment ligt heel Panem in een deuk om ze,’ zegt Haymitch.

Ik voel de angst door mijn lijf gieren, maar ik lach alsof Haymitch iets heel leuks heeft gezegd, omdat mijn mond niet bedekt is. ‘En nu?’

‘Je enige verweer is dat je zo waanzinnig verliefd was dat je niet verantwoordelijk kunt worden gehouden voor wat je hebt gedaan.’ Haymitch laat me los en herschikt mijn haarband. ‘Gesnopen, schat?’ Hij zou het nu over van alles kunnen hebben.

‘Gesnopen,’ zeg ik. ‘Heb je dit al aan Peeta verteld?’

‘Niet nodig,’ zegt Haymitch. ‘Die is al zover.’

‘Maar ik niet, denk je?’ vraag ik, terwijl ik van de gelegenheid gebruikmaak om het felrode vlinderstrikje recht te trekken dat Cinna hem waarschijnlijk met geweld heeft moeten omdoen.

‘Sinds wanneer doet het ertoe wat ik denk?’ zegt Haymitch. ‘Naar je plek, vooruit.’ Hij brengt me naar de ijzeren cirkel. ‘Dit is jouw avond, schat. Geniet ervan.’ Hij geeft me een kus op mijn voorhoofd en verdwijnt in het donker.

Ik trek aan mijn rok – ik wilde dat hij langer was, dat hij over mijn knikkende knieën viel. Dan besef ik dat het geen zin heeft. Mijn hele lichaam beeft als een rietje. Hopelijk zal iedereen het aan de spanning wijten. Het is wel míjn avond, tenslotte.

De vochtige schimmellucht onder het podium dreigt me te verstikken. Het koude, klamme zweet breekt me uit en ik kan het gevoel niet van me afzetten dat de planken boven mijn hoofd elk moment kunnen instorten, me levend onder het puin zullen begraven. Toen ik de arena verliet, toen de trompetten schalden, toen was ik zogenaamd veilig. Vanaf dat moment. Voor de rest van mijn leven. Maar als Haymitch de waarheid spreekt, en hij heeft geen reden om te liegen, ben ik nog nooit van mijn leven op zo'n gevaarlijke plek geweest.

Het is veel erger dan opgejaagd te worden in de arena. Daar kon ik alleen maar doodgaan. Punt. Maar hier kunnen Prim, mijn moeder, Gale, de inwoners van District 12, iedereen om wie ik thuis geef, allemaal gestraft worden als ik het ‘meisje dat gek van liefde werd’-scenario zoals Haymitch voorstelde niet overtuigend genoeg weet te brengen.

Dus ik maak nog steeds een kans. Vreemd, in de arena dacht ik alleen maar aan hoe ik de Spelmakers te slim af kon zijn toen ik die bessen tevoorschijn haalde, niet aan hoe mijn daden het Capitool in diskrediet zouden brengen. Maar de Hongerspelen zijn hun wapen en dat hoor je niet te kunnen verslaan. Dus nu zal het Capitool doen alsof ze de touwtjes al die tijd in handen hadden. Alsof ze alles precies zo gepland hadden, tot aan de dubbele zelfmoord aan toe. Maar dat zal alleen werken als ik het spelletje met hen meespeel.

En Peeta… Peeta zal ook boeten als dit misgaat. Maar wat zei Haymitch toen ik vroeg of hij de situatie ook aan Peeta had uitgelegd? Dat hij dus moest doen alsof hij wanhopig verliefd was?

‘Niet nodig. Die is al zover.’

In die zin dat hij al verder heeft gedacht dan ik en zich terdege bewust is van het gevaar waar we in verkeren? Of… al hopeloos verliefd is? Ik weet het niet. Ik ben nog niet eens begonnen met het uitpluizen van mijn gevoelens voor Peeta. Het is veel te ingewikkeld. Wat heb ik gedaan omdat het bij de Spelen hoorde? En wat heb ik gedaan uit woede jegens het Capitool? Of om hoe het thuis in District 12 gezien zou worden? Of om de reden dat ik het simpelweg niet had kunnen maken iets anders te doen? En wat heb ik gedaan omdat ik om hem gaf?

Dat zijn vragen om thuis uit te zoeken, in het kalme, vredige bos, zonder pottenkijkers. Niet hier, waar alle ogen op mij gericht zijn. Maar wie weet hoe lang het zal duren voor ik me die luxe kan permitteren? En op dit moment staat het allergevaarlijkste onderdeel van de Hongerspelen op het punt te beginnen.