HOOFDSTUK 5
Kggggg! Ik bijt op mijn kiezen terwijl Venia, een vrouw met blauwgroen haar en gouden tatoeages boven haar wenkbrauwen, een reep stof van mijn been rukt en zo het haar dat eraan vastgeplakt zit meetrekt. ‘Sorry!’ piept ze met dat stomme Capitoolaccent. ‘Je hebt ook zo veel haar!’
Waarom klinken deze mensen zo schril? Waarom gaan hun kaken nauwelijks van elkaar als ze praten? Waarom gaan hun zinnen aan het eind omhoog alsof ze een vraag stellen? Vreemde klinkers, ingeslikte woorden en altijd gesis bij de letter s… Geen wonder dat het onmogelijk is om hen niet te imiteren.
Venia trekt een gezicht dat meelevend bedoeld is. ‘Maar ik heb goed nieuws. Dit is de laatste. Klaar?’ Ik grijp de randen van de tafel waar ik op zit stevig beet en knik. De laatste baan haar wordt met één pijnlijke ruk van mijn been getrokken.
Ik ben al meer dan drie uur in het Correctiecentrum en ik heb nog steeds mijn stylist niet ontmoet. Blijkbaar is hij pas in me geïnteresseerd als Venia en de andere leden van mijn voorbereidingsteam korte metten hebben gemaakt met een aantal overduidelijke problemen. Zo moesten ze onder andere mijn lijf scrubben met een korrelig schuim dat niet alleen vuil maar minstens drie lagen huid heeft verwijderd, mijn nagels allemaal in dezelfde vorm vijlen en, het allerbelangrijkste, mijn hele lichaam harsen. Mijn benen, armen, romp, onderarmen en delen van mijn wenkbrauw zijn ontdaan van al het haar en nu voel ik me net een kaalgeplukte kip, klaar om gebraden te worden. Ik vind het maar niks. Mijn huid doet zeer en tintelt en voelt ontzettend kwetsbaar. Maar ik heb me aan onze afspraak met Haymitch gehouden, en er is geen bezwaar over mijn lippen gekomen.
‘Je doet het heel goed,’ zegt een jongen die Flavius heet. Hij schudt zijn oranje pijpenkrullen en smeert een nieuwe laag paarse lippenstift op zijn mond. ‘Als we ergens een hekel aan hebben is het wel een huilebalk. Invetten maar!’
Venia en Octavia, een stevige vrouw wier hele lichaam in een lichte, geelgroene kleur is geverfd, smeren me in met een lotion die eerst prikt maar daarna mijn rauwe huid kalmeert. Vervolgens trekken ze me van de tafel en doen de dunne badjas uit die ik af en toe aan mag. Daar sta ik dan, spiernaakt, terwijl ze alle drie om me heen lopen en met hun pincetten zwaaien om de laatste haartjes weg te halen. Ik weet dat ik me opgelaten zou moeten voelen, maar ze lijken zo weinig op echte mensen dat ik me net zo ongemakkelijk voel als wanneer er drie bontgekleurde vogels rond mijn voeten zouden pikken.
Ze doen een stap achteruit en bewonderen hun werk. ‘Fantastisch! Je ziet er al bijna uit als een echt mens!’ zegt Flavius, en ze schieten allemaal in de lach.
Ik dwing mezelf te glimlachen om te laten zien hoe dankbaar ik ben. ‘Bedankt,’ zeg ik liefjes. ‘In District 12 hebben we weinig reden om er leuk uit te zien.’
Ze liggen meteen aan mijn voeten. ‘O, natuurlijk niet, arme meid!’ zegt Octavia, terwijl ze vol medelijden haar handen in elkaar slaat.
‘Maar je hoeft je geen zorgen te maken,’ zegt Venia. ‘Als Cinna klaar is met je, ben je beeldschoon!’
‘Dat beloven we! Echt, nu al dat haar en vuil weg is ben je eigenlijk helemaal niet lelijk!’ zegt Flavius bemoedigend. ‘Kom, we gaan Cinna halen!’
Ze huppelen de kamer uit. Het is moeilijk om een hekel aan mijn voorbereidingsteam te hebben – het zijn zulke volslagen idioten. En toch, op een rare manier weet ik dat ze me oprecht proberen te helpen.
Ik kijk naar de koude witte muren en vloer en verzet me tegen de neiging om mijn badjas weer aan te doen. Die Cinna, mijn stylist, zal me toch meteen opdragen hem weer uit te trekken. In plaats daarvan gaan mijn handen omhoog naar mijn kapsel, het enige deel van mijn lichaam dat het team met rust heeft gelaten. Mijn vingers glijden over de zijdezachte vlechten die mijn moeder zo zorgvuldig heeft opgestoken. Mijn moeder. Ik heb haar blauwe jurk en schoenen op de vloer van mijn coupé laten liggen en er helemaal niet meer aan gedacht ze op te halen en zo een deel van haar, van thuis te bewaren. Nu wilde ik dat ik dat wel had gedaan.
De deur gaat open en er komt een jonge man binnen – dat moet Cinna zijn. Ik ben een beetje van mijn stuk gebracht doordat hij zo gewoon is. De meeste stylisten die ze op televisie interviewen zijn zo geverfd, gesjabloneerd en chirurgisch veranderd dat ze er grotesk uitzien. Maar Cinna's kortgeschoren haar lijkt zijn natuurlijke bruine kleur te hebben. Hij draagt een simpele zwarte trui en broek. Het enige wat hij aan zichzelf veranderd lijkt te hebben is de glanzende gouden eyeliner die met lichte hand is opgebracht. Het accentueert de gouden spikkels in zijn groene ogen. En ik kan er niets aan doen, maar ondanks mijn afkeer van het Capitool en de afschuwelijke mode hier, vind ik toch dat het hem erg aantrekkelijk staat.
‘Hallo, Katniss. Ik ben Cinna, je stylist,’ zegt hij met een zachte stem waar het Capitoolaccent maar licht in doorschemert.
‘Hallo,’ zeg ik behoedzaam.
‘Mag ik heel even?’ vraagt hij. Hij loopt om mijn naakte lichaam heen; hij raakt het niet aan, maar neemt elke centimeter met zijn ogen in zich op. Ik onderdruk de neiging om mijn armen over mijn borst te slaan. ‘Wie heeft je haar gedaan?’
‘Mijn moeder,’ zeg ik.
‘Prachtig. Heel klassiek. En haast perfect in balans met je profiel. Ze heeft erg handige vingers,’ zegt hij.
Ik had een flamboyant figuur verwacht, een ouder iemand die er wanhopig jonger uit probeert te zien, iemand die mij zou beschouwen als een stuk vlees dat mooi geserveerd moet worden. Cinna voldoet aan geen van die verwachtingen.
‘Jij bent nieuw, hè? Volgens mij heb ik jou nog nooit gezien,’ zeg ik. De meeste stylisten zijn bekende, constante factoren in de immer veranderende massa tributen. Sommige zijn er al zolang als ik leef.
‘Ja, dit is mijn eerste jaar bij de Spelen,’ zegt Cinna.
‘En dus kreeg je District 12,’ zeg ik. Nieuwkomers worden meestal met ons opgezadeld, het minst favoriete district.
‘Ik heb om District 12 gevraagd,’ zegt hij zonder verdere uitleg. ‘Doe je badjas maar aan, dan kunnen we even praten.’
Terwijl ik mijn badjas omsla, loop ik door een deur achter hem aan naar een zitkamer. Aan weerszijden van een lage tafel staan twee rode banken. Drie muren zijn blind, de vierde is helemaal van glas en biedt zo een uitzicht over de stad. Ik zie aan het licht dat het ongeveer twaalf uur 's middags is, ook al is de zonnige hemel bewolkt geworden. Cinna vraagt me te gaan zitten en neemt zelf op de bank tegenover mij plaats. Hij drukt op een knopje aan de zijkant van de tafel. Het blad splitst zich in tweeën en er komt een extra tafelblad omhoog waar onze lunch op staat. Op een bedje van parelachtig wit graan liggen stukken kip en sinaasappel in een romige saus, piepkleine erwtjes en uien, broodjes in de vorm van bloemen, en als toetje een honingkleurige pudding.
Ik probeer mezelf voor te stellen dat ik deze maaltijd thuis bij elkaar zou moeten zien te krijgen. Kip is te duur, maar met een wilde kalkoen zou ik ook een eind komen. Ik zou een tweede kalkoen moeten schieten om te ruilen voor een sinaasappel. Geitenmelk zou de room moeten vervangen. In de tuin kunnen we erwtjes kweken. Ik zou in het bos wilde uien moeten zoeken. Het graan ken ik niet – ons eigen bonenrantsoen wordt tijdens het koken altijd een onappetijtelijke bruine brij. Voor luxebroodjes zou ik ook weer met de bakker moeten ruilen, misschien voor twee of drie eekhoorns. En dan de pudding – ik heb geen flauw idee wat daar allemaal in zit. Dagenlang jagen en verzamelen voor deze ene maaltijd en zelfs dan zou het een slap aftreksel zijn van de Capitoolvariant.
Hoe zou het zijn, peins ik, om in een wereld te leven waar eten met één druk op de knop tevoorschijn komt? Hoe zou ik de uren doorbrengen waarin ik nu het bos uitkam op zoek naar voedsel als ik er zo makkelijk aan kon komen? Wat doen ze de hele dag, deze mensen in het Capitool, behalve hun lichamen versieren en wachten tot er een nieuwe vracht tributen wordt binnengebracht die voor hún vermaak zullen sterven?
Ik kijk op en zie dat Cinna's ogen scherp naar de mijne kijken. ‘Wat zul je ons verachtelijk vinden,’ zegt hij.
Kon hij dat op mijn gezicht zien staan of heeft hij op de een of andere manier mijn gedachten gelezen? Hij heeft in elk geval wel gelijk. Ik vind ze verachtelijk, het hele verdorven zooitje.
‘Maakt niet uit,’ zegt Cinna. ‘Maar goed, Katniss, even over je kleding voor de openingsceremonie. Mijn partner Portia is de styliste van je medetribuut, Peeta. En we zijn van plan om jullie bijpassende kostuums te geven. Zoals je weet worden daar altijd de speciale kenmerken van het district in verwerkt.’
Het is de bedoeling dat je bij de openingsceremonie iets draagt wat de belangrijkste bedrijfstak van je district weergeeft. District 11, landbouw. District 4, visserij. District 3, industrie. Dat betekent dat Peeta en ik, uit District 12, een of andere mijnwerkersoutfit aan moeten. Aangezien de hobbezakkerige mijnwerkersoveralls niet erg flatteus zijn, krijgen de tributen meestal een weinig verhullend kostuum aan en een helm met voorhoofdlamp op. Eén jaar waren onze tributen spiernaakt en bedekt met een zwart poeder dat kolenstof moest voorstellen. Het is altijd even afschuwelijk en het komt onze populariteit absoluut niet ten goede. Ik bereid me voor op het ergste.
‘Dus ik krijg een mijnwerkerskostuum aan?’ vraag ik, en ik hoop maar dat het niet al te obsceen zal zijn.
‘Niet echt. Portia en ik vinden dat dat mijnwerkersthema al veel te vaak gebruikt is. Iedereen zal je zo weer vergeten zijn als je zoiets draagt. En we zien het allebei als onze taak om de tributen van District 12 onvergetelijk te maken,’ zegt Cinna.
Dus ik moet echt in m'n blootje, denk ik.
‘Dus in plaats van op het mijnwerk zelf, gaan wij ons concentreren op de steenkool,’ zegt Cinna.
In m'n blootje en bedekt met zwart stof, denk ik.
‘En wat doen we met kolen? Die verbranden we,’ zegt Cinna. ‘Je bent toch niet bang voor vuur hè, Katniss?’ Hij ziet de uitdrukking op mijn gezicht en grijnst.
Een paar uur later ben ik gekleed in wat óf het sensationeelste, óf het dodelijkste kostuum in de openingsceremonie zal blijken te zijn. Ik heb een simpele zwarte catsuit aan die me van mijn enkels tot mijn nek bedekt en glanzende leren rijglaarzen tot aan mijn knieën. Maar het zijn de wapperende cape van stroken oranje, geel en rood en de bijpassende hoofdtooi die dit kostuum maken tot wat het is. Cinna wil ze net voor onze strijdwagen de straten in rijdt aansteken.
‘Het is natuurlijk geen echt vuur, het zijn gewoon wat synthetische vlammen die Portia en ik hebben uitgevonden. Je zult volkomen veilig zijn,’ zegt hij. Maar ik kan me niet aan de gedachte onttrekken dat ik volkomen geroosterd zal zijn tegen de tijd dat we in het stadscentrum aankomen.
Mijn gezicht is relatief licht opgemaakt, met alleen wat accenten hier en daar. Mijn haar is uitgeborsteld en hangt nu in mijn gebruikelijke vlecht op mijn rug. ‘Ik wil dat het publiek je herkent als je in de arena bent,’ zegt Cinna dromerig. ‘Katniss, het meisje dat in vuur en vlam stond.’
Even schiet het door me heen dat achter Cinna's kalme en onopgesmukte manier van doen een compleet gestoorde gek moet schuilgaan.
Ondanks de ontdekking die ik vanochtend over Peeta's karakter heb gedaan, ben ik eerlijk gezegd opgelucht als hij binnenkomt, gekleed in eenzelfde soort kostuum. Hij heeft vast ervaring met vuur, als zoon van een bakker en zo. Zijn styliste Portia en haar team zijn bij hem, en iedereen is helemaal uitzinnig van opwinding over de spetterende indruk die we zullen maken. Behalve Cinna. Hij lijkt een beetje mat terwijl hij de felicitaties in ontvangst neemt.
We worden met gezwinde spoed van boven uit het Correctiecentrum naar de begane grond gebracht, wat in wezen een soort enorme stal is. De openingsceremonie kan elk moment beginnen. De tributen worden per stel in strijdwagens gezet die getrokken worden door vier paarden. Die van ons zijn gitzwart. De dieren zijn zo goed gedresseerd dat er zelfs niemand nodig is om de teugels vast te houden. Cinna en Portia begeleiden ons naar de strijdwagen, waar ze ons zeer zorgvuldig opstellen en onze capes heel secuur draperen voor ze weglopen om met elkaar te overleggen.
‘Wat vind jij ervan?’ fluister ik tegen Peeta. ‘Van dat vuur?’
‘Trek jij mijn cape eraf, dan doe ik de jouwe,’ zegt hij met op elkaar geklemde kiezen.
‘Afgesproken,’ zeg ik. Als we ze snel genoeg loskrijgen, kunnen we de ergste brandwonden misschien voorkomen. Maar het is al erg genoeg. Ze zullen ons sowieso de arena in gooien, hoe we er ook aan toe zijn. ‘Ik weet dat we Haymitch beloofd hebben om precies te doen wat ze zeggen, maar ik denk niet dat hij hieraan gedacht heeft.’
‘Waar is Haymitch eigenlijk? Hij hoort ons toch tegen dit soort dingen te beschermen?’ vraagt Peeta.
‘Met al die alcohol in zijn lijf is het waarschijnlijk niet verstandig om hem in de buurt van een open vlam te laten komen,’ zeg ik.
En plotseling schieten we allebei in de lach. Waarschijnlijk zijn we allebei zo zenuwachtig voor de Spelen en, iets urgenter, bang om in menselijke fakkels veranderd te worden, dat we er een beetje labiel van worden.
De openingsmuziek begint. Aangezien die door het hele Capitool schalt, is hij erg goed te horen. Enorme deuren glijden open en onthullen de volgepakte straten. De tocht duurt ongeveer twintig minuten en eindigt bij de Stadscirkel, waar men ons welkom zal heten, het volkslied zal spelen en ons naar het Trainingscentrum zal begeleiden, onze verblijfplaats/gevangenis tot de Spelen beginnen.
De tributen van District 1 rijden naar buiten in een door sneeuwwitte paarden getrokken wagen. Ze zien er ontzettend mooi uit, bespoten met zilverkleurige verf en in smaakvolle tunieken die glinsteren van de edelstenen. District 1 maakt luxeartikelen voor het Capitool. We horen het donderende gejuich van het publiek. Ze zijn altijd favoriet.
District 2 staat klaar om als volgende naar buiten te gaan. Voor ik het weet zijn we vlak bij de deur, en ik zie dat door de bewolkte lucht en het vallen van de avond het licht grijs begint te worden. De tributen van District 11 rijden net naar buiten als Cinna aan komt lopen met een brandende fakkel. ‘Daar gaan we dan,’ zegt hij, en voor we ook maar kunnen reageren, steekt hij onze capes in brand. Ik snak naar adem en wacht op de hitte, maar ik voel alleen een licht gekietel. Cinna klimt voor ons op de wagen en steekt onze hoofdtooien aan. Hij slaakt een zucht van opluchting. ‘Ze doen het.’ Dan pakt hij zachtjes met één hand mijn kin vast. ‘Denk erom, hoofd omhoog. Lachen. Ze zullen jullie geweldig vinden!’
Cinna springt van de strijdwagen en er schiet hem nog één ding te binnen. Hij roept iets omhoog naar ons, maar hij wordt overstemd door de muziek. Hij roept nog een keer en gebaart iets.
‘Wat zegt hij?’ vraag ik aan Peeta. Ik kijk hem voor het eerst aan en besef dat hij er, in lichterlaaie door de nepvlammen, oogverblindend uitziet. En ik waarschijnlijk ook.
‘Volgens mij wil hij dat we elkaars hand vasthouden,’ zegt Peeta. Hij pakt mijn rechterhand met zijn linkerhand en we kijken naar Cinna ter bevestiging. Hij knikt en steekt zijn duimen omhoog, en dat is het laatste wat ik zie voor we de stad in rijden.
Als we buiten zijn verandert de aanvankelijke paniek van de menigte al snel in gejoel en kreten als ‘District 12!’ Alle hoofden kijken naar ons, we leiden de aandacht volledig af van de drie wagens voor ons. Eerst sta ik helemaal verstijfd, maar dan vang ik op een groot televisiescherm een glimp van ons op en zie met verbijstering hoe adembenemend we eruitzien. In de invallende schemering verlichten de vlammen onze gezichten. Door de golvende capes lijken we een spoor van vuur achter te laten. Cinna had gelijk wat de weinige make-up betrof: we zien er allebei aantrekkelijker maar volkomen herkenbaar uit.
‘Denk eraan, hoofd omhoog. Lachen. Ze zullen jullie geweldig vinden!’ hoor ik Cinna in mijn hoofd zeggen. Ik steek mijn kin wat hoger in de lucht, laat mijn triomfantelijkste glimlach zien en zwaai met mijn vrije hand. Nu ben ik blij dat ik me aan Peeta vast kan houden om niet om te vallen – hij staat zo stevig, rotsvast. Ik word steeds zelfverzekerder en blaas zelfs een paar kushandjes naar het publiek. De inwoners van het Capitool raken door het dolle heen, overladen ons met bloemen, schreeuwen onze namen, onze voornamen, waarvan ze kennelijk de moeite hebben genomen die in het programma op te zoeken.
De dreunende muziek, het gejuich en de bewondering kruipen bij me naar binnen en ik kan mijn opwinding niet onderdrukken. Cinna heeft me een enorme voorsprong gegeven. Niemand zal me vergeten. Mijn uiterlijk niet, mijn naam niet. Katniss. Het meisje dat in vuur en vlam stond.
Voor het eerst voel ik een sprankje hoop vanbinnen. Er zal toch vast wel één sponsor zijn die mij wil steunen? En met een beetje extra hulp, wat eten, de juiste wapens, waarom zou ik mezelf dan afschrijven voor de Spelen?
Iemand werpt me een rode roos toe. Ik vang hem, ruik er elegant aan en blaas een kushandje terug in de richting van de gever. Honderden handen schieten omhoog om mijn kus te vangen, alsof het een echt, tastbaar voorwerp is.
‘Katniss! Katniss!’ Ik hoor hoe mijn naam van alle kanten wordt geroepen. Iedereen wil een kus van mij.
Pas als we de Stadscirkel binnenrijden besef ik dat ik Peeta's hand helemaal fijngeknepen moet hebben. Zo stevig houd ik hem vast. Ik kijk naar onze in elkaar gevlochten vingers terwijl ik hem een beetje loslaat, maar hij pakt me meteen weer beet. ‘Nee, hou me vast,’ zegt hij. Het vuur laat zijn blauwe ogen schitteren. ‘Alsjeblieft. Straks val ik eruit.’
‘Oké,’ zeg ik. Dus blijf ik hem vasthouden, maar ik vind het nog steeds een beetje vreemd dat Cinna ons op deze manier aan elkaar gekoppeld heeft. Het is niet erg eerlijk om ons als team te presenteren en ons dan in de arena op te sluiten om elkaar te vermoorden.
De twaalf strijdwagens stellen zich op rond de kring van de Stadscirkel. De rijkste inwoners van het Capitool verdringen zich rond de ramen van de gebouwen die om de Cirkel heen staan. Onze paarden trekken onze wagen recht naar de villa van president Snow, waar we stoppen. De muziek eindigt bombastisch.
De president, een kleine, magere man met spierwit haar, houdt de officiële welkomsttoespraak op een balkon boven ons. Het is traditie om tijdens de speech de gezichten van alle tributen te laten zien, maar ik zie op het scherm dat Peeta en ik onevenredig veel zendtijd krijgen. Hoe donkerder het wordt, hoe moeilijker het is om je ogen van onze flakkerende vlammen te houden. Als het volkslied wordt gespeeld, maken ze een snel rondje langs elk tributenpaar, maar al snel is de camera weer op de strijdwagen van District 12 gericht terwijl die nog één keer door de cirkel paradeert en dan in het Trainingscentrum verdwijnt.
De deuren zijn nog maar nauwelijks achter ons dicht of we worden al overspoeld door de voorbereidingsteams, die bijna onverstaanbaar zijn doordat ze hun loftuitingen allemaal door elkaar heen tateren. Als ik om me heen kijk zie ik dat veel van de andere tributen boze blikken onze kant op werpen, en dat bevestigt wat ik al vermoedde: we hebben hen letterlijk in onze schaduw gesteld. Dan komen Cinna en Portia naar ons toe om ons van de strijdwagen af te helpen en voorzichtig onze brandende capes en hoofdtooien los te maken. Portia blust ze met een soort spuitbus.
Ik merk dat ik nog steeds aan Peeta vastzit en haak mijn stijve vingers met moeite los. We masseren allebei onze handen.
‘Dank je wel dat je me overeind hield. Ik stond echt een beetje te bibberen,’ zegt Peeta.
‘Daar merkte ik niks van,’ zeg ik tegen hem. ‘Ik weet zeker dat niemand het heeft gezien.’
‘Ik weet zeker dat iedereen alleen maar jou heeft gezien. Je zou vaker vlammen moeten dragen,’ zegt hij. ‘Ze staan je goed.’ En hij glimlacht zo oprecht lief naar me, met net het juiste vleugje verlegenheid, dat er een onverwachte warme gloed door me heen golft.
In mijn hoofd begint een alarmbel te rinkelen. Doe niet zo dom. Peeta is aan het bedenken hoe hij je gaat vermoorden, zeg ik tegen mezelf. Hij lokt je in de val zodat je een makkelijke prooi wordt. Hoe aardiger hij is, hoe dodelijker.
Maar omdat hij niet de enige is die het zo kan spelen, ga ik op mijn tenen staan en kus hem op zijn wang. Recht op zijn blauwe plek.