HOOFDSTUK 6
Het Trainingscentrum heeft een speciale toren die alleen voor de tributen en hun teams wordt gebruikt. Hier zullen we verblijven tot de Spelen echt beginnen. Elk district heeft een hele verdieping tot zijn beschikking. Je stapt gewoon in een lift en drukt op het nummer van je district. Niet erg moeilijk te onthouden.
Ik ben in het Gerechtsgebouw in District 12 al wel eens met de lift geweest. Eén keer om de erepenning op te halen toen mijn vader doodging, en gisteren om definitief afscheid te nemen van mijn vrienden en familie. Maar dat is een donker, knarsend ding dat met een slakkengang omhooggaat en naar zure melk stinkt. De wanden van deze lift zijn gemaakt van kristal, zodat je de mensen op de begane grond klein als mieren kunt zien worden terwijl je de lucht in schiet. Het geeft een enorme kick en ik zou het liefst aan Effie Prul vragen of we nog een keer op en neer kunnen, maar dat lijkt op de een of andere manier zo kinderachtig.
De taak van Effie Prul hield blijkbaar niet op bij het station. Zij en Haymitch zullen tot aan de arena toezicht over ons houden. Ergens is dat een voordeel, omdat je bij haar zeker weet dat ze ons op tijd naar de juiste plekken dirigeert, terwijl we Haymitch niet meer gezien hebben sinds hij ons in de trein beloofd heeft te helpen. Hij zal wel ergens in coma liggen. Effie Prul daarentegen gaat als een speer. Ze heeft nog nooit een team begeleid dat zo'n spetterende indruk maakte bij de openingsceremonie. Ze bejubelt niet alleen onze kostuums, maar ook de manier waarop we ons gedragen hebben. En als we haar moeten geloven, kent Effie iedereen in het Capitool die ertoe doet en heeft ze ons de hele dag opgehemeld in een poging sponsors voor ons te krijgen.
‘Maar ik heb wel heel geheimzinnig moeten doen,’ zegt ze met samengeknepen ogen. ‘Omdat Haymitch uiteraard niet de moeite heeft genomen om me jullie strategie te vertellen. Maar ik heb mijn uiterste best gedaan met de middelen die ik had. Hoe Katniss zichzelf heeft opgeofferd voor haar zusje. Hoe jullie je allebei met succes ontworsteld hebben aan de barbaarse gewoontes van jullie district.’
Barbaarse gewoontes? Dat klinkt wel heel ironisch uit de mond van een vrouw die meehelpt ons op een slachtpartij voor te bereiden. En waar baseert ze dat succes op? Onze tafelmanieren?
‘Iedereen heeft natuurlijk wel zo zijn bedenkingen. Jullie komen tenslotte uit het steenkooldistrict. Maar ik zei, en dat was heel slim van mij, ik zei: “Nou, als je maar genoeg druk uitoefent op steenkool, dan krijg je vanzelf parels!”’ Effie kijkt ons zo stralend aan dat we wel gedwongen zijn om enthousiast op haar slimheid te reageren, ook al klopt er niets van.
Steenkool verandert niet in parels. Die groeien in schelpdieren. Misschien bedoelde ze dat steenkool in diamant verandert, maar dat is ook niet waar. Ik heb wel eens gehoord dat ze in District 1 een soort machine hebben die grafiet in diamanten kan veranderen. Maar we graven niet naar grafiet in District 12. Dat behoorde tot de taken van District 13, voordat dat met de grond gelijk gemaakt werd.
Ik vraag me af of de mensen bij wie ze de hele dag reclame voor ons heeft gemaakt het ook weten, en of die het ook maar iets kan schelen.
‘Helaas kan ik geen sponsordeals voor jullie sluiten. Dat kan alleen Haymitch,’ zegt Effie kortaf. ‘Maar maak je geen zorgen, ik krijg hem wel rond de tafel, al moet ik hem onder schot houden.’
Hoewel ze op vele gebieden gebreken vertoont, heeft Effie Prul een zekere vastberadenheid die ik toch moet bewonderen.
Mijn vertrekken zijn groter dan ons hele huis bij elkaar. Het is allemaal heel luxueus, net als in de trein, maar er zijn ook zo veel technische snufjes dat ik zeker weet dat ik niet genoeg tijd zal hebben om op alle knopjes te drukken. De douche alleen al heeft een bedieningspaneel met meer dan honderd mogelijkheden waaruit je kunt kiezen – je kunt niet alleen de temperatuur van het water regelen, maar ook de waterdruk, soorten zeep, shampoos, geuren, oliën en massagesponzen. Als je uit de douche op de badmat stapt gaan er föhns aan die je lijf met warme lucht droogblazen. In plaats van met de klitten in mijn haar te worstelen, hoef ik alleen maar mijn hand op een kastje te leggen dat een elektrische stroom door mijn schedel laat lopen die mijn haar vrijwel direct ontwart, droogt en in een scheiding brengt. Het golft als een glanzend gordijn over mijn schouders.
Ik stel de kast in op een outfit naar mijn smaak. De ramen zoomen op mijn bevel in en uit op delen van de stad. Je hoeft alleen maar een bepaald gerecht van een gigantisch menu in een intercom te fluisteren en binnen een minuut staat het dampend heet voor je neus. Ik loop heen en weer door de kamer terwijl ik ganzenlever en luchtig brood eet tot er op de deur wordt geklopt. Effie zegt dat het tijd is voor het diner.
Mooi. Ik sterf van de honger.
Als we de eetkamer binnenkomen, staan Peeta, Cinna en Portia buiten op een balkon dat over het Capitool uitkijkt. Ik ben blij om de stylisten te zien, zeker als ik hoor dat Haymitch ook mee zal eten. Een maaltijd onder leiding van alleen Effie en Haymitch wordt geheid een ramp. En trouwens, het diner draait niet zozeer om het eten, het is bedoeld om onze strategie te bepalen, en Cinna en Portia hebben reeds bewezen hoe waardevol ze zijn.
Een zwijgende jongeman in een witte tuniek biedt ons allemaal hoge glazen wijn aan. Ik wil het eerst afslaan, maar ik heb nog nooit wijn gedronken, op het zelfgemaakte spul dat mijn moeder als hoestdrank gebruikt na. En wanneer zal ik ooit nog de kans krijgen om het te proeven? Ik neem een slokje van het wrange, droge vocht en denk stiekem dat het een stuk beter zou smaken met een paar lepels honing erin.
Haymitch komt binnenwandelen als het eten net wordt opgediend. Het lijkt wel alsof hij zijn eigen stylist heeft gehad, want hij is schoon en opgeknapt en nuchterder dan ik hem ooit heb gezien. Hij slaat de wijn niet af, maar als hij zich op zijn soep stort, besef ik dat dit de eerste keer is dat ik hem zie eten. Misschien zal hij zichzelf echt lang genoeg in de hand kunnen houden om ons te helpen.
De aanwezigheid van Cinna en Portia lijkt een beschavend effect te hebben op Haymitch en Effie. Ze praten nu in elk geval normaal tegen elkaar. En ze hebben allebei niets dan lof voor de openingsact van onze stylisten. Terwijl zij wat over koetjes en kalfjes keuvelen, concentreer ik me op het eten. Champignonsoep, bittere sla met tomaten zo klein als erwtjes, rode rosbief in flinterdunne plakjes, noedels in groene saus, kaas die op je tong smelt met zoete blauwe druiven erbij. De bedienden, net als de jongen die ons de wijn gaf allemaal jonge mensen in witte tunieken, lopen zonder iets te zeggen af en aan en zorgen ervoor dat de borden en glazen vol blijven.
Als ik ongeveer halverwege mijn glas wijn ben, begint mijn hoofd wazig te worden, dus ga ik over op water. Ik vind het geen prettig gevoel en ik hoop dat het snel weer overgaat. Hoe Haymitch het volhoudt om de hele dag zo rond te lopen is me een raadsel.
Ik probeer me op het gesprek te concentreren, dat nu over onze interviewkleding gaat, als een meisje een schitterende taart op tafel zet en die behendig aansteekt. Het vuur schiet omhoog en daarna blijven de vlammetjes aan de randen nog een tijdje flakkeren voor ze uiteindelijk weer doven. Ik zit te twijfelen. ‘Waar brandt die taart door? Alcohol?’ vraag ik, terwijl ik opkijk naar het meisje. ‘Dat is wel het laatste wat ik w… O! Ik ken jou!’
Ik kan geen naam aan het meisje koppelen en ik kan me ook niet herinneren wanneer ik haar heb gezien. Maar ik weet het zeker. Het donkerrode haar, het knappe gezichtje, de porseleinen huid. Toch voel ik op het moment dat ik de woorden uitspreek mijn buik samentrekken van angst en schuld als ik naar haar kijk, en ook al kan ik er niet opkomen, ik weet dat er een akelige herinnering bij haar hoort. De doodsbange uitdrukking die nu op haar gezicht verschijnt versterkt mijn verwarring en onrust alleen maar. Ze schudt ontkennend haar hoofd en loopt snel weg van de tafel.
Als ik weer voor me kijk, zitten de vier volwassenen me als haviken aan te staren.
‘Doe niet zo belachelijk, Katniss. Hoe zou je in vredesnaam een Avox kunnen kennen?’ snauwt Effie. ‘Het idee alleen al.’
‘Wat is een Avox?’ vraag ik verdwaasd.
‘Iemand die een misdaad heeft gepleegd. Ze hebben haar tong afgesneden zodat ze niet kan praten,’ zegt Haymitch. ‘Ze is waarschijnlijk een verraadster of iets dergelijks. De kans is klein dat je haar kent.’
‘En al kende je haar wel, dan hoor je nog niets tegen haar te zeggen, tenzij het een bevel is,’ zegt Effie. ‘Niet dat je haar kent, natuurlijk.’
Maar ik ken haar wel. En nu Haymitch het woord ‘verraadster’ heeft laten vallen, weet ik weer waarvan. Iedereen reageert zo afkeurend dat ik het nooit zou kunnen toegeven. ‘Nee, dat zal wel niet, ik dacht alleen…’ stamel ik, en de wijn maakt het alleen maar erger.
Peeta knipt met zijn vingers. ‘Delly Cartwright. Die is het. Ik zat ook al de hele tijd te denken dat ze me zo bekend voorkwam. Toen besefte ik opeens dat ze als twee druppels water op Delly lijkt.’
Delly Cartwright is een dik meisje met een papperig gezicht en stroachtig haar dat ongeveer net zoveel op onze bediende lijkt als een tor op een vlinder. Ze is waarschijnlijk ook de aardigste persoon ter wereld – ze glimlacht altijd naar iedereen op school, zelfs naar mij. Ik heb het meisje met het rode haar nog nooit zien glimlachen. Maar ik ga dankbaar mee met Peeta's opmerking. ‘Natuurlijk, daar deed ze me aan denken. Komt vast door het haar,’ zeg ik.
‘En het is ook iets met haar ogen,’ zegt Peeta.
De sfeer aan tafel ontspant weer. ‘Nou, ach. Als dat alles is,’ zegt Cinna. ‘En ja, er zit sterkedrank in de taart, maar alle alcohol is verdampt. Ik heb hem speciaal besteld ter ere van jullie vlammende entree.’
We eten de taart en kijken daarna in een zitkamer naar de herhaling van de openingsceremonie die wordt uitgezonden. Een paar andere stellen maken ook een leuke indruk, maar bij ons steken ze allemaal flets af. Zelfs nu zucht ons gezelschap ‘aaaah…’ als we zien hoe we uit het Trainingscentrum komen.
‘Wiens idee was het elkaars hand vast te houden?’ vraagt Haymitch.
‘Dat had Cinna bedacht,’ zegt Portia.
‘Het perfecte vleugje rebellie,’ zegt Haymitch. ‘Heel goed.’
Rebellie? Daar moet ik even over nadenken. Maar als ik aan de andere stellen denk, die stijf naast elkaar staan, zonder de ander aan te raken of aan te kijken, alsof hun medetribuut niet bestaat, alsof de Spelen al begonnen zijn, begrijp ik wat Haymitch bedoelt. Door onszelf niet als tegenstanders maar als vrienden te presenteren, hebben we ons net zo weten te onderscheiden als met de brandende kostuums.
‘Morgenochtend is de eerste trainingssessie. Ik wil jullie voor het ontbijt spreken, dan zal ik jullie precies vertellen hoe ik wil dat jullie het aanpakken,’ zegt Haymitch tegen Peeta en mij. ‘En nu naar bed, de grote mensen moeten praten.’
Peeta en ik lopen samen door de gang naar onze kamers. Als we bij mijn deur zijn, gaat hij tegen de deurpost aan staan; hij verspert me nog net niet de weg, maar zorgt er wel voor dat hij mijn aandacht heeft. ‘Die Delly Cartwright, zeg. Dat we nou net hier haar dubbelganger tegen het lijf lopen.’
Hij vraagt om een uitleg, en ik ben geneigd hem die te geven. We weten allebei dat hij me uit de brand heeft geholpen. Dus nu sta ik alweer bij hem in het krijt. Als ik hem de waarheid over het meisje vertel, brengt dat de boel misschien weer een beetje in balans. En wat kan het nou voor kwaad? Zelfs als hij het verhaal zou doorvertellen, kan mij nog weinig gebeuren. Ik heb het alleen maar gezien. En hij heeft net zo hard over Delly Cartwright gelogen als ik.
Ik merk dat ik eigenlijk heel graag met iemand over het meisje wil praten. Iemand die me misschien kan helpen haar verhaal te ontrafelen. Gale zou mijn eerste keus zijn, maar de kans is klein dat ik Gale ooit nog zal zien. Ik probeer te bedenken of Peeta er misbruik van kan maken als ik het hem vertel, maar ik zie niet in hoe. Misschien zal hij zelfs wel denken dat ik hem als mijn vriend beschouw als ik iets vertrouwelijks met hem deel.
En bovendien word ik bang bij het idee van het meisje met haar verminkte tong. Door haar weet ik weer waarom ik hier ben. Niet om mooie kleren te showen en luxe delicatessen te eten. Maar om een bloederige dood te sterven terwijl het publiek mijn moordenaar aanmoedigt.
Vertellen of niet vertellen? Mijn hoofd voelt nog steeds een beetje sloom van de wijn. Ik staar de lege gang in alsof het besluit verderop ligt.
Peeta voelt mijn aarzeling. ‘Ben je al op het dak geweest?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Cinna heeft het me laten zien. Je kunt bijna over de hele stad uitkijken. Maar de wind maakt wel een hoop herrie.’
In mijn hoofd vertaal ik dat als: ‘Niemand zal ons horen praten.’ Je krijgt hier inderdaad het gevoel dat we misschien in de gaten worden gehouden. ‘Kunnen we zomaar naar boven?’
‘Tuurlijk, kom maar mee,’ zegt Peeta. Ik loop achter hem aan een trap op die naar het dak leidt. Boven is een kleine, koepelvormige kamer met een deur naar buiten. Als we de koele, winderige avondlucht in stappen, doet het uitzicht me naar adem happen. Het Capitool twinkelt als een enorme wolk vuurvliegjes. In District 12 is er lang niet altijd elektriciteit; meestal hebben we maar een paar uur per dag stroom. De avonden worden vaak bij kaarslicht doorgebracht. De enige keer dat je er echt van op aan kunt is als de Spelen op televisie zijn, of een belangrijk bericht van de overheid waar je verplicht naar moet kijken. Maar hier heerst geen gebrek. Nooit.
Peeta en ik lopen naar de balustrade aan de rand van het dak. Ik kijk langs de zijkant van het gebouw naar de straat beneden, die krioelt van de mensen. Je hoort hun auto's, af en toe een kreet, en een vreemd metalen getinkel. In District 12 zouden we rond deze tijd allemaal aanstalten maken om naar bed te gaan.
‘Ik vroeg aan Cinna waarom ze ons hier op het dak laten komen. Of ze niet bang waren dat sommige tributen wel eens konden besluiten om zo van de rand te springen,’ zegt Peeta.
‘En, wat zei hij?’ vroeg ik.
‘Het kan niet,’ zegt Peeta. Hij steekt zijn hand naar voren in de schijnbaar lege lucht. Er klinkt een scherp gezoem en hij trekt hem weer terug. ‘Je wordt door een soort elektrisch veld teruggegooid op het dak.’
‘Altijd begaan met onze veiligheid,’ zeg ik. Ook al heeft Cinna het dak aan Peeta laten zien, toch vraag ik me af of we hier wel mogen zijn, zo laat en alleen. Ik heb nog nooit tributen op het dak van het Trainingscentrum gezien. Maar dat wil niet zeggen dat we niet afgeluisterd worden. ‘Denk je dat we gefilmd worden?’
‘Misschien,’ geeft hij toe. ‘Kom, dan laat ik je de tuin zien.’
Aan de andere kant van de koepel hebben ze een tuin aangelegd met bloembedden en bomen in potten. Aan de takken hangen honderden windklokjes, die het getinkel verklaren dat ik hoorde. Hier in de tuin, op deze winderige avond, is dat genoeg om twee mensen te overstemmen die hun best doen niet gehoord te worden. Peeta kijkt me verwachtingsvol aan.
Ik doe alsof ik de bloesem bekijk. ‘Op een dag waren we aan het jagen in het bos. We zaten verstopt, te wachten op wild,’ fluister ik.
‘Jij en je vader?’ fluistert hij terug.
‘Nee, ik en Gale, een vriend van me. Plotseling hielden alle vogels tegelijk op met fluiten. Behalve één. Alsof hij ons waarschuwde. En toen zagen we haar. Ik weet zeker dat het hetzelfde meisje was. Ze was samen met een jongen. Hun kleren hingen aan flarden. Ze hadden donkere kringen onder hun ogen van slaapgebrek. Ze renden alsof hun leven ervan afhing,’ zeg ik.
Ik zwijg even, terwijl ik terugdenk aan hoe de aanblik van het vreemde stel, dat door het bos vluchtte en duidelijk niet afkomstig was uit District 12, ons verlamde. Later vroegen we ons af of we hen hadden kunnen helpen ontsnappen. Misschien wel. We hadden hen kunnen verstoppen. Als we snel gehandeld hadden. Gale en ik werden verrast, dat is waar, maar we zijn allebei jagers. We weten hoe in het nauw gedreven dieren eruitzien. We wisten direct dat die twee in moeilijkheden zaten. Maar we keken alleen maar toe.
‘De hovercraft kwam uit het niets,’ ga ik verder tegen Peeta. ‘Ik bedoel, het ene moment was de hemel nog leeg en het volgende was hij er opeens. Hij maakte geen geluid, maar ze zagen hem wel. Er viel een net over het meisje en ze werd omhooggehesen, heel snel, zo snel als de lift hier. Ze schoten een soort speer door de jongen heen. Die speer zat vast aan een kabel en zo haalden ze hem ook op. Maar ik weet zeker dat hij dood was. We hoorden het meisje één keer schreeuwen. De naam van de jongen, denk ik. Toen was hij weg, de hovercraft. Spoorloos verdwenen. En de vogels begonnen weer te fluiten, alsof er niets gebeurd was.’
‘Hebben ze jullie gezien?’ vroeg Peeta.
‘Dat weet ik niet. We zaten onder een rotsrichel,’ antwoord ik. Maar ik weet het wel. Er was een moment, na de vogelroep maar voor de hovercraft, waarop het meisje ons heeft gezien. Ze had me strak aangekeken en om hulp geroepen. Maar Gale en ik hadden allebei niet gereageerd.
‘Je staat te bibberen,’ zegt Peeta.
De wind en het verhaal hebben alle warmte uit mijn lichaam geblazen. Die gil van het meisje. Is dat haar laatste geweest?
Peeta trekt zijn jas uit en slaat hem om mijn schouders. Ik wil een stap achteruit doen, maar laat hem dan begaan en besluit om op dit moment zowel zijn jas als zijn vriendelijkheid te accepteren. Dat zou een vriendin toch doen?
‘Kwamen ze hiervandaan?’ vraagt hij, terwijl hij een knoopje bij mijn nek vastmaakt.
Ik knik. Ze hadden zo'n Capitoolachtig uiterlijk. Zowel het meisje als de jongen.
‘Waar gingen ze heen, denk je?’ vraagt hij.
‘Ik heb geen idee,’ zeg ik. District 12 is eigenlijk wel het eindpunt. Achter ons ligt alleen maar wildernis, als je de overblijfselen van District 13, die nog steeds nasmeulen van de gifgassen, tenminste niet meerekent. Ze laten ze af en toe op televisie zien, om ons even aan de oorlog te helpen herinneren. ‘En ook niet waarom ze hier weg zouden willen.’ Haymitch zei dat de Avox verraders waren. Wie of wat hebben ze verraden? Dat kan alleen maar het Capitool zijn. Maar ze hadden hier alles. Geen reden om in opstand te komen.
‘Ík zou hier weggaan,’ flapt Peeta eruit. Dan kijkt hij zenuwachtig om zich heen. Het was hard genoeg om boven de windklokjes uit te komen. Hij lacht. ‘Ik zou meteen naar huis gaan als het zou kunnen. Maar geef toe, het eten is superlekker.’
Hij heeft zichzelf weer ingedekt. Door die laatste zinnen klinkt hij gewoon als een bange tribuut, niet als iemand die aan de onbetwistbare goedheid van het Capitool twijfelt.
‘Het wordt fris. Laten we maar naar binnen gaan,’ zegt hij. Binnen in de koepel is het warm en licht. Zijn toon klinkt luchtig. ‘Die vriend Gale van je. Is dat degene die je zusje meenam bij de boete?’
‘Ja. Ken je hem?’ vraag ik.
‘Niet echt. Ik hoor de meisjes vaak over hem praten. Ik dacht dat hij je neef was of zo. Jullie lijken op elkaar,’ zegt hij.
‘Nee, we zijn geen familie,’ zeg ik.
Peeta knikt, zijn gezicht staat ondoorgrondelijk. ‘Is hij langsgekomen om afscheid van je te nemen?’
‘Ja,’ zeg ik, terwijl ik hem nauwlettend in de gaten houd. ‘Net als je vader. Die had koekjes voor me meegenomen.’
Peeta trekt zijn wenkbrauwen op alsof hij dat voor het eerst hoort. Maar nadat ik hem zo gladjes heb zien liegen, hecht ik daar niet al te veel waarde aan. ‘Echt waar? Tja, hij mag jou en je zusje heel graag. Volgens mij had hij liever een dochter gehad in plaats van een huis vol jongens.’
Het idee dat er wellicht ooit over mij gepraat is bij Peeta thuis, aan tafel, bij de bakkersoven, of gewoon in het voorbijgaan, overdondert me. Dat moet dan geweest zijn als zijn moeder de kamer uit was.
‘Hij kende je moeder toen ze klein waren,’ zegt Peeta.
Nog een verrassing. Maar waarschijnlijk wel waar. ‘O, ja. Ze is opgegroeid in de stad,’ zeg ik. Het lijkt onbeleefd om te zeggen dat ze nog nooit iets over de bakker heeft gezegd, behalve om zijn brood te prijzen.
We zijn bij mijn kamer. Ik geef hem zijn jas terug. ‘Tot morgen dan maar.’
‘Tot morgen,’ zegt hij en hij loopt weg door de gang.
Als ik mijn deur opendoe, raapt het roodharige meisje net mijn catsuit en laarzen van de grond, waar ik ze voor ik ging douchen heb laten liggen. Ik wil me verontschuldigen omdat ik haar daarstraks misschien in de problemen heb gebracht. Dan herinner ik me dat ik alleen tegen haar mag praten als ik haar een bevel geef.
‘O, sorry,’ zeg ik. ‘Die had ik eigenlijk terug moeten brengen naar Cinna. Het spijt me. Wil jij ze aan hem geven?’
Ze ontwijkt mijn ogen, geeft me een kort knikje en loopt vlug de kamer uit.
Ik wilde eigenlijk zeggen dat ik spijt heb van wat er tijdens het diner is gebeurd. Maar ik weet dat mijn verontschuldiging veel dieper gaat. Dat ik me schaam omdat ik niet geprobeerd heb haar te helpen in het bos. Dat ik het Capitool de jongen heb laten vermoorden en haar heb laten verminken zonder een vinger uit te steken.
Net alsof ik naar de Spelen zat te kijken.
Ik schop mijn schoenen uit en stap met mijn kleren aan onder de dekens. Ik bibber nog steeds. Misschien weet het meisje niet eens meer wie ik ben. Maar ik weet zeker van wel. Het gezicht van de persoon die je laatste hoop was vergeet je niet. Ik trek de deken over mijn hoofd alsof die me zal beschermen tegen het roodharige meisje dat niet kan praten. Maar ik voel haar ogen naar me staren, ze boren door muren en deuren en beddengoed.
Ik vraag me af of ze me met plezier zal zien sterven.