HOOFDSTUK 7
Mijn slaap is gevuld met nare dromen. Het gezicht van het roodharige meisje vermengt zich met bloederige beelden uit eerdere Hongerspelen, met mijn teruggetrokken en onbereikbare moeder, met een uitgemergelde en doodsbange Prim. Schreeuwend dat mijn vader weg moet rennen terwijl de mijn in miljoenen stukjes dodelijk licht explodeert, schiet ik overeind.
Door de ramen breekt de dageraad aan. Het Capitool is gehuld in een spookachtige, mistige sfeer. Mijn hoofd doet pijn en ik heb vannacht blijkbaar op de binnenkant van mijn wang gebeten. Mijn tong tast rond in het rafelige vlees en ik proef bloed.
Langzaam sleur ik mezelf mijn bed uit, de douche in. Ik druk willekeurig wat knopjes van het bedieningspaneel in en spring vervolgens van de ene voet op de andere in het rond terwijl ik beurtelings door stralen ijskoud en kokendheet water word aangevallen. Daarna word ik overladen met een citroenachtig schuim dat ik er met een spijkerharde borstel af moet schrapen. Ach ja. Mijn bloed stroomt in elk geval weer.
Als ik droog ben en ingesmeerd met crème, zie ik aan de deur van de kast mijn nieuwe outfit hangen. Een strakke zwarte broek, een bordeauxrode tuniek met lange mouwen en leren schoenen. Ik laat mijn haar weer in een vlecht op mijn rug vallen. Dit is voor het eerst sinds de ochtend van de boete dat ik weer op mezelf lijk. Geen ingewikkeld gedoe met mijn haar en kleren, geen brandende capes. Gewoon mezelf. Ik zie eruit alsof ik op weg zou kunnen zijn naar het bos. Ik word er rustig van.
Haymitch heeft niet gezegd hoe laat we precies voor het ontbijt naar hem toe moesten komen en er heeft vanochtend niemand contact met me opgenomen, maar ik heb honger, dus ga ik naar de eetzaal in de hoop dat er voedsel zal zijn. Ik word niet teleurgesteld. De tafel zelf is leeg, maar langs de muur staat een buffet met wel twintig gerechten erop. Een jonge man, een Avox, staat bij het banket op wacht. Als ik vraag of ik zelf mag opscheppen, knikt hij bevestigend. Ik laad een bord vol met eieren, worstjes, pannenkoekjes met een dikke laag marmelade en schijven lichtrode meloen. Terwijl ik mezelf volprop, kijk ik hoe de zon opkomt boven het Capitool. Ik neem nog een tweede bord met warme graankorrels en rundvleesragout. Ten slotte pak ik nog een stapel broodjes en ga weer aan tafel zitten terwijl ik er stukjes van afbreek en in de chocolademelk doop, net zoals Peeta in de trein deed.
Mijn gedachten dwalen af naar mijn moeder en Prim. Ze zijn vast al wakker. Mijn moeder die hun ontbijt van maïsmeelpap klaarmaakt. Prim die haar geit melkt voor ze naar school gaat. Nog maar twee ochtenden geleden was ik ook thuis. Is dat echt zo? Ja, twee nog maar. En wat voelt het huis nu leeg, zelfs van deze afstand. Wat hebben ze gisteravond gezegd over mijn vlammende entree op de Spelen? Heeft het hun hoop gegeven, of heeft het hun angst alleen maar vergroot toen ze met hun neus op de vierentwintig tributen werden gedrukt die daar in een kring bij elkaar stonden, in de wetenschap dat er maar één kon overleven?
Haymitch en Peeta komen binnen, wensen me goedemorgen, scheppen hun bord vol. Het irriteert me dat Peeta precies dezelfde kleren draagt als ik. Daar moet ik het echt met Cinna over hebben. Die tweelingact brengt ons alleen maar in een lastig parket als de Spelen beginnen. Dat weten zij toch ook wel? Dan moet ik opeens weer denken aan Haymitch die zei dat ik precies moest doen wat de stylisten willen. Als het Cinna niet was geweest, had ik dat bevel misschien nog in de wind geslagen. Maar na de triomf van gisteravond heb ik niet echt een gegronde reden om zijn keuzes te bekritiseren.
Ik ben zenuwachtig voor de training. Drie dagen lang zullen alle tributen gezamenlijk oefenen. De laatste middag krijgen we allemaal de kans om zonder anderen onze kunsten aan de Spelmakers te vertonen. Ik krijg buikpijn bij het idee dat we de andere tributen persoonlijk zullen ontmoeten. Ik draai het broodje dat ik net uit het mandje heb gepakt om en om in mijn handen, maar ik heb geen trek meer.
Als Haymitch meerdere porties stoofpot achter zijn kiezen heeft, duwt hij met een zucht zijn bord van zich af. Hij haalt een flacon uit zijn zak, neemt een grote slok en leunt met zijn ellebogen op tafel. ‘Zo, ter zake. Training. Allereerst: als jullie willen, kan ik jullie afzonderlijk coachen. Nu beslissen.’
‘Waarom zou je ons afzonderlijk coachen?’ vraag ik.
‘Stel dat je stiekem ergens heel goed in bent en je wilt niet dat de ander dat weet,’ zegt Haymitch.
Peeta en ik kijken elkaar aan. ‘Ik ben niet stiekem ergens heel goed in,’ zegt hij. ‘En ik weet al wat jouw geheime wapen is, toch? Ik heb genoeg eekhoorns van je gegeten, om het zo maar te zeggen.’
Ik heb er nooit over nagedacht dat Peeta de eekhoorns heeft gegeten die ik had geschoten. Ik stelde me altijd voor dat de bakker er stilletjes mee vandoor ging en ze voor zichzelf braadde. Niet uit gulzigheid, maar omdat de gezinnen in de stad meestal kostbaar slagersvlees eten. Rundvlees en kip en paardenvlees.
‘Coach ons maar gewoon samen,’ zeg ik tegen Haymitch. Peeta knikt.
‘Goed dan, vertel maar eens wat jullie allemaal kunnen,’ zegt Haymitch.
‘Ik kan helemaal niets,’ zegt Peeta. ‘Tenzij broodbakken meetelt.’
‘Nee, helaas. Katniss. Ik weet al dat je met een mes overweg kunt,’ zegt Haymitch.
‘Niet echt, hoor. Maar ik kan wel jagen,’ zeg ik. ‘Met pijl en boog.’
‘En ben je daar goed in?’ vraagt Haymitch.
Daar moet ik over nadenken. Ik zorg er al vier jaar voor dat er eten op tafel komt. Dat is geen geringe taak. Mijn vader was beter dan ik ben, maar hij had meer ervaring. Ik kan beter mikken dan Gale, maar ik heb dan ook meer ervaring dan hij. Gale is weer onovertroffen met vallen en strikken. ‘Redelijk,’ zeg ik.
‘Ze is fantastisch,’ zegt Peeta. ‘Mijn vader koopt haar eekhoorns. Dan zegt hij altijd dat de pijlen nooit door het lijf gaan. Ze raakt ze allemaal in het oog. Net als de konijnen die ze aan de slager verkoopt. Ze kan zelfs herten neerschieten.’
Ik ben met stomheid geslagen door de manier waarop Peeta over mijn jachttechnieken praat. Ten eerste dat het hem ooit is opgevallen. Ten tweede dat hij me zo ophemelt. ‘Waar ben je mee bezig?’ vraag ik achterdochtig.
‘Waar ik mee bezig ben? Als hij je wil helpen, moet hij wel weten wat je kunt. Je moet jezelf niet onderschatten,’ zegt Peeta.
Om de een of andere reden schiet dit me in het verkeerde keelgat. ‘En jij dan? Ik heb je gezien op de markt. Jij tilt zo een zak meel van vijfenveertig kilo op,’ snauw ik hem toe. ‘Zeg dat maar tegen hem. Dat is niet niets.’
‘Ja, en ik weet zeker dat de arena straks vol ligt met zakken meel die ik naar mensen kan gooien. Het is niet hetzelfde als met een wapen om kunnen gaan. Dat weet jij ook wel,’ werpt hij terug.
‘Hij kan worstelen,’ zeg ik tegen Haymitch. ‘Hij is vorig jaar tweede geworden bij de schoolkampioenschappen, net achter zijn broer.’
‘Wat heb ik daar nou aan? Heb jij ooit iemand zijn tegenstander dood zien worstelen?’ vraagt Peeta vol afgrijzen.
‘Er wordt ook altijd man tegen man gevochten. Je hoeft alleen maar ergens een mes vandaan zien te halen, dan maak je in elk geval een kans. Als ik verrast word, ben ik er geweest!’ Ik hoor hoe mijn stem omhoogschiet van kwaadheid.
‘Maar dat word je niet! Jij gaat ergens in een boom rauwe eekhoorns zitten eten terwijl je iedereen om de beurt met een pijl omlegt. Weet je wat mijn moeder tegen me zei toen ze afscheid van me kwam nemen? Ik dacht dat ze me wilde opbeuren, want ze zei dat District 12 misschien eindelijk een winnaar zou hebben. Toen besefte ik dat ze het niet over mij had, maar over jou!’ barst Peeta uit.
‘Welnee, ze bedoelde jou,’ zeg ik met een wegwerpgebaar.
‘Ze zei: “Ze is een taaie, dat kind.” Zé,’ zegt Peeta.
Ik sta met mijn mond vol tanden. Heeft zijn moeder dat echt over mij gezegd? Schat ze mij hoger in dan haar zoon? Ik zie de pijn in Peeta's ogen en weet dat hij niet liegt.
Plotseling ben ik weer achter de bakkerij; ik voel de ijzige regen over mijn rug stromen, het gapende gat in mijn maag. Ik klink elf jaar oud als ik mijn mond opendoe. ‘Maar alleen omdat iemand me heeft geholpen.’
Peeta's ogen schieten even naar het broodje in mijn handen en ik weet dat hij ook aan die dag moet denken. Maar hij haalt slechts zijn schouders op. ‘Jij wordt in de arena heus wel geholpen door mensen. Ze zullen elkaar verdringen om je te mogen sponsoren.’
‘Dat geldt net zo goed voor jou,’ zeg ik.
Peeta rolt met zijn ogen naar Haymitch. ‘Ze heeft geen flauw benul. Van de indruk die ze kan maken.’ Hij glijdt met zijn vingernagel over een houtnerf in de tafel en weigert me aan te kijken.
Waar heeft hij het in vredesnaam over? Mensen die mij helpen? Toen we doodgingen van de honger werd ik door niemand geholpen! Door niemand, behalve door Peeta. Toen ik eenmaal iets te ruilen had, werd het anders. Ik ben een harde onderhandelaar. Toch? Welke indruk maak ik? Dat ik zwak en hulpbehoevend ben? Probeert hij te zeggen dat ik goede zaken deed omdat mensen medelijden met me hadden? Ik probeer te bedenken of dat waar is. Misschien waren sommige handelaren af en toe iets te royaal, maar ik heb dat altijd toegeschreven aan het feit dat ze mijn vader al zo lang kenden. En bovendien lever ik eersteklas wild. Niemand had medelijden met me!
Ik kijk boos naar het broodje, in de volle overtuiging dat hij het beledigend bedoelde.
Na een tijdje zegt Haymitch: ‘Zo, goed. Zo, zo, zo. Katniss, het is absoluut niet zeker dat er pijlen en bogen in de arena zullen zijn, maar tijdens je privésessie met de Spelmakers moet je laten zien wat je kunt. Tot die tijd blijf je uit de buurt van alles wat met boogschieten te maken heeft. Ben je goed in vallen zetten?’
‘Ik ken een paar basisstrikken,’ mompel ik.
‘Dat kan van betekenis zijn als het op eten aankomt,’ zegt Haymitch. ‘En Peeta, ze heeft gelijk, in de arena is het wel degelijk van belang of je sterk bent. Heel vaak maakt fysieke kracht net het verschil voor een deelnemer. In het Trainingscentrum hebben ze ook gewichten, maar je moet niet laten zien hoeveel je kunt tillen waar de andere tributen bij zijn. Het plan is voor jullie allebei hetzelfde. Jullie gaan naar de groepstraining. Gebruik die tijd om iets te leren wat je nog niet kunt. Speerwerpen. Knuppelzwaaien. Een degelijke knoop leggen. Pas bij je privésessie laat je zien waar je echt goed in bent. Ben ik duidelijk?’ vraagt Haymitch.
Peeta en ik knikken.
‘Nog één ding. Ik wil dat jullie in het openbaar geen minuut van elkaars zijde wijken,’ zegt Haymitch. We beginnen allebei te protesteren, maar Haymitch slaat met zijn vlakke hand op de tafel. ‘Geen minuut! Hier wordt niet over gediscussieerd! Jullie zouden doen wat ik zei! Jullie doen alles samen en je doet alsof je elkaar aardig vindt. En nu wegwezen. Om tien uur staat Effie bij de lift om jullie naar de training te brengen.’
Ik bijt op mijn lip, stamp terug naar mijn kamer en sla zo hard met mijn deur dat Peeta het wel moet horen. Ik ga op bed zitten en ik haat Haymitch, ik haat Peeta, ik haat mezelf omdat ik over die dag lang geleden in de regen ben begonnen.
Wat een grap! Peeta en ik die net doen alsof we vrienden zijn! Die elkaars sterke punten ophemelen en erop staan dat de ander zijn eigen kunnen niet wegwuift. Want in werkelijkheid moeten we daar op een gegeven moment toch echt mee ophouden en accepteren dat we keiharde tegenstanders zijn. En ik zou bereid zijn om daar nu mee te beginnen als Haymitch ons niet die stomme opdracht had gegeven om tijdens de training bij elkaar te blijven. Het is mijn eigen schuld, denk ik, omdat ik gezegd heb dat hij ons niet afzonderlijk hoefde te coachen. Maar daar bedoelde ik niet mee dat ik alles samen met Peeta wilde doen. Die overigens duidelijk ook niet staat te springen om een team met mij te vormen.
Ik hoor Peeta's stem in mijn hoofd. ‘Ze heeft geen flauw benul. Van de indruk die ze kan maken.’ Duidelijk denigrerend bedoeld. Toch? Maar een piepklein stemmetje in mijn hoofd vraagt zich af of het misschien een compliment was. Dat hij bedoelde dat ik op een bepaalde manier aantrekkelijk ben. Het is bizar dat hem zo veel dingen aan mij zijn opgevallen. Dat hij zoveel over mijn jachtkunsten weet, bijvoorbeeld. En blijkbaar heb ik ook beter op hem gelet dan ik dacht. Het meel. Het worstelen. Ik heb de jongen met het brood goed in de gaten gehouden.
Het is bijna tien uur. Ik poets mijn tanden en vlecht mijn haar nog een keer strak naar achteren. Door de boosheid waren mijn zenuwen om de andere tributen te ontmoeten even naar de achtergrond gedrukt, maar nu voel ik de angst weer opborrelen. Als ik naar Effie en Peeta loop, die bij de lift staan, merk ik dat ik op mijn nagels bijt. Ik houd er meteen mee op.
De trainingszalen liggen onder de begane grond van ons gebouw. Met deze liften ben je er binnen een minuut. De deuren gaan open naar een gigantische sportzaal vol verschillende soorten wapens en hindernisbanen. Hoewel het nog niet eens tien uur is, zijn wij de laatsten die binnenkomen. De andere tributen staan in een dichte kring bij elkaar. Ze hebben allemaal een vierkante lap stof met hun districtnummer op hun shirt gespeld. Terwijl iemand het nummer ‘12’ op mijn rug speldt, werp ik een snelle blik op de rest. Peeta en ik zijn de enigen met dezelfde kleding aan.
Zodra we in de kring gaan staan, komt de hoofdtrainster, een lange, atletische vrouw die Atala heet, naar voren om het trainingsschema uit te leggen. Op vaste plekken bevinden zich allerlei specialisten op verschillende gebieden. We zijn vrij om van onderdeel naar onderdeel te gaan aan de hand van de instructies van onze mentor. Bij sommige onderdelen worden overlevingstechnieken gegeven, bij andere vechtsporten. Het is verboden om met een andere tribuut vechtoefeningen te doen, van welke aard dan ook. Er zijn assistenten aanwezig voor als we met een partner willen trainen.
Als Atala de lijst met onderdelen begint op te lezen, schieten mijn ogen onwillekeurig langs de andere tributen. Het is voor het eerst dat we allemaal bij elkaar zijn, op neutraal terrein, in gewone kleren. De moed zakt me in de schoenen. Bijna alle jongens en minstens de helft van de meisjes zijn groter dan ik, ook al hebben veel van de tributen nooit behoorlijk te eten gekregen. Je ziet het aan hun botten, hun huid, de holle blik in hun ogen. Ik mag dan kleiner van stuk zijn, maar alles bij elkaar heeft de vindingrijkheid van mijn familie me op dat gebied een voorsprong gegeven. Ik sta rechtop en ik ben sterk, ook al ben ik mager. Het vlees en de planten uit het bos hebben me, samen met de inspanning die het altijd heeft gekost om ze te vinden, een gezonder lijf gegeven dan de meeste mensen hier om me heen.
De uitzonderingen zijn de jongeren uit de rijkere districten, de vrijwilligers, degenen die hun hele leven gevoed en getraind zijn voor dit moment. De tributen uit 1, 2 en 4 zien er traditiegetrouw zo uit. Het is officieel tegen de regels om tributen te trainen voor ze in het Capitool aankomen, maar het gebeurt elk jaar weer. In District 12 noemen we hen de Beroepstributen, of gewoon de Beroeps. En de kans is groot dat een van hen de winnaar zal worden.
De lichte voorsprong die ik had toen ik het Trainingscentrum binnenkwam, mijn vlammende entree van gisteravond, lijkt in de aanwezigheid van mijn tegenstanders als sneeuw voor de zon te verdwijnen. De andere tributen waren jaloers op ons, maar niet omdat wíj zo geweldig waren – omdat onze stylisten dat waren. Nu zie ik niets dan minachting in de ogen van de Beroepstributen. Ze moeten elk twintig tot vijftig kilo zwaarder zijn dan ik. Ze stralen een en al arrogantie en wreedheid uit. Als Atala zegt dat we aan de slag kunnen, lopen ze rechtstreeks naar de dodelijkst uitziende wapens in de zaal, die ze zonder enige moeite hanteren.
Ik sta net te bedenken dat ik mazzel heb dat ik zo snel kan rennen als Peeta mijn arm aanstoot – ik schrik me rot. Hij staat nog steeds naast me, geheel volgens de instructies van Haymitch, en kijkt me ernstig aan. ‘Waar wil je beginnen?’
Ik kijk om me heen naar de Beroepstributen die zich staan uit te sloven en overduidelijk hun best doen de andere deelnemers te intimideren. Dan kijk ik naar de anderen, ondervoed en onhandig, die bibberig hun eerste les krijgen met een mes of een bijl.
‘We kunnen wel wat knopen gaan leggen,’ zeg ik.
‘Helemaal mee eens,’ zegt Peeta. We steken over naar een lege werkplek met een leraar die erg blij lijkt dat hij een paar leerlingen krijgt. Ik heb zo het idee dat de knopenklas niet de drukst bezochte plek van de Hongerspelen is. Als hij doorheeft dat ik iets van strikken weet, laat hij ons een eenvoudige, zeer goed werkende val zien waardoor iemand aan één been aan een boom komt te bungelen. We concentreren ons een uur lang op deze techniek en hebben hem dan allebei onder de knie. Dan gaan we door naar camouflage. Peeta lijkt dit onderdeel oprecht leuk te vinden; hij smeert een mengsel van modder en klei en bessensap uit op zijn bleke huid en vlecht dekmantels van klimplanten en bladeren. De leraar van het camouflageonderdeel is laaiend enthousiast over zijn kunnen.
‘Ik doe de taarten,’ bekent Peeta aan mij.
‘De taarten?’ vraag ik. Mijn aandacht werd net even volledig in beslag genomen door de jongen uit District 2, die van dertien meter afstand zijn speer door het hart van een oefenpop werpt. ‘Welke taarten?’
‘Thuis. De geglaceerde, voor de bakkerij,’ zegt hij.
Hij bedoelt de taarten die in de etalage staan te pronken. Kunststukjes met bloemen en mooie dingen die er met glazuur op zijn geschilderd. Ze zijn voor verjaardagen en nieuwjaarsdag. Als we op het plein zijn, sleurt Prim me altijd mee om ze te bewonderen, hoewel we er nooit een zouden kunnen betalen. Maar er is al zo weinig moois in District 12, dus ik kan haar dat ene pleziertje moeilijk ontzeggen.
Ik kijk nog eens wat scherper naar de schildering op Peeta's arm. Het afwisselende patroon van donker en licht lijkt op zonlicht dat door de bladeren in het bos valt. Ik vraag me af hoe hij dat weet, want ik betwijfel of hij ooit voorbij het hek is geweest. Heeft hij dit puur door die verwaarloosde appelboom in zijn achtertuin weten op te pikken? Op de een of andere manier irriteert dit hele gedoe me mateloos – zijn schutkleurkunsten, die onbereikbare taarten, de loftuitingen van de camouflage-expert.
‘Fantastisch. Jammer dat je iemand niet dood kunt glazuren,’ zeg ik.
‘Doe nou maar niet zo laatdunkend. Je weet nooit wat je in de arena tegenkomt. Stel nou dat het een gigantische taart is…’ begint Peeta.
‘Stel nou dat we eens verdergingen,’ onderbreek ik hem.
En zo gaan de drie daaropvolgende dagen voorbij, terwijl Peeta en ik stilletjes van onderdeel naar onderdeel gaan. We leren wel degelijk een paar waardevolle dingen, van vuur maken tot messen werpen en schuilplaatsen bouwen. Ondanks Haymitch’ opdracht om niet te goed over te komen, blinkt Peeta uit in de gevechten van man tot man, en ik draai mijn hand niet om voor de eetbareplantentest. Maar we blijven uit de buurt van het boogschieten en gewichtheffen, omdat we dat voor onze privésessies willen bewaren.
De Spelmakers zijn aan het begin van de eerste dag gekomen. Een stuk of twintig mannen en vrouwen in dieppaarse gewaden. Ze zitten op de hoge tribunes die de sportzaal omringen, lopen soms rond om naar ons te kijken, maken aantekeningen, of eten bij het eindeloze buffet dat voor hen is neergezet, waarbij ze de tributen negeren. Maar ze lijken Peeta en mij goed in de gaten te houden. Ik heb al een paar keer opgekeken en een van hun starende blikken opgevangen. Tijdens het eten overleggen ze ook met de trainers. Als we terugkomen zien we hen altijd allemaal bij elkaar zitten.
Het ontbijt en het avondeten worden op onze eigen verdieping geserveerd, maar de lunch eten we alle vierentwintig tegelijk in een eetzaal naast de sportruimte. Het eten staat verspreid op wagentjes door de zaal en je mag zelf opscheppen. De Beroepstributen gaan meestal luidruchtig bij elkaar aan één tafel zitten, alsof ze zo hun superioriteit willen bevestigen, willen laten zien dat ze niet bang zijn voor elkaar en dat de rest van ons hun aandacht niet waard is. De meeste andere tributen zitten alleen, als verloren schaapjes. Niemand zegt iets tegen Peeta en mij. Wij eten samen, en aangezien Haymitch er de hele tijd op blijft hameren, proberen we ondertussen ook een vriendelijk gesprek te voeren.
Het valt niet mee om een onderwerp te vinden. Over thuis praten is pijnlijk. Over het nu praten is ondraaglijk. Op een gegeven moment kiepert Peeta ons broodmandje om en merkt op dat ze er naast het verfjnde brood uit het Capitool heel attent allerlei soorten brood uit de verschillende districten in hebben gestopt. De boterhammen in de vorm van een vis, groenig van het zeewier, uit District 4. Het halvemaansbrood met zaden erop uit District 11. Hoewel het allemaal van hetzelfde deeg gemaakt is, ziet het er op de een of andere manier veel smakelijker uit dan de lelijke hompen die we bij ons thuis altijd op ons bord krijgen.
‘Zo zie je maar weer,’ zegt Peeta, terwijl hij het brood terug in het mandje legt.
‘Je weet wel veel,’ zeg ik.
‘Alleen over brood,’ antwoordt hij. ‘Oké, nu lachen alsof ik iets grappigs heb gezegd.’
We laten allebei een redelijk overtuigend lachje horen en negeren de blikken uit de rest van de zaal.
‘Goed, ik blijf vriendelijk glimlachen terwijl jij doorpraat,’ zegt Peeta. We raken allebei uitgeput door Haymitch’ opdracht om aardig tegen elkaar te doen. Want sinds ik mijn deur dichtgeslagen heb, hangt er een kille sfeer tussen ons. Maar we moeten doen wat ons gezegd is.
‘Heb ik je wel eens verteld over die keer dat ik ben achtervolgd door een beer?’ vraag ik.
‘Nee, maar het klinkt erg boeiend,’ zegt Peeta.
Ik doe mijn best om het waargebeurde verhaal, waarin ik zo dom was een zwarte beer uit te dagen over de vraag wie van ons recht had op een bijenkorf, met een levendig gezicht te vertellen. Peeta lacht en stelt precies op het juiste moment vragen. Hij is hier veel beter in dan ik.
Op de tweede dag, als we ons aan het speerwerpen wagen, fluistert hij tegen me: ‘Volgens mij worden we gevolgd.’
Ik werp mijn speer, wat ik overigens best goed kan, als ik tenminste niet heel ver hoef te gooien, en zie dat het kleine meisje uit District 11 een eindje verderop naar ons staat te kijken. Zij is het twaalfjarige kind dat me qua postuur zo aan Prim deed denken. Van dichtbij lijkt ze niet ouder dan tien. Ze heeft heldere, donkere ogen en een bruine, satijnen huid, en ze staat een beetje op haar tenen met haar armen licht gespreid langs haar zij, alsof ze bij het minste of geringste geluid kan opvliegen. Het is onmogelijk om niet aan een vogeltje te denken.
Ik raap nog een speer op terwijl Peeta de zijne gooit. ‘Ik geloof dat ze Rue heet,’ zegt hij zacht.
Ik bijt op mijn lip. Rue, wijnruit, is een klein geel bloemetje dat in het Weiland groeit. Rue, wijnruit. Primrose, sleutelbloem. Zelfs kletsnat zouden ze allebei nog geen dertig kilo wegen.
‘En wat moeten wij met haar?’ vraag ik, vinniger dan ik het bedoelde.
‘Niets,’ antwoordt hij. ‘Ik houd gewoon het gesprek gaande.’
Nu ik weet dat ze er is, is het meisje moeilijk te negeren. Ze komt bij verschillende onderdelen stilletjes achter ons aan om mee te doen. Net als ik is ze goed met planten, klimt ze snel en kan ze goed mikken. Met een katapult weet ze het doel keer op keer te raken. Maar wat is een katapult tegenover een kerel van honderd kilo met een zwaard?
Op de District 12-verdieping onderwerpen Haymitch en Effie ons ondertussen tijdens het ontbijt en diner aan een kruisverhoor over elke minuut van de dag. Over wat we hebben gedaan, wie er naar ons keek, hoe de andere tributen het doen. Cinna en Portia zijn er niet bij, dus er is niemand die wat gezond verstand aan de maaltijd kan toevoegen. Niet dat Haymitch en Effie nog bekvechten. In plaats daarvan lijken ze het helemaal met elkaar eens te zijn, vastbesloten ons in topvorm te krijgen. Ze blijven maar aanwijzingen geven over wat we wel en niet moeten doen tijdens de training. Peeta luistert geduldig, maar ik krijg er genoeg van en word chagrijnig.
Als we de tweede avond eindelijk naar ons bed weten te ontsnappen, mompelt Peeta: ‘Iemand zou Haymitch wat alcohol moeten geven.’
Ik maak een geluid dat ergens tussen gesnuif en gelach in zit. Dan roep ik mezelf tot de orde. Ik word er helemaal gek van om te moeten bijhouden wanneer we nou zogenaamd wel vrienden zijn en wanneer niet. Als we de arena binnengaan weet ik in elk geval waar we aan toe zijn. ‘Niet doen. Laten we elkaar niet voor de gek houden als er niemand in de buurt is.’
‘Best, Katniss,’ zegt hij vermoeid. Daarna praten we alleen nog met elkaar als er andere mensen bij zijn.
Op de derde trainingsdag worden we tijdens de lunch weggeroepen voor onze privésessies met de Spelmakers. District voor district, eerst de jongens- en dan de meisjestribuut. Zoals gewoonlijk staat District 12 als laatste op het lijstje. We blijven in de eetzaal hangen omdat we niet echt weten waar we anders heen zouden moeten. Niemand komt terug als hij eenmaal weg is gegaan. Terwijl de kamer langzaam leegloopt, wordt de druk om aardig te doen minder. Als ze Rue wegroepen, zijn we alleen. We blijven zwijgend zitten tot ze Peeta komen halen. Hij staat op.
‘Denk aan wat Haymitch zei over dat je sowieso de gewichten moet gooien.’ De woorden rollen zonder mijn toestemming uit mijn mond.
‘Bedankt. Ik zal het doen,’ zegt hij. ‘En jij… recht schieten, hè.’
Ik knik. Ik snap niet waarom ik überhaupt iets heb gezegd. Hoewel ik als ik verlies liever heb dat Peeta wint dan een van de anderen. Beter voor ons district, voor mijn moeder en Prim.
Na ongeveer een kwartier wordt mijn naam geroepen. Ik strijk mijn haar glad, trek mijn schouders naar achteren en loop de sportzaal in. Ik weet meteen dat het mis is. Ze zitten hier al te lang, de Spelmakers. Hebben al drieëntwintig andere demonstraties moeten aanzien. Hebben te veel wijn op, de meesten in elk geval. Willen niets liever dan naar huis.
Er zit niets anders op dan gewoon door te gaan met het plan. Ik loop naar het boogschuttersonderdeel. Eindelijk, míjn wapens! Mijn handen jeuken al dagen om ze te mogen vastpakken. Bogen van hout en plastic en ijzer en materialen waarvan ik de naam niet eens weet. Pijlen met veren die in perfecte, gelijke lijnen zijn gesneden. Ik kies een boog uit, span hem en sla de bijbehorende pijlkoker over mijn schouder. Er is een schietbaan, maar die is veel te saai. De geijkte schietschijven en menselijke silhouetten. Ik loop naar het midden van de zaal en kies mijn eerste doelwit uit. De pop die voor de messentraining wordt gebruikt. Zodra ik de boog naar achteren trek weet ik dat er iets niet klopt. De pees is strakker dan bij de boog die ik thuis gebruik. De pijl is harder. Ik mis de pop op meerdere centimeters en verlies de weinige aandacht die ik had afgedwongen. Heel even blijf ik vernederd staan, dan loop ik terug naar de schietschijf. Ik schiet telkens opnieuw, tot ik deze nieuwe wapens in mijn vingers heb.
Terug in het midden van de sportzaal neem ik mijn beginpositie weer in en spiets de pop recht in het hart. Daarna schiet ik het touw doormidden waar de zandzak aan hangt die voor het boksen wordt gebruikt – de zak scheurt open als hij op de grond valt. Zonder te stoppen maak ik een koprol, kom op één knie overeind en laat een pijl in een van de lampen vliegen die hoog boven de zaalvloer hangen. Er spat een regen van vonken uit de houder.
Dit is voortreffelijk schietwerk. Ik draai me om naar de Spelmakers. Een paar knikken goedkeurend, maar het overgrote deel heeft alleen maar oog voor het gebraden varken dat net op hun eettafel is gezet.
Plotseling ben ik woedend dat ze nog niet eens het fatsoen kunnen opbrengen om naar me te kijken, terwijl mijn leven nota bene op het spel staat. Een dood varken is blijkbaar belangrijker dan ik. Mijn hart begint te bonken en ik voel mijn gezicht gloeien. Zonder erbij na te denken haal ik een pijl uit mijn koker en schiet hem recht naar de tafel van de Spelmakers. Ik hoor kreten van schrik terwijl ze achteruit deinzen. De pijl doorboort de appel in de bek van het varken en spietst hem tegen de muur erachter. Iedereen staart me vol ongeloof aan.
‘Bedankt voor uw aandacht,’ zeg ik. Dan maak ik een lichte buiging en loop naar de uitgang, zonder dat iemand heeft gezegd dat ik mocht gaan.