30
Tengo: Als ik me niet heb vergist

Toen ze het speeltuintje uit waren, liepen ze naar de grote weg en hielden daar een taxi aan. Aomame vertelde de chauffeur dat ze naar rijksweg 246 wilden, en dan zo door tot aan Sangenjaya.

Toen pas merkte Tengo op hoe ze gekleed was. Ze droeg een lichtgekleurde voorjaarsjas, die eigenlijk iets te dun was voor de tijd van het jaar. Hij was van voren met strikjes dichtgemaakt. Daaronder had ze een modieus gesneden groen mantelpak aan met een korte, strakke rok. Ze droeg glanzende hoge hakken bij haar panty, en over haar schouder hing een zwarte leren tas, die er vol en zwaar uitzag. Ze had geen handschoenen aan en geen sjaal om, en ze droeg geen ringen, kettingen of oorbellen. Parfum had ze ook niet opgedaan. Alles wat ze wel en niet aan haar lichaam had, kwam Tengo uiterst natuurlijk voor. Hij kon niets bedenken wat eraan te veel of te weinig was.

De taxi was nu op ringweg 7 en reed richting rijksweg 246. Het verkeer zat ongebruikelijk mee. Nadat de taxi zich in beweging had gezet, waren ze allebei lange tijd stil. De radio stond uit, en de jonge chauffeur was een zwijgzaam type. Het enige geluid dat hun oren bereikte was het ononderbroken monotone zoeven van de banden. Aomame was dicht tegen Tengo aan gekropen en hield zijn grote hand nog steeds stijf in de hare. Als ze hem eenmaal losliet, vond ze hem misschien nooit meer terug. Aan weerskanten dreef de nachtelijke stad voorbij als een zeestroom die oplicht door zeevonken.

==

‘Er zijn een heleboel dingen die ik je moet vertellen,’ zegt Aomame na verloop van lange tijd. ‘Ik denk niet dat ik je alles kan uitleggen voordat we dáár zijn aangekomen, want zoveel tijd hebben we niet. Maar al had ik alle tijd van de wereld, dan nog kan ik misschien niet alles uitleggen...’

Tengo schudt kort zijn hoofd. Het is helemaal niet nodig om met alle geweld alles uit te leggen. Later kunnen ze op hun gemak elke leegte opvullen – als er tenminste leegtes zijn die opgevuld dienen te worden. Maar zoals hij zich nu voelt, komen zelfs verwaarloosde leegtes en onoplosbare raadsels hem onvoorstelbaar mooi, zo niet dierbaar voor, zolang hij die maar met haar kan delen.

‘Goed dan, wat moet ik per se over je weten?’ vraagt hij.

‘Wat weet je over mij zoals ik nu ben?’ is Aomames wedervraag.

‘Bijna niets,’ antwoordt Tengo. ‘Je bent instructrice op een sportschool, je bent nog niet getrouwd, en je woont in Kōenji. Dat is alles.’

‘En ik weet bijna niets over jou,’ zegt Aomame. ‘Afgezien dan van een paar dingetjes: je geeft wiskunde op een bijlesinstituut in Yoyogi en je woont alleen. En jij bent eigenlijk degene geweest die Een pop van lucht heeft geschreven.’

Tengo kijkt Aomame aan. Zijn mond zakt open. Slechts heel weinig mensen weten dit. Zou ze verbindingen hebben met de sekte?

‘Maak je geen zorgen. We staan aan dezelfde kant,’ zegt ze. ‘Het zou te lang duren om het allemaal uit te leggen, maar ik weet dat Een pop van lucht is ontstaan uit een gezamenlijk project van Eriko Fukada en jou. En jij en ik zijn op een gegeven ogenblik allebei in een wereld met twee manen terechtgekomen. En dan nog één ding: ik ben zwanger – waarschijnlijk van jouw kind. Dat is iets heel belangrijks, dat je zeker dient te weten.’

‘Je bent zwanger van míjn kind?’

De chauffeur luistert misschien mee, maar daar maakt Tengo zich nu even geen zorgen over.

‘We hebben elkaar in twintig jaar niet gezien,’ zegt Aomame. ‘En toch ben ik zwanger van jouw kind. Ik ga jouw kind ter wereld brengen. Natuurlijk bestaat zoiets niet.’

Tengo wacht zwijgend tot ze verdergaat.

‘Weet je nog dat het begin september zo verschrikkelijk onweerde?’

‘Dat weet ik nog heel goed,’ zegt Tengo. ‘’s Middags was het nog prachtig weer, maar na donker begon het opeens te donderen en stak er een storm op. Het Akasaka-Mitsuke-station is ondergelopen en de ondergrondse heeft een tijdje stilgelegen.’ De Little People gaan tekeer, had Fukaeri gezegd.

‘Op de avond van dat onweer ben ik zwanger geworden,’ zegt Aomame. ‘Maar op die dag zelf, en in de maanden ervoor en erna, heb ik met niemand zo’n soort relatie gehad.’

Ze wacht tot ze heeft vastgesteld dat Tengo dit heeft kunnen verwerken. Dan gaat ze verder.

‘Maar er is geen twijfel aan dat het op die avond is gebeurd. En ik ben er heilig van overtuigd dat het kindje dat ik draag van jou is. Ik kan het niet uitleggen. Ik wéét het alleen maar!’

In zijn herinnering ziet Tengo weer de merkwaardige geslachtsgemeenschap die die nacht één keer tussen hem en Fukaeri heeft plaatsgevonden. Buiten rommelde en ratelde de donder, en de regen kletterde in dikke droppels tegen de ruit. In Fukaeri’s woorden: de Little People gingen tekeer. Tengo lag volledig verlamd op bed, en Fukaeri zat schrijlings op hem met zijn harde penis diep in zich en wrong al zijn zaad er bij hem uit. Ze leek in een diepe trance te verkeren. Haar ogen waren van begin tot eind gesloten, alsof ze zat te mediteren. Haar borsten waren groot en rond, schaamhaar had ze niet. Het was een volkomen onwerkelijk tafereel. Maar het was zonder enige twijfel werkelijk gebeurd.

De volgende ochtend leek Fukaeri het gebeurde van die avond helemaal te zijn vergeten. Ze liet tenminste niet blijken dat ze het zich herinnerde. En Tengo had het nooit zozeer als een seksuele daad beschouwd als wel als een soort afhandeling van onafgewerkte zaken. Op de avond van dat vreselijk onweer had Fukaeri van Tengo’s verlamming gebruikgemaakt om zijn sperma te oogsten – bijzonder efficiënt, en letterlijk tot de laatste druppel. Tengo herinnerde zich nog steeds het rare gevoel dat hij toen had gehad. Fukaeri had eruitgezien alsof ze een andere persoonlijkheid had aangenomen.

‘Ik geloof dat ik weet waar je het over hebt,’ zegt hij. Zijn keel is droog. ‘Op die avond is mij ook iets overkomen wat niet voor logische uitleg vatbaar is.’

Aomame kijkt hem in de ogen.

Tengo zegt: ‘Toen wist ik niet wat het betekende. En ik wil niet zeggen dat ik het nu wél begrijp. Maar als jij die avond zwanger bent geworden, en als elke andere mogelijkheid uitgesloten is, dan is het kindje dat je draagt zonder enige twijfel van mij.’

Fukaeri was op dat moment niet meer dan een doorgang geweest. Dat was de rol die het meisje was toebedeeld: zichzelf als doorgang te laten gebruiken om Tengo en Aomame met elkaar te verbinden. Gedurende een beperkte hoeveelheid tijd deze twee fysiek met elkaar in contact te brengen. Dat weet Tengo.

‘Ik denk dat ik je ooit wel eens zal kunnen vertellen wat er op die avond is gebeurd,’ zegt hij, ‘maar nu, hier, met de woorden die ik nu tot mijn beschikking heb... Ik denk niet dat ik ertoe in staat ben.’

‘Maar geloof je het werkelijk? Dat de kleine die ik in me draag jouw kind is?’

‘Met heel mijn hart,’ zegt Tengo.

‘Gelukkig!’ zegt Aomame. ‘Dat het enige wat ik wilde weten. Als je dat maar gelooft, doet de rest er niet meer toe. Dan heb ik niet eens een uitleg nodig!’

‘Dus jij bent zwanger,’ zegt Tengo ten overvloede.

‘Al vier maanden.’ Aomame legt zijn hand op haar jas, vlak boven haar onderbuik.

Met ingehouden adem zoekt Tengo daar naar een teken van leven. Het is nog maar heel klein, maar zijn hand kan de warmte voelen.

‘Waar gaan we nu heen? Jij en ik, en de kleine?’

‘Naar een plaats die niet hier is,’ zegt Aomame. ‘Naar een wereld waar maar één maan aan de hemel staat. Naar de plaats waar we thuishoren. Naar een plaats waar de Little People machteloos zijn.’

‘De Little People?’ Een lichte frons verspreidt zich over Tengo’s voorhoofd.

‘Jij hebt de Little People nauwkeurig beschreven in Een pop van lucht. Hoe ze eruitzien, wat ze doen.’

Tengo knikt.

‘In deze wereld bestaan ze echt,’ zegt Aomame. ‘Precies zoals jij ze hebt beschreven.’

Toen hij Fukaeri’s manuscript herschreef, waren de Little People niet meer dan denkbeeldige wezentjes, ontsproten aan de vruchtbare fantasie van een zeventienjarig meisje. Of op z’n hoogst metaforen of symbolen van iets. Maar in deze wereld bestaan de Little People echt en oefenen ze een reële macht uit. Nu kan Tengo dat wel geloven.

‘En niet alleen de Little People. De pop van lucht, de mothers en daughters, de twee manen – allemaal bestaan ze in deze wereld,’ zegt Aomame.

‘Maar weet je hoe we uit deze wereld kunnen ontsnappen?’

‘We gaan hier weg via dezelfde route als waarlangs ik binnen ben gekomen. Een andere uitweg kan ik niet bedenken.’ Ze voegt eraan toe: ‘Heb je het manuscript meegenomen waar je nu mee bezig bent?’

‘Dat zit hierin,’ zegt Tengo, en hij klopt met zijn vlakke hand licht op de donkerbruine tas om zijn schouder. Dan vraagt hij zich bevreemd af: hoe wéét ze dat?

Aomame glimlacht aarzelend. ‘Ik weet het. Laten we het daarop houden.’

‘Je lijkt een heleboel te weten,’ zegt hij. Dan ziet hij voor het eerst dat ze glimlacht. Het is maar een heel flauwe glimlach, maar toch begint het tij van de wereld om hem heen te keren. Dat voelt hij.

‘Zorg dat je het niet verliest,’ zegt ze. ‘Het heeft veel voor ons te betekenen.’

‘Maak je geen zorgen. Ik verlies het niet uit het oog.’

‘Wij zijn naar deze wereld gekomen om elkaar te ontmoeten. We wisten het zelf niet, maar dat was het doel waarvoor we hier binnen zijn gekomen. We hebben allerlei akelige dingen moeten meemaken – dingen die niet logisch zijn, en niet voor uitleg vatbaar. Rare dingen, bloederige dingen, droevige dingen. Soms ook mooie dingen. Er zijn beloften van ons verlangd, en die hebben we gedaan. Er zijn ons beproevingen opgelegd, en die hebben we doorstaan. En op die manier hebben we ons doel bereikt. Maar nu zit het gevaar ons op de hielen. Ze willen de daughter die ik in me draag. En jij weet toch zeker ook wel wat een daughter is?’

Tengo haalt een keer diep adem. Dan zegt hij: ‘Hebben wij samen dan een daughter gemaakt?’

‘Ja. Het fijne begrijp ik er ook niet van, maar ik ga via een pop van lucht een daughter ter wereld brengen. Of misschien word ik zelf wel een soort pop van lucht. En zíj willen ons met z’n drieën in handen krijgen, om een nieuw systeem op te zetten waardoor ze naar de stemmen kunnen luisteren.’

‘Maar wat voor rol moet ík daarin spelen? Vooropgesteld dat daarin voor de vader van een daughter nog een rol is weggelegd?’

‘Jij...’ begint Aomame. Maar dan doet ze haar mond dicht. De woorden die erop moeten volgen, komen niet. Om hen heen zijn verscheidene leegtes overgebleven – leegtes die ze later met vereende krachten en ten koste van de nodige tijd zullen moeten opvullen.

‘Ik had me voorgenomen om jou te vinden,’ zegt Tengo. ‘Maar daartoe was ik niet in staat. Jij hebt mij gevonden. Het lijkt wel of ik nauwelijks iets heb gedaan. Hoe zal ik het zeggen? Het is niet fair!’

‘Niet fair?’

‘Ik sta zo diep bij je in het krijt! En ik heb helemaal niets voor jou kunnen doen.’

‘Je bent me helemaal niets verschuldigd,’ zegt Aomame gedecideerd. ‘Je hebt me helemaal tot hier de weg gewezen, op een onzichtbare manier. Wij zijn één.’

‘Ik geloof dat ik onze daughter heb gezien,’ zegt Tengo. ‘Of iets wat onze daughter betekende. Ze leek sprekend op jou toen je tien was, en ze lag te slapen in het zachte licht van een pop van lucht. Ik heb haar vingers kunnen aanraken. Het is maar één keer gebeurd...’

Aomame legt haar hoofd op zijn schouder.

‘Tengo, wij zijn elkaar niets verschuldigd. Helemaal niets. We moeten er nu aan denken hoe we de kleine kunnen beschermen. Ze zitten ons op de hielen. Letterlijk. Ik kan hun voetstappen horen!’

‘Dacht je dat ik jullie aan iemand afstond, jou en de kleine? Nu we weer bij elkaar zijn, hebben we het doel bereikt waarvoor we deze wereld zijn binnengekomen. Maar dit is een gevaarlijke plaats. En jij weet waar de uitgang is.’

‘Ik denk dat ik het weet,’ zegt Aomame. ‘Als ik me niet heb vergist.’