14
Aomame: De
kleine
Ze verkeert hoofdzakelijk in een staat van verwarring en onwetendheid. In deze wereld van 1q84 gaan gevestigde kennis en logica nauwelijks op, en ze kan niet voorspellen wat haar nog te wachten staat. Ze vermoedt echter dat ze op z’n minst nog een aantal maanden in leven zal blijven om haar kind ter wereld te brengen. Het is niet meer dan een vermoeden, dat dient er uitdrukkelijk bij te worden gezegd. Maar wel een vermoeden zo sterk dat het aan zekerheid grenst. Ze heeft namelijk het gevoel dat alles zich ontwikkelt op een manier die ervan uitgaat dat het kind geboren wordt. Zo’n sfeer bespeurt ze om zich heen.
Ze denkt terug aan de laatste woorden die de Leider van Voorhoede tegen haar heeft gesproken: ‘Je hebt nog zware beproevingen te doorstaan. Wanneer je die doorstaan hebt, zul je de dingen in hun eigenlijke gedaante kunnen zien.’
Hij wist iets. Iets heel belangrijks. En hij probeerde dat aan me duidelijk te maken – in vage, dubbelzinnige bewoordingen. Met die beproevingen doelde hij misschien op het feit dat ik mezelf tot het randje van de dood zou brengen. En ik ben ook inderdaad met het pistool in mijn hand naar dat Esso-reclamebord gegaan om mezelf van het leven te beroven. Maar ik ben hier weer teruggekomen zonder te sterven. En toen kwam ik aan de weet dat ik zwanger was. Dat is ook misschien iets wat voorbeschikt was.
December vangt aan met een aantal stormachtige nachten. De dorre bladeren van de zelkova ratelen droog en bitter tegen het plastic schuttinkje van haar balkon. Een koude wind fluit waarschuwend door de kale takken van de boom. De stemmen waarmee de kraaien elkaar toeroepen lijken nog scherper geslepen te zijn. De winter is gearriveerd.
==
Het vermoeden dat het kindje dat in haar groeit van Tengo is, neemt elke dag vastere vorm aan, tot ze het als een voldongen feit beschouwt. Die gedachte is nog zo wild dat anderen hem zonder meer zullen afwijzen, maar zelf vindt ze de logica zonneklaar. Het ligt immers voor de hand?
Als ik zwanger ben geworden zonder met iemand geslachtelijke omgang te hebben gehad, wie kan de vader dan anders zijn behalve Tengo?
Vanaf november is haar lichaamsgewicht geleidelijk toegenomen. Hoewel ze niet naar buiten gaat, doet ze elke dag volop aan lichaamsbeweging, en ze houdt zich strikt aan haar dieet. Na haar twintigste heeft ze nooit meer gewogen dan tweeënvijftig kilo, maar op een dag sloeg de weegschaal door naar vierenvijftig, en sindsdien is ze daar niet meer onder geweest. Ze heeft ook het idee dat haar gezicht iets ronder is. De kleine verlangt waarschijnlijk dat haar lichaam nu zwaarder gaat worden.
Samen met de kleine houdt ze elke avond de speeltuin in de gaten. Samen wachten ze op het silhouet van een jongeman die boven op de glijbaan klimt. Terwijl ze omhoogkijkt naar de twee manen die aan de voorwinterse hemel staan, strijkt Aomame met haar hand over de deken die haar onderbuik bedekt. Af en toe wellen er tranen op in haar ogen, ze weet zelf niet waarom. Voor ze er erg in heeft, rollen ze over haar wangen en vallen ze op de deken om haar heupen. Misschien is ze eenzaam, misschien is ze ongerust. Misschien is ze sentimenteler geworden nu ze zwanger is. Of misschien heeft de koude wind haar traanklieren alleen maar geprikkeld. Wat de oorzaak ook is, ze neemt niet eens de moeite om ze af te vegen en laat haar tranen vrijelijk stromen.
Als ze zo een poosje heeft zitten huilen, drogen haar tranen vanzelf weer op en gaat ze verder met haar eenzame wacht. Of nee, zo eenzaam is die niet meer, denkt ze. Ik heb de kleine. We zijn nu met z’n tweeën. Met z’n tweetjes kijken we naar twee manen en wachten we tot Tengo verschijnt. Nu en dan pakt ze de verrekijker en richt hem op de lege glijbaan. Nu en dan pakt ze het pistool om te voelen hoe zwaar hij is en hoe hij in haar hand ligt. Mezelf beschermen, Tengo zoeken, voeding zenden naar de kleine – dat zijn de taken die ik te vervullen heb.
==
Op een koude, winderige avond terwijl ze de wacht over de speeltuin houdt, beseft Aomame opeens dat ze in God gelooft. Opeens ontdekt ze dat feit, net alsof ze op haar blote voeten door de zachte modder loopt en plotseling op een harde ondergrond stapt. Het is een onverklaarbaar gevoel en een inzicht dat ze in de verste verte niet heeft verwacht. Sinds ze de jaren des onderscheids heeft bereikt, heeft ze alles wat met God te maken heeft alleen maar gehaat. Preciezer gezegd: heeft ze alle mensen en organisaties afgewezen die tussen God en haarzelf waren gekomen. Al die tijd heeft ze die met God gelijkgeschakeld. Ze haatte die mensen en organisaties, en dus haatte ze God ook.
Vanaf haar geboorte hebben ze haar geen seconde alleen gelaten. In de naam van God organiseerden ze haar hele leven, gaven ze haar bevelen, dreven ze haar in het nauw. In de naam van God beroofden ze haar van al haar tijd en haar vrijheid en klonken ze haar hart in zware boeien. Ze predikten Gods liefde, maar Gods woede en genadeloosheid predikten ze tweemaal zo hard. Toen Aomame elf was, kwam ze in verzet, en zo slaagde ze er eindelijk in om aan die wereld te ontsnappen. Maar daar had ze veel voor moeten opofferen.
Als er in deze wereld geen God bestond, had ze vaak gedacht, was mijn leven van een veel helderder licht vervuld geweest. Dan had ik een veel natuurlijker, veel rijker leven kunnen hebben. Dan had ik niet altijd in angst en woede hoeven te leven, maar dan had ik allerlei mooie herinneringen aan mijn jeugd overgehouden, net zoals gewone kinderen. En dan had ik een veel positiever, veel kalmer en veel voller leven geleid dan ik nu doe.
Toch kan Aomame, terwijl ze met haar hand over haar buik strijkt en door de kier van het plastic schuttinkje naar de verlaten speeltuin staart, niet ontkomen aan het gevoel dat ze in het diepst van haar hart in God gelooft. Wanneer ze mechanisch de woorden van haar gebed prevelt en haar handen vouwt, gelooft ze in God op een manier die boven haar bewustzijn uitstijgt. Het is een besef dat tot in haar merg is doorgedrongen en daar niet door logica of emoties uit verjaagd kan worden, en door haat en woede al evenmin.
Maar het is hún God niet. Het is míjn God! Ik heb mijn eigen leven opgeofferd, er is in mijn vlees gesneden, mijn huid is afgestroopt, mijn bloed is vergoten, mijn nagels zijn uitgetrokken, mijn tijd en hoop en herinneringen zijn me ontroofd, en op die manier heb ik Hem verkregen. Het is geen God met een bepaalde vorm of gestalte. Hij heeft geen wit gewaad of een lange baard. Hij heeft geen geboden of leer of heilige boeken. Hij beloont niet, maar Hij straft ook niet. Hij geeft niets, maar Hij neemt ook niets weg. Je kunt niet opstijgen naar Zijn hemel, maar ook niet neervallen in Zijn hel. Bij hitte of bij kou, God ís er gewoon.
Regelmatig moet ze terugdenken aan wat de Leider van Voorhoede nog meer heeft gezegd voor hij stierf. Ze kan zijn zware bariton maar niet vergeten, net zomin als ze kan vergeten hoe het aanvoelde toen ze de naald achter in zijn nek stak.
==
Waar licht is, moet ook schaduw zijn, en waar schaduw valt, moet licht zijn. Schaduw zonder licht bestaat niet, evenmin als licht zonder schaduw. Of de Little People goed zijn of slecht, kan ik niet beoordelen. Dat is in zekere zin iets wat ons begrip en ons definitievermogen te boven gaat. Wij hebben al van oudsher met hen moeten leven, al sinds de tijd dat Goed en Kwaad nog maar nauwelijks bestonden – de tijd toen het bewustzijn van het menselijk ras nog in de kinderschoenen stond.
==
Zou God het tegenovergestelde zijn van de Little People? Of een ander aspect van hetzelfde principe?
Ze weet het niet. Het enige wat zij weet is dat ze koste wat het kost de kleine die ze in zich draagt moet beschermen, en daarom is het nodig dat ze ergens in God gelooft. Of dat ze toegeeft dat ze in God gelooft.
Ze geeft haar gedachten over God de vrije loop. God heeft geen vaste vorm, maar Hij kan elke vorm aannemen die Hij wil. Ze ziet het beeld van een gestroomlijnde Mercedes Coupé. Een splinternieuwe auto, net bij de dealer vandaan. Daaruit stapt een elegant geklede dame van middelbare leeftijd. Ze loopt over de Shuto-snelweg en houdt haar prachtige voorjaarsjas uit naar Aomames naakte lichaam. Die jas zal haar beschermen tegen de kille wind en de schaamteloze blikken van de mensen. Dan gaat de dame zonder een woord te zeggen terug naar haar zilverkleurige Coupé. Ze weet het. Ze weet dat Aomame zwanger is. Ze weet wat Aomame moet beschermen.
==
Ze heeft een nieuwe droom. Ze is opgesloten in een witte kamer – een klein, kubusvormig kamertje zonder ramen en met maar één deur. In het kamertje staat een eenvoudig bed, zonder tierelantijnen, en daarop ligt ze, op haar rug. In de lamp boven het bed ziet ze het spiegelbeeld van haar buik. Die lijkt zo groot als een berg. Het ziet er nauwelijks uit als een deel van haar lichaam, maar is dat wel degelijk. De tijd van haar bevalling is nabij.
De kamer wordt bewaakt door Stoppelveld en Paardenstaart. Dit tweetal lijkt vastbesloten niet nogmaals een vergissing te begaan. Ze hebben al eens een flater geslagen, en nu moeten ze die goedmaken. Hun opdracht is erop toe te zien dat Aomame deze kamer niet verlaat en dat niemand, níémand hem betreedt. Ze wachten tot de kleine wordt geboren. Ze lijken van plan het onmiddellijk na de geboorte van haar weg te nemen.
Ze probeert te gillen. Ze roept uit alle macht om hulp. Maar deze kamer is van een speciaal materiaal gemaakt. Muren, vloer en plafond absorberen in een oogwenk alle geluid. Haar stem bereikt haar eigen oren niet eens. Ze wil dat de dame in de Mercedes Coupé haar komt redden. Haar en de kleine. Maar haar stem verdwijnt hulpeloos in de muren van de witte kamer.
De kleine voedt zich door de navelstreng en wordt elk ogenblik groter. In zijn ongeduld om aan de warme duisternis te ontsnappen, trapt het tegen de wanden van haar baarmoeder. Het zoekt naar licht en vrijheid.
De lange Paardenstaart zit bij de deur. Zijn handen rusten op zijn knieën, zijn ogen zijn op een punt in de ruimte gericht. Misschien zweeft daar een klein, hard wolkje. Stoppelveld staat naast het bed. Allebei dragen ze hetzelfde donkere pak als de vorige keer. Stoppelveld tilt zo nu en dan zijn arm op om op zijn horloge te kijken, alsof hij op een perron staat te wachten op een trein die hij niet mag missen.
Aomame kan haar armen en benen niet bewegen. Ze lijken niet te zijn vastgebonden, maar toch kan ze ze absoluut niet bewegen. Ze heeft ook geen gevoel in haar vingers. Ze voelt haar eerste barensweeën naderen. Zoals een noodlottige trein waarvan de aankomsttijd niet kan worden veranderd steeds dichter bij het station komt. Ze kan de rails al vaag horen trillen.
Dan wordt ze wakker.
Ze neemt een douche, spoelt het klamme zweet van zich af, en trekt schone kleren aan. Haar doorzwete goed gooit ze in de wasmand. Natuurlijk wil ze die droom niet hebben, maar hij komt, of ze het nu goedvindt of niet. Elke keer verschillen de details een beetje, maar de plaats en de ontknoping zijn steevast hetzelfde: het kubusvormige witte kamertje, de naderende barensweeën, de twee mannen in hun onpersoonlijke donkere pak.
Ze weten dat Aomame zwanger is van de kleine. Of ze zullen er gauw genoeg achter komen. Daar heeft ze zich al op voorbereid. Als het nodig blijkt, zal ze niet aarzelen om Paardenstaart en Stoppelveld te beschieten met alle 9-mm-kogels die ze heeft. De God die haar beschermt kan op zijn tijd ook een bloedige God zijn.
==
Er wordt op de deur gebonsd. Ze gaat op het krukje in de keuken zitten, het semiautomatische pistool vast in haar rechterhand geklemd. De veiligheidspal is eraf. Sinds de ochtend staat er een bijtend koude wind. De geur van een winterse regen houdt de wereld in zijn greep.
‘Goedemiddag, mevrouw Takai,’ zegt de man aan de andere kant van de deur wanneer hij ophoudt met bonzen. ‘Hier is uw favoriete omroep, de NHK. Ik weet dat ik u stoor, maar ik kom weer eens langs om uw kijkgeld te innen. En ik weet dat u thuis bent, mevrouw Takai.’
Zonder de woorden uit te spreken protesteert ze in de richting van de deur. Ik heb de NHK erover opgebeld! Je bent een oplichter! Je geeft je alleen maar uit voor NHK-collecteur! Wie bén je? Wat wil je van me?
‘Wie iets ontvangt, moet daar een prijs voor betalen. Zo is dat door onze samenleving bepaald. U ontvangt radiogolven, mevrouw Takai, dus moet u een omroepbijdrage betalen. Altijd maar krijgen zonder ooit iets terug te geven – dat is niet eerlijk. Dat staat gelijk aan stelen!’
Zijn stem galmt luid door de gang. Het is een schorre, hese stem, maar hij klinkt goed door.
‘Ik doe dit werk niet uit persoonlijke betrokkenheid. Ik heb echt geen hekel aan u, en ik ben ook niet boos op u. Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt! Maar als ik iets zie wat ik niet eerlijk vind, kan ik dat niet verkroppen. Zo ben ik nu eenmaal. Een mens moet de prijs betalen voor wat hij ontvangen heeft. Zolang u deze deur niet opendoet, mevrouw Takai, kom ik terug om erop te bonzen. Dat wilt u toch niet? En weet u, ergens begrijp ik u ook wel. Ik ben ook de kwaadste niet. Als we met elkaar kunnen praten, vinden we vast wel een punt waarop we het met elkaar eens kunnen worden. Maar eerst moet u deze deur opendoen, mevrouw Takai. Kom, is dat echt te veel gevraagd?’
Het bonzen gaat weer een tijdje door.
Ze klemt het pistool in beide handen. Deze man weet waarschijnlijk dat ik zwanger ben. Een dun laagje zweet vormt zich onder haar oksels en op het puntje van haar neus. Die deur blijft dicht, wat er ook gebeurt! Als die vent een loper heeft of probeert de deur op een andere manier te forceren, schiet ik alle kogels uit het magazijn in zijn buik, NHK-collecteur of niet.
Maar zover komt het niet. Dat weet ze zelf ook wel. NHK-mensen mogen de deur niet openmaken. De deur gaat alleen open als zij hem vanbinnen opendoet – zo zijn de regels. Daarom is de man zo geïrriteerd. Daarom is hij zo welsprekend geworden. Hij probeert me op mijn zenuwen te werken tot ik er niet meer tegen kan en toegeef.
Tien minuten later gaat de man weg. Met een stem die echoot in de gang uit hij sarcastische dreigementen, doet opeens weer sluw verzoenend, maakt haar nog een paar keer uit voor rotte vis, en belooft vast en zeker terug te komen.
‘Denk maar niet dat u de dans kunt ontspringen, mevrouw Takai! Zolang u radiogolven ontvangt, kom ik bij u langs. Daar kunt u op rekenen. Zo gauw geef ik het niet op. Als u dat dacht, hebt u echt de verkeerde voor u. Dus tot de volgende keer, zal ik maar zeggen!’
Ze hoort geen geluid van voetstappen, maar hij staat niet meer voor de deur. Dat kan ze door het spionnetje zien. Ze vergrendelt de veiligheidspal weer en gaat naar de badkamer om haar gezicht te wassen. De oksels van haar bloes zijn nat van het zweet. Wanneer ze hem uitdoet om een schone aan te trekken, gaat ze naakt voor de spiegel staan. Haar buik is nog niet zo gezwollen dat het opvalt. Maar daarbinnen ligt een belangrijk geheim verborgen.
==
Ze spreekt met de Oude Dame over de telefoon. Nadat Tamaru die dag het een en ander met haar heeft doorgenomen, geeft hij zonder een woord te zeggen de telefoon door aan de Oude Dame. Hun conversatie gaat waar mogelijk directe bewoordingen uit de weg en wordt gevoerd in vage toespelingen – in het begin, tenminste.
‘We hebben al een nieuw plekje voor je gevonden,’ zegt de Oude Dame. ‘Daar kun je rustig doen wat je van plan bent. Je bent er veilig, en je kunt er regelmatig naar een specialist. Als je wilt, kun je er zelfs meteen heen.’
Moet ze de Oude Dame vertellen over de mensen die het op de kleine hebben voorzien? Over het tweetal van Voorhoede dat in haar droom haar kindje in handen probeert te krijgen? Over de valse NHK-collecteur die waarschijnlijk met dezelfde opzet alles in het werk stelt om haar zover te krijgen dat ze de deur opendoet? Aomame bedwingt zich. Ze vertrouwt de Oude Dame. Ze heeft ontzaglijk respect voor haar. Maar daar gaat het niet om. In welke wereld woont de Oude Dame? Dat is het probleem waarmee Aomame nu is geconfronteerd.
‘En hoe voel je je de laatste tijd?’ vraagt de Oude Dame.
O, zegt Aomame, haar lichamelijk conditie laat niets te wensen over. Die is precies zoals het hoort.
‘Ik ben blij dat te horen,’ zegt de Oude Dame. ‘Je stem klinkt alleen iets anders. Misschien verbeeld ik het me, maar je klinkt een beetje gespannen, alsof je voor iets op je hoede bent. Als je over iets inzit, hoe onbeduidend ook, moet je het me meteen zeggen. Misschien kunnen we er iets aan doen.’
Aomame zorgt ervoor dat haar stem normaal klinkt. ‘Als je lang in dezelfde plaats zit opgesloten, krijg je het waarschijnlijk op je zenuwen zonder dat je er zelf erg in hebt. Maar ik kijk goed uit dat ik lichamelijk in conditie blijf. Nou ja, dat is mijn specialiteit nu eenmaal.’
‘Natuurlijk,’ zegt de Oude Dame. Ze is weer een paar tellen stil. ‘Een tijdje terug hing er in de buurt van de villa een dag of wat een rare man rond. Hij leek hoofdzakelijk in het vluchthuis geïnteresseerd te zijn. Ik heb de drie vrouwen die er nu wonen naar de beelden van de beveiligingscamera’s laten kijken, maar ze herkenden hem geen van drieën. Misschien is hij naar jou op zoek.’
Er verschijnt een lichte frons in Aomames voorhoofd. ‘Denkt u dat de relatie tussen u en mij bekend is geworden?’
‘Dat zou ik niet weten. Het lijkt me in ieder geval niet onmogelijk. De man ziet er bijzonder merkwaardig uit. Zijn hoofd is heel groot, en nog scheef ook, maar zijn schedeldak is helemaal plat en bijna kaal. Hij is klein, met korte beentjes, en zo rond als een tonnetje. Kun jij je herinneren zo iemand ooit gezien te hebben?’
Een scheef, kaal hoofd?
‘Ik kijk van mijn balkonnetje veel naar de mensen die langs het flatgebouw over straat lopen, maar zo’n man heb ik nog nooit opgemerkt. En je zou denken dat hij nogal de aandacht trekt.’
‘Behoorlijk. Hij zou als clown in een circus kunnen gaan werken. Als zíj zo’n vent hebben gevraagd om onze gangen na te gaan, kan ik dat alleen maar een uiterst merkwaardige keus noemen.’
Daar is Aomame het mee eens. Voorhoede zal vast niet zo gek zijn om een detective met zo’n opvallend uiterlijk in te huren en die achter haar aan te sturen. Zo erg zullen ze niet om personeel verlegen zitten. Anders bezien: deze man heeft waarschijnlijk niets met de sekte te maken, en dus weet de sekte nog niets over de relatie tussen de Oude Dame en haarzelf. Maar wie of wat is die man dan, en waarom snuffelt hij bij het vluchthuis rond? Is hij soms dezelfde als degene die zich uitgeeft voor NHK-collecteur en zo hardnekkig bij de deur van haar flat rondhangt? Natuurlijk is er niets wat beide figuren met elkaar verbindt – behalve het excentrieke gedrag van de nepcollecteur en het excentrieke uiterlijk van de man die de Oude Dame zojuist heeft beschreven.
‘Als je zo’n man ziet, neem dan contact op. Misschien moeten we er iets aan doen.’
Natuurlijk zal ze meteen bellen, belooft Aomame.
De Oude Dame is weer even stil. Dat komt eigenlijk maar heel zelden voor. Over de telefoon is ze altijd uiterst zakelijk. Als het op efficiënt gebruik van haar tijd aankomt, kan ze een ware tiran zijn.
‘En hoe is het met ú?’ vraagt Aomame langs haar neus weg.
‘O, net als altijd. Niet goed, maar ook niet slecht,’ zegt de Oude Dame. Maar Aomame bespeurt een heel lichte aarzeling in haar stem. En dat is ook iets zeldzaams.
Ze wacht tot de Oude Dame verdergaat.
‘Ik voel de laatste tijd alleen dat ik oud ben geworden,’ zegt die ten slotte gelaten. ‘Vooral nu jij er niet meer bent.’
‘Wat praat u toch voor onzin,’ zegt Aomame opgewekt. ‘Ik ben toch immers hier!’
‘Ja, natuurlijk ben je daar, en af en toe kunnen we samen praten, zoals nu. Maar ik kan je niet meer regelmatig zien en we kunnen samen geen lichaamsbeweging meer nemen, en ik denk dat ik daardoor mijn energie van jou heb gekregen.’
‘Ach, kom! U hebt altijd boordevol energie gezeten. Ik heb er alleen maar voor gezorgd dat die op de juiste wijze werd afgetapt. U hebt mijn hulp eigenlijk helemaal niet nodig. Op eigen houtje lukt het u best!’
‘Om je de waarheid te zeggen dacht ik er tot voor kort precies zo over,’ zegt de Oude Dame. Ze lacht kort. Kort en droog. ‘Ik had ook het idiote idee dat ik een bijzonder mens was. Maar de jaren beroven iedereen geleidelijk aan van zijn levenskracht. Een mens gaat niet dood wanneer zijn tijd gekomen is. Hij sterft langzaam van binnenuit af, en zo gaat hij de dag van de definitieve afrekening tegemoet. Niemand ontkomt daaraan. Een mens moet de prijs betalen voor wat hij ontvangen heeft. Die waarheid wordt me nu eindelijk onder de neus gewreven.’
Een mens moet de prijs betalen voor wat hij ontvangen heeft. Aomame fronst haar voorhoofd. Dat is precies hetzelfde als wat de NHK-collecteur heeft gezegd.
‘Die avond in september dat het zo ontzettend regende en de ene donderklap na de andere boven mijn hoofd daverde – toen besefte ik dat opeens,’ zegt de Oude Dame. ‘Ik was hier alleen in de huiskamer, en ik zat ontzettend in angst over jou, en ik zag hoe het bliksemde. En in het licht van de bliksem zag ik opeens de waarheid, felverlicht voor mijn ogen. Die avond heb ik jou verloren, en tegelijkertijd de dingen die in mij waren. Of misschien moet ik zeggen: een aantal dingen die zich in mij hadden opgestapeld. Dingen die tot dan toe het middelpunt van mijn bestaan hadden gevormd en die de grootste steun waren geweest voor de mens die ik was.’
Zonder erbij na te denken flapt Aomame het eruit: ‘Was daar misschien ook woede bij?’
Een stilte als van een drooggevallen meerbodem. Dan opent de Oude Dame haar mond.
‘Was mijn woede een van de dingen die ik toen verloren heb? Is dat wat je wilde weten?’
‘Ja.’
De Oude Dame haalt langzaam adem. ‘Die vraag kan ik alleen met “ja” beantwoorden. Je hebt gelijk. Ik kan het niet verklaren, maar de vreselijke woede die ik steeds in me voelde, lijkt in die verschrikkelijke elektrische ontlading te zijn verdwenen. Of in elk geval is hij heel, heel klein geworden. Wat er nu nog in me over is, is die hoog oplaaiende woede van vroeger niet meer. Die is van gedaante veranderd en ziet er nu eerder uit als een soort grijze droefheid. Dat zo’n felle woede zijn hitte ooit zou verliezen... Ik had het me nooit kunnen voorstellen! Maar hoe wist jij dat?’
Aomame zegt: ‘Omdat in mij precies hetzelfde is gebeurd. In die nacht van het ontzettende onweer.’
‘Je hebt het nu over je eigen woede, hè?’
‘Ja. De pure, felle woede die ik vroeger steeds voelde, is nu nergens meer te vinden. Helemaal weg is hij misschien niet, maar zoals u al zei: hij is heel, heel klein geworden. Die woede heeft jarenlang een belangrijke plaats in mijn hart ingenomen en heeft me opgezweept bij veel van wat ik deed.’
‘Als een genadeloze voerman die geen rust kent,’ zegt de Oude Dame. ‘Maar nu heeft hij zijn kracht verloren en ben jij zwanger geworden. Denk je dat we zouden kunnen zeggen: “in plaats daarvan”?’
Aomame moet even haar ademhaling onder controle zien te krijgen. ‘Ja. In plaats daarvan heb ik nu de kleine in me. Die heeft niets met woede te maken.’ En elke dag wordt hij of zij een klein beetje groter in me.
‘Ik hoef je niet te vertellen dat je het met je leven moet beschermen,’ zegt de Oude Dame. ‘Daarom is het juist zo belangrijk dat je vlug naar een veiliger plaats verhuist.’
‘U hebt helemaal gelijk. Maar voor ik dat kan, wil ik hier iets met alle geweld afmaken.’
==
Na afloop van het telefoongesprek gaat ze naar haar balkon en staart door de kier van haar schuttinkje naar de straat voor het gebouw en de speeltuin aan de overkant. Nog even en het wordt avond. Voor 1q84 ten einde loopt, voor zij mij op het spoor komen, moet ik Tengo zien te vinden. Wat er ook gebeurt.