23
Aomame: Dat
licht gloeit er inderdaad
Om middernacht verandert zondag in maandag, maar de slaap wil maar niet komen.
Na haar bad heeft ze haar pyjama aangetrokken. Ze is naar bed gegaan en heeft de lamp uitgedaan. Ze kan wel opblijven, maar ze kan tóch niets doen. Alles is nu in Tamaru’s handen. Niet meer nadenken dus, en gauw gaan slapen. Morgenochtend, als haar hoofd helemaal helder is, is het vroeg genoeg om te denken. En toch is haar geest klaarwakker. Haar hele lichaam schreeuwt om actie. Slapen wordt niets.
==
Aomame geeft het op. Ze stapt uit bed, trekt een kamerjas aan en zet water op voor kruidenthee, die ze aan de tafel in de eetkamer met kleine slokjes opdrinkt, voorzichtig slurpend omdat hij zo heet is. Er komen gedachten bij haar op, maar ze kan ze niet goed onderscheiden. Ze zijn dik en zwaar, als verre regenwolken. Hoewel ze hun vorm kan zien, zijn hun contouren een beetje wazig. Vorm en contouren lijken elkaar niet helemaal te overlappen. Ze loopt met de kom thee naar het raam en staart door de kier in de gordijnen naar de speeltuin.
Daar is natuurlijk geen mens te zien. Het is over enen ’s nachts. De zandbak, de schommels, de glijbaan – allemaal zijn ze leeg en verlaten. Het is een buitengewoon stille nacht. Er staat geen zuchtje wind, er is geen wolkje aan de hemel. De kleine en de grote maan hangen naast elkaar boven de berijpte bomen. Sinds ze de manen voor het laatst heeft gezien, zijn ze met de aarde mee gedraaid, dus nu staan ze ergens anders, maar ze zijn nog binnen haar gezichtsveld.
Terwijl ze daar staat, moet ze weer denken aan het oude flatgebouw dat Dikkop binnen is gegaan en het naamkaartje in de sleuf op de deur van flat no. 203 – een wit kaartje, met alleen KAWANA erop gedrukt. Het kaartje is niet nieuw. De hoeken zijn omgekruld en hier en daar zitten er vlekjes op, van de vochtigheid in de lucht. Dat kaartje is beslist niet gisteren in die sleuf gestoken.
Is degene die daar woont Tengo Kawana, of iemand anders met toevallig dezelfde achternaam? Dat zal Tamaru me wel kunnen vertellen. Binnenkort. Misschien morgen zelfs. Tamaru laat nooit ergens gras over groeien. Dan weet ik waar ik aan toe ben. Als het even meezit, zie ik Tengo al heel gauw weer! Het idee beneemt haar bijna de adem. De lucht om haar heen wordt opeens ontzettend ijl.
Maar zo makkelijk loopt het misschien niet. Zelfs als de bewoner van flat no. 203 Tengo Kawana is, ligt die enge Dikkop ergens in het gebouw op de loer. En die voert iets in zijn schild. Wat, dat weet ik niet, maar ik durf te wedden dat het niets goeds is. Dikkop heeft listig zijn strikken gezet. Hij zal alles in het werk stellen om te voorkomen dat Tengo en ik ooit weer bij elkaar komen.
Nee, zit daar maar niet over in, zegt ze tegen zichzelf. Van Tamaru kun je op aan. Hij is de meest zorgvuldige, deskundige en ervaren persoon die je kent. Laat het allemaal maar aan hem over, dan rekent hij wel met Dikkop af. Want Dikkop vormt niet alleen een bedreiging voor mij, maar ook voor Tamaru zelf, en daarom wil hij hem uit de weg hebben.
Maar stel nu eens dat Tamaru om de een of andere reden – al zou ik niet weten welke – besluit dat een ontmoeting tussen Tengo en mij niet wenselijk is, wat dan? Ik denk dat hij zo’n weerzien dan botweg onmogelijk zal maken. Zeker, hij en ik vinden elkaar persoonlijk sympathiek, of iets wat daar heel dichtbij komt. Maar dat doet niets af aan het feit dat hij altijd het belang en de veiligheid van de Oude Dame voor zal laten gaan. Want dat is zijn eigenlijke werk. Hij is echt niet uitsluitend voor mij in de weer.
Die gedachte maakt haar onrustig. Ze weet niet, ze kan niet weten, welke plaats het arrangeren van een weerzien tussen haarzelf en Tengo op Tamaru’s agenda inneemt. Misschien had ze nooit tegen Tamaru over Tengo Kawana moeten beginnen. Was het probleem van Tengo en mij niet iets wat ik van begin tot eind helemaal op eigen kracht had moeten oplossen?
Maar gedane zaken nemen geen keer. Ik heb alles aan Tamaru verteld. Op dat ogenblik kon ik niet anders. Dikkop zat daar waarschijnlijk te wachten tot ik weer kwam, en in m’n eentje iets ondernemen stond gelijk aan zelfmoord. En de klok tikte onverbiddelijk door. Tijd om de kat uit de boom te kijken had ik niet. Het beste was echt om alles aan Tamaru te vertellen en het verder aan hem over te laten.
Langer denkt ze niet over Tengo na. Hoe langer ze denkt, hoe ingewikkelder de draad van haar gedachten zich spint, tot hij helemaal vastloopt. Niet meer denken. Ook niet meer naar de manen kijken. Geruisloos brengt het licht van de manen haar hart in verwarring. Het verandert het peil van de getijden in de baai, het verstoort het leven in het bos. Aomame drinkt het laatste restje van haar kruidenthee op, loopt weg van het raam en wast de kom in de gootsteen. Ze zou graag een klein slokje cognac willen, maar als je zwanger bent, kun je beter geen alcohol drinken.
Ze gaat op de bank zitten, knipt het leeslampje naast zich aan en grijpt naar Een pop van lucht. Ze heeft het boek al minstens tien keer gelezen. Het is niet zo’n lang verhaal, dus ze kent het bijna letterlijk vanbuiten. Maar laat ik het nog een keertje helemaal doornemen, met nóg meer aandacht, denkt ze. Ik kan toch niet slapen. Misschien vind ik iets wat ik over het hoofd heb gezien.
Een pop van lucht is een soort codeboek, zou je kunnen zeggen. Eriko Fukada heeft het verhaal waarschijnlijk geschreven om een boodschap de wereld in te sturen, en Tengo heeft haar woorden kunstig omgewerkt tot een mooi en effectief geheel. Ze hebben samen een team gevormd en een novelle geschreven die talloze lezers heeft aangesproken. De Leider van Voorhoede had het zelf gezegd: ‘Allebei hebben ze speciale kwaliteiten, die elkaar prachtig aanvullen. Met vereende krachten hebben ze samen een werk geproduceerd.’ En als Aomame de Leider verder mag geloven, nu het boek een bestseller is geworden en het geheim dat het bevat in duidelijke bewoordingen op schrift is gesteld, hebben de Little People hun activiteiten moeten staken en zwijgen de ‘stemmen’ nu. Want dat is het resultaat geweest: de bron is drooggevallen, de stroom opgedroogd. Zo groot is de invloed die dit boek heeft uitgeoefend.
Ze leest het regel voor regel, uiterst zorgvuldig.
==
Als de klok halfdrie aanwijst, heeft Aomame al ongeveer twee derde gelezen. Op dat punt slaat ze het boek even dicht om de gevoelens in haar hart onder woorden te brengen. Ze heeft op dat ogenblik misschien geen openbaring, maar wel een beeld dat heel dicht bij een overtuiging komt.
Ik ben niet toevallig naar deze wereld vervoerd.
Dat is het idee dat het beeld telkens weer benadrukt.
Ik ben hier omdat ik hier móét zijn.
Tot nu toe heb ik steeds aangenomen dat ik in 1q84 terecht ben gekomen doordat ik door een onweerstaanbare wil was meegesleept. Door de een of andere opzet was het wissel omgezet, met als resultaat dat de trein waarin ik zat van het hoofdspoor af werd gehaald en naar deze vreemde nieuwe wereld werd gestuurd. En voor ik het wist zat ik híér, in een wereld met twee manen en met Little People die af en toe tevoorschijn komen. Een wereld met een ingang, maar geen uitgang.
Dat was de verklaring die de Leider me voor zijn dood heeft gegeven. Die ‘trein’ was het verhaal dat Tengo nu aan het schrijven was, en ik was een onmisbaar onderdeel van dat verhaal. Daarom was ik hier, zei hij. Maar uitsluitend als een passieve tegenwoordigheid. Als een naïeve bijrolspeelster die verward ronddoolt in een dichte mist.
Maar dat is niet alles, denkt ze. Dat is niet alles!
Ik ben geen passieve persoonlijkheid die tegen haar zin bij de wil van een ander werd betrokken en zo in deze wereld verzeild is geraakt. Ja, dat ben ik óók. Maar tegelijkertijd heb ik er zelf voor gekozen om hier te zijn.
Ik ben hier ook uit eigen vrije wil.
Daarvan is ze overtuigd.
En de reden waarom ik hier ben is zonneklaar. Er is maar één reden: Tengo ontmoeten en me met hem verbinden. Dat is de reden waarom ik deel uitmaak van deze wereld. Of liever, omgekeerd gezien: dat is de enige reden waarom deze wereld deel uitmaakt van mij. Dit is een paradox die zich misschien eindeloos herhaalt, net als twee spiegels die tegenover elkaar staan en elkaar tot in het oneindige weerspiegelen. Ik ben deel van deze wereld, en deze wereld is deel van mij.
Natuurlijk weet ze niet met wat voor verhaal Tengo op dit ogenblik bezig is. Hoe zou ze dat ook kunnen? Waarschijnlijk gaat het over een wereld met twee manen die vaak bezocht wordt door de Little People, maar verder gissen doet ze niet. Toch weet ze: het mag Tengo’s verhaal zijn, maar tegelijkertijd is het ook van mij!
Dat is Aomame aan de weet gekomen toen ze de passage nog eens las waarin het meisje dat de hoofdpersoon is elke nacht samen met de Little People in de schuur aan de pop van lucht werkt. Terwijl ze die duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen met haar ogen volgde, kreeg ze een warm gevoel diep in haar onderbuik – een warmte met een vreemde, diepe dimensie, alsof ze zou smelten. Er is daar een hittebron – klein weliswaar, maar met een zware kern. Ze hoeft er niet eens over te denken wat die hittebron is, of wat die warmte te betekenen heeft. Het is de kleine. Die reageert, die wordt warm bij de beelden van de pop van lucht die het meisje en de Little People samen maken.
Ze legt het boek op het tafeltje naast zich, knoopt haar pyjamajasje open en legt haar hand over haar buik. Haar handpalm kan de warmte voelen. Het is zelfs net of daar een vaag oranje licht gloeit. Ze knipt het leeslampje uit en tuurt in de donkere kamer naar dat ene plekje. Het is zo vaag dat ze zich even afvraagt of haar ogen haar bedriegen, maar dat doen ze niet. Dat licht gloeit er inderdaad. Ik ben niet alleen, denkt ze. Wij zijn tot één verbonden, waarschijnlijk doordat we gelijktijdig deel uitmaken van hetzelfde verhaal.[1]
En als dat verhaal niet alleen van Tengo is, maar ook van mij, denkt ze, moet ík er ook aan kunnen schrijven. Ik moet er beslist iets aan kunnen toevoegen, of veranderen. En wat het belangrijkst is: ik moet zelf kunnen bepalen hoe het afloopt. Ja toch zeker?
Ze denkt over deze mogelijkheid na.
Stel dat ze dat wil, hoe moet ze het dan aanpakken?
Dat weet ze nog niet. Het enige wat ze weet is: het moet kunnen. Op dit moment is het nog niet meer dan een vaag scenario. In de doodstille duisternis perst ze haar lippen op elkaar en verzinkt in gedachten. Dit is vreselijk belangrijk. Ze moet heel diep nadenken.
We vormen samen een team. Net als Tengo en Eriko Fukada samen een briljant team vormden om Een pop van lucht te schrijven, hebben Tengo en ik voor dit nieuwe verhaal een team gevormd. Onze verlangens – of de diepste drijfveren van die verlangens – hebben zich samengevoegd om dit ingewikkelde verhaal te beginnen en verder te ontwikkelen. Dat is waarschijnlijk een proces dat ergens op een heel diep, onzichtbaar niveau plaatsvindt. Vandaar dat we samen één zijn, al ontmoeten we elkaar niet. Wij maken het verhaal, maar het verhaal manipuleert ons. Zou het zo niet werken?
Ze heeft één vraag, maar het is een heel belangrijke.
In dit verhaal dat wij aan het schrijven zijn, wat voor betekenis heeft de kleine daarin? Wat voor rol gaat die erin spelen?
Het reageert zo sterk op de scène waarin het meisje en de Little People in de schuur de pop van lucht maken. Het geeft een zachte, maar voelbare warmte af in mijn buik; het straalt een lichte, oranje gloed uit – net of het zelf binnen in zo’n pop zit. Wil dat soms zeggen dat mijn baarmoeder een soort pop van lucht is geworden? Ben ik een mother, en wordt de kleine mijn daughter? Is de wil van de Little People er op de een of andere manier bij betrokken geweest dat ik zwanger ben geworden van Tengo’s kind zonder dat ik met hem heb geslapen? Hebben zij mijn baarmoeder gekidnapt om hem als pop te gebruiken? Ben ik een broedmachine om een nieuwe daughter voor hen te kweken?
Nee, denkt ze nadrukkelijk. Dat kan niet! Dat bestaat niet!
De Little People zijn nu even buitenspel gezet. Dat heeft de Leider zelf gezegd. Doordat Een pop van lucht wijd en zijd bekend is geworden, zijn ze tijdelijk in hun bewegingen beperkt. Mijn bevruchting heeft vast plaatsgevonden ergens waar zij het niet konden zien en op een manier die zelfs hun grote macht te boven ging. Maar wie – of welke kracht – heeft mijn zwangerschap mogelijk gemaakt? En met welk doel?
Ze weet het niet.
Ze weet alleen dat de kleine – dit leven dat zij en Tengo hebben voortgebracht – haar dierbaarder is dan wat ook ter wereld. Liefkozend legt ze nogmaals haar hand over haar onderbuik. Het zacht opgloeiende oranje licht omlijst haar vingers. Ze voelt de warmte in de palm van haar hand en laat hem langzaam door haar hele lichaam trekken. Ik zal dit kleine leven blijven beschermen, wat er ook gebeurt. Niemand zal het me afnemen. Niemand zal het kwaad doen. Wíj zullen erover waken. In het duister van de nacht weet haar hart wat haar te doen staat.
Aomame loopt naar de slaapkamer, trekt haar kamerjas uit en kruipt in bed. Ze ligt op haar rug, legt haar hand op haar buik en voelt nog eens hoe warm die is. Haar ongerustheid is verdwenen, haar verwarring is weg. Ik moet sterker worden. Mijn ziel en mijn lichaam moeten één worden. Dan komt de slaap, als opwalmende rook die haar lichaam omhult. Aan de hemel staan nog steeds twee manen naast elkaar.
[1] De karakters waarmee het woord ‘gelijktijdig’ wordt geschreven, de bredere context van het verhaal, en ook Murakami’s uitlatingen in een lang interview dat in juli 2010 is verschenen, suggereren sterk dat hier wordt verwezen naar Carl Jungs ideeën omtrent synchroniciteit.