23
Aomame: Stop ’n tijger in uw tank

Aomame werd even na zes uur wakker. Het was een prachtig mooie ochtend. Ze zette koffie in het koffieapparaat, at een paar sneetjes toast, en kookte een eitje. Het tv-journaal vermeldde nog steeds niets over de dood van de Leider van Voorhoede. Ze hadden zich beslist in alle geheim van het lichaam ontdaan, zonder het bij de politie aan te geven en zonder er verder ruchtbaarheid aan te geven. Ach, wat hinderde het ook? Zo’n verschrikkelijk groot probleem was dat niet. Wat je ook met een dood mens deed, het was en bleef een dood mens. Aan het feit dat hij dood was, veranderde je niets.

Om acht uur nam ze een douche, kamde haar haar zorgvuldig voor de spiegel boven de wasbak, en bracht haar lippenstift zo aan dat die nét niet opviel. Ze trok een panty aan. Daarna deed ze de witte zijden bloes aan die ze in de kast had gehangen en trok haar chique Junko Shimada-mantelpakje aan. Ze wendde en keerde zich talloze malen voor de spiegel, en terwijl ze probeerde te wennen aan de met beugels en vulling verstevigde beha, wenste ze voor de zoveelste keer dat haar borsten een klein beetje groter waren geweest. Waarschijnlijk was dit de tweeënzeventigduizendste keer, of daaromtrent. Maar dat geeft niet. Hoeveel keer ik zoiets denk, is míjn zaak. En laat het de tweeënzeventigduizendeerste keer zijn, wat dan nog? Zolang ik leef, denk ik waaraan ik wil, zoals ik wil, en zo vaak ik wil. Ze kunnen allemaal de pot op! Daarna stapte ze in haar Charles Jourdan-naaldhakken.

Ze ging voor de passpiegel in het halletje staan om zich ervan te verzekeren dat ze tot in de puntjes gekleed was. Ze trok haar ene schouder een heel klein beetje op, zoals Faye Dunaway in The Thomas Crown Affair. Daarin speelt ze een ijskoude detective in dienst van een verzekeringsmaatschappij. Ze is cool en sexy, en ze ziet er geweldig uit in haar mantelpak. Natuurlijk leek Aomame niet op Faye Dunaway, maar qua sfeer had ze toch wel iets van haar weg. Op z’n minst een klein beetje. Dat typische sfeertje dat elke eersteklas vakman uitstraalt. En alsof dat niet genoeg was, had ze in haar schoudertas een koud, hard automatisch pistool.

==

Ze zette haar kleine Ray Ban-zonnebril op en stapte de flat uit. Ze liep het speeltuintje tegenover het flatgebouw in, ging voor de glijbaan staan waar gisteravond Tengo op had gezeten, en haalde zich die scène nog eens voor de geest. Ongeveer twaalf uur geleden zat de échte Tengo hier – slechts van me gescheiden door een weg. Hier zat hij, stilletjes, en al die tijd keek hij naar de maan. Naar twee manen, dezelfde twee manen als ik.

Aomame beschouwde het bijna als een wonder dat ze hem had gezien. Het was een soort visoen, een openbaring. Iets had hem meegetroond en voor haar ogen neergezet. En deze gebeurtenis had de samenstelling van haar lichaam een grote verandering doen ondergaan. Vanaf het ogenblik dat ze vanochtend haar ogen opendeed, had ze het in haar hele lichaam voelen piepen en kraken. Hij is vóór me verschenen en weer weggegaan. Ik heb niet met hem kunnen praten, we hebben elkaar niet kunnen aanraken. Maar in die korte tijd heeft hij veel dingen in me een metamorfose doen ondergaan. Letterlijk zoals je chocola omroert met een lepeltje, zo heeft hij mijn lichaam en ziel helemaal omgeroerd. Tot diep in mijn ingewanden en mijn baarmoeder toe.

Ongeveer vijf minuten bleef ze daar staan, één hand op de trap van de glijbaan, haar voorhoofd licht gefronst, zachtjes tegen de grond schoppend met de dunne hakken van haar schoenen. Ze wilde precies vaststellen hoe diep haar lichaam en ziel waren omgeroerd, ze wilde dat gevoel kunnen proeven. Toen kwam ze tot een besluit. Ze liep de speeltuin uit, de weg op, en hield een taxi aan.

==

‘Eerst van hier naar Yōga, en dan de Shuto-snelweg no. 3 op tot vlak voor de afrit bij Ikejiri,’ zei ze tegen de chauffeur.

Vanzelfsprekend wist de chauffeur niet wat hij daarvan maken moest.

‘Maar waar wilt u dan naartoe, mevrouw?’ vroeg hij op een toon die duidelijk maakte dat hij geen reden zag om zich te haasten.

‘De afrit bij Ikejiri. Voorlopig tenminste.’

‘Nou, is het dan niet veel en veel vlugger om meteen van hier naar Ikejiri te rijden? Via Yōga is het een ontzettende omweg, en op dit uur van de ochtend zit snelweg no. 3 stampvol. Je komt bijna geen centimeter vooruit. Dat weet ik net zo zeker als dat het vandaag woensdag is.’

‘Het kan me niet schelen dat het druk is. En of het woensdag is of vrijdag, of voor mijn part de verjaardag van de keizer, daar heb ik ook maling aan. Ik wil bij Yōga de Shuto-snelweg no. 3 op. Over de tijd hoef je niet in te zitten. Die betaal ik wel.’

De chauffeur was een magere, bleke man van voor in de dertig met een lang, smal gezicht. Hij had wel iets weg van een schuw plantenetend dier. Zijn kin stak naar voren, zoals bij de stenen beelden op Paaseiland. Hij bestudeerde Aomames gezicht in zijn spiegeltje, in een poging uit haar gezichtsuitdrukking op te maken of er bij haar gewoon een steekje los was, of dat ze een normaal mens was met zware problemen. Die poging slaagde echter niet zo goed. Het was dan ook een erg klein spiegeltje.

Aomame pakte haar portemonnee uit haar schoudertas, viste daar een knisperend nieuw briefje van tienduizend yen uit, en hield dat de chauffeur voor de neus.

‘Het wisselgeld kun je houden, en een bonnetje hoef ik niet,’ zei ze bruusk. ‘Doe dus maar gewoon wat ik zeg en bemoei je er verder niet mee. Eerst naar Yōga, en dan de snelweg op tot Ikejiri. Zelfs als er een file is, moet je hieraan genoeg hebben, dacht ik zo.’

‘Ja, natuurlijk heb ik hier genoeg aan,’ zei de chauffeur. Hij klonk nog steeds twijfelachtig. ‘Maar hebt u speciaal iets op de snelweg te zoeken, mevrouw?’

Aomame liet het briefje van tienduizend als een vlaggetje heen en weer wapperen.

‘Als je liever niet gaat, moet je het zeggen. Dan stap ik uit en pak ik een andere taxi. Dus wat doe je? Ga je wel of ga je niet? Ik wil het nú weten.’

De chauffeur staarde een seconde of tien met gefronste wenkbrauwen naar het bankbiljet en nam een besluit. Hij pakte het briefje aan, hield het tegen het licht om te controleren of het echt was, en stopte het in zijn zak.

‘Heel goed, mevrouw. U wilt naar snelweg no. 3? Wij gaan naar snelweg no. 3. Maar gelooft u me nou: het zit er zó vol, je krijgt er een punthoofd van! Echt waar. En tussen Yōga en Ikejiri is er geen enkele afrit. Er is zelfs geen openbaar toilet. Als u dus denkt dat u onderweg naar de wc wilt, kunt u dat beter nu doen.’

‘Dat hindert niet. Rij alsjeblieft meteen weg.’

==

De chauffeur manoeuvreerde de taxi door een wirwar van straten tot hij op ringweg 8 uitkwam, en over deze drukke verkeersweg reden ze richting Yōga. In de tussentijd hadden ze geen enkel woord gewisseld. De chauffeur luisterde de hele tijd naar het nieuws op de radio, en Aomame zat in haar eigen gedachten verzonken. Maar vlak voor de oprit van de snelweg zette de chauffeur de radio iets zachter.

‘Het is misschien een onbescheiden vraag, mevrouw, maar doet u speciaal soort werk of zo?’

‘Ik ben detective voor een verzekeringsmaatschappij,’ zei ze zonder een ogenblik te aarzelen.

‘Detective voor een verzekeringsmaatschappij.’

De chauffeur liet de woorden over zijn tong rollen met een aandacht alsof hij een gerecht proefde dat hij nog nooit eerder in zijn leven had gegeten.

‘Ik ben bewijzen aan het verzamelen in verband met een geval van verzekeringsfraude,’ zei Aomame.

‘Nee toch!’ zei de chauffeur op bewonderende toon. ‘En heeft die fraude iets met snelweg no. 3 te maken?’

‘In één keer goed!’

‘Het lijkt verdomme die film wel!’

‘Welke film?’

‘O, een heel ouwe film. Een met Steve McQueen. Kom, hoe heet-ie nou ook weer!’

The Thomas Crown Affair?’ zei Aomame.

‘Ja, precies! Dat is ’m! Daarin speelt Faye Dunaway een detective voor een verzekeringsmaatschappij, maar zíj specialiseert zich in diefstal. En Steve McQueen is steenrijk, maar zijn hobby is banken beroven. Een heel spannende film. Ik heb hem op de middelbare school gezien. De muziek vond ik ook mooi. Die had klasse.’

‘Michel Legrand.’

De chauffeur neuriede de eerste vier maten. Toen wierp hij een blik in zijn spiegeltje en bestudeerde Aomames gezicht nog eens.

‘U moet het me niet kwalijk nemen, mevrouw, maar ergens doet u me heel erg denken aan Faye Dunaway in die film!’

‘Dankjewel,’ zei Aomame. Het kostte haar enige moeite om de glimlach te onderdrukken die haar mondhoeken omhoog dreigde te trekken.

==

Zodra ze de snelweg op waren, begon de file die de chauffeur had voorspeld. Ze waren nog geen honderd meter van de oprit vandaan of ze zaten al vast. En het was een pracht van een file, van het soort dat je zou willen optekenen in een stalenboek. Maar dat was natuurlijk precies wat Aomame had gewild. Dezelfde kleding, dezelfde weg, dezelfde verkeersomstandigheden. Het was jammer dat Janáčeks Sinfonietta niet uit de radio van de taxi klonk, en het was ook jammer dat de geluidskwaliteit van de radio niet zo goed was als die van de Toyota Crown Royal Saloon, maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben.

Ingeklemd tussen twee vrachtwagens schuifelde de taxi langzaam voorwaarts. Hij stond lange tijd op één plaats stil, om dan opeens een klein eindje naar voren op te schuiven. Elke keer dat ze stilstonden, was de jonge chauffeur van de koelwagen op de rijstrook naast hen volkomen verdiept in zijn mangablad. In een crèmekleurige Toyota Corona Mark II zat een echtpaar van middelbare leeftijd met stuurse gezichten recht voor zich uit te kijken zonder iets tegen elkaar te zeggen. Waarschijnlijk hadden ze elkaar ook niets te zeggen. Of misschien hadden ze wél iets tegen elkaar gezegd en was dit het resultaat. Aomame zat diep weggezakt op de bank in haar eigen gedachten verzonken, en de chauffeur luisterde aandachtig naar de radio.

Eindelijk waren ze tot het bord met KOMAZAWA gevorderd, en nu kropen ze met een slakkengangetje richting Sangenjaya. Af en toe keek Aomame op om een blik uit het raam te werpen. Dit is de laatste keer dat ik deze stad zie. Ik ga ergens heel ver weg. Maar zelfs bij dat idee kon ze er niet rouwig om zijn dat ze Tokyo voorgoed verliet. Alle gebouwen langs de snelweg waren zo lelijk en zo grauw van de uitlaatgassen, en overal stonden van die grote reclameborden in zulke schreeuwende kleuren! Het uitzicht stemde haar bijzonder neerslachtig. Waarom moeten de mensen met alle geweld zulke deprimerende plekken creëren? Ik zeg niet dat de hele wereld wonderschoon moet zijn, maar zo afstotend als dit? Waar is dat toch voor nodig?

Algauw zag ze iets wat ze zich herinnerde: de plaats waar ze de vorige keer uit de taxi was gestapt. Haar chauffeur van toen had haar veelbetekenend uitgelegd dat daar een noodtrap was. Een eindje verder stond een enorm reclamebord voor Esso. Een glimlachende tijger met een benzineslang in zijn hand. Hetzelfde reclamebord als de vorige keer.

Stop ’n tijger in uw tank.

Aomame ontdekte opeens dat ze een droge keel had. Ze kuchte een keer, reikte in haar schoudertas, en pakte een zakje citroenzuurtjes tegen de hoest. Ze stak er een in haar mond en stopte het wikkeltje terug in haar tas. Al doende pakte ze de kolf van de Heckler & Koch stevig vast. Ze wilde die hardheid en dat gewicht in haar hand voelen. Juist, dacht ze, zo is het goed. Toen reed de taxi weer een stukje verder.

‘Ga hier de linkerrijstrook op,’ zei ze tegen de chauffeur.

‘Maar de rechter stroomt sneller door!’ protesteerde de chauffeur, zij het met mate. ‘En bovendien, de afrit bij Ikejiri is aan de rechterkant, dus als we hier naar links gaan, komen we er zo meteen niet meer af.’

Aomame had hier geen oren naar.

‘Doe wat ik zeg en ga naar links!’

‘Goed, mevrouw. De klant is koning,’ zuchtte de chauffeur gelaten.

Hij stak zijn hand uit het raam om een seintje te geven aan de koelwagen achter hen, en toen hij er zeker van was dat die hem had gezien, gooide hij de neus van de taxi om naar links. Ongeveer vijftig meter verder kwam de hele file tot stilstand.

‘Hier stap ik uit, dus doe het portier van het slot, wil je?’

‘Uitstappen?’ zei de chauffeur verbluft. ‘U wilt uitstappen? Hier?’

‘Jazeker. Ik stap hier uit. Ik heb hier iets te doen.’

‘Ja maar, mevrouw! Dit is midden op de snelweg! Het is gevaarlijk, en u kunt nergens heen!’

‘Maak je geen zorgen. Daarginds is een noodtrap.’

‘Een noodtrap,’ zei de chauffeur hoofdschuddend. ‘Of er echt zo’n ding is, weet ik niet. Maar als ze er op de zaak achter komen dat ik hier een klant uit de auto heb gelaten, krijg ik zwaar op mijn donder. Dat weet ik wél. En van de Snelwegcorporatie krijg ik het ook nog eens op mijn brood. Doet u me dus een genoegen, mevrouw, en blijft u alstublieft zitten!’

‘Maar er zijn omstandigheden die het absoluut noodzakelijk maken dat ik hier uitstap!’ zei Aomame. Ze haalde nog een briefje van tienduizend uit haar portemonnee, flipte het door haar vingers en stak het de chauffeur toe. ‘Het spijt me dat ik zo onredelijk ben. Dit is voor de moeite, dus knijp even een oogje dicht en laat me eruit. Alsjeblieft!’

De chauffeur nam de extra tienduizend yen niet aan. Met een gelaten gebaar trok hij aan het hendeltje dat het achterportier opende.

‘Houdt u uw geld maar, mevrouw. Wat u me aan het begin van de rit gaf, is meer dan voldoende. Maar wees alstublieft voorzichtig! De Shuto-snelweg heeft geen bermen, en voor voetgangers is het levensgevaarlijk, file of geen file!’

‘Dankjewel,’ zei Aomame. Ze stapte uit en tikte op het raampje van de chauffeur. Toen hij dat liet zakken, boog ze zich naar binnen en stopte hem het bankbiljet in zijn hand.

‘Neem het nou maar aan. Nee, maak je geen zorgen. Ik bulk van het geld.’

De chauffeur keek van het bankbiljet naar haar gezicht, en weer terug.

‘En als de politie of je baas je iets over me vraagt, zeg je maar gewoon dat ik je met een pistool heb bedreigd en dat je geen andere keus had. Dan krijg je vast geen problemen.’

De chauffeur leek haar woorden niet goed te kunnen verwerken. Ze bulkte van het geld? Bedreigd met een pistool? De tienduizend yen nam hij echter aan. Hij was zeker bang dat hem iets onvoorstelbaars zou overkomen als hij het afsloeg.

==

Net zoals de vorige keer liep ze in de smalle ruimte tussen de muur en de auto’s op de linkerrijstrook in de rijrichting van het vastzittende verkeer. Het was een afstand van ongeveer vijftig meter. De mensen in de auto’s keken haar met ongelovige ogen na, maar daar besteedde Aomame geen aandacht aan. Als een mannequin die de producten van de Paris Collection op de catwalk toont, liep ze met kaarsrechte rug en grote stappen door, zonder zich ergens iets van aan te trekken. De wind blies door haar haar. De rijstroken in de tegenovergestelde richting waren vrij, en het zware verkeer denderde eroverheen zodat het wegdek leek te wiegen in de wind. Maar het Esso-reclamebord werd allengs groter, tot ze eindelijk aankwam bij de vluchthaven uit haar herinneringen.

==

De omgeving was nog precies hetzelfde als de vorige keer: een ijzeren hek, met daarnaast een gele telefoon voor noodgevallen.

Dit was het beginpunt voor 1q84, dacht Aomame.

Toen ik via deze noodtrap op rijksweg 246 hieronder uitkwam, is voor mij de wereld veranderd. Daarom wil ik nog een keer deze trap af. De vorige keer dat ik dat deed, was het begin april en droeg ik een beige jas. Nu is het begin september en is het te heet om een jas te dragen. Maar op de jas na, draag ik precies hetzelfde als de vorige keer. Dezelfde kleren als toen ik die waardeloze olievent in dat hotel in Shibuya ging vermoorden: mantelpakje van Junko Shimada, hoge hakken van Charles Jourdan, witte bloes, panty, witte beha met beugels. En hier ben ik met mijn minirok tot aan mijn liezen over het hek geklauterd en de trap af gegaan.

Ik wil nog een keer hetzelfde doen, alleen uit nieuwsgierigheid. Ik wil wel eens zien wat er gebeurt als ik op dezelfde plaats en in dezelfde kleren hetzelfde doe. Dat is alles. Ik geloof niet dat ik gered wil worden. Voor de dood ben ik niet bang. Als die tijd komt, zal ik niet aarzelen. Ik kan sterven met een glimlach om mijn lippen. Maar Aomame wilde niet sterven als een onbenul, zonder te begrijpen hoe de vork precies in de steel zat. Als ze iets zelf aan de weet kon komen, deed ze dat ook, en als het niet lukte, dan was dat jammer. Maar ze gaf niet op voor ze alles had geprobeerd. Dat was haar manier van leven.

Ze boog zich over het ijzeren hek en zocht naar de noodtrap. Maar die was er niet meer.

Ze keek verschillende keren, maar het resultaat was telkens hetzelfde: de noodtrap was verdwenen.

Aomame beet op haar lip en fronste haar voorhoofd.

Ze had zich niet in de plaats vergist. Het was deze vluchthaven, daar was ze zeker van. De omgeving zag er hetzelfde uit, en voor haar ogen zag ze die Esso-reclame. In de wereld van 1984 had hier een noodtrap bestaan. Ze had hem heel makkelijk gevonden, precies zoals die rare taxichauffeur haar had verteld. En toen was ze over het hek geklommen en de trap af gegaan. Tóén had ze dat gekund. Maar in de wereld van 1q84 bestond de noodtrap niet meer.

De uitgang was afgesloten.

Nadat ze haar gefronste gezicht weer in het gareel had gebracht, keek ze voorzichtig om zich heen, en toen nog eens omhoog naar de Esso-reclame. De tijger stond met de benzineslang in zijn hand en zijn staart omhooggekruld met een brede grijns haar kant op te loensen. Hij zag eruit alsof hij het in zijn hele leven nog nooit zo naar zijn zin had gehad en het waarschijnlijk ook nooit meer zo zou krijgen.

Vind je het gek, dacht ze.

Nou ja, ze had het van tevoren geweten. Voor hij in de suite van het Okura Hotel onder haar handen was gestorven, had de Leider het haar duidelijk gezegd: de weg terug naar 1984 bestaat niet, de deur naar deze wereld gaat maar naar één kant open.

Maar Aomame had dit met haar eigen twee ogen willen vaststellen. Zo was ze nu eenmaal. En nu had ze het vastgesteld. Einde. Uit. Het bewijs was geleverd. Q.E.D.

==

Ze leunde tegen het hek en keek omhoog. Het was een prachtige lucht. Tegen een diepblauwe achtergrond dreven een stuk of wat rechte, dunne streepjeswolken. Je kon tot heel diep de hemel in kijken. Het lijkt helemaal de lucht boven een grote stad niet. Maar de maan is nergens te zien. Waar zou die heen zijn gegaan? Nou ja, ook al goed. De maan is de maan. Ik ben ik. We leiden elk ons eigen leven, en we hebben elk ons eigen programma.

Als ze Faye Dunaway was geweest, had ze nu een sigaret in haar mond gestoken – zo’n lange, dunne – en zichzelf cool een vuurtje gegeven met een aansteker, haar ogen elegant half gesloten. Maar Aomame rookte niet, en ze had geen sigaretten of aansteker bij zich. In haar schoudertas had ze alleen citroenzuurtjes tegen de hoest. Plus een stalen 9-mm-automatisch pistool en een speciaal model ijspriem waarmee ze tot nu toe een paar mannen in de nek had geprikt. Allebei waren die waarschijnlijk een klein stukje dodelijker dan een sigaret.

Ze wendde haar ogen naar de file. De mensen in de auto’s sloegen haar gefascineerd gade. Dat sprak vanzelf. Het gebeurt niet elke dag dat je een gewone burger over een hoofdstedelijke snelweg ziet lopen. Laat staan een jonge vrouw. En zeker niet een in een minirok en schoenen met stilettohakken, en met een groene zonnebril op haar neus en een glimlach om haar lippen. Dan ben je gek als je niet kijkt.

Het merendeel van het stilstaande verkeer bestond uit zware vrachtwagens, die allerlei soorten goederen vanuit het hele land naar Tokyo vervoerden. Ze hadden waarschijnlijk de hele nacht doorgereden, en uitgerekend vanochtend was het hun lot om in deze pokkenfile te belanden. De chauffeurs zaten zich te vervelen. Ze waren moe, ze waren het spuugzat. Ze wilden in bad, hun haar wassen, en daarna wilden ze meteen plat en meuren. Dat was het enige wat ze wilden. Hun doffe ogen registreerden Aomame als een vreemd dier dat ze niet een twee drie thuis konden brengen. Ze waren te moe om meer belangstelling voor haar te kunnen opbrengen.

Tussen al die vrachtwagens stond, als een ranke gazelle verdwaald tussen een kudde lompe neushoorns, een zilverkleurige Mercedes-Benz Coupé. De stralen van de jonge ochtendzon weerkaatsten glorieus in het glimmende, pasafgeleverde lakwerk. De kleur van de wieldoppen was afgestemd op die van de carrosserie. Het raam aan de kant van de bestuurder was neergelaten, en een goedgeklede vrouw van middelbare leeftijd zat geconcentreerd naar Aomame te staren. Een zonnebril van Givenchy. Haar handen lagen op het stuur. Er schitterde een ring aan haar vingers.

Zo te zien leek ze wel vriendelijk. Blijkbaar maakte ze zich zorgen om Aomame. Ze leek zich af te vragen wat deze goedgeklede jonge vrouw in haar eentje op de snelweg deed. Was er soms iets gebeurd? Ze leek Aomame te willen aanspreken. Misschien zou ze haar een lift geven, als ze haar erom vroeg.

Aomame deed haar Ray Ban af en stopte hem in de borstzak van haar jasje. Ze deed haar ogen halfdicht tegen het felle ochtendlicht en wreef de moeten van de bril uit haar neus. Ze streek met het puntje van haar tong over haar droge lippen. Die smaakten vaag naar lipstick. Ze keek op naar de heldere lucht en daarna voor de zekerheid nog een keer naar de grond onder haar voeten.

Ze maakte haar schoudertas open en haalde daar langzaam de Heckler & Koch uit. Om allebei haar handen vrij te hebben, liet ze de tas met een plof op de grond vallen. Met haar linkerhand ontgrendelde ze de veiligheidspal en trok ze de slede naar achteren, zodat er een kogel naar de kamer werd gebracht. Die hele serie handelingen verrichtte ze pijlsnel en precies. Het pistool klikte bevredigend. Ze schudde even met haar hand om te voelen hoe zwaar het was. Het pistool zelf woog 480 gram, maar daar kwam het gewicht van de zeven kogels bij. Geen probleem, het was onmiskenbaar geladen. Dat vertelde het gewicht haar.

Haar rechte lippen krulden zich weer in een glimlach. Iedereen sloeg haar handelingen met belangstelling gade. Niemand was verbaasd dat ze een pistool uit haar schoudertas haalde. Ze lieten hun verbazing tenminste niet op hun gezicht blijken. Misschien geloofden ze niet dat het een echt pistool was. Maar dit pistool is wél echt, hoor, dacht ze.

Vervolgens stak ze het pistool in haar mond, met de kolf omhoog. De loop was recht op haar grote hersenen gericht – het grijze labyrint waarin haar bewustzijn was gevestigd.

Ze hoefde niet eens te denken aan hoe het gebed ging. Het kwam vanzelf. Met de loop van het pistool in haar mond prevelde ze het snel. Waarschijnlijk hoorde niemand wat ze zei. Maar dat hinderde niet. Zolang God het maar hoorde. Toen Aomame nog klein was, had ze de inhoud nauwelijks begrepen, maar die ene reeks woorden had haar tot in haar merg getekend. Voor het middageten op school moest ze dit gebed ook altijd zeggen. In haar eentje, maar hardop. Zonder zich iets aan te trekken van de nieuwsgierige of spottende ogen van de andere kinderen. God ziet je, daar gaat het om. Niemand kan aan Zijn ogen ontsnappen.

Big Brother ziet je.

==

Ons Heer in de hemelen, Uw Naam zij overal geheiligd. Uw Koninkrijk kome, voor ons en voor onze kinderen. Vergeef ons onze talrijke zonden, en verleen Uw Zegen ook aan het kleinste stapje dat wij nemen. Amen.

==

De dame van middelbare leeftijd met het vriendelijke gezicht hield haar handen om het stuur van de nieuwe Mercedes en staarde Aomame nog steeds aan. Net als de mensen om haar heen leek ze de betekenis van het pistool in Aomames handen niet goed te kunnen begrijpen. Als ze het wél begreep, zou ze haar ogen van me afwenden. Als je weet dat je over een paar seconden hersenen in het rond ziet spatten, heb je vanmiddag geen eetlust meer, en vanavond waarschijnlijk ook niet. Doet u dus alstublieft wat ik zeg, mevrouw, en kijk even een andere kant uit, zei ze woordeloos tegen de dame. Ik sta hier niet mijn tanden te poetsen. Ik sta met een Heckler & Koch in mijn mond. Dat is een automatisch pistool, gemaakt in Duitsland. Ik heb mijn gebedje al gezegd. U moet toch weten wat dat betekent.

Dit is goede raad, mevrouw. Héél goede raad. Kijk een andere kant uit, zodat u niets ziet, en ga meteen naar huis in uw splinternieuwe zilveren Mercedes Coupé. Naar huis, waar uw lieve man en kinderen op u wachten, en zet daar uw leven in rust en vrede voort. Dit is geen gezicht voor mensen zoals u. Dit is een echt, lelijk pistool. Het is geladen met zeven echte, lelijke 9-mm-kogels. En zoals Anton Tsjechov zegt: als er in een verhaal een pistool voorkomt, moet dat ook ergens worden afgevuurd. Want daarin ligt de betekenis van een verhaal.

De dame wilde haar blik maar niet van haar afwenden. Aomame schudde gelaten haar hoofd. Het spijt me, maar ik kan echt niet langer wachten. Het is tijd. De show moet beginnen.

Stop ’n tijger in uw tank.

‘Hoo! Hoo!’ zei de nadrukgever.

‘Hoo! Hoo!’ zeiden de andere zes Little People in koor.

‘Tengo,’ zei Aomame.

Haar vinger spande zich om de trekker.