1
Aomame: Het saaiste stadje van de hele wereld

Hoewel het eind van het regenseizoen nog niet officieel was aangekondigd, straalde de zon zonder voorbehoud vanuit een strakblauwe hemel op de wereld neer. De weelderige groene blaadjes van de wilgen wierpen voor het eerst in lange tijd hun trillende schaduwen scherp over het pad.

Tamaru wachtte haar op bij het portiek. Hij droeg een donker zomers pak met een effen stropdas boven een wit overhemd. Er stond geen druppeltje zweet op zijn gezicht. Het was Aomame altijd een raadsel hoe zo’n grote vent het voor elkaar kreeg om ook in de grootste hitte droog te blijven.

Hij gaf haar een kort knikje en mompelde een binnensmondse groet, maar verder zei hij geen woord. De luchtige gesprekken die ze anders altijd voerden, bleven dit keer achterwege. Zonder één keer om te kijken ging hij haar door de lange gang voor naar de kamer waar de Oude Dame op haar wachtte. Hij leek niet in de stemming om over koetjes en kalfjes te praten, met wie dan ook. Aomame nam aan dat het verlies van Boef hem erger had aangegrepen dan hij wilde laten blijken. ‘Een andere waakhond vind ik wel weer,’ had hij over de telefoon tegen haar gezegd op een toon alsof hij het over het weer had, maar ze wist heel goed dat hij het niet zo meende. Tamaru had erg van de Duitse herder gehouden, en omgekeerd. Ze hadden jarenlang een goede verstandverhouding met elkaar gehad. Haar plotselinge, onverklaarbare dood vatte hij op als een persoonlijke vernedering, misschien ook als een uitdaging. De zwijgende rug die breed als een schoolbord voor Aomame uit liep, straalde de ingehouden woede uit die hij nu in zich voelde.

Tamaru deed de deur van de huiskamer open om haar binnen te laten en bleef in de deuropening staan om zijn orders af te wachten.

‘Dank je, Tamaru. Ik roep je wel als we iets willen drinken,’ zei de Oude Dame.

Tamaru knikte kort en zwijgend, en deed geruisloos de deur dicht. De Oude Dame en Aomame waren alleen. Op het tafeltje naast de leunstoel van de Oude Dame stond een viskom, waarin twee rode goudvisjes rondzwommen – doodgewone goudvisjes in een doodgewone ronde kom, met in het water het gebruikelijke groene waterplantje. Aomame was al vaak in deze mooie, grote kamer geweest, maar dit was de eerste keer dat ze er goudvisjes zag. Blijkbaar stond de airconditioning aan, want af en toe voelde ze een koel windje over haar huid waaien. Op de tafel achter haar stond een vaas met drie grote witte lelies, hun koppen gebogen, als exotische diertjes diep verzonken in gepeins.

De Oude Dame gebaarde dat Aomame moest plaatsnemen op de bank naast haar stoel. De ramen keken uit over de tuin, en hoewel de vitrage was dichtgetrokken, viel het zomerse middaglicht toch met ongewone felheid naar binnen. In dat licht zag ze er merkwaardig afgemat uit. Ze zat weggezonken in haar grote stoel, haar kin krachteloos steunend op een dunne hand. Haar ogen stonden hol, en ze leek meer rimpels in haar nek te hebben gekregen. Haar lippen waren kleurloos, en de uiteinden van haar lange wimpers hingen haast onmerkbaar neer, alsof ze hun gevecht met de zwaartekracht hadden opgegeven. Het leek alsof haar bloed langzamer was gaan stromen, want hier en daar vertoonde haar huid krijtwitte plekken. Ze leek minstens vijf, zes jaar ouder dan sinds Aomame haar voor het laatst had gezien. En vandaag leek het de Oude Dame niet te kunnen schelen dat ze zoveel vermoeidheid uitstraalde. Dat was niet normaal. Zolang Aomame haar kende, had ze grote zorg aan haar uiterlijk besteed: met een beroep op alle geesteskracht die ze in zich had, had ze haar lichaam altijd kaarsrecht gehouden en haar gezicht in de plooi, om te voorkomen dat er naar buiten toe ook maar het kleinste symptoom van de ouderdom zichtbaar werd. En het resultaat van haar pogingen was de moeite telkens weer dubbel en dwars waard geweest.

Maar vandaag, vond Aomame, waren er allerlei dingen in dit huis die anders waren dan anders. Zelfs het licht in de kamer leek een andere kleur te hebben dan normaal. En in deze kamer met zijn hoge plafond stond, tussen de elegante antieke meubelen, een ordinaire kom goudvissen!

Zonder een woord te zeggen bleef de Oude Dame een poosje zitten. Met de arm van de hand die haar kin ondersteunde rustend op de leuning van haar stoel, keek ze strak naar een punt in de ruimte naast Aomame. Maar Aomame besefte dat dit punt geen speciale betekenis had. De Oude Dame had gewoon iets nodig om haar blik op te vestigen.

‘Wil je iets drinken?’ vroeg ze. Haar stem klonk kalm.

‘Nee, dank u wel,’ antwoordde Aomame.

‘Daar staat ijsthee. Schenk maar in als je dorst hebt.’

De Oude Dame wees naar een dressoir bij de deur. Daarop stond een karaf ijsthee met blokjes ijs en schijfjes citroen erin, met daarnaast drie gegraveerde glazen, elk in een andere kleur.

‘Dank u wel,’ zei Aomame. Ze maakte echter geen aanstalten om op te staan, maar bleef in dezelfde houding zitten wachten tot de Oude Dame verderging.

Die bewaarde haar stilzwijgen echter nog een beetje langer. Er was iets wat ze vertellen moest, maar als ze de feiten in woorden uitdrukte, werden ze misschien alleen maar onherroepelijker. Dat ogenblik stelde ze liefst zo lang mogelijk uit. Haar stilzwijgen was beladen met deze betekenis. Na een vluchtige blik op de kom met goudvissen leek ze zich in het onvermijdelijke te hebben geschikt en keek ze eindelijk Aomame recht in de ogen. Haar lippen waren samengeperst, haar mondhoeken bewust iets omhooggetrokken.

‘Je zult wel van Tamaru hebben gehoord dat de waakhond van het vluchthuis dood is,’ zei ze. ‘Ze is op onverklaarbare wijze aan haar eind gekomen.’

‘Ja, dat heeft hij me verteld.’

‘En nu is Tsubasa weg.’

Aomames gezicht vertrok enigszins. ‘Tsubasa weg?’

‘Ze is verdwenen. Het is waarschijnlijk vannacht gebeurd. Vanochtend was ze er niet meer.’

Aomame tuitte haar lippen en zocht naar woorden. Ze wilden niet meteen komen. ‘Maar... U zei laatst toch dat Tsubasa nooit alleen op haar kamer sliep – uit voorzorg?’

‘Ja. Maar die vrouw sliep vannacht ongebruikelijk diep en heeft niets van haar verdwijning gemerkt. Toen ze vanochtend wakker werd, lag Tsubasa niet meer in haar futon.’

‘De ene dag wordt Boef dood aangetroffen, en de volgende is Tsubasa verdwenen,’ zei Aomame, alsof ze de feiten wilde verifiëren.

De Oude Dame knikte. ‘Of er tussen die twee gebeurtenissen enig verband bestaat, kan ik op dit moment niet met zekerheid zeggen. Maar ik neem aan van wel.’

Zonder enige speciale reden richtte Aomame haar ogen op de goudviskom op het tafeltje. De Oude Dame volgde haar blik. Met minuscule bewegingen van hun vinnen zwommen de twee visjes heen en weer in hun glazen vijver. Het was een verkoelend gezicht. De eigenaardige manier waarop het zomerse licht op het water brak, wekte de illusie van een stukje diepzee gevuld met wonderen.

‘Deze goudvisjes had ik voor Tsubasa gekocht,’ legde de Oude Dame uit terwijl ze Aomame aankeek. ‘Een paar avonden terug was er een klein schrijnfestival[1] in een winkelstraat in Azabu, en daar ben ik met haar heen gelopen. Ik vond het niet gezond voor haar dat ze de hele dag maar op haar kamertje zat. Natuurlijk ging Tamaru met ons mee. Bij een van de kraampjes heb ik toen deze kom gekocht. Tsubasa was namelijk gefascineerd door goudvisjes. Ze nam de kom mee naar haar kamer en keek er de hele dag naar, zonder er ooit genoeg van te krijgen. Nu ze weg is, heb ik de visjes maar hier neergezet. Nu kijk ík er de hele tijd naar. Ik doe niets anders, ik kijk alleen maar naar de visjes. En het mag raar klinken, maar het verveelt echt niet. Hoewel goudvissen me tot nu toe steeds koud hebben gelaten...’

‘Hebt u enig idee waar Tsubasa heen kan zijn gegaan?’ vroeg Aomame.

‘Geen enkel,’ zei de Oude Dame. ‘Ze heeft geen familie die ze kan opzoeken. Voor zover ik weet, is er op de hele wereld geen plek waar ze naartoe kan.’

‘Kan ze zijn ontvoerd?’

De Oude Dame schudde haar hoofd, met korte zenuwachtige rukjes, alsof ze een onzichtbaar klein vliegje verjoeg.

‘Nee, ze is zomaar weggegaan. Niemand heeft haar ontvoerd. Als dat wel zo was, waren de andere vrouwen in het huis wel wakker geworden. Die slapen in de regel al slecht. Ik denk dat Tsubasa zelf op het idee is gekomen om weg te lopen. Ze is de trap af geslopen en heeft stilletjes de voordeur van het slot gedaan en is zo naar buiten geglipt. Ik kan me heel goed voorstellen hoe dat in zijn werk is gegaan. Als zij naar buiten ging, sloeg de hond nooit aan, en die was de vorige nacht al gestorven. Ze heeft zich niet eens aangekleed! Haar kleren lagen netjes opgevouwen naast haar futon, maar ze is in haar pyjama naar buiten gegaan. Ik geloof niet dat ze een cent op zak heeft.’

Aomames gezicht vertrok nog meer. ‘In haar eentje, en in haar pyjama?’

De Oude Dame knikte. ‘Ja. En dan vraag je je af: waar kan een meisje van tien, in pyjama en zonder geld, midden in de nacht naartoe? Met je gezond verstand kun je je zoiets niet voorstellen. Maar om de een of andere reden vind ík het niet vreemd. Sterker nog: nu ik erover nadenk, geloof ik zelfs dat dit een keer had moeten gebeuren. Daarom probeer ik haar ook niet op te sporen. Ik doe dus niets. Ik kijk alleen maar naar haar goudvisjes...’

Ze wierp een vluchtige blik op de viskom en richtte haar ogen toen weer op Aomame.

‘Ik weet namelijk dat alle pogingen om haar te vinden op niets zullen uitlopen. Het kind is nu al buiten ons bereik.’

Ze haalde haar hand weg vanonder haar kin en liet de adem die ze lang in zich had opgespaard langzaam ontsnappen. Haar handen rustten nu in haar schoot.

‘Maar waarom is ze weggelopen?’ vroeg Aomame. ‘In het vluchthuis werd er over haar gewaakt, en ze kon toch nergens anders heen?’

‘Dat weet ik niet. Maar ik denk dat de dood van Boef de onmiddellijke aanleiding is geweest. Al vanaf de dag dat ze hier voor het eerst kwam was ze dol op het beest, en de hond was ook erg op haar gesteld. Het was een verhouding als tussen twee goede vrienden. Dus toen Boef stierf – en nog wel op zo’n raadselachtige, bloedige manier –, was dat een ontstellende schok voor Tsubasa. Vind je het gek? Iedereen in het huis was erdoor geschokt. Maar als ik er nu over nadenk, geloof ik dat de vreselijke dood van de hond een soort boodschap was die aan Tsubasa was gericht.’

‘Een boodschap?’

‘Ja. Een boodschap dat ze hier niet mocht blijven. We weten heus wel dat je je hier schuilhoudt. Je moet hier weg. Als je dat niet doet, gebeuren er nog veel ergere dingen met de mensen om je heen. Zo’n soort boodschap.’

De vingers in haar schoot tikten de seconden af. Aomame wachtte tot ze verderging.

‘Ik denk dat ze de boodschap heeft begrepen en uit zichzelf is weggegaan. Ik geloof niet dat ze is weggegaan omdat ze dat zo graag wilde. Ze wist dat ze nergens anders heen kon, maar ze had geen andere keus. En die gedachte is ondraaglijk. Dat een kind van tien zo’n beslissing moest nemen!’

Aomame wilde haar handen uitsteken om die van de Oude Dame in de hare te nemen, maar het bleef bij een gedachte. De Oude Dame was nog niet uitgesproken.

‘Ik hoef je niet te vertellen wat een schok dit voor me is,’ vervolgde ze. ‘Het is alsof er een arm of een been van me is losgerukt. Ik was van plan haar te adopteren als mijn eigen kind. Natuurlijk besefte ik dat zoiets niet van een leien dakje zou gaan. Ik was op allerlei problemen voorbereid, maar toch wilde ik het proberen. Als het daarna dan niet goed ging, had ik geen recht om me tegenover iemand te beklagen. Maar eerlijk gezegd grijpt zoiets je op mijn leeftijd erger aan dan je voor mogelijk houdt.’

‘Kom, wie weet staat Tsubasa op een dag opeens weer voor de deur,’ zei Aomame. ‘Ze heeft immers geen geld, en waar kan ze anders heen?’

‘Dat hoop ik ook, maar ik weet dat het niet zal gebeuren,’ zei de Oude Dame met toonloze stem. ‘Het kind is nog maar tien, maar ze denkt op haar eigen manier en heeft zelf beslist om weg te gaan. Ik geloof nooit dat ze uit eigen beweging terugkomt.’

‘Neemt u me niet kwalijk, maar ik neem even wat thee,’ zei Aomame. Ze ging naar het dressoir bij de deur en schonk het blauwe glas vol. Ze had weliswaar geen dorst, maar ze wilde even een korte pauze scheppen. Ze liep terug naar de bank, nam een slokje ijsthee, en zette het glas op het glazen blad van het tafeltje.

De Oude Dame wachtte tot Aomame weer helemaal zat.

‘Laten we het maar niet meer over Tsubasa hebben,’ zei ze toen. Als om aan te duiden dat ze dat onderwerp volledig achter zich had gelaten, strekte ze haar nek en vouwde ze haar handen stevig samen.

‘Laten we het liever hebben over Voorhoede en hun Leider. Ik zal je vertellen wat ik over hem aan de weet ben gekomen. Dat is de belangrijkste reden waarom ik je heb gevraagd om vandaag hier te komen. En uiteindelijk heeft dit ook met Tsubasa te maken.’

Aomame knikte. Ze had al zoiets verwacht.

‘Zoals ik je laatst al heb gezegd, moeten we koste wat het kost iets aan die Leider doen. Hij moet naar de andere wereld verhuizen – daar komt het op neer. Zoals je wel weet, heeft deze figuur er een gewoonte van gemaakt om kleine meisjes van ongeveer tien te verkrachten – allemaal kinderen die nog niet hebben gemenstrueerd. En om zulke handelingen te rechtvaardigen, heeft hij het eigenmachtig tot een leerpunt verheven en gebruikt hij de organisatie van de sekte. Ik heb dit zo zorgvuldig mogelijk laten onderzoeken. Er zijn kanalen die dat mogelijk maken, en die heb ik gebruikt, al ging dat niet voor niets. Het was geen makkelijke opdracht, en het heeft me meer geld gekost dan ik had verwacht, maar ik ben er tenminste in geslaagd om de namen van vier meisjes aan de weet te komen die door hem zijn verkracht. Tsubasa is nummer vier.’

Aomame pakte haar glas ijsthee en nam een slok. Ze proefde niets. Het was alsof ze een pluk watten in haar mond had die alle smaak absorbeerde.

‘De precieze details moet ik nog horen, maar minstens twee van die vier meisjes wonen ook nu nog in de commune,’ zei de Oude Dame. ‘Ze zijn nu officieel opgenomen in de naaste entourage van de Leider en fungeren als mediums. De gewone sekteleden krijgen hen nooit te zien. Ik weet niet of die meisjes uit eigen beweging in de sekte zijn gebleven of dat ze niet in staat waren om te ontsnappen en dus gedwongen waren om te blijven. Het is ook niet duidelijk of ze ook nu nog een seksuele relatie met de Leider hebben. Maar het staat wél vast dat ze samen met de Leider in hetzelfde gebouw wonen, alsof ze gezinsleden van hem zijn. Alle toegang tot het woonkwartier van de Leider is strikt verboden, en de gewone sekteleden mogen er niet eens in de buurt komen. Heel veel is in een nevel van raadselen gehuld.’

Er verscheen een waas op het gegraveerde glas op het tafeltje. De Oude Dame wachtte even tot ze haar ademhaling weer onder controle had en ging verder.

‘Eén ding staat echter vast: het eerste slachtoffer van de Leider was zijn eigen dochter.’

Er verschenen diepe lijnen in Aomames voorhoofd. De spieren van haar gezicht vertrokken zich. Ze probeerde iets te zeggen, maar ze kreeg de woorden haar mond niet uit.

‘Ja. Hij moet zijn eigen dochter als eerste hebben geschonden. Zeven jaar geleden, toen ze tien was,’ zei de Oude Dame.

==

De Oude Dame pakte de microfoon van de intercom en vroeg Tamaru of hij een fles sherry en twee glazen wilde brengen. In de tussentijd bewaarden de twee vrouwen een doodse stilte, waarin ieder haar eigen gedachten probeerde te ordenen. Tamaru verscheen met een dienblad met daarop een onaangebroken fles sherry en twee elegante glazen van dun kristal. Hij zette het op tafel en opende de fles met een onaangedane doelbewustheid alsof hij een vogel de nek omdraaide. De sherry vloeide zacht klokkend in de glazen. De Oude Dame knikte, en Tamaru ging met een buiging de kamer weer uit. Hij had nog steeds geen woord gezegd. Zelfs zijn voetstappen maakten geen geluid.

Het is niet alleen de hond die hem dwarszit, dacht Aomame. Vlak voor zijn neus is er ook nog eens een meisje verdwenen – een meisje dat voor zijn meesteres belangrijker was dan wat ook ter wereld –, en nu voelt hij zich zwaar in zijn eer aangetast. Strikt gesproken was dit Tamaru’s verantwoordelijkheid niet. Hij woonde niet bij de Oude Dame in, en tenzij er iets heel bijzonders aan de hand was, ging hij ’s avonds terug naar huis, ongeveer tien minuten lopen hiervandaan. Zowel de dood van Boef als de verdwijning van Tsubasa had ’s nachts in zijn afwezigheid plaatsgevonden. Geen van beide gebeurtenissen had hij kunnen voorkomen. Zijn eerste verantwoordelijkheid was de bescherming van de Oude Dame en Huize Terwilgen. Het vluchthuis maakte geen deel uit van de villa, en het zou te veel van hem gevraagd zijn om de bewaking daarvan ook voor zijn rekening te nemen. Desalniettemin voelde hij dat hij persoonlijk had gefaald, en hij nam het op als een onvergeeflijke vernedering.

‘Ben je bereid om deze persoon uit de weg te ruimen?’ vroeg de Oude Dame.

‘Ja,’ antwoordde Aomame duidelijk.

‘Het zal niet eenvoudig zijn,’ zei de Oude Dame. ‘Natuurlijk, niets van wat je voor me hebt gedaan was makkelijk, maar dit is buitengewoon moeilijk. Ik zal je helpen zoveel ik kan, maar ik ben er allerminst van overtuigd dat ik je veiligheid volledig kan garanderen. Je zult er rekening mee moeten houden dat je een groter risico loopt dan anders.’

‘Daar ben ik me volledig van bewust.’

‘Zoals ik je al eens eerder heb gezegd, is het helemaal niet mijn wens om je ergens heen te sturen waar je gevaar zou kunnen lopen. Maar ik zal open kaart met je spelen: de omstandigheden laten me weinig keus.’

‘Dat hindert niet,’ zei Aomame. ‘Ik wil niet dat deze man nog langer levend op deze wereld rondloopt.’

De Oude Dame pakte haar glas en nipte van haar sherry. Daarna staarde ze weer een poosje naar de goudvissen.

‘Op een zomermiddag een glaasje sherry op kamertemperatuur, dat heb ik altijd lekker gevonden. Ik houd niet zo van koude drankjes wanneer het buiten heet is. Als ik mijn glaasje sherry op heb, ga ik even liggen en doe een dutje. Dan val ik in slaap zonder dat ik het zelf weet, en wanneer ik mijn ogen weer opendoe, is de ergste hitte alweer voorbij. Ik zou het fijn vinden als ik ooit op die manier mag sterven. Een glaasje sherry op een zomermiddag, even gaan liggen op de bank om ongemerkt in slaap te vallen, en dan nooit meer wakker worden...’

Aomame pakte haar glas en nam een klein slokje. Ze hield eigenlijk niet zo van sherry. Maar ze had iets te drinken nodig, en in tegenstelling tot de ijsthee drong de smaak van de sherry tot haar door. De scherpe alcohol prikte op haar tong.

‘Op deze vraag moet je eerlijk antwoord geven,’ zei de Oude Dame. ‘Ben je bang voor de dood?’

Het antwoord vergde niet veel tijd. Aomame schudde haar hoofd. ‘Bang? Niet bijzonder. Vooral niet als ik het vergelijk met de manier waarop ik leef.’

Er speelde een vluchtige glimlach om de mondhoeken van de Oude Dame. Ze leek iets jeugdiger te zijn geworden dan daarnet. Het leven leek in haar lippen te zijn teruggekeerd. Misschien dat het gesprek met Aomame haar had gestimuleerd. Of misschien was dat het effect van de kleine hoeveelheid sherry die ze had gedronken.

‘Maar er is toch een man van wie je houdt?’

‘Ja. Maar de mogelijkheid dat hij en ik elkaar ooit zullen vinden staat zo’n beetje gelijk aan nul. Dus als ik nu doodga, heb ik ook zo goed als niets te verliezen.’

De Oude Dame glimlachte. ‘Nu moet je me toch eens precies vertellen waarom je er zo van overtuigd bent dat je hem nooit zult vinden.’

‘Een speciale reden heb ik niet,’ zei Aomame. ‘Behalve dan dat ik ben zoals ik ben.’

‘En je bent niet van plan ooit contact met hem te zoeken?’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Ik wil dat hij uit het diepst van zijn hart naar me verlangt. Dat is voor mij het allerbelangrijkst.’

De Oude Dame staarde haar met een bewonderende blik aan. ‘Je windt er geen doekjes om. Ga je altijd zo recht op je doel af?’

‘Daar heb ik mijn redenen voor,’ zei Aomame. Ze bracht haar glas naar haar mond en nipte voor de beleefdheid van haar sherry. ‘Ik ben niet zo geworden omdat ik het zelf leuk vond.’

Het was even stil in de kamer. De lelies lieten nog steeds hun koppen hangen, de goudvisjes zwommen nog steeds in het gebroken zomerlicht.

‘We moeten het zo zien te regelen dat jij met de Leider alleen kunt zijn, en dat ís mogelijk,’ zei de Oude Dame. ‘Het zal niet makkelijk zijn en het zal een hoop tijd kosten, maar in laatste instantie kan ik daarvoor zorgen. Dan hoef je alleen maar te doen wat je altijd doet. Maar in dit geval moet je daarna verdwijnen. Je zult cosmetische chirurgie moeten ondergaan. Vanzelfsprekend neem je ontslag bij de sportschool en ga je hier heel ver vandaan. Je neemt ook een andere naam aan. Niets van wat je tot nu toe in je huidige identiteit hebt bezeten mag je behouden. Je wordt een volledig ander mens. Natuurlijk word je daarvoor ruimschoots gecompenseerd. Voor al het overige neem ik de verantwoordelijkheid op me. Heb je daar enig bezwaar tegen?’

‘Zoals ik daarnet al zei, heb ik niets te verliezen. Mijn werk, mijn naam, het leven dat ik nu in Tokyo leid – het betekent allemaal niet zoveel voor me. Nee, bezwaren heb ik niet,’ zei Aomame.

‘Ook niet tegen een ander gezicht?’

‘Wordt het mooier dan wat ik nu heb?’

‘Als je dat wilt, kan daarvoor gezorgd worden,’ antwoordde de Oude Dame op serieuze toon. ‘Er zijn natuurlijk grenzen, maar als je ons zegt wat voor gezicht je wilt hebben, zullen we ons best doen.’

‘En als we toch bezig zijn, kunnen we misschien ook meteen mijn borsten iets groter maken.’

De Oude Dame knikte. ‘Dat is misschien geen slecht idee. Je wilt jezelf natuurlijk onherkenbaar maken.’

‘Ik maak maar een grapje,’ zei Aomame. En toen, met een minder ernstig gezicht: ‘Het zijn misschien niet de mooiste borsten van de wereld, maar van mij mogen ze blijven zoals ze zijn. Ze zijn licht en makkelijk vervoerbaar, en bovendien is het zo’n klus om nieuwe maten ondergoed te kopen.’

‘O, je mag van mij zoveel nieuw ondergoed kopen als je wilt!’

‘Dat was ook maar een grapje,’ zei Aomame.

De Oude Dame glimlachte. ‘Neem me niet kwalijk. Ik ben het niet zo gewend dat jij grapjes maakt.’

‘Tegen cosmetische chirurgie heb ik geen enkel bezwaar,’ zei Aomame. ‘Ik heb er zelf weliswaar nooit aan gedacht, maar ik heb ook geen enkele reden om te weigeren. Zelf heb ik nooit bijzonder van dit gezicht gehouden, en er is ook niemand die dat wél heeft gedaan.’

‘Je zult je vrienden verliezen,’ waarschuwde de Oude Dame.

‘Die heb ik toch al niet,’ zei Aomame. Toen moest ze opeens aan Ayumi denken. Als ik plotseling spoorloos verdwijn, zal Ayumi wel bedroefd zijn. Of misschien voelt ze zich verraden. Maar het was van het begin af aan onbegonnen werk geweest om Ayumi haar vriendin te noemen. Vriendschap met een politieagente was veel te gevaarlijk.

‘Ik heb twee kinderen gehad,’ zei de Oude Dame. ‘Een jongen, en drie jaar later een meisje. Mijn dochter is dood. Zoals ik je verteld heb, heeft ze zelf een eind aan haar leven gemaakt. Ze had geen kinderen. Met mijn zoon heb ik door allerlei omstandigheden al jarenlang een slechte verhouding. Ook nu hebben we nauwelijks contact met elkaar. Mijn drie kleinkinderen heb ik in lange tijd niet gezien. Maar bij mijn dood zal het grootste deel van mijn vermogen naar mijn zoon en zijn kinderen gaan. Bijna automatisch. Vandaag de dag is een testament niet meer zo bindend als vroeger. Maar desalniettemin heb ik op dit moment redelijk veel geld waarover ik vrijelijk kan beschikken. Als jij dit werk tot een succesvol einde brengt, wil ik het merendeel daarvan aan jou geven. Begrijp me vooral niet verkeerd. Het is niet mijn bedoeling om je voor geld te kopen. Ik wil alleen maar zeggen: mijn gevoelens voor jou zijn als die voor mijn eigen dochter. Ik wou dat je mijn echte dochter was...’

Aomame keek de Oude Dame stilletjes aan. Die zette opeens haar glaasje sherry op de tafel en keerde zich om naar de prachtige lelies achter haar. Ze snoof hun zware geur op en keek toen weer naar Aomame.

‘Zoals je weet, was ik van plan om Tsubasa te adopteren. Nu heb ik haar verloren. Ik heb niets voor haar kunnen doen. Ik kon alleen maar lijdzaam toezien hoe ze in haar eentje in het holst van de nacht verdween. Nu sta ik op het punt om jou ergens heen te sturen waar het gevaarlijker is dan je tot nu toe ooit hebt meegemaakt. Ik wil dat helemaal niet, maar jammer genoeg zie ik geen andere manier om ons doel te bereiken. Het minste wat ik kan doen is je daarvoor een reële vergoeding aanbieden.’

Aomame luisterde zwijgend. In de stilte die viel nadat de Oude Dame was uitgepraat, klonk buiten de glazen tuindeuren het heldere zingen van een vogel. Hij zong een hele tijd. Toen vloog hij weg.

‘Die vent moet koste wat kost worden opgeruimd,’ zei Aomame. ‘Dat is voorlopig het allerbelangrijkste. Ik ben u diep dankbaar dat u zo over me denkt. Zoals u wel weet, heb ik om bepaalde redenen de banden met mijn ouders verbroken. Om bepaalde redenen hebben mijn ouders mij verstoten toen ik nog een jong meisje was. Ik heb mijn eigen weg moeten zoeken, zonder ooit te weten wat ouderliefde was. Om in mijn eentje door het leven te kunnen gaan, moest ik mijn gevoelens aanpassen. Dat was niet makkelijk. Af en toe vond ik mezelf niet meer dan een hoopje vuil, een smerig bezinksel zonder enige betekenis. Wat u daarnet tegen me zei, heeft me onuitsprekelijk gelukkig gemaakt. Voor mij is het te laat om mijn manier van denken en leven te veranderen, maar voor Tsubasa niet. Zij kan nog gered worden. U mag de moed dus niet meteen laten zakken. U mag niet opgeven! U móét proberen haar terug te vinden!’

De Oude Dame knikte. ‘Ik heb me blijkbaar onduidelijk uitgedrukt. Vanzelfsprekend geef ik Tsubasa niet op! Ik ben vast van plan haar terug te vinden, al kost het me mijn laatste krachten. Maar zoals je ziet, ben ik daar nu even te moe voor. Ik heb haar niet kunnen helpen, en dat besef maakt dat ik me zó machteloos voel... Geef me nog even de tijd, tot ik mijn energie terugheb. Maar misschien ben ik daar te oud voor en komt die nooit meer terug, hoe ik ook wacht...’

Aomame stond op van de bank en liep naar haar toe. Ze ging op de leuning van de stoel zitten en pakte de dunne, slanke, elegante hand stevig in de hare.

‘U bent ongelofelijk sterk,’ zei ze. ‘U hebt meer energie dan wie ook. U bent nu alleen wat moe omdat uw ontgoocheling zo groot is. Als u eventjes gaat liggen om een dutje te doen, moet u eens zien hoeveel beter u zich voelt als u weer wakker wordt.’

‘Dankjewel.’ De Oude Dame beantwoordde Aomames handdruk. ‘Ik geloof inderdaad dat ik maar even een dutje moest doen.’

‘Ik moet er zo langzamerhand vandoor,’ zei Aomame. ‘Ik wacht tot u contact met me opneemt, en in de tussentijd pak ik alvast mijn spulletjes. Niet dat ik zoveel te pakken heb.’

‘Bereid je erop voor om zo licht mogelijk te reizen. Als je iets nodig hebt, krijg je het meteen van mij.’

Aomame liet de hand van de Oude Dame los en stond op. ‘Slaapt u maar lekker. En maakt u zich geen zorgen: alles komt vast in orde.’

De Oude Dame knikte. Toen vielen haar ogen dicht, in de stoel waar ze zat. Aomame wierp een laatste blik op de goudvisjes in hun kom, snoof de geur van de lelies op, en liep de kamer met het hoge plafond uit.

==

Bij het portiek stond Tamaru haar op te wachten. Het was al vijf uur, maar de zon brandde nog met onverminderde kracht hoog aan de hemel. Zijn stralen kaatsten oogverblindend terug van Tamaru’s zoals altijd blinkend gepoetste zwarte schoenen van Corduaans leer. Hier en daar hingen witte zomerwolken in de lucht, maar die hielden zich bescheiden op de achtergrond om de zon niet bij zijn werk te storen. Het was nog te vroeg voor het eind van het regenseizoen, maar de laatste paar dagen hadden ze hoogzomers weer gehad. De cicaden zongen in de bomen van de tuin. Hun stemmen waren nog niet sterk, je kon ze zelfs verlegen noemen, maar ze kondigden vast en zeker de zomer aan. De wereld ging zijn gewone gangetje: cicaden zongen, wolken dreven aan de zomerse hemel, en op Tamaru’s schoenen was geen wolkje te zien. Maar op Aomame maakte het een verfrissende, nieuwe indruk – de manier waarop de wereld altijd zijn gewone gangetje ging.

‘Ha Tamaru,’ zei ze. ‘Ik wilde even een praatje met je maken. Heb je tijd?’

‘Ja hoor,’ zei Tamaru. Zijn gezicht veranderde niet. ‘Tijd zat! Tijdverspilling hoort bij mijn werk.’

Hij ging zitten in een van de tuinstoelen buiten het portiek. Aomame nam plaats in de stoel naast hem. De uitstekende dakrand bood bescherming tegen de zon en verschafte hun een koele schaduw. Het rook naar jong gras.

‘Het is al zomer,’ zei Tamaru.

‘Ja, de cicaden zingen al,’ zei Aomame.

‘Dit jaar lijken ze iets vroeger te zijn gaan zingen dan anders. Het zal in deze buurt wel weer een poosje een herrie van jewelste worden. Oorverdovend is het! Ik heb ooit in een stadje in de buurt van de Niagara-waterval overnacht, en daar was het al net zo’n lawaai. Van de vroege ochtend tot de late avond ging het maar door! Er zaten zeker een miljoen van die beestjes.’

‘Ben jij dan naar de Niagara geweest?’

Tamaru knikte. ‘Het was het saaiste stadje van de hele wereld. Ik ben er drie dagen geweest, in mijn eentje, en er was helemaal niets te doen. Behalve luisteren naar het geluid van de waterval, en dat was zo’n pestherrie dat je niet eens een boek kon lezen!’

‘Wat heb je er dan die drie dagen gedaan in je eentje?’

Op die vraag gaf Tamaru geen antwoord. Hij schudde alleen licht zijn hoofd.

Tamaru en Aomame luisterden zwijgend naar het ingetogen tsjirpen van de cicaden.

‘Ik heb een verzoek,’ begon Aomame.

Dat leek Tamaru te interesseren. Het kwam niet elke dag voor dat Aomame een verzoek deed.

‘Een niet zo alledaags verzoek,’ zei Aomame. ‘En ik hoop dat ik je er niet mee voor het hoofd stoot.’

‘Ik weet niet of ik op je verzoek kan ingaan, maar ik kan in elk geval luisteren. En de beleefdheid vereist dat het verzoek van een dame me nooit voor het hoofd stoot.’

‘Ik heb een pistool nodig,’ zei Aomame op zakelijke toon. ‘Zo klein dat het in mijn handtasje past. Weinig weerslag en toch dodelijk, en van een betrouwbare kwaliteit. Geen omgebouwd speelgoedpistool of Filippijns nepspul. Als ik het al gebruik, zal het maar één keer zijn, dus aan één kogel heb ik genoeg.’

Er viel een stilte. Tamaru wendde zijn ogen niet van Aomames gezicht af. Zijn blik verschoof geen millimeter.

‘In Japan is het gewone burgers bij wet verboden handvuurwapens in hun bezit te hebben,’ zei hij langzaam en met nadruk. ‘Dat is je toch bekend?’

‘Natuurlijk!’

‘En ik zeg het er voor de zekerheid maar even bij, maar er is mij nog nooit een strafbaar feit ten laste gelegd,’ vervolgde hij. ‘Dat betekent, met andere woorden, dat ik geen strafblad heb. Het kan zijn dat de wet een paar dingetjes over het hoofd heeft gezien. Dat is niet onmogelijk. Maar op papier ben ik een modelstaatsburger: brandschoon en van alle smetten vrij. Ik mag homoseksueel zijn, maar dat is geen misdrijf. Ik betaal mijn belastingen precies op tijd en ga bij verkiezingen trouw naar de stembus – niet dat een van mijn kandidaten ooit is gekozen. Bekeuringen voor foutparkeren betaal ik altijd binnen de voorgeschreven termijn. In tien jaar ben ik nooit gepakt voor te snel rijden. Ik ben verplicht verzekerd, en ik betaal mijn premie ook, hoewel talloze mensen daar de hand mee lichten. Mijn kijk- en luistergelden worden automatisch naar de NHK overgemaakt, en ik heb zowel American Express als MasterCard. Ik ben het wel niet van plan, maar als ik dat zou willen, kan ik zó voor dertig jaar een hypotheek afsluiten. En persoonlijk prijs ik me elke dag weer gelukkig dat ik in die positie verkeer. Het zou niet te ver gaan om mij een hoeksteen van de samenleving te noemen. En zo iemand vraag jij of hij je een pistool kan bezorgen. Besef je dat wel?’

‘Daarom zei ik ook: ik hoop dat ik je er niet mee voor het hoofd stoot.’

‘Dat zei je, ja.’

‘Het spijt me echt verschrikkelijk, maar behalve jou kan ik niemand bedenken bij wie ik met zo’n verzoek terechtkan.’

Tamaru maakt een zacht, gedempt geluid achter in zijn keel. Het had in de verte wel iets weg van een onderdrukte zucht.

‘En in het hypothetische geval dat ik in een positie verkeerde waarin ik op zo’n verzoek kon ingaan, dan vereist het gezond verstand dat ik je zou vragen: wie ben je van plan daarmee neer te schieten?’

Aomame wees met haar wijsvinger naar haar slaap.

‘Mezelf.’

Zonder een spier te vertrekken staarde Tamaru naar haar vinger.

‘En dan zou mijn volgende vraag zijn: waarom?’

‘Omdat ik niet gepakt wil worden. Ik ben niet bang om dood te gaan. De gevangenis lijkt me echt geen pretje, maar daar kom ik desnoods wel overheen. Maar ik wil niet in handen vallen van een stel ongure types die me zullen gaan martelen. Ik wil namelijk geen namen noemen. Van niemand. Snap je waar ik heen wil?’

‘Ik geloof van wel.’

‘Ik ben niet van plan om er iemand mee dood te schieten of om een bank te beroven. Daarom vraag ik niet om zoiets overdrevens als een semiautomatisch pistool waarmee je twintig schoten achter elkaar kunt lossen. Ik heb meer aan iets compacts met weinig weerslag.’

‘Je zou ook vergif kunnen kiezen. Daar is makkelijker aan te komen dan aan een pistool.’

‘Maar vergif moet je eerst tevoorschijn halen en in je mond stoppen, en dat kost tijd. Als ze hun vingers in je mond steken voor je op de capsule kunt bijten, ben je verloren. Met een pistool kun je je tegenstanders onder controle houden terwijl jij je zaakjes afwerkt.’

Tamaru dacht hier even over na. Zijn rechterwenkbrauw ging iets omhoog.

‘Als het even kan, wil ik je niet kwijt,’ zei hij. ‘Je bevalt me nogal, zie je. Als mens, bedoel ik.’

Aomame moest even glimlachen. ‘Als vrouw?’

Tamaru vertrok geen spier. ‘Man, vrouw – of hond, als het daarom gaat –, er zijn er niet veel die me bevallen.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Aomame.

‘Maar tegelijkertijd zijn de gemoedsrust en de gezondheid van Madame mijn eerste verantwoordelijkheid. En bovendien ben ik – hoe zal ik het zeggen? – een soort expert.’

‘Dat hoef je mij niet te vertellen.’

‘Dus vanuit al die standpunten bezien, denk ik dat ik eens zal kijken of ik iets voor je kan doen. Ik garandeer niets, maar misschien dat ik iemand ken die je kan helpen. Maar dit ligt heel gevoelig. Het is wel even iets anders dan een elektrische deken bestellen bij een postorderbedrijf. Het duurt misschien wel een week voor je antwoord krijgt.’

‘Dat hindert niet,’ zei Aomame.

Tamaru kneep zijn ogen halfdicht en keek op naar de bomen waarin de cicaden zongen.

‘Ik hoop dat het allemaal goed afloopt. Als je denkt dat het helpt, zal ik mijn best voor je doen.’

‘Dank je, Tamaru. Dit zal wel het laatste karweitje zijn dat ik voor Madame opknap, dus misschien zien we elkaar niet eens meer.’

Tamaru spreidde zijn handen en keerde de palmen naar boven. Hij zag eruit als iemand die midden in de woestijn staat te wachten tot het gaat regenen. Hij zei echter niets. Het waren grote, dikke handpalmen. Hier en daar vertoonden ze littekens. Ze zagen er niet zozeer uit als lichaamsdelen, maar meer als onderdelen van een enorme machine.

‘Ik hou niet zo van afscheid nemen,’ zei hij. ‘Ik heb niet eens afscheid van mijn eigen ouders kunnen nemen.’

‘Zijn je ouders dan overleden?’

‘Ik weet zelfs niet of ze dood zijn of nog in leven. Ik ben geboren op Sachalin, een jaar voor het eind van de oorlog. Het zuiden van Sachalin was Japans gebied en heette destijds “Karafuto”, maar in de zomer van 1945 werd het door het Rode Leger bezet, en mijn ouders werden allebei gevangengenomen. Ik geloof dat mijn vader ergens op een haven werkte. Geïnterneerde Japanse staatsburgers werden voor het overgrote deel teruggestuurd naar Japan, maar mijn ouders waren Koreanen die als arbeiders naar Sachalin waren gestuurd, dus dat ging niet. De Japanse regering weigerde hen binnen te laten. Toen de oorlog was afgelopen, waren mensen afkomstig van het Koreaans schiereiland namelijk opeens geen onderdanen meer van het Groot-Japanse Keizerrijk. Het is een grof schandaal. Een beetje menselijk medegevoel kon er blijkbaar niet af. Als ze dat wilden, hadden mijn ouders wél naar Noord-Korea gekund, maar naar het zuiden, dat kon niet, omdat de Sovjet-Unie Zuid-Korea toentertijd nog niet erkende. Mijn ouders kwamen uit een vissersdorpje in de buurt van Busan, in het zuiden, dus die voelden er niks voor om naar het noorden te gaan, waar ze geen mens kenden. Familie of kennissen hadden ze daar niet. De voedselvoorziening op Sachalin kon nauwelijks erger en het Rode Leger behandelde hun gevangenen heel slecht. Ik was toen nog een baby, en mijn ouders hadden nog meer kinderen en betwijfelden of ze mij wel konden grootbrengen, dus ze gaven me mee met een Japans echtpaar dat gerepatrieerd werd, en zo kwam ik in Hokkaido terecht. Als ze me alvast naar Hokkaido stuurden, zullen mijn ouders gedacht hebben, zouden ze me later wel terugvinden. Of misschien was het een fatsoenlijke manier om van me af te komen. Het fijne weet ik er niet van. In elk geval, ik heb ze nooit meer gezien. Ik denk dat ze nog wel op Sachalin zullen zijn – als ze nog leven, tenminste.’

‘Kun je je niets van je ouders herinneren?’

‘Helemaal niets. Maar ik was dan ook nog maar amper een jaar oud toen ze me weggaven. Ik heb daarna een jaar of wat bij dat echtpaar gewoond, maar zij waren financieel ook niet in staat om voor me te zorgen tot ik groot was, dus stopten ze me in een weeshuis in de bergen bij Hakodate, in het zuiden van Hokkaido. Het weeshuis werd gerund door een katholieke organisatie, en het leven was er bepaald niet makkelijk. Vlak na de oorlog waren er ontzettend veel weeskinderen, en er was een groot tekort aan voedsel en brandstof. Om in leven te kunnen blijven, moest je tot allerlei dingen je toevlucht nemen.’ Tamaru wierp een vluchtige blik op de rug van zijn rechterhand. ‘In het weeshuis ben ik voor de vorm geadopteerd om genaturaliseerd te kunnen worden, en zo heb ik een Japanse naam gekregen: Ken’ichi Tamaru. Eigenlijk is mijn achternaam Bak; mijn voornaam weet ik niet. En Koreanen die Bak heten zijn er net zoveel als sterren aan de hemel.’

Aomame en Tamaru zaten zwijgend naast elkaar en luisterden naar het zingen van de cicaden.

‘Ik zou een andere hond kopen als ik jou was,’ zei ze.

‘Dat heeft Madame ook al gezegd. “Het vluchthuis heeft een nieuwe waakhond nodig,” zei ze. Maar zo eenvoudig kan ik me daar niet toe zetten.’

‘Daar kan ik in komen. Toch zou ik proberen er een te vinden. Ik ben niet in een positie om anderen goede raad te geven, maar dat zou ik doen.’

‘Goed dan,’ zei Tamaru. ‘Een goed afgerichte waakhond is een must, dat snap ik ook wel. Ik neem zo snel mogelijk contact op met een hondentrainer.’

Aomame keek op haar horloge en stond op. Het duurde nog even voor het donker werd, maar in de lucht was al een vermoeden van schemering zichtbaar. Met het blauw van de hemel begon zich een ander soort blauw te vermengen. De sherry was nog niet helemaal uitgewerkt. Zou de Oude Dame nog liggen te slapen?

‘Tsjechov,’ zei Tamaru terwijl hij ongehaast overeind kwam, ‘Tsjechov zegt ergens: “Als er in een verhaal een pistool voorkomt, moet dat ook worden afgevuurd.” ’

‘Wat bedoelt hij dáár nu mee?’

Tamaru ging recht tegenover Aomame staan. Hij stak maar een paar centimeter boven haar uit.

‘Voer geen voorwerpen ten tonele die niet voor het verhaal noodzakelijk zijn,’ zei hij. ‘Als de auteur een pistool introduceert, moet dat zijn omdat er later mee geschoten wordt. Tsjechov hield ervan om verhalen te schrijven die van alle onnodige opsmuk waren ontdaan.’

Aomame trok de mouwen van haar jurk recht en hing haar tas over haar schouder. ‘En jij zit daarover in. Je denkt dat het pistool beslist zal worden afgevuurd.’

‘Vanuit Tsjechovs standpunt bekeken wel.’

‘En daarom wil je me als het even kan geen pistool in handen geven.’

‘Het is gevaarlijk, en het is tegen de wet. En bovendien is Tsjechov een schrijver die weet wat hij zegt.’

‘Maar dit is geen verhaal, dit is werkelijkheid.’

Tamaru bestudeerde Aomames gezicht aandachtig. Toen zei hij kalm: ‘Hoe kunnen wíj dat weten?’

[1] Een schrijnfestival is een klein festival georganiseerd door de plaatselijke shintoschrijn en draagt het karakter van een simpele kermis met bescheiden attracties. Kinderen vinden het altijd leuk om met een netje naar goudvisjes te vissen, die ze dan in een kommetje mee naar huis nemen. Zulke festivals duren maar één avond en roepen herinneringen op aan warme zomernachten.