13
Aomame: Without your love

1q84,’ zei Aomame. ‘Ik leef nu in een jaar dat 1q84 heet, en dat niet het echte 1984 is. Klopt dat?’

‘Wát de echte wereld is, is een uiterst moeilijk te beantwoorden vraag.’ De man die Leider genoemd werd, lag nog steeds op zijn buik. ‘Dat is uiteindelijk een metafysisch probleem. Maar wáár de echte wereld is, weten we wel. Die is hier. Daar is geen vergissing over mogelijk. De pijn die we in deze wereld voelen, is echte pijn. De dood die we in deze wereld ondergaan, is de echte dood. Wat er vergoten wordt, is echt bloed. Dit is geen nepwereld. Dit is geen virtuele wereld. Dit is ook geen metafysische wereld. Daar sta ik persoonlijk voor in. Maar dit is niet de wereld van 1984 zoals jij die kent.’

‘Is dit dan een soort parallelle wereld?’

De man lachte met kleine schokjes van zijn schouders. ‘Jij hebt echt te veel sciencefiction gelezen! Nee, dit is geen parallelle wereld. Jij denkt misschien van: dáár ligt 1984, en hier het afgesplitste 1q84, en die lopen netjes naast elkaar verder, maar zo werkt het niet. Het jaar 1984 bestaat nergens meer! Als we het nu over tijd hebben, is die van 1q84 de enige tijd die er bestaat, zowel voor jou als voor mij.’

‘We zijn dit tijdssysteem binnengedrongen.’

‘Precies! We zijn dit tijdssysteem binnengedrongen. Of misschien is dit tijdssysteem ons binnengedrongen. En voor zover ik het begrijp, gaat de deur maar naar één kant open. Een weg terug is er niet.’

‘En het is gebeurd toen ik de noodtrap van de Shuto-snelweg af liep,’ zei Aomame.

‘De Shuto-snelweg?’

‘Ja, vlak bij Sangenjaya,’ zei Aomame.

‘De plaats komt er niet op aan,’ zei de man. ‘Voor jou was dat Sangenjaya, maar in principe kan het overal gebeuren. De tijd, die is het probleem. Het wissel wordt opeens omgezet, om het zo maar eens te noemen, en opeens verandert de tijd in 1q84.’

Aomame stelde zich voor hoe een stuk of wat Little People met vereende krachten een wissel omzetten. In het holst van de nacht, in het bleke schijnsel van de maan.

‘En in 1q84 staan er twee manen aan de hemel, nietwaar?’ vroeg ze.

‘Dat klopt. Wij hebben twee manen. Dat is het teken dat het wissel is omgezet. Dat is de manier waarop je de twee werelden uit elkaar kunt houden. Maar niet iedereen die in deze wereld leeft, kan die twee manen zien. Integendeel zelfs. De meeste mensen hebben het niet eens in de gaten. Met andere woorden, alleen een heel beperkt aantal mensen weet dat het nu eigenlijk 1q84 is.’

‘Hebben de meeste mensen in deze wereld dan niet door dat het tijdssysteem is veranderd?’

‘Nee. Voor de overgrote meerderheid gaat het leven zijn gewone gangetje, net zoals het dat in deze wereld altijd heeft gedaan. Toen ik zei: “Dit is de echte wereld”, bedoelde ik het in die zin.’

‘Het wissel is omgezet,’ zei Aomame. ‘Maar als het niet was omgezet, zouden wij elkaar hier ook niet hebben ontmoet. Volgt dat er niet uit?’

‘Daarop weet niemand het antwoord. Dat is een probleem voor de waarschijnlijkheidsleer. Maar je kon wel eens gelijk hebben.’

‘Wat u me nu hebt verteld, is dat een absoluut feit, of is het niet meer dan een theorie?’

‘Goeie vraag. Maar het verschil tussen een feit en een theorie is niet zo eenvoudig te zien. Er is een oud liedje waarin de man zingt: “Without your love, it’s a honkey-tonk parade.” Zonder jouw liefde is het allemaal niet meer dan een goedkope show. Ken je dat?’

‘ “It’s Only a Paper Moon.” ’

‘Bravo. Nu, in principe is het met 1984 en 1q84 net zo. Als jij niet in de wereld gelooft, en als daarin geen liefde bestaat, is het allemaal niet meer dan een nepwereld. In welke wereld ook, in wat voor wereld ook, in de meeste gevallen is de lijn die feit en theorie onderscheidt niet voor het blote oog zichtbaar. Die lijn kun je alleen met je hart zien.’

‘Wie heeft dat wissel omgezet?’

‘Wie heeft het wissel omgezet? Dat is een moeilijke vraag. En een redenering gebaseerd op oorzaak en gevolg zet in dit geval niet zoveel zoden aan de dijk.’

‘Maar een of andere wil heeft me naar de wereld van 1q84 gevoerd,’ zei Aomame. ‘Want mijn eigen wil is het niet geweest.’

‘Dat klopt. Dat omgezette wissel heeft je naar deze wereld gevoerd.’

‘Waren de Little People er soms bij betrokken?’

‘In deze wereld bestaan er zekere wezens die, althans in deze wereld, wel eens “Little People” worden genoemd. Maar ze hebben niet altijd een vaste gedaante en dragen ook niet altijd een naam.’

Aomame beet op haar lip en dacht na.

‘Volgens mij spreekt uw verhaal zichzelf tegen,’ zei ze. ‘Stel dat die Little People het wissel hebben omgezet en mij naar 1q84 hebben getransporteerd. Waarom zouden ze me dan speciaal hierheen hebben gebracht als ze niet willen dat ik met u doe wat ik van plan was te doen? Ze zouden er veel meer aan hebben gehad om me gewoon uit de weg te ruimen.’

‘Dat is niet zo eenvoudig uit te leggen,’ zei de man. Zijn stem klonk volkomen vlak. ‘Maar jij bent vlug van begrip, dus misschien snap je wel ongeveer waar ik heen wil. Zoals ik al eerder zei, is het allerbelangrijkste voor de wereld waarin we leven dat de balans tussen Goed en Kwaad in evenwicht blijft. De wezens die we voor het gemak “Little People” zullen blijven noemen, of die “een of andere wil”, waar jij het over had, bezitten inderdaad enorme kracht. Maar hoe meer zij die kracht gebruiken, hoe groter de kracht wordt die zich van nature tegen hen verzet. Op die manier houdt de wereld op subtiele wijze dat evenwicht in stand. Dit principe is op elke wereld hetzelfde. Precies hetzelfde kan worden gezegd van de wereld van 1q84, waarvan wij nu deel uitmaken. Op het moment dat de Little People hun volle kracht beginnen te ontplooien, ontstaat er als vanzelf ook een kracht die daaraan weerstand biedt. Ik denk dat jij door de impuls van dat verzet naar 1q84 bent getrokken.’

Het enorme lichaam op de blauwe yogamat strekte zich uit als een walvis die is aangespoeld op het strand. De man zuchtte.

‘Laat ik de analogie van de trein nog even doorvoeren. Zij kunnen het wissel omzetten. Daardoor komt de trein op dit spoor – het spoor dat 1q84 heet. Maar ze zijn niet in staat om elke individuele passagier op die trein te identificeren en te selecteren. Met andere woorden, misschien zitten er ook wel passagiers in de trein die vanuit hun oogpunt ongewenst zijn.’

‘Ongenode passagiers,’ zei Aomame.

‘Precies.’

De donder rommelde weer. Hij klonk nu veel harder dan een paar minuten geleden. Maar het bliksemde niet. Je hoorde alleen het geluid. Dat was vreemd, dacht Aomame. De bliksem moest heel dichtbij zijn ingeslagen, en toch zag je hem niet. En het regende ook niet.

‘Heb je het tot zover begrepen?’

‘Ik luister.’

Ze had de punt van de naald van zijn nek gehaald en hield hem zorgvuldig in de lucht gericht. Ze moest zich nu volledig concentreren om zijn woorden te kunnen volgen.

‘Waar licht is, moet ook schaduw zijn, en waar schaduw valt, moet licht zijn. Schaduw zonder licht bestaat niet, evenmin als licht zonder schaduw. Carl Jung schrijft ergens: “De Schaduw is net zo kwaadaardig als wij positief zijn. Hoe wanhopiger wij ons best doen om goede, prachtige, volmaakte mensen te worden, hoe duidelijker de Schaduw de wil ontwikkelt om zwart en kwaadaardig en verwoestend te zijn. Als je namelijk probeert om je vermogen om de volmaaktheid te bereiken te overschrijden, daalt de Schaduw af naar de hel en wordt de duivel. Want vanuit het standpunt van de natuur bezien, is het voor een mens net zo’n grote zonde om groter te zijn als om kleiner te zijn dan hij eigenlijk is.” ’[1]

‘Of de Little People goed zijn of slecht, kan ik niet beoordelen. Dat is in zekere zin iets wat ons begrip en ons definitievermogen te boven gaat. Wij hebben al van oudsher met hen moeten leven, al sinds de tijd dat Goed en Kwaad nog maar nauwelijks bestonden – de tijd toen het bewustzijn van het menselijk ras nog in de kinderschoenen stond. Maar het belangrijkste is dit: of de Little People nu goed zijn of slecht, licht of schaduw, op het moment dat ze hun macht proberen uit te oefenen, krijg je meteen een compenserende beweging. In mijn geval ging het ook zo. Bijna op hetzelfde ogenblik dat ik de woordvoerder van de Little People werd, ontketende mijn dochter wat je de anti-Little-People-impuls zou kunnen noemen. Op die manier bleef het evenwicht gehandhaafd.’

‘Uw dochter?’

‘Ja. De eerste die deze wezens hiernaartoe haalde was mijn dochter. Ze was toen tien. Nu is ze zeventien. Op een gegeven ogenblik verschenen ze uit de duisternis en kwamen ze door haar tevoorschijn. Toen hebben ze mij hun woordvoerder gemaakt. Mijn dochter was de perceiver – de waarnemer – en ik was de receiver – de ontvanger. Toevallig waren wij elk bij uitstek voor die rol geschikt. Maar hoe dat ook zij, zíj hebben óns gevonden, en niet wij hen.’

‘En toen hebt u uw eigen dochter verkracht.’

‘Ik heb omgang met haar gehad,’ zei hij. ‘Die uitdrukking komt dichter bij de waarheid. En degene met wie ik omgang heb gehad, is met nadruk het abstracte idee van mijn dochter. “Omgang hebben” is een meerduidige uitdrukking, weet je: hij kan in diverse betekenissen worden gebruikt. De hoofdzaak is dat wij één werden – als perceiver en receiver.’

Aomame schudde haar hoofd. ‘Hier begrijp ik niets van. Hebt u seks gehad met uw eigen dochter of niet?’

‘Daarop kan ik alleen maar antwoorden met: ja en nee.’

‘En met Tsubasa is dat zeker net zo?’

‘Precies hetzelfde. In principe.’

‘Maar Tsubasa’s baarmoeder is in werkelijkheid kapotgescheurd!’

De man schudde zijn hoofd. ‘Jij hebt alleen maar haar abstracte gedaante gezien, niet haar werkelijke lichaam.’

Aomame kon het hoge tempo van het gesprek niet meer bijhouden. Ze zweeg even om op adem te komen.

‘Wou u beweren,’ zei ze toen, ‘dat een abstract idee menselijke vorm heeft aangenomen en zo bij jullie is weggelopen?’

‘Eenvoudig gezegd: ja.’

‘En dat wat ik heb gezien niet Tsubasa’s echte lichaam was?’

‘Daarom hebben we haar ook weer teruggenomen.’

Teruggenomen?’ zei Aomame.

‘Teruggenomen om behandeld te worden. Ze krijgt nu de behandeling die ze nodig heeft.’

‘Ik geloof u niet,’ zei Aomame droog.

‘Dat kan ik je niet kwalijk nemen,’ zei de man met emotieloze stem.

Aomame zat een paar tellen om woorden verlegen. Toen gooide ze het over een andere boeg.

‘Goed, dus door uw eigen dochter abstract en meerduidig te verkrachten, bent u de woordvoerder van de Little People geworden. Maar bijna tegelijkertijd ging zij, om dat te compenseren, bij u vandaan en werd uw tegenstander. Is dat wat u me probeert te vertellen?’

‘Precies. En daarvoor heeft ze haar eigen daughter achtergelaten,’ zei de man. ‘Maar dat begrijp je natuurlijk niet.’

‘Haar daughter?’

‘Een soort levende schaduw. En dan is er nóg iemand bij betrokken: een oude persoonlijke vriend van me, die ik volledig kan vertrouwen. Ik heb mijn dochter aan hem toevertrouwd. En nog niet zo lang geleden is jouw oude kennis Tengo Kawana er eveneens bij betrokken geraakt. Tengo en mijn dochter zijn bij toeval bij elkaar gebracht en hebben samen een team gevormd.’

Het was of de tijd opeens stilstond. Aomame slaagde er niet in om woorden te vinden. Met verstijfd lichaam kon ze alleen maar wachten tot de tijd zich weer in beweging zette.

De man vervolgde: ‘Allebei hebben ze speciale kwaliteiten, die elkaar prachtig aanvullen. Wat Tengo niet heeft, heeft Eriko wel, en omgekeerd. Met vereende krachten hebben ze samen een werk geproduceerd, en het resultaat van hun inspanningen heeft een geweldige uitwerking gehad. De beweging die de invloed van de Little People moet tegengaan, is nu begonnen.’

‘Ze hebben een team gevormd?’

‘O, ze zijn niet verliefd en ze hebben geen verhouding met elkaar, dus je hoeft je geen zorgen te maken. Als je daarover inzat, tenminste. Eriko wordt op niemand verliefd. Ze... is over zulke dingen heen.’

‘En wat is dat werk dat ze met vereende krachten hebben geproduceerd – concreet gesproken?’

‘Om dat te kunnen uitleggen, zal ik een andere analogie moeten gebruiken. Als we de activiteiten van de Little People met een virus vergelijken, hebben zij met z’n tweeën de antistoffen geproduceerd en verspreid die dat virus kunnen bestrijden. Het is natuurlijk maar net hoe je het bekijkt. Vanuit het standpunt van de Little People gezien, zijn Eriko en Tengo juist de dragers van het virus. Het is als twee spiegels die tegenover elkaar staan.’

‘Is dat die compenserende beweging waar u het over had?’

‘Precies. De man van wie jij houdt en mijn dochter hebben dat voor elkaar gekregen door met elkaar samen te werken. Dus je ziet het: bij jullie verschijning in deze wereld zaten Tengo en jij elkaar letterlijk op de hielen.’

‘Maar u zei ook dat dat geen toeval was. Met andere woorden, ik ben door een wil, die een bepaalde vorm heeft, naar deze wereld gehaald. Heb ik dat goed?’

‘Ja. Jij bent door een wil die een bepaalde vorm heeft voor een specifiek doel naar deze wereld gehaald. Naar de wereld van 1q84. Wat voor vorm de relatie tussen jullie beiden zal aannemen, weet ik niet, maar het feit dat Tengo en jij hier weer met elkaar te maken hebben gekregen, is zeker niet het resultaat van het toeval.’

‘Maar welke wil, en wat voor doel?’

‘Ik ben niet in staat om je dat uit te leggen,’ zei de man. ‘Het spijt me.’

‘Waarom niet?’

‘Niet omdat ik de betekenis niet kan uitleggen, maar omdat een deel van de betekenis verloren zou gaan zodra ik die in woorden zou uitdrukken.’

‘Goed, laat ik het dan anders vragen,’ zei Aomame. ‘Waarom ik, en niemand anders?’

‘Heb je dat nóg niet door?’

Aomame schudde heftig haar hoofd. ‘Nee, dat heb ik nóg niet door. Helemaal. Niet!

‘En het is toch zo eenvoudig. Omdat Tengo en jij zo ontzettend door elkaar worden aangetrokken.’

==

Aomame bleef lange tijd zwijgend zitten. Er vormde zich een laagje zweet op haar voorhoofd. Ze had het gevoel alsof haar hele gezicht was gehuld in een dun, onzichtbaar vlies.

‘Aangetrokken,’ zei ze.

‘Door elkaar, heel sterk.’

Een emotie die veel weg had van woede welde zonder aanleiding in haar op. Ze voelde zich zelfs een beetje misselijk.

‘Daar geloof ik niks van! Hij weet niet eens meer wie ik ben!’

‘Nee, hij weet nog heel goed dat jij in deze wereld bestaat, en hij verlangt naar je. Tot nu toe heeft hij niet één keer van een andere vrouw gehouden.’

Aomame was even sprakeloos. In die korte tijd klonken er een stuk of wat keiharde donderslagen. Het begon ook eindelijk te regenen. Dikke druppels kletterden tegen de ruiten van de hotelkamer. Al die geluiden drongen echter nauwelijks tot haar door.

‘Of je me gelooft of niet is jouw zaak,’ zei de man. ‘Maar ik zou het maar doen. Het is de zuivere waarheid.’

‘Meer dan twintig jaar zijn eroverheen gegaan sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien, en hij is me nóg niet vergeten? Ik geloof niet dat ik ooit meer dan één of twee woorden tegen hem heb gezegd!’

‘In een leeg klaslokaal heb jij hem lang en stevig bij zijn hand gepakt. Je was toen tien. Ik denk dat je daarvoor al je moed bij elkaar hebt moeten rapen.’

Er verscheen een diepe frons in Aomames voorhoofd.

‘Hoe weet ú dat?’

Op die vraag gaf de man geen antwoord.

‘Tengo is dat nooit vergeten. Al die jaren heeft hij aan je gedacht. Dat doet hij nog. Geloof me maar. Ik weet van alles. Ik weet bijvoorbeeld dat jij bij het masturberen aan Tengo denkt. Dan zie je hem voor je. Heb ik gelijk?’

Haar mond viel enigszins open, ze wist geen woord uit te brengen, haar adem kwam in korte stootjes.

‘Je hoeft je niet te generen,’ vervolgde de man. ‘Het is een heel menselijke handeling. Hij doet precies hetzelfde. En dan denkt hij aan jou. Ook nu nog.’

‘Maar hoe wéét...’

‘Hoe weet ik dat? Als ik mijn oren spits, kan ik het horen. Mijn werk is immers naar stemmen te luisteren?’

Het liefst was ze in lachen uitgebarsten, en tegelijkertijd in tranen. Maar ze kon geen van beide. Ergens daartussenin stond ze als aan de grond genageld, niet in staat haar zwaartepunt naar de ene of de andere kant te verleggen, volledig sprakeloos.

‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei de man.

‘Bang te zijn?’

‘Ja. Jij bent bang. Net zoals de katholieke kerk vroeger bang was om te aanvaarden dat de aarde om de zon draaide. Niet dat ze toen zo onwrikbaar geloofden dat de aarde het middelpunt was van het heelal. Nee, ze waren bang van de nieuwe ideeën die opgang zouden maken als ze accepteerden dat Copernicus en Galilei en al die geleerden gelijk hadden. En daar kwam bij dat ze dan hun eigen denken zouden moeten herzien, en daar waren ze ook bang voor. Dat was alles. De katholieke kerk heeft officieel trouwens nog steeds niet toegegeven dat de aarde om de zon draait. En bij jou is het al net zo. Al die lange jaren heb je een hard pantser gedragen om jezelf te verdedigen, en nu ben je bang om het af te doen en weg te gooien.’

Aomame sloeg haar handen voor haar gezicht en begon te snikken. Ze wilde het niet, maar ze kon zich niet beheersen. Ze had nog geprobeerd om er een schamper lachje van te maken, maar dat was niet gelukt.

‘Jullie zijn allebei om het zo maar eens te zeggen met dezelfde trein naar deze wereld vervoerd,’ zei de man zachtjes. ‘Tengo heeft een anti-Little-People-project gelanceerd door met mijn dochter samen te werken, en jij probeert mij om een andere reden uit de weg te ruimen. Anders uitgedrukt: jullie bevinden je elk op een heel gevaarlijke plaats en doen daar iets heel gevaarlijks.’

‘En verlangt die “een of andere wil” van ons dat wij dat doen?’

‘Waarschijnlijk.’

‘Maar waaróm in ’s hemelsnaam?’

Zodra de vraag haar mond uit was, wist Aomame al dat hij vergeefs was. De kans op een antwoord was nihil.

‘De meest welkome oplossing zou zijn dat jullie elkaar ergens tegen het lijf lopen, om hand in hand deze wereld te verlaten,’ zei de man zonder de vraag te beantwoorden. ‘Maar dat is niet eenvoudig.’

‘Niet eenvoudig,’ herhaalde Aomame onbewust.

‘En jammer genoeg is “niet eenvoudig” nog erg zacht uitgedrukt. Ik ben bang dat het vrijwel onmogelijk is. Bij welke naam je het ook wilt noemen, jullie staan tegenover een huiveringwekkend sterke kracht.’

‘En hier –’ Aomames keel was droog. Ze kuchte een keer. Ze voelde zich nu een heel stuk kalmer. Het was nog te vroeg om te huilen, dacht ze. ‘En hier komt u met een plannetje op de proppen, hè? In ruil voor een snelle, pijnloze dood, kunt u me iets bezorgen. Een alternatief – zoiets.’

‘Jij bent echt heel snel van begrip,’ zei de man op zijn buik. ‘Dat heb je goed gezien. Mijn plan omvat een keuze voor jou en Tengo. Geen prettige, misschien, maar je kunt tenminste kiezen.’

==

‘De Little People zijn bang om mij te verliezen,’ zei de man. ‘Ze hebben me namelijk nog nodig. Als hun woordvoerder ben ik nog bijzonder nuttig voor ze. Het is niet eenvoudig om iemand te vinden die mijn plaats kan innemen, en op dit ogenblik heb ik nog geen opvolger. Een woordvoerder van de Little People moet aan allerlei moeilijke voorwaarden voldoen, en ik ben een van de weinigen die daartoe in staat waren. Ze zijn dus bang om me te verliezen. Als dat nu gebeurde, zou er een tijdelijke leegte ontstaan. Daarom stellen ze alles in het werk om te voorkomen dat jij me van het leven berooft. Ze willen me nog een poosje in leven houden. De donder buiten is een teken dat ze woedend zijn. Maar ze kunnen niet rechtstreeks hun handen naar je uitsteken. Ze kunnen je alleen waarschuwen dat ze heel kwaad op je zijn. Om dezelfde reden hebben ze je vriendin waarschijnlijk op een gewiekste manier de dood in gedreven. En zoals de zaken er nu voor staan, zullen ze Tengo ook wel kwaad proberen te doen.’

‘Kwaad proberen te doen?’

‘Tengo heeft een boek geschreven over de Little People en de dingen die ze doen. Eriko heeft hem het verhaal bezorgd, en hij heeft dat in een heel effectieve stijl herschreven. Dat is het project waarbij ze hebben samengewerkt. De kracht die door de Little People wordt uitgeoefend, vereist een tegenwerkende kracht om te worden opgeheven, en die rol is door dat verhaal vervuld. Het is als boek uitgegeven en een bestseller geworden. Het is misschien maar tijdelijk, maar hierdoor is het potentieel van de Little People behoorlijk verstoord en zijn ze drastisch in hun bewegingsvrijheid belemmerd. Heb je ooit van Een pop van lucht gehoord?’

Aomame knikte. ‘Ik heb er in de krant wel eens over gelezen en de advertenties heb ik ook gezien, maar het boek zelf heb ik niet gelezen.’

‘Het is eigenlijk door Tengo geschreven, al staat de naam van mijn dochter op het omslag. En nu werkt zijn nieuwe zelf aan een verhaal. In die wereld met twee manen heeft hij zijn eigen verhaal ontdekt. Eriko is een briljante perceiver en heeft dat verhaal als antistof in hem doen ontstaan, en Tengo lijkt briljante gaven als receiver te hebben. Wat jou naar deze wereld heeft gebracht – anders gezegd: wat jou op die trein heeft gezet – is zíjn gave misschien wel.’

In het halfduister verschenen er diepe groeven in Aomames gezicht. Ze moest dit verhaal hoe dan ook kunnen blijven volgen.

‘Bedoelt u dat ik dankzij Tengo’s bekwaamheid om een verhaal te vertellen – of om uw woorden te gebruiken: dankzij zijn gaven als receiver – vervoerd ben naar een andere wereld, die 1q84 heet?’

‘Dat is in elk geval mijn persoonlijke vermoeden,’ zei de man.

Aomame keek naar haar handen. Haar vingers waren nat van de tranen.

‘Als het zo doorgaat, is de kans bijzonder groot dat Tengo wordt vermoord. Op dit moment is hij voor de Little People het allergevaarlijkste individu dat er rondloopt. En dit is en blijft de echte wereld, waar echt bloed wordt vergoten en echt dood wordt gegaan. En waar de dood natuurlijk eeuwig duurt.’

Aomame beet op haar lip.

‘Als je het eens zó bekeek,’ zei de man. ‘Als jij mij nu vermoordt, verdwijn ik van deze wereld. Dan hebben de Little People geen reden meer om Tengo kwaad te doen. Ik ben een soort radiozender. Als die zender eenmaal is vernietigd, vormen Tengo en mijn dochter niet langer een gevaar voor de Little People, hoezeer ze die zender in het verleden ook gestoord hebben. Dan laten de Little People ze met rust en gaan ze ergens anders op zoek naar een nieuwe zender. Een zender die anders werkt. Dat heeft voor hen de allergrootste prioriteit. Kun je me volgen?’

‘In theorie,’ zei Aomame.

‘Anderzijds, als je me vermoordt, zal de organisatie die ik in het leven heb geroepen jou niet met rust laten. Je zult vast je naam en adres, en waarschijnlijk ook je gezicht, veranderen, dus het zal misschien de nodige tijd kosten voor ze je op het spoor komen, maar ooit zullen ze je vinden, en dan zal het je duur komen te staan. Zo’n gesloten, gewelddadig systeem, waarin een tweede kans onmogelijk is, hebben wíj opgebouwd. Dat is de ene mogelijkheid.’

Aomame zette de dingen die hij haar had verteld op een rijtje. De man wachtte geduldig tot zijn logica in haar hoofd was doorgedrongen. Toen ging hij verder.

‘Maar stel dat je me níét vermoordt. Je staat netjes op en gaat naar huis. Ik blijf in leven. In dat geval zullen de Little People om mij, hun woordvoerder, te beschermen, alles in het werk stellen om Tengo van het toneel te verwijderen. De amuletten die hem beschermen zijn nog niet zo sterk. Ze zullen zijn zwakke plekken vinden en proberen hem uit de weg te ruimen. Ze kunnen namelijk niet toestaan dat de antistoffen zich nog verder verspreiden. Daar staat tegenover dat jij niet langer een gevaar voor ze betekent en dat er dus ook niet langer reden is om jou te straffen. Dat is de andere mogelijkheid.’

‘In dat geval gaat Tengo dood en blijf ik in deze wereld van 1q84 leven,’ vatte Aomame zijn woorden samen.

‘Waarschijnlijk,’ zei de man.

‘Maar in een wereld zonder Tengo is mijn eigen leven zinloos. Dan is de kans dat we elkaar ooit weer tegenkomen voor eeuwig verloren gegaan!’

‘Vanuit jouw standpunt bekeken is dat misschien wel zo.’

Aomame beet hard op haar lip en probeerde zich voor te stellen hoe dat zou zijn.

‘Dat zegt u alleen maar,’ wees ze hem terecht. ‘Kunt u me één enkel objectief bewijs leveren dat ik uw woorden zonder meer geloven kan?’

De man schudde zijn hoofd. ‘Je hebt gelijk. Bewijzen kan ik het niet. Ik zeg het alleen maar. Maar je hebt daarnet de speciale gave kunnen zien die ik bezit. Die klok zit heus niet aan een draadje vast, en hij is heel zwaar. Ga zelf maar kijken. Je gelooft me, of je gelooft me niet – het is een van de twee. En zo erg veel tijd hebben we niet meer.’

Aomame keek naar de pendule op het kastje. De wijzers stonden op even voor negenen. De klok was iets van zijn plaats verschoven. Hij maakte een rare hoek met het blad van het kastje. Dat was gebeurd toen hij neerviel na in de lucht te hebben gezweefd.

De man zei: ‘Nu, in 1q84, kan ik jullie allebei tegelijk niet helpen. Dat is onmogelijk. Je hebt twee opties: de eerste is dat jij waarschijnlijk sterft en Tengo het overleeft, en de tweede is dat hij waarschijnlijk sterft en jij het overleeft. Het is een van beiden. Zoals ik aan het begin al zei: het is geen prettige keuze.’

‘Maar een andere heb ik niet.’

De man schudde zijn hoofd. ‘Zoals de zaken er nu voor staan, is het een van de twee.’

Aomame verzamelde al de lucht in haar longen en blies die langzaam uit.

‘Ik heb met je te doen. Echt,’ zei de man. ‘Als je in 1984 was gebleven, had je deze keus waarschijnlijk niet hoeven te maken. Maar anderzijds: als je in 1984 was gebleven, was je er waarschijnlijk nooit achter gekomen dat Tengo al die tijd aan je was blijven denken. Doordat je naar 1q84 bent vervoerd, ben je dát in elk geval aan de weet gekomen. Ik bedoel, het feit dat jullie harten in zekere zin met elkaar verbonden zijn.’

Aomame deed haar ogen dicht. Niet huilen, dacht ze. Het is nog te vroeg om te huilen!

‘Weet u zeker dat Tengo naar me verlangt?’ vroeg ze. ‘Kunt u me dat met de hand op uw hart verzekeren?’

‘Tengo heeft tot nu toe nog nooit echt van een andere vrouw gehouden, alleen van jou. Daar bestaat geen twijfel aan.’

‘Maar hij heeft nooit naar me gezocht!’

‘En jij hebt nooit naar hém gezocht. Zo is het toch?’

Aomame sloot haar ogen en keek gedurende één ogenblik terug op al de lange jaren achter haar, alsof ze een hoge heuvel had beklommen en vanaf de steile klippen uitkeek over de zeestraat die zich onder haar ogen uitstrekte. Ze proefde de geur van de zee. Ze hoorde het ruisen van de wind.

Ze zei: ‘We hadden veel eerder onze moed bij elkaar moeten rapen en naar elkaar op zoek moeten gaan, hè? Dan hadden we in de echte wereld één kunnen worden...’

‘In theorie,’ zei de man. ‘Maar in 1984 had je er nooit van z’n leven ook maar een moment zo over gedacht. Zie je, zo verwrongen zitten oorzaak en gevolg in elkaar. En die verwrongenheid raak je nooit kwijt, hoeveel werelden je ook op elkaar stapelt.’

Aomames ogen liepen over van tranen. Tot nu toe had ze gehuild om de dingen die ze verloren had. Nu huilde ze om de dingen die ze ging verliezen. Eindelijk – hoelang ze gehuild had, wist ze niet – kwam er een punt dat ze niet langer huilen kon. Haar tranen stopten alsof haar emoties tegen een onzichtbare muur waren gestoten.

‘Goed,’ zei ze. ‘Ik kan het niet waarmaken, ik heb er geen enkel bewijs voor, ik kan de details niet begrijpen. Maar toch lijk ik met uw plan akkoord te moeten gaan. Ik zal u van deze wereld verwijderen, zoals u verlangt. Ik zal u een snelle, pijnloze dood bezorgen. Om Tengo te laten leven.’

‘Je sluit dus een overeenkomst met me?’

‘Ja. We sluiten een overeenkomst.’

‘Je zult het er waarschijnlijk niet levend afbrengen,’ zei de man. ‘Je zult worden opgejaagd en worden gestraft. De manier waarop je straf zal worden toegediend, kon wel eens erg wreed zijn. Ze zijn bijzonder fanatiek.’

‘Dat hindert niet.’

‘Omdat jij liefde hebt?’

Aomame knikte.

‘Zonder liefde is het allemaal niet meer dan een goedkope show,’ zei de man. ‘Net als in dat liedje.’

‘Als ik u dood, blijft Tengo dan echt in leven?’

De man was een poosje stil. Toen zei hij: ‘Tengo blijft leven. Je kunt me op mijn woord geloven. Dat is iets wat ik je gegarandeerd in ruil voor mijn leven kan geven.’

‘En in ruil voor het mijne,’ zei Aomame.

‘Er zijn dingen die alleen mogelijk zijn door er je leven voor in ruil te geven,’ zei de man.

Aomame kneep haar handen stijf samen. ‘Maar om de waarheid te zeggen, was ik graag in leven gebleven om met Tengo één te kunnen worden.’

Er daalde een korte stilte over de kamer neer. Zelfs de donder rommelde even niet. Alles was doodstil.

‘Als het enigszins kon, zou ik je die kans geven,’ zei de man zachtjes. ‘Als het van míj afhing. Maar jammer genoeg is die keus er niet. Die is er niet in 1q84, en die was er niet in 1984 – al kon je toen misschien niet eens van een keus spreken.’

‘In 1984 hadden Tengo’s pad en het mijne elkaar niet eens gekruist. Bedoelt u dat?’

‘Ja. In 1984 waren jullie allebei waarschijnlijk in alle eenzaamheid oud geworden, wél steeds aan elkaar denkend, maar zonder ooit meer iets met elkaar te maken te hebben gehad.’

‘Terwijl ik in 1q84 in elk geval de wetenschap heb dat ik de dood tegemoet ga om hem te redden.’

De man zei niets, maar slaakte een diepe zucht.

‘Ik wil graag nóg iets weten,’ zei Aomame.

‘Als het iets is dat ik je zeggen kan,’ zei de man, zijn gezicht naar de grond gekeerd.

‘Zal Tengo ooit te weten komen dat ik voor hem ben gestorven? Of loopt het allemaal af zonder dat hij erachter komt?’

De man dacht lang over deze vraag na. ‘Dat hangt waarschijnlijk van jezelf af.’

‘Van mezelf,’ zei Aomame. Er verscheen een rimpeltje op haar voorhoofd. ‘Hoe bedoelt u?’

De man schudde stilletjes zijn hoofd. ‘Je hebt nog zware beproevingen te doorstaan. Wanneer je die doorstaan hebt, zul je de dingen waarschijnlijk in hun eigenlijke gedaante kunnen zien. Meer kan ik niet zeggen. Tot hij zelf sterft, weet niemand met zekerheid wat sterven is.’

==

Aomame pakte een handdoek en veegde zorgvuldig de tranen van haar gezicht. Daarna nam ze de dunne ijspriem, die ze zolang op de vloer had gelegd, en controleerde nogmaals of de fijne punt niet was afgebroken. Toen zocht ze met de vingertoppen van haar rechterhand naar het fatale punt achter op de nek dat ze daar eerder had gevonden. Ze had de plaats in haar geheugen geprent, dus ze vond hem meteen terug. Terwijl ze er zachtjes met een vingertop op drukte om de weerstand van de spieren te testen, verzekerde ze zich er nogmaals van dat ze geen vergissing had gemaakt. Daarna haalde ze een paar maal langzaam en diep adem, tot haar hart weer helemaal regelmatig klopte en haar zenuwen volledig waren gekalmeerd. Haar hoofd moest volslagen helder zijn. Ze bande al haar gedachten aan Tengo tijdelijk uit. Haat, woede, verwarring, medelijden – al zulke gevoelens werden in een ander vakje gestopt. Een mislukking was onvergeeflijk. Ze moest haar hele bewustzijn concentreren op de dood zelf. Zoals je een bundel lichtstralen op één punt richt.

‘Laten we ons werk afmaken,’ zei Aomame kalm. ‘Ik moet u van deze wereld verwijderen.’

‘Dan kan ik weg van alle pijn die me gegeven is.’

‘Van alle pijn, de Little People, een wereld die zijn gezicht heeft veranderd, allerlei theorieën... en liefde.’

En liefde. Dat is waar.’ De man klonk alsof hij tegen zichzelf sprak. ‘Ik heb ook mensen gehad van wie ik hield. Kom, we moeten ieder ons werk afmaken. Aomame, jij bent een bijzonder begaafde vrouw. Ik kan zoiets weten.’

‘U ook,’ zei Aomame. Haar stem bezat al de merkwaardig heldere klank van dingen die de dood brengen. ‘U bent vast een bijzonder begaafd, briljant mens. Er is beslist ergens een wereld waarin ik u niet had hoeven te vermoorden...’

‘Die wereld bestaat niet meer,’ zei de man. Het waren de laatste woorden die hij zei.

Die wereld bestaat niet meer.

Aomame zette de scherpe naald op het delicate puntje in de nek. Volledig geconcentreerd hield ze de naald onder de juiste hoek. Ze hief haar rechtervuist op in de lucht. Met ingehouden adem wachtte ze op een teken. Nergens aan denken, ging het door haar heen. Wij moeten ieder ons werk afmaken, dat is alles. Denken is nergens voor nodig. Een uitleg is nergens voor nodig. Op het teken wachten, dat is voldoende. Haar vuist was keihard, haar hart leeg.

Een donderklap zonder bliksemflits rolde daverend langs het venster. De regen kletterde tegen de ruiten. Toen waren ze in een voorhistorische grot – een donker, vochtig hol met een laag plafond. Donkere beesten en natuurgeesten verdrongen zich rond de ingang. Gedurende een kort ogenblik werden licht en schaduw om haar één. Een naamloze wind kwam over een verre zee gewaaid. Dat was het teken. Op dat moment liet Aomame haar vuist kort en trefzeker vallen.

Alles eindigde geluidloos. De beesten en geesten bliezen hun diepe adem uit, hieven hun beleg op, en keerden terug naar de diepten van het plotseling hartloze woud.

[1] Uit Jungs The Visions Seminars (Zürich, 1976): ‘It is as evil as we are positive. [...] The more desperately we try to be good and wonderful and perfect, the more the Shadow develops a definite will to be black and evil and destructive. [...] The fact is that if one tries beyond one’s capacity to be perfect, the Shadow descends to hell and becomes the devil. For it is just as sinful from the standpoint of nature [...] to be above oneself as to be below oneself.’