Thijs
Veel te veel gedronken, dus dat is goed. Alles is omgedraaid sinds Florian ontvoerd is. Goed is slecht geworden, slecht goed. Maar verder is alles klote. Hij zit op de fiets en het is midden in de nacht. Ergens aan de zuidkant van Waalwijk is hij. Hij zoekt Florian, want niemand kan hem helpen, wil hem helpen. Eerst Luuk ontvoerd, toen Florian en daarna Amanda. De politie heeft geen idee waar ze het moeten zoeken. Is hij de volgende? Hopelijk wel, want zo is het leven niets waard. Hoe zou het met zijn jongen zijn? Ligt hij ergens te huilen, te roepen om zijn vader? Misschien wel in Amerika, waar de politie corrupt is. Of is hij allang dood, zijn jongen, zijn Nelleke achterna?
Het is koud op het fietspad, maar wat maakt het uit? Hij draagt geen jas, geen handschoenen. Hij ziet zich na vannacht niet verder leven. Geen enkele hoop is er dat hij Florian daadwerkelijk vindt. 'Ik weet het wel!' roept hij, zwalkend op zijn fiets, tegen de opdringende acaciastruiken. 'Jullie die alles verstikken, en nu mijn hoop.' Het is niet dat hij iets in het bijzonder tegen acaciastruiken heeft, maar ze overvielen hem en dat was iets wat je bij hem niet moet doen, overvallen. In zijn schedel rammelen weer de beelden en geluiden van de inval op 3 juli, de zwarte dag waarop ze zijn zoon meenamen, uiteraard dezelfde mensen die weten waarom zijn Nelleke niet meer mocht leven, de mensen die hij niet heeft kunnen stoppen, de onmensen tegen wie hij Florian niet heeft kunnen beschermen. Erdal zit erachter, de man die ook onvindbaar is. Klote is alles en vooral hijzelf. Had hij de geboorte van Florian, zijn geweldige Florian, niet willen tegenhouden? Ja natuurlijk! En toen is het toch geboren, dat wat hem angst inboezemde, een kind, goddelijk in zijn hele wezen. Hij had geen zoon verdiend, dus nu is deze hem ontnomen.
Hij schudt zijn hoofd alsof dat niet van hem is. Nooit heeft hij zich aan zijn zoon vergrepen, dus misschien heeft een Almachtige erbarmen met hem. Heeft hij niet zijn best gedaan? Zijn uiterste best om zijn neigingen te corrigeren? Hij heeft er immers niet aan toegegeven. Sterk is hij geweest en soms is hij er trots op. Thijs is hij, Thijs Duivendrecht, de man die sterker is dan hijzelf.
Rechts van hem ziet hij een restaurant, Galgenwiel, waar hij in zijn middelbare schooltijd ooit dekking zocht tegen een proefwerk dat hij niet geleerd had. Het is nu gesloten en dat kan hij ze midden in de nacht niet kwalijk nemen. Daarom gaat hij rechtdoor en op het fietspad linksaf, naar het galgenwiel. Daar heeft het ding gestaan in de middeleeuwen, een galg als afschrikwekkend voorbeeld voor het Waalwijkse schuim. 'Als je niets van je leven maakt, krijgen we je hier, aan de galg. Dus pas op!' Niemand kan precies de plaats aanwijzen waar het ding gestaan heeft. En als ze het wel wisten zouden ze doen alsof ze het niet wisten, bang dat de mensen zich hier komen opknopen.
Een flard van een oud gedicht dringt zich aan hem op: "Ik weet een indiaan te zitten / vriendjes zijn doodsbang voor hem / ik zag zijn veren: van die witte / bij de galg lag een klem." Dat van die klem slaat nergens op, maar dat moest natuurlijk op 'hem' rijmen. Haha! Wat een slecht gedicht! Dat komt natuurlijk doordat hij het zelf ooit geschreven heeft. Hij en poëzie, een slechte combinatie. Hij en íéts!
Hij kan rechtdoor, naar het bos, of terug en dan links, naar de Loonse Duinen: dat lijkt beter, daar zijn minstens zoveel herinneringen om mee af te rekenen. Hij is een gek die in de nacht fietst, door bossen, over heuvels. Hij keert om, valt van zijn fiets, krabbelt overeind, vloekt de struiken stijf. 'Sorry,' zegt hij, en bij het kruispunt gaat hij niet linksaf, maar rechtdoor over de Meerdijk. Is daarginds niet een kapelletje? Het kapelletje waar hij met zijn vrienden op de brommer ooit vanaf de Kloosterweg zó naar binnen reed, toen ze met een kratje bier op weg waren naar de Duinen, na een examenfeest. Misschien kan hij daar zijn excuses voor gaan aanbieden. Waar zijn die vrienden gebleven? Ook ontvoerd?
Het kapelletje staat er nog en het is open. Er branden zes kaarsen, er zijn dus nog mensen op aarde. Of zijn ze hierna afgevoerd, omdat ze niet geholpen hebben, die kaarsen? Hij gaat op een bankje zitten en kijkt naar het spierwitte beeld van Maria. Geen sporen van vandalisme.
'Sorry, we hadden het zo niet bedoeld.' Wat had hij eigenlijk wel ooit zo bedoeld? Alles is anders gelopen. Anders dan wat? Had hij ooit idealen? Niet dat hij zich kan herinneren. Ja, de laatste jaren had hij ze. Florian had hem moeten helpen om contact te maken met die andere dimensie, waar God moest huizen. Maar hij heeft er niet toe kunnen doordringen, Florian niet, in al dat blauw niet, en dus hijzelf ook niet. En een God is hem niet tegemoetgekomen. Hoewel hij toch altijd sterk is geweest. Religieus had hij willen worden, een transformatie, al was het maar om ruimte te maken voor iets oneindig sterkers dan wat ook, sterker dan hijzelf, sterker dan de duisternis in hem. Diezelfde duisternis waartegen hij zich uit alle Thijsmacht heeft verzet. Dus is er hoop, was er hoop, maar nu niet meer. Dood is zijn geloof.
Een boer ontsnapt hem en blijft lang hoorbaar onder het stenen gewelf. 'Sorry.' Hij voelt een traan, en nog een. Ze blijven komen en hij doet geen moeite ze weg te vegen. Alles wat naar buiten komt is goed. Als de tranenstroom even luwt, denkt hij aan Florian - 'waar ben je, jongen?' - en dan begint het weer. Hoe meer tranen hoe beter. Schoonwassen. Een grote plas moet het worden, een zondvloedplas waar een schip in past, een schoon schip.
Hij kan niet zeggen hoe lang hij hier heeft gezeten, heeft niets bij zich om het aan af te lezen. Het is in ieder geval tijd om verder te gaan, naar de Duinen. Hij valt tegen een bankje en zegt voor de laatste keer 'Sorry'. Gevloekt heeft hij niet. Zijn fiets staat er nog. Blijkbaar wordt niet alles meegenomen. Op naar de Duinen.
De indiaan meldt zich weer. "De zandverstuiving draagt zijn stappen / blote voeten op woestijn / ik kan dat niet, maar wil wel snappen / hoe flink een indiaan moet zijn."
Hij is een gek in de nacht, lopend door bossen, over heuvels.