Florian

 

Het moet een masker zijn, dat ding dat over mijn ogen zit. En mijn handen zijn vastgebonden aan mijn stoel, een links en een rechts. Ik zit, lig achterover, op een plaats waar het een beetje schudt, en er ligt ook een warme hand op mijn borst, een vrouwenhand. Die aait me. Maar mijn hoofd doet zeer. Iemand heeft oordopjes bij me ingedaan, maar ik hoor genoeg om te kunnen zien. Ik zuig de geluiden naar mijn ogen en zie een man en een vrouw. En raampjes, als in een vliegtuig. Veel piepgeluiden en geraas. De vrouw staat bij me, de man achter haar. Ze dragen wijde, zachte kleren. Raar dat ik niet bang ben. De man zegt iets in een taal die ik niet versta, maar het gaat over mij.

'Waar is papa?' Mijn stem doet het.

'Het gaat goed met hem.' Dat is de stem van de vrouw die mij nog steeds aait. Ze lacht, doet lief, maar is het niet. Ik heb haar nooit eerder gezien. Ze praat Nederlands, maar niet heel erg goed. 'Ik heet Dalett,' zegt ze. Het is een rare naam.

Het ging niet goed met papa toen ze mij thuis weghaalden. Het was nacht en ik voelde iets aankomen, iets wat zwart was. Al heel lang voelde ik dat er iets ging gebeuren. Ik riep hard om papa en hij werd wakker, kwam naar me toe. En toen was er veel herrie beneden in de gang. Mannen stormden de trap op en duwden papa tegen een deur, die openvloog. Hij viel heel hard en stopte met roepen. Twee mannen hielden mij vast en een derde stak iets in mijn arm, waardoor alles wegging. Ik denk dat het een spuitje was en dat ik nu wakker ben geworden.

'Is papa ook hier?'

'Rustig maar. Het gaat goed met hem. Kun je mij zien?'

Ik denk even na. 'Nee.'

Nu lachen ze allebei.

'Waar gaan we naar toe? Naar een ander land?'

'Rustig maar, Florian.'

Misschien zal ik eindelijk mama terugzien. Maar ik denk het niet, dat dat kan. Haar zie ik nu niet, papa niet, Luuk niet. Het is mijn schuld. Ik had papa moeten zeggen dat er iets ergs ging gebeuren. Misschien zijn ze alle drie dood. Echt dood, dus dat ze niet terug kunnen. En misschien niet door mij, maar door deze mensen?

'Hou op met aaien.'

 

o - o - o - o - o - o - o - o - o - o

 

Hij leeft. Luuk leeft! Ik weet het zeker en zo meteen zal ik hem ook met mijn ogen zien. Hij speelt met een trein, maar stopt, omdat hij mij ziet.

Dalett maakt de deur open door op knopjes te duwen. Zo gaat het hier met alle deuren. Ik kan voelen welke cijfers ze indrukt. Het was 36255167. Het ruikt raar als de deur opengaat.

Luuk vliegt overeind. Breed lachend komt hij op me af. Dat mag hij. Hij is hier al heel lang, denk ik. Hij struikelt bijna over een spoorlijn.

Luuk knalt tegen me op en knuffelt me zoals papa dat doet. Dalett moet erom lachen, maar zegt dat hij voorzichtig moet zijn.

'Buk eens,' zeg ik.

Op zijn hoofd zit verband, maar ik zie geen pleisters.

'Ik ben geopereerd,' zegt hij. 'Ze hebben het niet weggehaald.'

'Kan dat dan? Het weghalen?'

'Hadden ze het maar gedaan.' Hij zucht, maar ik ben blij.

'Deed je alsof je dood was, Luuk?'

Hij knikt en kijkt ernstig. 'Daar mag ik niet over praten.' Hij zegt het iets zachter dan dat hij normaal praat. Maar hij is hier al lang, al weken.

Hij hoeft het niet te zeggen, ik weet het al: hij moest het doen. Ineens weet ik waarom wij allebei uit Waalwijk komen: anders zouden we elkaar niet kunnen helpen.

 

o - o - o - o - o - o - o - o - o - o

 

In deze kamer merk ik niets van Luuk. Raar is dat. Er is een raampje naar buiten en daar is het nog steeds donker. Ze willen dat ik probeer te slapen, maar ik denk niet dat ik dat kan.

Het is een kamer met blauwe muren, maar er is niets van steen. Er staat een kist en daar komt speelgoed uit. Er ligt een kleed op de vloer met wegen erop getekend. Hetzelfde als wat we thuis hebben. En in een hoek staat het bed waarop ik lig. Het heeft de vorm van een auto en is lekker zacht, zachter dan mijn eigen bed.

Hoe lang zou ik hier moeten blijven? Ik wil naar huis. Maar ze luisteren niet naar me.

Ik kan de oordopjes nu wel uitdoen, zo stil is het hier. Er zijn wel geluiden, in de verte, van auto's bijvoorbeeld, maar ook voor mij zijn ze heel zacht. Dalett is weggegaan en ik kan ook haar niet horen. Ik kijk naar de muren of er een cameraatje of een microfoontje is, maar ik zie er geen. 'Dalett!' roep ik. En 'Luuk!' Maar ik krijg geen antwoord. Ik zal maar geen papa of mama gaan roepen. Dan gebeurt er natuurlijk helemaal niks. Er is wel een knopje waar ik op kan drukken als ik vind dat er iemand moet komen.

Ik wil naar het blauw. Daar is niks, dat is juist fijn. Volgens papa moet er meer zijn, maar ik heb het nog niet kunnen vinden. Om in het blauw te komen, moet ik eerst aan heel fijne dingen denken. Ik denk aan thuis, aan papa en ik probeer ook aan mama te denken. Ik zing haar liedje, maar er gebeurt niks. Ik denk omdat ik bang ben. Dan denk ik aan dokter Hulands, aan Amanda, die bij ons niet meer binnen mag komen. Ik weet niet waarom. Papa is wel erg streng en ik mag bijna niks. Maar ik wil toch graag terug naar hem.

Het blauw lukt niet en het slapen lukt niet. Niks lukt. Ik voel tranen. Eerst een paar en dan steeds meer. En dan moet ik heel erg huilen, het gaat vanzelf, maar het is net of ik het wil. Ik probeer ermee te stoppen, maar dat gaat niet meer.

De deur gaat open. Dalett. Misschien is ze toch wel aardig. 'Kun je niet slapen, jongen?'

'Nee'.

'Maar ik heb wel goed nieuws voor je. Wil je raden?'

Ik schud van nee.

'Er komt iemand hier naar toe die je heel goed kent.'

'Papa!'

'Bijna goed.'

'Mama dan?'

'Dat gaat niet, Florian. Daar moeten we het nog eens over hebben.'

'Dan is het Luuk. Hij komt ook hier slapen!'

'Ik bedoel jullie familiedokter, Amanda Hulands.'

 

o - o - o - o - o - o - o - o - o - o

 

Ik denk dat ik hier nu twee weken ben. Het is middag en we gaan zo meteen Amanda's spelletje doen. Als ik klaar ben. Gisteren deed Faiz mee, maar vandaag is hij er niet. Hij is er ook helemaal niet goed in, dat is wel een beetje leuk. Gisteren wist hij niet wat links en wat rechts is. Misschien was het een grapje van hem. We zien hem af en toe wel lachen. Een beetje maar of heel even, want het gaat niet goed met zijn zoon. En dan kun je niet goed lachen.

'Kom je nou, Florian?' Luuk kan niet zo goed tegen wachten. Maar hij wacht al veel langer dan ik om naar huis te gaan. Ik heb hem verteld dat zijn vader kwaad is geworden op papa en mij. Luuk zegt niet zo veel over zijn ouders. Ik wel over mijn vader, tegen Amanda en Dalett. En soms ook tegen Faiz. Hij valt eigenlijk wel mee. Amanda heeft verteld dat hij niets te maken had met het ongeluk van mama. Ik denk dat papa dat niet weet. Amanda weet niet precies wie het dan wel gedaan heeft. 'Boze mensen.' Maar ze zegt niets als ik vraag of het de mensen hier zijn. Ik denk van wel. Wij wonen hier in 'Het Center' en we mogen niet rondlopen. We zien steeds dezelfde mensen. De meesten zijn mannen. Soms hebben ze een pak aan, maar meestal komen ze in gemakkelijke kleren. Ze kijken naar ons, soms streng, soms vriendelijk, dat is wel een beetje gek. Net of we elkaar niet zo goed snappen. Dat is ook zo.

'Dromer!' Amanda trekt me lachend aan mijn schouder en ik laat mijn boek vallen. 'Oké,' zeg ik. Eigenlijk heb ik niet zo'n zin meer.

'Of heb je geen zin meer?' zegt Amanda.

'Jawel,' zeg ik. Want dan ben ik dadelijk misschien weer blij.

'Luuk mag beginnen,' zegt ze.

Luuk gaat tussen Amanda en mij in zitten en nu moeten we vragen aan Luuk stellen. Wie hem aan het lachen krijgt mag in het midden zitten.

'Wat heb je gegeten?' zeg ik.

'Worst.' Dat moet hij zeggen. Hij mag alleen maar dat zeggen. Alleen worst. Hij kijkt streng.

'Wat zit er op je been, Luuk?'

'Worst.' Hij blijft streng kijken.

Ik zeg: 'Kijk eens wat daar loopt!'

'Worst.'

'Ik voel iets in mijn broekzak.'

'Worst. Jullie moeten vragen stellen!'

Ik: 'Ben je naar de wc geweest?'

'Worst.' Hij lacht bijna. Dat is goed.

 

o - o - o - o - o - o - o - o - o - o

 

De zoon van Faiz is vrij! Al een week. Maar toch is Faiz niet blij. 's Morgens mag hij thuis zijn en dan is hij 's middags bij ons, zoals nu. En 's avonds is hij weer bij Alan. Hij vertelt er niet zo veel over. Misschien mag hij dat niet.

We krijgen Arabische les van hem. En 's morgens doen Luuk en ik en meestal Dalett oefeningen met zien en horen. En doorgeven. We moeten leren om geen fouten te maken. Om niets te zeggen als we het niet zeker weten. En we moeten snappen waarom het soms niet werkt en wanneer wel. Het gaat goed met Luuk en hij doet goed zijn best. De operatie heeft hem geen kwaad gedaan. Het zijn knappe dokters, zegt Amanda. En die heeft er verstand van.

'We gaan beginnen,' zegt Faiz.

We zitten in een kring.

'Masa al-khayr Florian,' zegt Faiz.

En ik zeg goedemiddag terug, ook in het Arabisch.

'En als je het netjes moet zeggen, met meneer?'

'Masa al-khayr assayed Erdal.'

Faiz zegt dat het goed is. En dan: 'Kaifa haloka Luuk?'

Dus hij vraagt aan Luuk hoe het met hem is.

'Ana...' Luuk weet het even niet.

'Bekhair,' helpt Faiz hem en Luuk zegt hem na.

Er hoort nog iets achter. Faiz helpt hem: 'Sho... ?'

Luuk weet het weer. 'Shokran!'

'En vraag nu eens aan Amanda hoe het met haar is?

'Kaifa haloka Amanda?'

Faiz is niet helemaal tevreden. 'Amanda is een vrouw, dus dan wordt het?'

'Kaifa haloki Amanda?'

'Jayed Luuk!' zegt ze. Met een brede lach. Soms denk ik dat ze mij aan mama doet denken.

Faiz heeft het niet gehoord. 'Intikam' fluistert hij. Heel zacht. Alleen Luuk en ik kunnen het horen. Duidelijk. Maar dat woord hebben we nog niet gehad. Er verandert iets in zijn gezicht. Hij ziet iets wat wij niet zien. Maar niet met zijn ogen. Het zijn plaatjes in zijn hoofd. Hij is niet hier, hij lijkt wel een zinneling. Maar hij kijkt veel te lelijk. Het gaat niet goed. Ik voel boosheid in hem. In mij wordt het zwart en ik word duizelig. Hij fluistert het opnieuw.

'Wat zeg je, Faiz?' Amanda houdt haar oor vlak voor zijn mond. Luuk staat op en duwt Amanda weg. Hij heeft het ook gevoeld. Dat woord moet Amanda niet nazeggen. Ik pak een papiertje, schrijf het op, laat het aan Amanda zien. Met mijn lippen en ogen zeg ik haar dat ze het niet moet zeggen. Voor ons niet en voor Faiz niet. Ze gaat het opzoeken in een woordenboek. Daar is ze goed in geworden. Ik streep het woord door, zodat niemand het kan lezen, en Luuk knikt. Wij weten het allebei. Niet wat het betekent, maar dat het zwart is. Niet zeggen, niet doen. Ik ben nog steeds misselijk.

Ik kijk mee in het boek maar sla het weg als Amanda het woord gevonden heeft. Ze is geschrokken van het woord. Er staat 'Wraak'. Luuk heeft het in mij gelezen. Hij ziet helemaal wit.