Tweeëntwintig
Tijdens zijn afwezigheid hadden zich verscheidene mensen bij de groep gevoegd. Ze zaten of stonden nu in die kamer met de eiken lambrisering en de rij tuindeuren die de hele lengte van het brede terras besloeg. Alle deuren waren gesloten op één na.
Stephens telde twaalf mannen en zes vrouwen in de kamer, hij zelf niet meegerekend. En ze keken allemaal naar hem.
Hij negeerde ze en liep snel naar de gedachtenlezer toe. Ze schudde haar hoofd en zei: 'Kortgeleden leek het wel of de dreiging toenam, maar nu is hij weer afgenomen. Ik begrijp nu beter waarvoor je bang bent. Ik voel helemaal niets van die aard.'
Stephens keek naar Mistra. 'Hoeveel mensen zijn er in het Huis?' 'Veertig.'
'Wie ontbreekt?' Op gespannen toon, 'Zei je niet dat er eenenveertig in de stad waren?' 'Ik telde Peeley mee,' zei ze eenvoudig. Stephens wendde zich af. Toen keek hij haar weer aan. 'Zijn ze nu allemaal hier?'
Triselle gaf antwoord op die vraag. 'Nee, Tezla is twintig minuten geleden naar buiten gegaan om de tuin te doorzoeken.'
De vraag en het antwoord waren luid genoeg uitgesproken om door de hele kamer gehoord te worden. Nu was het doodstil. Even vergat Stephens zijn eigen innerlijke spanning. Hier zaten achttien onsterfelijken. Hij bekeek ze nieuwsgierig. Ondanks hun kostbare kleren waren de mannen een stelletje narren. Het lot had niet de moeite genomen indrukwekkende types uit te kiezen. Maar de vrouwen waren zonder uitzondering allemaal erg knap. Dat zei al een heleboel over de reden waarom zij waren gekozen.
Misschien ging ieder in zijn of haar gedachten nu de contacten na die ze met de naargeestige, kleine Indiaan hadden gehad. Stephens wachtte tot er wat beweging kwam en zei toen: 'Ik heb een afbeelding gezien. Peeley stond erop, en een man met Tezla's lichaamsbouw, maar hij leek niet op hem.' Hij viel boos uit: 'Die verdomde volmaakte maskers ook!
Ze maken het iedereen mogelijk voor iemand anders door te gaan. Ik heb Tezla tweemaal gezien. Zag ik hem zoals hij is, of was dat een masker?' 'Een masker!' Dat was Tannahill. Stephens vloekte hardop. 'Is hij een Indiaan?' 'Ja.'
Het was even stil. 'Die afbeelding die jij zag,' zei Tannahill. 'Van wanneer was die?' 'Van ongeveer tweeduizend jaar geleden,' antwoordde Stephens.
Tannahill draaide zich om en zei op afgebeten en bevelende toon: 'Doorzoek de tuin! Hou elke deur in de gaten! Breng hem hierheen als hij te vinden is. We zullen deze zaak meteen regelen.' 'Wacht!'
Stephens stem sneed scherp door de kamer en de mannen die al halverwege op weg naar de deuren waren, stonden verbaasd stil. Tannahill draaide zich om en keek hem aan. En nu was het verschil tussen de man die zijn geheugen kwijt was en de man die het terug had duidelijk zichtbaar. Het was te zien aan de ogen en aan de mond. Vanachter die halfgeloken oogleden tuurden de ogen van Tanequila de Vermetele naar buiten. Zijn lippen waren een dunne streep.
Hij zei: 'Stephens, wat betekent dat, die bevelende toon?'
Stephens zei: 'Zodra een van die deuren opengaat - is dat voor een handlanger van me het sein om element 167 op een van de marmeren terrassen te gooien of op het bordes, of misschien zelfs in het huis.' Stephens ging snel verder: 'Er is geen reden voor ongerustheid - als wij precies weten wie wij moeten hebben. Nu ga ik een voorstel doen over hoe we hem moeten aanpakken -' 'Wij pakken hem op onze eigen manier aan,' zei Tannahill op arrogante toon, 'geheel overeenkomstig onze grondwet.'
'Jullie pakken hem aan,' zei Stephens, 'zoals ik zeg - en beste vriend, ik kan je net zo goed meteen wel vertellen dat jouw absolute heerschappij ten einde is. Ik heb in mijn tas meer dan vijftig exemplaren van een verklaring - die jij gaat tekenen - waarin dit huis wordt overgedragen aan een stichting, en wij zullen als groep het bestuur vormen. Ik heb jou tot voorzitter benoemd, maar mijn eigen naam staat ook op de lijst.' Hij ging vastberaden verder: 'Je kan maar beter meteen beginnen te tekenen, want ik roep mijn agent pas binnen als ieder lid van de groep een kopie tot zijn beschikking heeft. Laat iemand die papieren halen!' Het was Mistra die ze te voorschijn haalde. Haar ogen glansden toen ze ze op een tafel legde vlak bij Tannahill, die er boos naar keek en kennelijk iets wilde gaan zeggen. Stephens voorkwam dat.
'Snel man! Vraag je gedachtenlezer of ik de waarheid spreek. Ik heb element 167 in mijn bezit. Er staat een handlanger buiten die precies zal doen wat ik hem heb opgedragen.'
'Triselle!' Dat was Mistra. 'Is dat waar?' 'Ja.'
Tannahill snauwde: 'Maar waarom heb je ons niet gewaarschuwd? Wat heeft dat verdomme te betekenen -' 'Omdat hij het goed bedoelt,' zei de vrouw kalm, 'En je denkt toch niet dat ik tussenbeide zou komen terwijl hij zo wanhopig op zoek was naar de persoon onder ons die -'
Stephens viel haar in de rede. 'We moeten Tezia niet te hard vallen. Denk eens aan al die jaren dat hij de last droeg van de overtuiging dat hij als enige overlevende van de eerste groep in het huis, de rechtmatige eigenaar was. Nu is alles uitgekomen. De spanning zal wel wegebben.'
Hij viel zichzelf in de rede. 'Begin te tekenen, Tannahill. Vergeet niet dat we hem nog te pakken moeten krijgen. We moeten hem nog steeds overtuigen.' De eigenaar van het Grote Huis aarzelde nog heel even. Toen greep hij ineens een pen en begon zijn handtekening te zetten.
Stephens gaf eerst de mannen een exemplaar. Toen er tien waren getekend en hij zijn eigen exemplaar in zijn borstzak had, liep hij naar de deur en hij riep Riggs. Toen de kleine detective binnenstapte, verdwenen de mannen naar de tuin.
'Nou meneer,' zei Riggs. 'Ik zie dat we een beetje actie krijgen. Wat is het laatste nieuws?' Stephens zei: 'Geef mij die capsule maar weer terug.'
Riggs reikte die onmiddellijk aan en Stephens liep naar Mistra en gaf haar de capsule. 'Tezla heeft natuurlijk een hoeveelheid van dit element uit jullie geheime laboratorium,' zei hij. 'Als ik zijn plan goed doorzie, heeft hij mij alleen aan boord van het schip laten komen om -'
'Schip?' zei Mistra. Stephens negeerde haar. Nu de papieren ondertekend waren was hij van plan hen alles te vertellen over het schip dat hier twintig eeuwen geleden was gearriveerd van de sterren. Maar dat kwam later. Nu ging hij verder: 'Zijn enige bedoeling was om erachter te komen of het robotbrein van het schip nog functioneerde.' 'Robotbrein? Allison, waar heb je het over?' 'Als dat zo was,' zei Stephens, 'hoefde hij alleen maar het huis te vernietigen, waarna het robotbrein wel met hem zou moeten onderhandelen. Dan zou het brein geen enkele grond meer hebben om te hopen -'
Hij merkte dat Triselle naast hem was komen staan. De telepaat zei: 'Die kleine man die net naar de gang ging - wie is dat?'
Stephens draaide zich een halve slag om. 'Maak je om Riggs maar niet druk,' zei hij. 'Als er iemand in orde is, is-'
Hij zweeg. Hij kreeg een vreemd leeg gevoel in zijn maag. Hij had de indruk gehad dat Tannahill de detective willekeurig in het telefoonboek van Los Angeles had gevonden.
Maar dat had Tannahill helemaal niet gezegd. Stephens herinnerde zich het hele tafereel ineens heel scherp. Hij zei met verstikte stem: 'Wat vang je op uit zijn geest?' De gedachtenlezer zei: 'Kalme gedachten. Hij is een beetje bezorgd. Als hij een plan verborgen houdt om het huis te vernietigen, dan doet hij dat geweldig.' Stephens liep naar Tannahill toe en die zei: 'Ik herinner me die periode niet zo goed. Ik weet nog dat we samen in de bar zaten en hij trakteerde me op een borrel -' 'Maar jij had hem eerst gebeld?' 'Hem gebeld - nee, natuurlijk niet.' Stephens keek naar de gangdeur. Riggs was niet te zien. Hij gaat naar het museum! dacht Stephens ontzet, daar laat hij zijn eigen element 167 los en dan gaat hij naar de tunnel om de robot te dwingen - Hij rende naar de gangdeur, vertraagde zijn pas en liep heel gewoon de glanzende gang in. Riggs was nergens te zien.
Stephens rende het hele eind naar de trap en holde naar beneden. Hij liep nu heel voorzichtig om geen enkel geluid te maken.
De glazen deur onderaan de trap stond open. Door de opening zag Stephens dat Riggs een van de vitrines openmaakte.
Stephens griste de buis die hij uit het robotschip had meegenomen uit zijn zak. Met zijn vingers stevig in de ring waarmee de buis geopend werd, stapte hij de drempel over. 'Zeg, Riggs,'zei hij.
De man draaide zich angstig kalm om. 'Ik bewonderde net dit Tolteekse kunstvoorwerp,' zei hij. 'Uiterst interessant.'
Een eigenaardig ogenblik om kunst te bewonderen. Stephens zei: 'Riggs - Tezia - je kunt nog steeds je leven redden. Je kunt nu toch niet meer winnen. Geef je over!' Het bleef lang stil. De kleine man draaide zich om en keek hem recht in zijn gezicht. 'Stephens!' zei hij schor, 'jij en ik kunnen de hele wereld overheersen!' 'Niet zonder het Grote Huis. Sluit die capsule met het element!'
'We hebben het huis niet nodig - snap je dat niet? We hebben het robotschip. Van het schip kunnen we alle informatie die we nodig hebben lospeuteren. Als de anderen eenmaal uit de weg zijn geruimd, zal het wel moeten-' Er kwam een vage, blauwige gloed uit de vitrine. Stephens zei op doordringende toon: 'Doe dicht die capsule! Vlug!' 'Dat zou me nu mijn hand kosten. Stephens, luister!' 'Het is je hand of je leven! Schiet op! Ik heb hier element 221. Zo iets bestaat er op de hele wereld niet. Het zal een chemische verbinding aangaan met jouw 167 zodat-' Zijn vinger trok de buis open terwijl hij hem Riggs in zijn gezicht smeet. De vuurstraal uit Riggs' laserpistool miste hem omdat hij bukte, zich omdraaide en de trap oprende. De ruimte achter zijn rug trilde. Een blauwige mist van rook wolkte de trap op.
* *
'...Neemt gij, Mistra Lanett, deze man tot uw wettige echtgenoot?'
'Ja.' Haar stem klonk krachtig.
Naderhand in de auto zei ze tegen Stephens: 'Ik voelde me heel vreemd. Besef je wel dat dit de eerste keer is dat ik getrouwd ben?'
Stephens zei niets. Hij dacht aan het robotschip dat begraven lag onder het Grote Huis. Dat zou nu binnen kort zijn lang-uitgestelde reis hervatten. En hij had een idee in zijn hoofd waarvan hij al ademloos werd als hij eraan dacht: Waarom zouden Mistra en hij niet meegaan? 'Voor mezelf.' zei Mistra zo maar ineens, 'wil ik een meisje. Jongens zijn ook leuk, maar-' Stephens zuchtte. Die vrouwen met hun gedachten aan kinderen en een eigen huis. Hier lokte een wereld vol onvoorstelbaar avontuur naar hen en het enige waar zij aan dacht was nageslacht. Toen ze bij zijn huis kwamen, droeg hij haar tassen naar binnen en hij deed zijn mond open om over die ruimtereis te beginnen - maar hij deed hem meteen weer dicht. Zijn droom over avonturen smolt weg, tenminste tijdelijk, onder haar tedere blik. In haar groene ogen lagen meer werelden verscholen dan hij zich in het heelal ooit zou kunnen indenken. Een tijdje later in bed, toen hun lippen en lichamen elkaar vonden, schoof hij een eindje opzij en vroeg: 'Hoe weet je eigenlijk of je wel een kind kunt krijgen?' 'Waarom denk je eigenlijk dat ik speciaal deze dag heb uitgekozen voor onze trouwerij?' zei Mistra Stephens. 'Ik begin net aan mijn vruchtbare periode. En weet je wat -' 'Nee - wat?'
'Wij gaan ons niet aankleden en als het mogelijk is, komen we dit bed niet uit, voor ik zwanger ben. Ik zit boordevol opgespaarde moedergevoelens en ik zou zo wel kunnen uitbotten in tien kinderen tegelijk. Misschien -' zei ze hoopvol - 'krijg ik om te beginnen wel een vijfling, allemaal meisjes.'
'Drie meisjes en twee jongens,' zei hij toen zijn lippen de hare weer vonden. Hun verlangen loochende hun onsterfelijkheid en hij vond dat de eeuwigheid nog wel even kon wachten.