Drie

 

Toen Stephens de lege koffiekamer van het gerechtsgebouw binnenstapte hoorde hij de eerste zwakke tekenen van feestgedruis ergens in het gebouw. Pas toen hij vergeefs een paar maal op de knop van de lift had gedrukt, drong de waarheid tot hem door. Het kerstfeest was in volle gang.

Hij klom de trap op en tuurde naar binnen door de openstaande deur van Howlands kantoor. Zijn eerste indruk was er een van uiterste verwarring. Mannen en vrouwen zaten door elkaar op randen van bureaus en zelfs op de grond of ze stonden in groepjes bij elkaar. Hij zag grote aantallen flessen en overal glazen met drank.

Geen enkel persoon scheen zich van de groep afgezonderd te houden, dus als Tannahill hier was, bevond hij zich onder de feestvierders.

Hij vond Frank Howland op de grond achter een bureau in de verste hoek van de kamer. Stephens schonk zich een borrel in en wachtte tot de officier van justitie hem in de gaten kreeg en waterig over de rand van een glas bruin vocht naar hem keek.

Pas na een paar seconden herkende hij hem. Howland slaakte een doordringende kreet: 'Hé, Stephens!' Hij krabbelde overeind en sloeg een arm om Stephens hals. Hij was een lange man, ongeveer even groot als Stephens, die zelf ook flink was. Voor Stephens erop verdacht was werd hij met een krachtige zwaai van Howlands arm rondgedraaid tot hij met zijn gezicht naar de kamer stond.

'Jongens en meiden,' brulde Howland. 'Ik wil jullie mijn ouwe makker Allison Stephens voorstellen. Die knul heeft een lot uit de loterij getrokken - en ik weet nog steeds niet hoe het hem is gelukt. Hij is zaakgelastigde voor de familie die hier al het land bezit.' Hij zwaaide met de hand waarin hij zijn glas vasthield om met een gulle zwaai de halve wereld aan te wijzen. Zijn glas sloeg tegen Stephens schouder en de drank erin klotste over hem heen tot op zijn broek. Howland merkte er niets van, maar Stephens vervloekte hem in stilte. De officier van justitie brulde met zijn diepe bariton: 'Ik wil dat iedereen goed begrijpt dat Stephens mijn vriend is... ik nodig hem uit voor dit feestje, dus behandel hem alsof hij mij was... Hé, Stephens, ik wil straks nog met je praten, maar nou kan je je gang gaan...' Grijnzend duwde hij Stephens middenin een groep ronddrentelende vrouwen. 'Hier hebben jullie hem, meiden, en hij is nog steeds vrijgezel.'

Ze vingen het aardig op. Een van hen pakte een zakdoek en bette zijn jasje terwijl ze mompelde: 'Die amateur -vroeger was hij toneelspeler, wist je dat.' Stephens dronk een glas met een groepje vrouwen van verschillende leeftijd. Toen hij zich eindelijk uit hun midden wist los te rukken, had hij er geen idee van waarover ze gesproken hadden. Hij vond Howland in een omarming met een lang, struis meisje dat zich slap op de grond liet zakken toen Stephens de armen van de officier van haar middel wegtrok. 'Ga weg!' mompelde ze. 'Ik wil slapen.' Ze leek ogenblikkelijk in slaap te vallen. De grote man besefte even niet dat hij zijn meisje kwijt was. Plotseling scheen het tot hem door te dringen want hij worstelde in Stephens greep. 'Wat probeer jij nou godverdomme weer?' zei hij hardop. 'Die griet is zolang ik hier zit een ijspegel en als ik haar eindelijk te pakken heb-'

Hij zweeg. Hij keek Stephens met knipperende ogen aan, scheen enigszins te ontnuchteren en greep hem bij zijn pols.

'Net de man die ik hebben moet,' zei hij. 'Heb iets wat je moet lezen. Wilde het aan Tannahill laten zien maar die is niet komen opdagen. Kwam vanmorgen per aangetekende post.' Hij grijnsde betekenisvol. 'Verdomd slimme knul, die baas van jou, maar ik zou er best een dollar voor over hebben om te weten wat voor spelletje hij speelt. Kom mee naar mijn kantoor.' Hij maakte een la open en haalde er een opgevouwen vel papier uit. Stephens vouwde het open en las het met gefronst voorhoofd. De brief was getypt, en niet ondertekend. Hij luidde:

 

Geachte meneer Howland,

Als u het graf van Newton Tannahill laat opgraven, zult u merken dat de kist leeg is. De gelijkenis tussen de oom en de neef is nogal opzienbarend, vindt u niet? Trek daaruit uw eigen conclusie en denk ook eens aan de zwarte huisbewaarder die gisteravond dood is gevonden.

 

Met getuite lippen herlas Stephens de brief en probeerde die in te passen in het verwarde patroon van de recente gebeurtenissen. Of het waar was of niet, kennelijk was iemand bezig te proberen moeilijkheden te veroorzaken. Uit het grote kantoor barstte uit een tiental kelen tegelijk een dronken gelach los. Iemand schreeuwde iets. Glazen tinkelden met een zangerig geluid. Het geroezemoes van de gesprekken ging door.

Stephens likte zijn lippen af en keek naar Howland. De man zat met zijn kin op zijn borst en hij leek wel in slaap gevallen. Plotseling bewoog Howland en hij mompelde: 'Ik snap het niet. Waarom zou iemand net doen of hij doodging om zo zijn eigen geld te erven? Klopt niks van. Hoe kan hij er nou ineens zo jong uitzien?' Hij zweeg. Stephens schudde zijn hoofd en stopte het briefje in de la waar Howland het had uitgehaald. Toen sloot hij de la af en hij stopte de sleutel in Howlands vestzakje. Howland verroerde zich niet.

Het geschreeuw van de dronken feestvierders volgde Stephens tot onderaan de trap. Het vervaagde pas toen hij de buitendeur van het gebouw achter zich had dichtgedaan.

Hij klom in zijn auto en overdacht ernstig zijn volgende zet. 'Ik moet Tannahill spreken,' zei hij in zichzelf.

Hij startte de motor en reed naar een kiosk. In de krant die hij kocht was het verhaal van de moord beperkt tot een enkele kolom van acht centimeter lang. Het beschreef beknopt hoe het lichaam van de zwarte huisbewaarder, John Ford, de avond tevoren door de pas aangekomen Arthur Tannahill was ontdekt in een halfvolle maya-'verdrinkput'. De rest van de voorpagina werd in beslag genomen door het nieuws van de aankomst van Tannahill in Almirante. Er was een foto van een slanke jonge man met een mager, knap gezicht. Het was een vermoeid gezicht, maar daarvoor had de krant ook een verklaring. De jonge Tannahill had bijna twee jaar in een ziekenhuis in het oosten gelegen om te herstellen van de gevolgen van een ernstige hoofdwond die het resultaat was van een toevallige treffer en hij was nog steeds herstellende.

Het verhaal ging verder op de binnenpagina's en besloot met een oppervlakkige geschiedenis van de familie Tannahill. Stephens die in de openbare bibliotheek van Almirante een vollediger en evenlovend verhaal had gelezen vouwde de krant op en vroeg zich af, wat nu?

Hij besloot nogmaals het Grote Huis te bellen. Wachtmeester Gray nam op. 'Nee, nog niet terug.'

Stephens at in een barrestaurant dat tevredenheid heette. Hij was helemaal niet tevreden met zijn positie. Hij deed niet genoeg. En het ergste was nog dat Tannahill vast niet besefte dat hij in gevaar verkeerde. En Stephens wist ook eigenlijk niet precies wat voor soort gevaar dat was.

Hij at zijn eten op en dronk een extra kop koffie terwijl hij, ditmaal heel zorgvuldig, het verslag over Tannahill herlas.

Een van de genoemde punten was: '... de jonge meneer Tannahill is niet bekend aan zijn stadgenoten, aangezien hij hier als kind maar tweemaal op bezoek is geweest. Hij is in New York en in Europa naar school geweest. De kogel die hem raakte heeft hem zo ernstig verwond dat hij een jaar en zeventien dagen bewusteloos is geweest. Daarbij niet inbegrepen de periode van 24 april tot 5 mei van dit jaar, waarin hij, kennelijk in shocktoestand, wegliep uit het ziekenhuis en ronddwaalde. Zijn herstel is heel traag verlopen en ongelukkigerwijs blijft zijn herinnering aan bepaalde voorvallen in zijn leven vaag, als gevolg van zijn wond.'

De data die voor de verdwijning van Tannahill werden opgegeven verrasten Stephens. Dat kan ik nazoeken, dacht hij, nu !

Met een gevoel van haast en opwinding snelde hij naar de deur en naar buiten. Het was donker en dat beviel hem best, want voor wat hij van plan was had hij de dekking van de duisternis nodig. De gedachte aan zijn bestemming gaf hem een leeg gevoel, maar hij moest de achterdocht sussen die in zijn geest was gezaaid. Als advocaat van Tannahill moest hij zoveel mogelijk gegevens verzamelen. Hij reed in vier minuten naar het kerkhof in het noordwestelijke deel van de stad, en vond een kaart van het kerkhof op de muur van het poorthuisje. Nadat hij de plaats van het familiegraf van Tannahill had bepaald, parkeerde hij zijn auto onder een boom en liep een donkere laan in. Toen hij bij het noordelijke hek kwam, ging hij in oostelijke richting en hij wist dat hij nu vlakbij was. Hij begon naar de namen op de grafstenen te turen. Vijf minuten later vond hij het familiegraf van Tannahill.

Hij liep langs een ijzeren hek en ging een poort door met een smeedijzeren boog. De naam hing in metalen letters aan de boog en zelfs in het duister, beschenen door de zaklantaarn uit zijn auto, zag het er erg mooi uit. Binnen het hek bevonden zich een stuk of tien grafstenen. Stephens boog zich over de dichtstbijzijnde. De letters deden Spaans aan en de naam was eigenaardig gespeld. Er stond:      

Francisco de Tanequila Y Merida

febrero 4, 1709 - julio 3, 1770

De volgende naam had nog steeds de Spaanse vorm. De data waren 1740-1803. De derde steen had de naam voor het eerst in een Engelse variatie. Tannehill, met een e in plaats van een a. Die voorvader was in 1852 gestorven. Hij moest het begin van de trek naar de goudvelden hebben meegemaakt.

Stephens bewoog zich nu wat rustiger, hij voelde zich niet meer zo gehaast. De ouderdom van de graven was indrukwekkend en de ver teruggaande geschiedenis van de Tannahills maakte hem een beetje trots dat hij nu banden had met de familie. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Francisco de Tanequila langs de berg hierheen was gedragen en hier was begraven op een stralende dag in 1770. Voor de revolutie, dacht hij. Heel, heel lang geleden. De familie Tannahill had zijn wortels diep in deze bodem.

Hij merkte ineens hoe koud het was geworden. Er woei een zeebries. Die ritselde door de bomen en de bladeren ruisten in hun gestage fluisterzang, dezelfde zang die ze hadden gezongen in al die nachten nadat deze stille graven waren gedolven.

Hij bukte diep en tuurde naar de steen van het laatste graf. Het licht deed de naam scherp aftekenen: Newton Tannahill  

Stephens herlas voor alle zekerheid de overlijdensdatum onder de naam en toen richtte hij zich langzaam op. Hij voelde de vermoeidheid van een man die het eind van een lang spoor heeft bereikt. Newton Tannahill, de oom, was op 3 mei overleden. Van 24 april tot 5 mei was Arthur Tannahill, de neef, vermist geweest uit zijn ziekenhuisbed.

Stephens wendde zich net af van de grafsteen toen hij een zwak geluid achter zijn rug hoorde. Een hard, stomp voorwerp werd in zijn rug gedrukt en een stem zei zacht: 'Voorzichtig, verroer je niet!'

Stephens aarzelde en toen hij besefte dat hij geen redelijk alternatief had, aanvaardde hij zijn nederlaag.