Twintig
Toen Stephens zijn auto parkeerde, zag hij Mistra's wagen staan. Tenminste, hij leek op de hare. Er stonden nog een paar van die lange wagens. Hij liep achter Peeley aan de trap op en zag hoe helder verlicht het huis was. Op hun bellen deed Gico Aine de deur open. Ze zag er vreemd anders en deftig uit zonder haar sieraden. Ze ging hen zwijgend voor naar de woonkamer waar elf mensen - Stephens telde ze - zaten of stonden. Hij herkende rechter Adams, rechter Porter, Carewell en Grant, Tannahill en Mistra. De twee andere vrouwen en de drie andere mannen waren hem onbekend.
Het was Tannahill die naar voren kwam met een spottend lachje op zijn gezicht. Hij gaf hem geen hand. 'Jij bent Stephens?' zei hij, bijna alsof hij er niet zeker van was. Stephens knikte kortaf en keerde zich toen naar de groep. Hij wilde meteen beginnen. Hij was opzettelijk eerder gekomen dan Howland (ongeveer veertig minuten) zodat hij eerst zijn beschuldigingen op tafel kon leggen en zo mogelijk de groep achter zich kon krijgen. Hij maakte zijn tas open, haalde er wat papieren uit en keek nog eens om zich heen. Hij vroeg zich af wie van de vrouwen de gedachtenlezer was. Niet dat hij zich zorgen maakte om wat ze zou kunnen ontdekken. Hij twijfelde er sterk aan of ze wijs kon uit de ingewikkelde knoop van plannen die hij in beweging had gezet, sommige serieus en andere meer bedoeld als afleiding. Hij hoopte dat ze zou opmerken dat hij de groep alleen onder druk wilde zetten en dat het grootste gevaar niet van hem te duchten viel.
Hij begon plechtig door te zeggen: 'Mijn voornaamste taak was natuurlijk meneer Tannahill te dienen.'
Uit zijn ooghoek zag hij dat die opmerking een verbeten glimlach op Tannahills gezicht bracht. Stephens ging verder: 'Met dat doel heb ik een zaak opgebouwd die, ik denk dat u dat wel met me eens zult zijn, het publiek overtuigend duidelijk zal maken dat meneer Tannahill nooit schuldig is geweest aan de misdaad waarvan hij werd beschuldigd.'
Hij merkte dat Mistra die tegenover hem in de kamer zat, naar hem keek alsof ze zijn aandacht wilde trekken. Maar hij hield zijn blik strak gericht op de mannen die voorin de kamer in een groepje bijeen zaten. Hij zette zijn zaak tegen Peeley uiteen, eenvoudig, recht op de man af en krachtig. En met elk woord dat hij zei, besefte hij hoe krachtig de bewijzen die hij aanvoerde in een gewone rechtszaal geklonken zouden hebben. De geheime bezoeken aan Almirante, zijn band met de bende en de enorme sommen gelds die zonder volmacht uit het Tannahill-kapitaal waren uitbetaald aan diverse mensen.
Wat natuurlijk uiteindelijk het laatste overtuigende feit zou zijn was dat Peeley na - op zijn hoogst - de eerste hoorzitting, voor altijd van het toneel zou verdwijnen. En zijn 'vlucht' zou worden opgevat als erkenning van schuld.
Terwijl hij stuk voor stuk zijn punten duidelijk maakte lette Stephens op Peeley. De man keek met gefronst voorhoofd naar de grond en Stephens zag hem tweemaal ongemakkelijk in zijn stoel heen en weer schuiven.
De zaak die Stephens opbouwde had niets te maken met onsterfelijkheid, ruimteschepen of atoomoorlogen. Het was een wereldlijke zaak die grotendeels was gevormd door de oppervlakkige feiten bijeen te voegen. ('Newton Tannahill werd vermoord omdat hij ontdekte dat er enorme sommen gelds uit zijn kapitaal werden verduisterd.') Stephens beschreef de bewijsbare gebeurtenissen, zoals het verdwijnen van de dokter en de begrafenisondernemer. ('De neef werd begraven in het graf van de oom. Waarom? Omdat het lichaam van de oom bij de moord ernstig werd beschadigd.')
De reden voor de moord op John Ford was al even eenvoudig toen Stephens die met zijn opzettelijk oppervlakkige logica analyseerde. ('Dat was maar bijzaak. Hij werd vermoord om Arthur Tannahill te dwingen een brief te ondertekenen waarin hij toestemming gaf tot voortzetting van de betalingen uit zijn kapitaal.')
Jenkins? ('Hij zag Peeley die eerste nacht en werd vermoord om te voorkomen dat hij ooit aan iemand zou kunnen vertellen dat Peeley in de stad was geweest.')
Stephens besloot zijn aanklacht met de woorden: 'Het was niet mijn bedoeling hier uiteen te zetten waarom meneer Peeley zoveel rijkdom die hem niet toebehoorde uitbetaalde aan de betrokken personen. Maar ik vind dat het nu wel gerechtvaardigd is als ik erop wijs dat we de psychologische betekenis van de Mayaanse of Azteken-cultus waartoe hij behoort niet moeten onderschatten. We hebben hier te maken met iets dat we trouw aan de cultus zouden kunnen noemen... Dames en heren, daarmee besluit ik mijn zaak tegen Walter Peeley.'
Nu keek hij voor het eerst naar Mistra. Haar ogen keken koel in de zijne, maar zij leek ook wel verbaasd. Stephens lachte gespannen, liep naar een stoel naast de gangdeur en ging zitten.