Elf
Het was bijna één uur toen Stephens op zoek ging naar Tannahill.
Hij vond de erfgenaam met een grote menigte vrolijke jonge mensen in een nachtclub die Drankhaven heette. Een kelner drukte Stephens een glas in de hand. 'Het is wel in orde hoor.' zei hij vrolijk. 'Alles op rekening van de Tannahill-miljoenen.' De grote, vaag verlichte ruimte roezemoesde plezierig. Toen Stephens zich langzaam door de menigte naar Tannahill toewerkte die in een hokje tegenover de deur zat, hoorde hij stukjes van allerlei gesprekken: '...Weet je dat de rekening in -' Stephens verstond de naam van de bar niet '- achthonderdzesennegentig dollar was...' '...Iemand vertelde me dat hij de kellners ieder vijftig dollar gaf...' '...Ze zeggen dat de Tannahills vroeger feesten gaven die wel een week duurden... Nou, ik hoop wel dat dat terugkomt...' Iemand klopte Stephens op zijn rug. Hij keek om. Het was Riggs die zei: 'Dacht dat ik je even moest laten weten dat ik hier ook rondhang. Tot ziens.' Hij verdween weer tussen de mensen. Stephens volgde Tannahill tot in de volgende bar. De beheerder stond hen in de deur op te wachten en het was duidelijk dat hij van tevoren was gewaarschuwd. Met luide stem stelde hij Tannahill voor aan de grootste en meest volgepakte zaal die Stephens in lange tijd had gezien. Toen hij was uitgesproken, werden er door jonge vrouwen minstens tien succesvolle pogingen gedaan om Tannahill te kussen.
Tannahill scheen ervan te genieten. Stephens die zich op de achtergrond hield, kon hem dat nauwelijks kwalijk nemen. Een man die zo lang in het ziekenhuis had gelegen, moest aardig wat stoom af te blazen hebben. Hij besloot niet te proberen zijn cliënt te benaderen, maar gewoon mee te doen met het feest tot hij moe werd. Een uur later stond hij net op het punt om naar huis te gaan toen een vrouw met pikzwart haar en een bol, maar niet onknap gezicht zich naast hem in het hokje perste. Ze was klein en ze droeg een vuurrode jurk. Aan haar oren bungelden enorme robijnen. Haar vingers schitterden met diamanten en smaragden ringen. Op haar jurk zaten allerlei edelsteenbroches gespeld. Ze zei: 'Meneer Tannahill heeft me hierheen gestuurd en hij wil dat u de zaak verder afhandelt.'
Stephens keek haar met knipperende ogen aan. Ze lachte tinkelend.
'Ik heb het huis bekeken,' zei ze, 'en ik heb om te beginnen minstens drie meisjes nodig. Voor hen zullen we buiten het huis een slaapgelegenheid moeten zoeken. Maar ik slaap in het huis. Is dat naar voldoening geregeld?' Huishoudster! Het licht alcoholische waas trok op van Stephens hersens. Dit was de vrouw waar de man van de arbeidsbeurs over had gesproken. Hij herinnerde zich hoe Tannahill om bedienden zat te springen. 'Als meneer Tannahill u goed vindt,' zei hij, 'bent u aangenomen. Wanneer kunt u beginnen?' 'Meneer Tannahill wil dat ik morgenochtend begin, maar ik kan me pas overmorgen vrijmaken. Dus dat zal maar goed moeten zijn.' Ze zei het vastbesloten.
'U bedoelt de 29e?'
'Meneer Tannahill bood me een bonus aan van honderd dollar als ik morgen wilde beginnen en vijftig als ik op de 29e begon.' Ze lachte vrolijk. 'Ik neem genoegen met die vijftig.' Het was twee uur toen hij vernam dat ze Gico heette.
Gico Aine. Het duurde even voor Stephens zich herinnerde waar hij die naam eerder had gehoord. In Tanequila de Vermetele had een zin gestaan die als hij zich goed herinnerde woordelijk had geluid: 'Alonzo had minder geluk. Zijn mai-tresse, een Indiaanse vrouw die Gico Aine heette, stak hem dood.'
Stephens dacht nog steeds na over de betekenis daarvan toen hij tegen vieren thuiskwam. De bende probeerde dus op alle mogelijke manieren het huis weer binnen te komen.
Hij kleedde zich slaperig in de woonkamer uit en liep zijn slaapkamer binnen zonder het licht aan te doen. Toen hij onder de wol kroop raakten zijn arm en zijn schouder een warm, naakt lichaam. 'Niet schrikken,' zei de stem van Mistra Lanett. 'Krijg nou wat!' zei Stephens.
'Je bent toch zeker wel blij dat ik er ben, niet?' zei ze. Zo lang hij haar nu kende was dit de eerste ker dat haar stem een beetje defensief klonk. Hij moest toegeven dat hij inderdaad blij was. Hij trok haar bereidwillige lichaam in zijn armen en toen bedacht hij ineens iets. 'Wat voor schuld moet je dit keer nu inlossen?' vroeg hij. 'Hou daar over op,' zei ze. 'Jij bent de enige vent die ik heb, en ik ben erg tevreden met je. Het spijt me dat ik je moet meedelen dat het maar tijdelijk is, geniet dus van me terwijl het nog kan.' Ze lachte zachtjes. 'Misschien ben ik wel bezig een klein tegoed bij elkaar te sparen.' Zijn vermoeidheid was op slag verdwenen. Hij voelde zich levenslustig en opgewonden, verrukt dat ze toch weer naar hem was toegekomen en opgetogen over de totale overgave van haar lichaam aan zijn omhelzing. Wat ook haar reden was dat ze hem als minnaar had gekozen, het was hem al lang duidelijk dat hij hier een vrouw had van meer dan normale intelligentie die de sterke geslachtsdrift van een man begreep en ook bereid was die te bevredigen.
Het was heel goed mogelijk dat hij hier de vruchten plukte van haar vervreemding van de groep waartoe ze behoorde. Hij vermoedde vaag dat Cahunje haar minnaar was geweest, Iets dat ze die eerste nacht had gezegd-
Een steek van jaloezie schoot door hem heen. Hij vocht ertegen en even later was hij zo ingespannen bezig met de liefdesdaad van dit moment dat hij haar hele verleden vergat. Toen het eindelijk was afgelopen lag ze zwijgend in het donker en zei even later: 'Vroeger bestond er een geringschattend gezegde dat een man en een vrouw die elkaar alleen seksueel aantrekkelijk vonden, onmogelijk gelukkig met elkaar zouden kunnen zijn. Op dit moment ben ik bereid dat gezegde aan te vechten.'
Stephens was plotseling te uitgeput om nog een gesprek te kunnen voeren. 'Vergeef me,' mompelde hij, 'maar ik kan geen seconde langer wakker blijven.' Hij rolde zich op zijn zij en moest ogenblikkelijk in slaap gevallen zijn.
Toen Stephens wakker werd van het geluid van borden die kletterden in de keuken, was het klaarlichte dag. Hij knipperde met zijn ogen en dacht even dat het zijn huishoudster was. Toen herinnerde hij zich alles weer en hij keek naar de andere helft van het bed. Hij was alleen, en dus moest zij op zijn. Hij trok zijn kamerjas aan en liep naar de keuken.
Mistra stond op een krukje voor een open kastdeur. Ze keek om en zag hem kalm aan. 'Ik maak een ontbijt,' zei ze.
Het geluid van haar stem deed zijn pols versnellen. Het leek wel alsof de nacht onwezenlijk was en dit hun eerste ontmoeting was na het vreemde bezoek aan haar fiat. Een paar seconden lang stond hij te beven van opwinding. Toen had hij zichzelf weer in de hand.
Hij keek haar behoedzaam aan. Deze vrouw had meer macht over hem dan hem lief was, aangezien hun verhouding van haar standpunt uit bezien waarschijnlijk maar tijdelijk was bedoeld. Hij liep langzaam naar haar toe en zei: 'Gisteravond had ik meteen mijn handen zo vol dat het niet bij me opkwam dat dit een snelle herverschijning is voor een jonge vrouw die zei dat ze me misschien zou terugzien. Wat ben je van plan?'
Ze strekte haar armen uit naar de bovenste plank. Terwijl hij stond te kijken haalde ze een paar borden omlaag en toen draaide ze zich om met een plagend lachje om haar mond. 'Wat krijgen we nou? Ik dacht dat je blij was me te zien, of heb ik gisteravond de verkeerde indruk gekregen?'
Haar nabijheid lokte hem onweerstaanbaar aan. Hij deed een stap naar voren en nam haar in zijn armen. Hij voelde haar willige lichaam tegen het dunne flanel van zijn pyjama. Haar lippen aanvaardden de zijne, maar ze beantwoordden zijn vurige kus niet. Na een tijdje liet hij haar weer los.
Ze zei: 'Ik vind dat we toch eerst wat moeten eten voor we weer in bed duiken.'
Stephens was een beetje beledigd. 'Ik hoef niet iedeïe keer dat ik me omdraai met je naar bed,' zei hij. 'Maar leuk is het wel,' zei ze. 'Maak je niet druk. Zolang we samen zijn. kan je me zo vaak krijgen als je maar wilt.'
Geen enkel antwoord had hem meer tevreden kunnen stellen. Zijn ergernis was onmiddellijk verdwenen. Hij zei: 'Kon je zonder moeilijkheden wegkomen uit het Waldorf Arms?
Ze knikte. 'Ik liet het schip ongeveer honderdzestig kilometer stijgen en toen kwam ik zelf in de reddingsboot omlaag.'
Dat was een onverwacht antwoord. 'Jullie hebben dus ruimteschepen?' zei hij. Mistra dekte de tafel. 'Je was er zelf ook in.' Ze zei het zonder hem aan te kijken.
Weer gingen haar woorden te vlug voor zijn gedachten. Hij staarde haar aan, en voelde zich geïrriteerd. Maar zijn geest werkte heftig om haar opmerking in te passen in wat hij al wist. Haar flat had een ongewone bouwstijl; het gebouw zelf, met die rare koepel was ook een vreemd bouwsel. Het was een fantastische gedachte, maar toch niet fantastischer dan de gedachten die hij al had aanvaard.
'Hoe werkt het?' vroeg hij uiteindelijk. 'Glijdt de koepel op een mistige nacht open zodat jij met je schip kunt opstijgen naar de duisternis?' Hij sprak schertsend. 'Vreemd genoeg,' zei Mistra, 'is dat een heel nauwkeurige beschrijving van de werking.' Ze brak die gedachtegang af. 'Maar nu wil ik me aankleden. We kunnen onder het eten praten. Het is erg dringend.' Stephens schoor zich en kleedde zich aan en voerde een innerlijke strijd. Pas toen hij ging zitten voor een ontbijt van toast, bacon en koffie, begon zijn spanning wat af te nemen. Met stralende ogen keek hij naar Mistra Lanett. Haar ogen waren sereen groen, haar haar een beetje stijfjes opgemaakt, haar gezicht -
Daar bleef hij steken omdat hij ineens moest denken aan het masker dat hij in haar tasje had gevonden. Het feit dat ze een ander 'gezicht' bij zich had, scheen erop te wijzen dat ze als Mistra Lanett zichzelf was. Hij zag dat ze naar hem keek en haar wangen krinkelden op in een glimlach. Het scheen onwaarschijnlijk dat een masker zo gevoelig zou zijn voor elke wisseling van gelaatsuitdrukking.
Hij zei nieuwsgierig: 'Wat is het geheim van onsterfelijkheid?'
Mistra haalde haar schouders op. 'Het Grote Huis.'
Stephens hield vol: 'Maar hoe werkt dat dan op het lichaam?'
'De huidcellen nemen weer jonge vormen aan,' zei ze. Stephens herhaalde die ongewone uitspraak en keek haar toen vragend aan.
Ze legde uit: 'De huidcellen keren in feite weer terug naar hun jeugd. Dat heeft effect op het hele lichaam, de organen, alles. Nou ja -' ze aarzelde - 'ze gaan niet helemaal tot hun jongste jeugd terug. We worden ouder, maar heel erg traag.'
Stephens schudde zijn hoofd. 'Wat bedoel je met terugkeren naar hun jeugd? Wat doet de rest van het lichaam dan?'
Plotseling klonk haar stem onverschillig. 'Het geheim van de jeugd ligt in de huid. Als je de huid jong houdt, heb je de tijd overwonnen.'
'Je bedoelt dat al die schoonheidsspecialisten met hun nadruk op de schoonheid van de huid eigenlijk wel een beetje gelijk hebben?'
Ze haalde haar schouders op. 'Elke goede behandeling van de huid is nuttig. Maar het proces van de verjonging gaat veel dieper dan de oppervlakte verzorging die je jezelf kan geven. Je hebt waarschijnlijk wel gehoord van die dieren die nieuwe armen of poten kunnen laten aangroeien. Dat is verjonging, en het is de huid die dat veroorzaakt.' Ze zweeg even en zei toen: 'Ik kan je daar een andere keer wel eens iets meer over vertellen. Maar nu heb ik nogal haast. Ik heb een advocaat nodig.' Haar gezicht stond plotseling doodernstig en haar ogen vernauwden zich. Ze leunde voorover. 'Meneer Howland belde me gistermiddag op. Hij wil dat ik vandaag voor twaalven naar zijn kantoor kom voor een onderhoud als getuige in de moord op John Ford, de huisbewaarder van het Grote Huis en ik moest een advocaat meenemen.' Haar verklaring maakte Stephens opgewonden. Scherper dan tevoren kon hij zich de moeilijke toestand van deze mensen indenken. Eerst de groep als geheel, enorm gefrustreerd door het feit dat Tannahill het huis in eigendom had. En nu werd Mistra gedwongen haar verhaal te doen - een verhaal, in ieder geval - aan een vertegenwoordiger van de rechterlijke macht. Theoretisch zou ze natuurlijk vrijuit kunnen gaan door een masker op te zetten en een andere identiteit aan te nemen. Maar dat kon andere wettelijke narigheid meebrengen. Elke transactie waarin eigendom of geld van het ene individu naar het andere overging kwam vroeg of laat altijd onder ogen van een regeringsambtenaar, al was het alleen maar de inspecteur van belasting. Een advocaat zou hier nog een aardig slaatje uit kunnen slaan! Mistra zei: 'Wil jij me vertegenwoordigen?' Stephens ontwaakte uit zijn dromerij en zei; 'Nou - natuurlijk wel. Maar wacht eens!' Hij fronste zijn voorhoofd. Als plaatselijk zaakwaarnemer voor de familie Tannahill, kon hij eigenlijk niet zonder toestemming van Tannahill beloven iemand te vertegenwoordigen die bij de zaak betrokken was. Hij zei om tijd te winnen: 'Wat heb jij eigenlijk met die moordzaak te maken?' Hij voegde er snel aan toe: 'Ik weet vaag van de hele toestand af, maar vertel me alles van het begin af aan.'
'Ik was de secretaresse van wijlen Newton Tannahill en ik woonde tot voor een paar weken in het huis toen ik om persoonlijke redenen ontslag nam. Dat is het zo ongeveer wel.'
'Was dat de laatste keer dat je John Ford zag?' 'Ik zag hem nog een keer op straat, ongeveer een week geleden.' 'Ik snap het,' zei Stephens. Hij knikte beslist. 'Ik zal met je meegaan voor de ondervraging,' zei hij, 'maar ik kan niet garanderen dat ik je zal vertegenwoordigen als er een rechtszaak van komt. Het zou wel eens onethisch kunnen zijn. We moeten een nauwkeurig verhaal opstellen dat je aan Howland kan vertellen en -' spottend - 'met het oog op je achtergrond kan dat maar beter een aannemelijk verhaal worden.'
Mistra zei: 'Ik zal je wat over mezelf vertellen.' Stephens luisterde gefascineerd. Haar verhaal begon vijf jaar geleden toen ze in dienst was gekomen bij Newton Tannahill. Ze vertelde over de aard van haar werk. Ze was aangenomen om de kunstverzameling van haar werkgever te catalogiseren en op te stellen, maar later kreeg haar werk een meer algemene aard tot ze op het laatst, tijdens zijn lange perioden van afwezigheid, het huis en de omringende landerijen volledig onder haar beheer had. Een groot gemis in haar verhaal vond hij het ontbreken van een verklaring voor het feit dat zij, die vijf jaar geleden nog een baan nodig had gehad, nu minkjassen droeg en in grote sleeën rondtufte. Ook gaf ze geen duidelijke reden op voor het feit dat ze twee weken geleden zo plotseling haar baan had opgezegd. Dat waren vragen die Howland haar absoluut zou stellen. Stephens stelde ze ook. 'Mijn geld!' zei Mistra, alsof het een geheel nieuwe gedachte was. 'O, ik heb wat geïnvesteerd op advies van meneer Tannahill. Hij was een heel kundig speculant.' 'En waarom nam je je ontslag?' 'Ik was aangebleven uit loyaliteit tegenover meneer Newton Tannahill,' zei ze. 'Maar die verplichting had natuurlijk geen betrekking op zijn erfgenaam.' Haar gezicht stond effen.
Steffens dacht even na en knikte toen. 'Klinkt goed,' zei hij. 'Weet je zeker dat er niets is waarop ze je zouden kunnen pakken?'
Ze aarzelde en schudde toen haar hoofd. 'Niets dat Howland zou kunnen uitvissen.'
Stephens zei: 'Ik zal de officier bellen, dan kan ik misschien uitstel krijgen.' 'Ik doe de afwas wel,' zei Mistra. Stephens zat even een minuut naar haar te kijken terwijl ze kwiek de tafel afruimde. De gezellige sfeer van het hele tafereel beviel hem wel. In een opwelling greep hij haar bij de arm toen ze voorbij liep. Ze ontweek hem. 'Ga jij nou maar opbellen,' zei ze zogenaamd-ernstig.
Stephens lachte opgewekt, stond op en even later draaide hij het nummer van Howland. De secretaresse verbond hem meteen door en het was al snel duidelijk dat de officier van justitie niet van plan was uitstel te verlenen. 'Ik moet haar vanochtend hier hebben. En dat is geen grapje, Stephens.' Stephens zei langzaam: 'Blaas je nou niet een beetje hoog van de toren? De dame is per slot van rekening elk ogenblik tot je beschikking.'
Howland zei kortaf: 'Als ze hier om twaalf uur vandaag nog niet is, zal ik een arrestatiebevel voor haar laten uitschrijven, Stephens.'
Stephens deed geen enkele poging zijn verwondering te verbergen. 'Ik maak bezwaar tegen deze strenge handelwijze. Maar als je erop staat, komen we.'
'Ik sta erop,' zei Howland. 'En als je het niet erg vindt, ga ik je nu nog iets vragen.' Zijn stem veranderde, werd gladder en vertrouwelijker van toon, 'Over de moord op John Ford, Stephens.' 'Ja?' Stephens zweeg vol verwachting. 'Is juffrouw Lanett jouw enige band met deze zaak?' O nee, niks daarvan, dacht Stephens. Van mij zal je zelfs niet horen of we er ook maar aan gedacht hebben. Hardop zei hij:'Wat bedoel je daarmee?' 'Heeft niemand anders je benaderd?' Stephens zei: 'Nog niet. Heb je me aanbevolen?' Dat veroorzaakte vrolijk gelach. 'Nou nee, niet bepaald.' Het gelach hield op. 'Nou even serieus, Stephens, er zal iemand hangen voor de moord op die nikker en het lijkt erop dat het groot wild gaat worden. Ik heb reden om te denken dat de moordenaar geschrokken is en dat bij misschien een advocaat in dienst heeft genomen.' Stephens zei vormelijk: 'Dan weet je dus wie het is, nietwaar?'
'Nou ja, eigenlijk wel. Het probleem is nu nog om bewijzen en een motief op te sporen, en dan zijn er nog andere kanten aan de zaak waarover ik nu niets kan zeggen. Maar hoor eens hier, Stephens -' vaderlijk - 'als jij vanochtend dat vrouwtje hier brengt, komt alles voor elkaar. Tot ziens.'
Stephens hing de hoorn op, begon onmiddellijk het nummer van het Grote Huis te draaien en legde toen de telefoon weer neer. Hij dacht: Kan maar beter wachten tot na het onderhoud. Dan heb ik hem tenminste iets te vertellen.
Mistra kwam net binnen toen hij tot die slotsom kwam en ze zei vrolijk: 'We nemen mijn auto. Ik zal je vandaag rijden, waarheen je maar wilt.'
Haar auto was een nieuwe open Cadillac met een glanzende grijsblauwe laklaag. Stephens bekeek de schitterende wagen en ging naast haar zitten. Hij sloeg haar zijdelings gade toen ze achteruit de weg opreed en hij verwonderde zich opnieuw. Vijf jaar geleden nog secretaresse - en nu dit! Dat zou moeilijk te verklaren zijn.
Ze bereikten zonder oponthoud het gerechtsgebouw en werden onmiddellijk toegelaten tot Howlands privé-kantoor. De officier van justitie stond op uit zijn stoel en keek Mistra vastberaden aan. Zijn blik gleed omlaag langs haar lichaam in de strakke japon naar haar dure schoenen en toen weer omhoog naar haar minkstola en haar kostbare hoed. Een tevreden glimlach verscheen op zijn gezicht. Toen sloeg zijn stemming om. Hij zei plotseling:
'Juffrouw Lanett, was u de maîtresse van Newton Tanna-hill?'
Mistra keek verbaasd en toen geamuseerd. 'Nee!' Ze zei het krachtig.
'Als dat het geval is,' zei Howland verbeten, 'hoe verklaart u dan het feit dat u, nadat u in dienst was getreden, gedurende bijna vijf jaar iedere maand 12.000 dollar hebt ontvangen, in totaal 144.000 dollar per jaar? U moet toch toegeven dat dat een aanzienlijk salaris is voor een secretaresse die oorspronkelijk werd aangenomen om een kunstverzameling te catalogiseren.'
Stephens draaide zich half om, om te zien wat Mistra's reactie daarop was. Hij dacht: Ja, hoe verklaar je dat? En toen drongen de getallen pas tot hem door.
Zijn kalmte was op slag verdwenen. Hij had zich gedragen als iemand die boven een afgrond bungelt, onzeker over zijn positie, die zich gretig vastklampt aan wat hij heeft om zich op een of andere manier in evenwicht te houden in een ingewikkelde toestand. Op een vreemde manier was hij van alles gaan geloven. Het zat daar allemaal in zijn hoofd, de overtuiging dat er eeuwenlang een groep onsterfelijke mannen en vrouwen in een tijdloos huis had geleefd dat op een hoge heuvel stond die uitkeek over een tijdloze oceaan. Hij wist dat ze wetenschappelijk zeer ver gevorderd waren en dat ze erg waren.
Abstracte kennis - het had hem al tot daden gebracht, maar daar was hij eigenlijk maar met een deel van zijn verstand bij geweest, omdat hij voortdurend was blijven denken in tastbare wettelijke termen.
Het nu genoemde inkomen schokte hem hevig. Honderdvierenveertigduizend dollar per jaar! Hij was niet iemand die gewoonlijk in termen van geld dacht. Maar dit kwam hard aan.
Als van heel uit de verte hoorde hij Howland zeggen: '- vertrouw erop dat Juffrouw Lanett zal beseffen dat ze moet meewerken met de autoriteiten. Ik ben ervan overtuigd dat ze er zelfs nimmer over heeft gedroomd dat iets dat werd opgezet als een unieke oplichtingzaak, zou uitlopen op een moord. Ze begrijpt natuurlijk heel goed waar ik heen wil. Nietwaar, juffrouw Lanett?'
De jonge vrouw zei: 'Ik heb er geen flauw idee van waar u het over heeft. En ik ontken al uw beschuldigingen en insinuaties, wat die ook mogen behelzen. Ik weet niets over de dood van John Ford.'
Howland keek ongeduldig. 'Kom, kom, juffrouw Lanett. U kunt maar beter goed begrijpen in welke positie u verkeert. Ik ben u nog steeds goed gezind. Ik ben nog steeds bereid met u tot een overeenkomst te komen waarbij u niet zult worden beschuldigd van medeplichtigheid voor en na de daad, aan een bedriegerij die al is ontaard in moord.'
Stephens besloot dat het tijd werd dat hij zijn mond opendeed. Hij slikte moeizaam, deed een laatste poging zich te vermannen en zei: 'Wat wilt u van juffrouw Lanett?' Hij werd kalmer en kreeg zijn zelfbeheersing terug. Hij ging verder: 'Met het oog op uw vragen, zou ik graag één ding weten: Hoe is Newton Tannahill gestorven?' Howland keek Mistra spottend aan. 'Ja, juffrouw Lanett, hoe is hij gestorven?'
Mistra bewoog, maar ze zei heel terloops: 'Hartstilstand. Dokter de las Cienegas zal u dat beter kunnen vertellen dan ik. Hij heeft het lichaam onderzocht toen het bij de begrafenisondernemer was voor de voorbereidingen. En aangezien men mij dat heeft verteld, nam ik automatisch aan dat dat ook op de overlijdensakte van de staat New York stond.'
'O ja,' zei Howland. 'De overlijdensakte van de staat New York. Heeft iemand er enig idee van waar die is? Heeft iemand die eigenlijk ooit gezien?' Hij zweeg en gebaarde met zijn dikke hand. 'Dat is nu ook niet aan de orde. Juffrouw Lanett!' Zijn stem had een scherpte die Stephens overeind deed schieten. Hij zag dat Mistra de verandering van toon ook had opgemerkt. Ze verstijfde. 'Ja?' zei ze.
'Heeft u bezwaar tegen een ontmoeting met Arthur Tan-nahill, de erfgenaam van de Tannahill-bezittingen?' Mistra aarzelde. 'Daar voel ik niets voor,' zei ze eindelijk.
Howland duwde zich omhoog uit zijn stoel. 'Is het mogelijk,' zei hij, 'dat uw weerzin hem van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten iets te maken heeft met het feit dat wij hedenmorgen het graf van Newton Tannahill hebben geopend en dat wij moesten constateren dat de kist leeg was?'
Hij kwam vanachter zijn bureau vandaan. 'Als u geen al te grote bezwaren heeft,' zei hij spottend, 'dan zullen we nu naar het Grote Huis rijden en dan zal ik u voorstellen aan meneer Tannahill. Zullen we dan maar?' Stephens die over wat dit allemaal inhield had nagedacht zei snel: 'Ik zal meneer Tannahill even bellen om hem de toestand uiteen te zetten.'
Howland keek hem boos aan. 'Jij zet hem helemaal niks uiteen. Als je hem probeert te waarschuwen neem ik een politie-escorte mee daarheen.' Hij grijnsde. 'Ik wil hier een grote verrassing van maken.'
Stephens zei oprecht verontwaardigd: 'Dat is het waanzinnigste wat ik ooit heb gehoord. Weet je eigenlijk wel wat je doet?'
'Dat heb ik nooit beter geweten,' zei Howland vastberaden.
Stephens beheerste zich en zei op gespannen toon: 'In hemelsnaam man, gebruik je hoofd. Dit is een Tannahill die je op deze eigenmachtige manier te grazen wilt nemen. Wat denk je van vingerafdrukken? Die kunnen toch wel gecontroleerd worden, dan kan je zo de hele zaak regelen.'
Zodra hij dat had gezegd, voelde hij zich doodzenuwachtig. Als Mistra hem de waarheid had verteld, zouden de vingerafdrukken van de neef en de oom natuurlijk identiek zijn. Het leek ongeloofwaardig dat ze aan die mogelijkheid niet hadden gedacht. Als ze dat wel hadden gedaan, was het onwaarschijnlijk dat er vingerafdrukken beschikbaar waren.
Howland zei: 'We hebben navraag gedaan bij alle gebruikelijke instanties, maar die bezitten geen van allen een document met de vingerafdrukken van Newton Tannahill. Aangezien alleen officiële vingerafdrukken aan de wettelijke eisen voldoen, is de zaak daarmee voor ons afgedaan.'
Stephens kon niet besluiten of dat nieuws hem nu opluchtte of niet. 'Toch,' zei hij verbeten, 'kan ik maar beter meneer Tannahill bellen voor een afspraak. Ik ben ervan overtuigd dat we de hele zaak kunnen regelen zonder overbodige grofheden.'
Howland schudde zijn hoofd. 'Naar de verdommenis daarmee!'zei hij met een dikke keel.'Voor de wet is iedereen gelijk, en gunstelingen kennen we niet. Ga je mee, of moet ik je door een agent hier laten vasthouden tot juffrouw Lanett en ik bij het Grote Huis zijn?' Toen hij een paar minuten later voor de man uit de trap afliep, dacht Stephens: Dit doet Howland omdat hij zijn baan als zaakwaarnemer voor de Tannahill-bezittingen is kwijtgeraakt. Hij probeert zo hard mogelijk terug te slaan. Er was tenminste nog één gunstig aspect aan de hele zaak: voorlopig kwamen zijn eigen belangen vrijwel overeen met die van Tannahill.