Negentien
Terwijl ze elkaar begroetten keek Stephens de ander verbijsterd aan. Het opdagen van Peeley - nadat de logica hem de rol van een dode had toebedeeld - had geen enkele invloed op zijn plan voor de krachtmeting van die avond. Maar het zette zijn verbeelding onder zware druk.
Als het Peeley niet was in dat graf.„wie was het dan wel? Stephens vond dat Peeley er nooit gezonder had uitgezien. Zijn gezicht had licht-Indiaanse trekken - die in sommige Indianen zo moeilijk te herkennen zijn - maar het zag er gezond uit; hij had een flinke kleur op zijn wangen. Peeley zei: 'Ik heb net met Frank Howland gesproken. Hij vertelde me dat jullie tweeën een plan hadden gemaakt om de meeste leden van de groep die al deze jaren van het Tannahill-kapitaal leeft te arresteren.' Die opmerking schokte hem zo dat Stephens een paar seconden stil bleef. Hij was stomverbaasd dat de officier zo loslippig was geweest. Een beetje sullig zei hij: 'Hoeveel heeft Howland u verteld?'
Onmiddellijk besefte hij dat die opmerking uitgelegd kon worden als kritiek op Howland dat hij überhaupt iets had gezegd. Stephens ging snel verder: 'Ik bedoel dat ik de gaten kan opvullen als u me er enig idee van geeft wat u allemaal al weet.'
Toen hij daarna zat te luisteren besefte hij dat Howland alles had verteld. Toen Peeley eindelijk klaar was, was Stephens al gewend aan het verraad. Het maakte eigenlijk ook niets uit. Het idee om de groep te arresteren wegens verboden wapenbezit en hen dan de maskers af te nemen zou toch nooit meer geworden zijn dan een kleine ergernis. Het zou de druk op Tannahill verlichten. Ze zouden enige tijd met de wet in aanraking komen. Misschien zouden ze zelfs, na oneindig veel uitstel, echte gevangenisstraffen krijgen.
Maar dat zou de groep niet uiteen doen vallen. Het zou de identiteit van Peeley's moordzuchtige, ambitieuze kameraad niet naar voren brengen. En het zou in geen enkel opzicht verandering brengen in de overige aspecten van zijn plan, waarvan er een nog een uiterst onaangename verrassing voor Peeley zelf zou omvatten.
Bleef natuurlijk het feit dat Peeley een van de twee samenzweerders in de groep was. Misschien zou hij in die omstandigheden de anderen niet waarschuwen.
Op Peeley's voorstel gingen ze samen in de stad eten. Onder de maaltijd begon Stephens het steeds minder geloofwaardig te vinden dat Howland het hele plan aan Peeley zou hebben doorverteld. De officier van justitie had te veel te verliezen. Door bevel te geven tot de arrestatie van Tannahill, had hij een vergissing begaan die erg gevaarlijk was voor zijn carrière. Maar waar had Peeley dan zijn inlichtingen vandaan?
Terwijl hij daar zo aan tafel zat, kwam er een nieuw vermoeden bij hem op.
De man in het graf was Frank Howland. Hem vermoorden was een deel van de voorzorgsmaatregelen die Peeley tegen zijn verraderlijke kameraad had genomen. Het robotbrein had hem niet kunnen laten zien hoe Peeley zichzelf beschermde, maar nu leek het duidelijk genoeg.
De beslissende factor was dat Peeley oorspronkelijk Howland in dienst had genomen, een man van zijn eigen lichaamsbouw en lengte. Eerst zaakwaarnemer voor het Tannahill-kapitaal, was Howland ook benoemd tot officier van justitie. Toen hij eenmaal goed op die post was ingewerkt, was hem gelegenheid gegeven de gelijkvormigheid van een achttiende-eeuwse en een twintigste-eeuwse handtekening te constateren - waarop de groep waarschijnlijk onder de indruk was geraakt van de snelheid waarmee Peeley hem had ontslagen uit elk dienstverband met het Tannahill-kapitaal. En dus had Peeley Allison Stephens op die post benoemd, een man van zijn eigen lichaamsbouw en lengte. Op het kritieke ogenblik zouden de twee vermoord worden - en Peeley die zijn hoofdkwartier heel toepasselijk in Los Angeles had, zou het masker van een van de twee opzetten en een van de rollen of misschien zelfs allebei spelen.
Hij raakte zo overtuigd van dat idee dat Stephens zich plotseling verontschuldigde, een telefooncel binnenliep en Howlands kantoor belde. Er werd hem verteld dat meneer Howland al weg was. Hij belde het huis van de officier. De vrouw die opnam zei: 'Meneer Howland wordt pas vanavond laat terugverwacht.'
Stephens aarzelde, half van plan te vragen of hij nu met mevrouw Howland praatte. En zo ja, of zij de laatste paar dagen ook ongewone dingen had opgemerkt aan haar echtgenoot. Hij besloot het niet te doen, hing op, en liep langzaam terug naar zijn tafeltje. Dat Howland niet te bereiken was, was nog geen onweerlegbaar bewijs dat zijn theorie juist was, maar hij moest toch wel aannemen dat het zo was. Ik zou hem Tannahills brief kunnen laten lezen, waarin hij me ontslaat, bedacht hij peinzend. Dat zou hem ervan kunnen overtuigen dat het niet nodig is mij te doden; hij zou dan toch mijn kantoor niet kunnen gebruiken en dat was natuurlijk zijn opzet.
Hij overwoog nog steeds of hij nu de brief zou laten zien of niet toen Peeley zei: 'Ik dacht zo dat we na het eten maar naar jouw huis moeten gaan, dan kan je me de plaatselijke toestand wat duidelijk maken.' Stephens zag zichzelf al als eenzame burgerman thuis met Walter Peeley, en dat was genoeg. Onmiddellijk haalde hij de brief van Tannahill te voorschijn. Peeley las hem en gaf hem terug zonder commentaar. Tijdens de rit naar de bungalow leek hij erg bedachtzaam.
Toen Stephens whisky met soda had ingeschonken vroeg Peeley of hij de brief nog eens mocht zien. Hij las hem langzaam en zei eindelijk: 'Hoe heb je hem tegen je in het harnas gejaagd?' 'Weet ik veel. Ik hoop vanavond weer in ,de gratie te komen.'
'Dan wil je dus je plan doorzetten?' 'Ik kan het nu niet meer stopzetten,' loog Stephens. 'Ik heb alles geregeld met Howland en ik zit er nu aan vast.'
Het feit dat de man die voor hem stond waarschijnlijk het masker van Frank Howland in zijn zak had, klaar om het binnen een paar seconden op te zetten, zou niet noodzakelijkerwijs iets veranderen.
Het uur daarna praatten ze over de bezittingen van Tannahill. Peeley scheen vol belangstelling te luisteren, een reactie die hij moeilijk op zijn waarde kon schatten. Het zou gewoon kunnen betekenen dat hij informatie kreeg van iemand die van de organisatie was afgesneden.
Om kwart over negen ging de telefoon. Stephens sprong op van schrik. Hij pakte de hoorn met bevende hand vast. Hij zei: 'Hier Allison Stephens.'
'Meneer Stephens,' zei de mannenstem aan de andere kant, 'dit is de afdeling vingerafdrukken van het bureau van politie. We hebben die vingerafdrukken geïdentificeerd waarnaar u vroeg.'
'Ja?' vroeg Stephens. Zijn stem klonk kalm maar zijn hart bonkte in zijn borst.
Even later hing hij verbijsterd de hoorn op. En toen vermande hij zich langzaam. Hij kon niets anders doen dan doorgaan met wat hij had voorbereid. Hij zou beginnen Walter Peeley te beschuldigen. Dan kwam er iets dat voor de anderen in ieder geval een onverwachte climax zou zijn. En dan -
Hij schudde zenuwachtig zijn hoofd. De anticlimax was nog steeds even onduidelijk en leek nog steeds even gevaarlijk.