Negen
'Vermoord!' echode Stephens. En toen zweeg hij. Zou dit ermee te maken hebben? Indirect was Jenkins een werknemer van Tannahill. Hoe hij precies paste in het grote beeld dat zich in zijn hoofd begon te vormen kon hij zich nog niet voorstellen. Maar toch - eerst een huisbewaarder vermoord, en nu een liftman. Er was iemand bezig op een verbeten, besliste manier. Als dat de groep niet was, wie dan wel?
Hij begon vragen te stellen. Hét bleek dat er maar weinig feiten bekend waren. Jenkins was naast de lift gevonden met een steekwond in zijn rug. Aangezien er veel grond was voor huiselijke jaloezie, was zijn vrouw gearresteerd en werd ze vastgehouden als hoofdgetuige. Tegen de tijd dat hij alle beschikbare feiten had, voelde Stephens zich weer beroerd. Hij had Jenkins graag gemogen.
'Moet je horen,' zei hij eindelijk, 'ik kom vandaag nog wel langs. Tot straks.'
Hij hing op en bleef met gefronst voorhoofd zitten. Er was van alles aan de hand. Het was nog niet duidelijk waar het toe zou leiden. Maar uit Mistra's woorden maakte hij op dat de groep geen belang hechtte aan de moord van de huisbewaarder, behalve dan voor zover het Tannahill aanging.
Het zou misschien niet bij hen opkomen dat de dood van Jenkins enig verband met de zaak kunnen hebben. Misschien was dat ook wel niet zo, maar dat moest dan nog bewezen worden. Stephens voelde dat hij zich op de sleutelpost bevond om dat bewijs te leveren en bovendien nog het bewijs voor een heleboel andere dingen. Hij liep de gang door, klopte op Mistra's kamer en na even gewacht te hebben ging hij naar binnen. Mistra keek hem vragend aan en Stephens legde uit dat hij nu weg moest voor een onderhoud met Tannahill. Hij besloot bezorgd: 'Hoe moet het dan met jou?' 'Ik red me wel.' Haar stem klonk gewoon. 'Misschien kan je beter meekomen.' 'Nee.' Ze zei het koel. 'Ik maakte me alleen zorgen over hoe ik hier binnen moest komen. Zoals ik je al eerder heb gezegd, ben ik nu veilig.'
Stephens aarzelde en bedacht ineens dat hij helemaal niet wist waarvoor ze eigenlijk bang geweest was. Hij zei: 'Waarom was het moeilijk om binnen te komen?' 'Omdat,' zei Mistra, 'ze niet willen dat ik een schip tot mijn beschikking heb.'
Stephens deed zijn mond ópen en sloot hem weer, maar veranderde toen toch van gedachten. 'Schip!' zei hij. Hij was met stomheid geslagen en voelde vreemd genoeg een bepaalde weerzin om verder op de zaak in te gaan. Hij zei: 'Ik zou later weer terug kunnen komen om je naar binnen of naar buiten te begeleiden.' 'Dank je.' Haar toon was onverschillig. 'Maar dan ben ik hier niet meer.' Stephens bedacht treurig dat dit de meest grondige afwijzing was die hij ooit in zijn leven had ontvangen. Hij staarde haar nieuwsgierig aan. 'Ben je niet bang dat ik iemand zal vertellen wat je mij allemaal hebt verteld?' 'Zodat de mensen zullen denken dat je gek geworden bent?' Ze lachte.
Toch wilde hij niet zomaar weggaan. 'Zie ik je nog terug?' 'Misschien.'
Stephens nam afscheid en liep de slaapkamer uit, half en half verwachtend dat ze hem zou terugroepen of hem in ieder geval een vriendelijk afscheidswoord zou naroepen. Ze deed het niet. Toen maakte hij de twee buitendeuren open en sloot ze weer achter zich. De lift bracht hem omlaag naar de begane grond en even later stond hij buiten tegen de middagzon te knipperen. Zijn horloge stond stil, maar hij schatte dat het een uur of één was.
Zonder verdere incidenten arriveerde hij bij zijn bungalow.
Nog geen tien minuten later kwam Tannahill aan, alleen. Stephens deed de deur voor hem open en besefte met een schok dat dit hun eerste ontmoeting bij daglicht was. Maar toch zou hij de ander overal herkend hebben. Een bleke, slanke jongeman met holle wangen, die met behulp van een wandelstok liep - het beeld van de krantenfoto, gecombineerd met wat hij op het donkere kerkhof had gezien maakte de identificatie erg makkelijk. Stephens bood hem zijn arm, maar Tannahill duwde die opzij. 'We besloten hier ieder op eigen houtje heen te komen,' zei hij, 'en daarom ben ik wat vroeger.' Hij vertelde niet wie de persoon was die hij zou meebrengen, maar hij hinkte de woonkamer in en ging zitten. Stephens bekeek hem zo onopvallend mogelijk. Hij probeerde zich voor te stellen hoe hij eruit had gezien voor hij werd neergeschoten. Tanequila de Vermetele, de keiharde kapitein van een zeventiende-eeuws Spaans schip, honderden jaren oud. Het leek erg onwezenlijk want deze man was verbijsterd en ongelukkig. Het moest onwezenlijk zijn. Tannahill keek naar de vloer, zoog een diepe teug lucht naar binnen en zei: 'Ik moet bekennen Stephens, dat jij in die ene nacht meer uit me hebt getrokken dan ik ooit van plan was iemand te vertellen. Dat plaatst me op een of andere manier onder druk je nog meer te vertellen.' Hij zweeg en keek Stephens afwachtend aan. Maar die schudde zijn hoofd en zei: 'Ik kan alleen maar herhalen dat ik uitsluitend uw welzijn op het oog heb.' Tannahill ging verder: 'Ik ga je iets vertellen waarvan ik had besloten het absoluut geheim te houden.' Hij zweeg weer en toen zei hij: 'Stephens, ik herinner me dat ik in een doodkist heb gelegen.'
Stephens wachtte zwijgend af. Hij was ervan overtuigd dat maar één woord van hem de spanning zou kunnen verbreken. Tannahill zei: 'Ik kan beter een beetje opschieten, anders worden we nog onderbroken.' In een paar woorden vertelde hij hoe hij uit zijn ziekenhuisbed was weggehaald, over een grote afstand was vervoerd in een ruimteschip, levend was begraven en uiteindelijk weer was teruggebracht naar het ziekenhuis.
Tannahill zweeg en het was stil in de grote woonkamer van Stephens' bungalow. Stephens aarzelde en zei toen: 'Op welke verdieping lag je, in het ziekenhuis?' 'Toen ik uiteindelijk wakker werd, lag ik op de vijfde verdieping. Daarvóór weet ik het niet.'
Stephens knikte bedachtzaam. 'Dat kunnen we nagaan,' zei hij. 'Het zou wel interessant zijn te weten of ze je uit een raam van de vijfde verdieping naar beneden hebben laten zakken. De vraag zou zijn hoe ze dat hebben klaargespeeld.'
Hij zou graag meer vragen over het schip, maar dat leek hem met het oog op wat hij verder wist te gevaarlijk. Hij voelde eigenlijk grote weerstand om zelfs maar over de mogelijkheid van een ruimteschip na te denken, maar toch zou een groep onsterfelijken technologisch zover vooruit kunnen zijn dat ze de rest van de wereld ver achter zich hadden gelaten. Hij besefte dat hij nog steeds alles geloofde wat Mistra hem had verteld.
Het geluid van een auto deed hem opschrikken. De wagen reed de oprijlaan op en schakelde hoorbaar over naar een lagere versnelling om tegen de kleine heuvel op te klimmen die naar het huis leidde. Stephens keek Tannahill vragend aan en die zei haastig: 'Toen ik in Los Angeles was, heb ik een detective in dienst genomen. Dat zal hem zijn. Hoeveel moet ik hem vertellen?' 'Een detective!' zei Stephens. Dat was wel het laatste wat hij had verwacht en hij voelde zich een beetje teleurgesteld. Het leek erop te wijzen dat Tannahills verhaal echt was - maar de teleurstelling bleef. Hij beantwoordde Tannahills vraag voorzichtig, maar eigenlijk zonder echte belangstelling.
'Dat hangt ervan af.' zei hij, 'wat voor man het is.' De auto buiten stond nu stil. Voetstappen klonken in het grind en toen op de stoep. De deurbel rinkelde. Een ogenblik later werd Stephens voorgesteld aan een kleine, stevig gebouwde man.
'Bill Riggs?' bauwde Stephens de naam na. 'Bill Riggs,' bevestigde de sproetige persoon. Het was nauwelijks een naam waarin je je kon vergissen. Stephens schudde de uitgestoken hand van de ander en stond er een beetje sloom bij toen Riggs zei: 'Jullie zullen allebei even naar me moeten luisteren, dan zal ik vertellen wat ik voor iemand ben.'
Tannahill knikte, maar Stephens had geen enkele belangstelling. Hij luisterde vaag terwijl Riggs zijn achtergrond uiteenzette. Hij werd weer even attent toen Tannahill zich naar hem keerde en zei: 'Nou, wat vind je ervan, Stephens?'
Stephens zei: 'Kende je meneer Riggs al voor je hem in dienst nam?'
'Ik had hem nog nooit eerder gezien.' Dat maakte Riggs een verre, objectieve figuur die niets te maken had met plaatselijke toestanden. Als hij de persoon zou kunnen opsporen die het briefje aan Howland had geschreven, zou hij zelfs wel waardevol kunnen zijn. 'Ik vind,' zei Stephens, 'dat je hem maar beter alles kunt vertellen.' Tannahill aanvaardde dat, schijnbaar zonder enig voorbehoud. Hij zweeg eenmaal even om Stephens te vragen de tekst van het briefje te herhalen dat de officier van justitie hem had laten lezen. En toen hij bij het punt van zijn ontdekking kwam dat de begrafenisdatum van Newton Tannahill samenviel met zijn eigen afwezigheid uit het ziekenhuis, aarzelde hij even. Maar hij vertelde het toch. Toen het verhaal eindelijk ten einde was zei Riggs: 'Hoe zit het met de vingerafdrukken?' Stephens aarzelde. Als het verhaal van Mistra waar was, zouden de vingerafdrukken heel goed overeen kunnen komen. Hij zei: 'Tot dusver is er nog niets bekend.'
Riggs knikte en zei langzaam: 'Als dit voor de rechtbank mocht komen, probeer dan zoveel mogelijk dat geheugenverlies te omzeilen. Het komt vaak genoeg voor, maar bij een moordzaak klinkt het ontzettend vies.' Hij brak af: 'Nou ja, dan ga ik nu maar aan de slag.' Hij liep naar de deur en keek hen toen nog een keer aan, 'Ik heb natuurlijk,' zei hij langzaam, 'inlichtingen over u ingewonnen in de stad, vanzelfsprekend voorzichtig en terloops. Ik vernam dat de Tannahills ongeveer een kwart van Californië in hun bezit hebben, maar ik ontdekte ook dat u, precies zoals u me hebt verteld, praktisch onbekend bent in Almirante.' Hij zweeg en Tannahill zei: 'Ja?' 'Nou meneer,' zei Riggs, 'onbekend zijn is niet goed. Mensen reageren altijd eerst met jaloezie op een knul met geld. Ze moeten het gevoel hebben dat ze een soort gemeenschappelijk belang met hem hebben. Ik raad u aan een beetje kwistig te zijn met de poen die u bezit. Laat de mensen maar denken dat ze in uw fortuin kunnen delen. Als er dan een rechtszaak komt zullen ze het bekijken alsof hun eigen voordeel in de knel komt.' Tannahill keek naar Stephens. Die knikte en zei: 'Dat is een uitstekend voorstel. Ik zou onmiddellijk beginnen met geld uitgeven, meneer Tannahill.' Riggs deed de deur open en draaide zich nog een keer om. 'Zodra ik iets heb, bel ik u,' zei hij. Uit het raam keek Stephens tot hij de oude wagen van de detective op de grote weg beneden zag verschijnen. Toen draaide hij om een bosje dichtbebladerde bomen heen en verdween uit het gezicht. Het gesprek had een betere indruk bij hem achtergelaten dan hij had verwacht. 'Ik denk dat we wel een goeie kerel aan hem hebben,' zei hij. Pas toen de woorden eruit waren besefte hij dat hij het meervoud had gebruikt. Dat was een uitstekende opmerking, precies wat van een loyale advocaat verwacht mocht worden. Maar toch betekende het ook dat een deel van zijn brein probeerde voor te wenden dat het leven gewoon als tevoren kon doorgaan.
Dat kon natuurlijk niet. Er was hem verteld dat er een huis bestond waarin mensen het eeuwige leven konden verwerven. Als dat zo was, begreep hij heel goed dat het wettig bezit van het Grote Huis van groot belang was. Door de wettige eigenaar te treffen, had Mistra het hele bestaanspatroon van de groep onsterfelijken in de war gegooid.
Tannahill zei iets tegen hem. 'Stephens, wil jij alsjeblieft de arbeidsbeurs van Ilvers even bellen om te vragen of ze al iemand voor me hebben?' Toen viel hij zichzelf in de rede met: 'Waar is je keuken? Ik moet even wat water drinken.'
Stephens wees hem de weg en belde toen de arbeidsbeurs. Een mannenstem antwoordde en Stephens zei: 'Ik bel voor meneer Tannahill-' Verder kwam hij niet.
'O, dan kunt u misschien een boodschap doorgeven. U spreekt met Ilvers. Wilt u tegen meneer Tannahill zeggen dat we een huishoudster voor hem hebben?'
Stephens noteerde het hele bericht. Het bleek dat de hulp op de 28e naar het huis zou komen voor een onderhoud en de man van de beurs was er zeker van dat ze zouden voldoen. Het was een geluk dat hij twee van die ervaren krachten had weten te vinden.
Stephens hing net op toen Tannahill de kamer binnenkwam. Stephens vertelde hem de inhoud van het gesprek. Tannahill knikte en zei: 'Ik was eigenlijk van plan om in de stad te gaan eten en dan een fuif te beginnen waarbij alle drank op rekening van Tannahill komt.' Zijn ingevallen wangen kregen wat kleur. 'Om je de waarheid te zeggen, ik ben er zelf ook hard aan toe. Zin om mee te gaan?'
Stephens schudde zijn hoofd. 'Ik kan beter hier blijven en nog eens proberen of ik Peeley te pakken kan krijgen. Als ik hem kan bereiken zal ik het spoor van lege flessen volgen en dan kom ik even kijken hoe het allemaal gaat.' Hij wachtte tot de ander weg was, keek op zijn horloge, kreunde - het was al over drieën - en belde toen snel de telefoonmaatschappij. Het bleef lang stil en toen zei de telefoniste: 'U heeft een persoonlijk gesprek met meneer Peeley aangevraagd, meneer Stephens. We hebben het huis en het kantoor van meneer Peeley al een paar maal aan de lijn gehad, maar hij zelf is niet beschikbaar. Wilt u misschien met iemand bij hem thuis spreken?' 'Nou - ja!'zei Stephens. Er verstreek een halve minuut en toen zei een man die zich als huisbediende aankondigde: 'Meneer Peeley is met vakantie naar de woestijn, meneer... Nee meneer, we weten zijn adres nog niet. Dat was nou juist de moeilijkheid toen u belde... Meneer Peeley had gezegd dat hij contact met ons zou opnemen, maar tot nu toe heeft hij dat nog niet gedaan. We hebben hier uw telegram.' Stephens droeg de man op de advocaat te vragen 'om meneer Tannahill of meneer Stephens' te bellen zodra het mogelijk was.
De hemel leek wel blauw fluweel toen Stephens naar de stad reed en de lucht was koel en fris. Er was een nieuwe liftbediende in het Palms-gebouw en Stephens herkende hem als de schoonvader van de portier. De oude man was bij gelegenheid wel eens ingevallen voor Jenkins. Vlak nadat het was gevonden was het lijk van Jenkins weggehaald. Maar Stephens liet zich door de portier wijzen waar het had gelegen. Het was gevonden bovenaan de keldertrap achter de liftkoker. Stephens kon nergens een teken vinden dat erop duidde dat Jenkins voor zijn leven had gevochten.
Teleurgesteld, maar heel goed beseffend dat dit nog maar het begin was, liep Stephens naar zijn kantoor. Hij bleef net lang genoeg om Jenkins' huisadres op te vragen. Hij had een vrij scherp beeld van de huiselijke situatie bij de familie Jenkins en aangezien mevrouw Jenkins in de gevangenis zat, was hij nieuwsgierig naar wat hij zou kunnen uitvissen. Hij nam de kortste weg naar het adres: een arme wijk van de stad... hoge palmbomen... een gepleisterd huis.
Hij drukte op de bel en toen er niemand opendeed, liep hij over een verwaarloosd paadje naar de achterkant. De omheinde tuin lag vol rommel en was overwoekerd door gras. Achterin stond een garage en onder een boom aan de noordkant was een kleine caravan geparkeerd. Uit de metalen pijp die uit het dak ervan stak, kronkelde een dun sliertje rook omhoog. Stephens liep erheen en klopte op de deur.
Er werd opengedaan door een vrouw die hij als een van de werksters van het kantoorgebouw herkende, Madge. De vrouw slaakte een kreet toen ze hem zag. 'Nee maar, meneer Stephens!' riep ze.
'Ik ben op zoek naar mevrouw Jenkins,' loog Stephens. Het magere, saaie gezicht kreeg een zelfvoldane uitdrukking. 'Ze is gearresteerd. De politie denkt dat ze haar kerel heeft vermoord.'
Stephens staarde Madge bedachtzaam aan. Hij was hier heen gekomen in de bedoeling haar intieme kennis van wat er allemaal in het Palmsgebouw gebeurde te gebruiken. Hij zette zijn meest charmante gezicht. 'En, Madge, denk je dat ze het heeft gedaan?'
Haar heldere, scherpe oogjes keken hem knipperend aan. 'Nee. Waarom zou zij hem willen vermoorden? Zij was niet het type om makkelijk een andere kerel te versieren. Als je zo'n type bent, moet je een beetje voorzichtig zijn.'
Het was duidelijk dat Madge daar zelf niet bang voor was.
Ze scheen best bereid tot praten en aangezien de roddelgrage Jenkins niets voor haar verzwegen zou hebben, leek het toch redelijk dat hij hoopte dat zij misschien iets wist. 'Madge,' zei hij, 'ik zou graag willen dat je alles overdacht wat er is gebeurd in de dagen voor Jenkins werd vermoord. Probeer je te herinneren wat hij tegen je zei. De sleutel die we zoeken kan in een klein dingetje zitten.' Madge haalde haar schouders op. 'Ik geloof niet dat ik veel hulp zal kunnen bieden, meneer Stephens. Bill heeft me verteld over die gil die u hoorde in het Indianenkantoor.' Ze giechelde. 'En toen meneer Peeley later die avond kwam, vertelde hij het hem ook, en~' 'Peeley!' zei Stephens. Het bliksemde in zijn brein. Hij beheerste zich. 'Bedoel je Waker Peeley, de advocaat uit Los Angeles?'
'Ja, die bedoel ik. Hij geeft Bill altijd een briefje van tien als hij komt en is een verdomd aardige kerel.' 'Ja.' zei Stephens afwezig. 'Ja, dat zal wel.' Er verscheen een beeld in zijn geest, een beeld met vele facetten en erg fantastisch, maar hoe kon hij dat inpassen?
Hij herinnerde zich dat Tezlacodanal die eerste avond de deur had geopend van de Maxicaanse Importmaatschappij, omdat hij een grote man verwachtte. Hij had Peeley nooit als een van de hunnen beschouwd, eigenlijk voornamelijk - besefte hij nu - om wat Mistra had gezegd over Tanequila's bezitterige houding ten opzichte van het Grote Huis. Het was die verbeten persoonlijkheid kennelijk genoeg geweest dat hij de officiële eigenaar was. Hij had er geen bezwaar tegen dat anderen de details van de bedrijfsvoering afhandelden. Stephens zei langzaam: 'Hoor eens, Madge, als je je ineens iets herinnert, wil je dat dan eerst aan mij doorgeven?'
Tuurlijk,' zei Madge.
Hij liep weg terwijl hij zich afvroeg waarom Peeley in godsnaam Jenkins had vermoord - als hij dat tenminste had gedaan. Het was onwaarschijnlijk dat hij zich zorgen zou maken over het uitlekken van zijn aanwezigheid in de stad. Peeley hoefde zijn gangen niet aan Allison Stephens te verantwoorden, noch aan iemand anders. Hij reed weer in de richting van de stad en zag op zijn horloge dat het even na vijven was. Stephens at in de stad en daarna zat hij meer dan twee uur in zijn auto voor het Waldorf Arms flatgebouw, om te kijken wie er allemaal in en uit gingen. Hij had een theorie opgebouwd over de bewoners van het gebouw. Ze waren allemaal leden van de groep, die zich op het moment niet voordeden als eerbiedwaardige burgers. Als zodanig zouden ze, net als Mistra, herkend worden voor wat ze waren.
Terwijl hij daar zat te wachten gingen er al met al vijf mensen het gebouw in of uit. Van die vijf kon Stephens er twee goed bekijken, allebei blanken, allebei met een deftig voorkomen en hij had ze geen van tweeën ooit eerder gezien.
Even voor negen uur staakte hij zijn wake en reed hij weg naar het Palms-kantoorgebouw.
Hij was eigenlijk tegelijk opgelucht en teleurgesteld toen hij zag dat het kantoor van de Mexicaanse Importmaatschappij donker was. Hij luisterde aan de deur tot hij er zeker van was en gebruikte toen zijn loper om binnen te komen. Brutaalweg knipte hij nu het licht aan, zag dat hij inderdaad alleen was en pakte meteen het boek waarin de adressen stonden, maar niet de namen, van de mensen waarmee de Mexicaanse Importmaatschappij zaken deed. Hij schreef er nog tweeëntwintig meer op dan hij al had. Toen dat klaar was kantelde hij een van de kleibeelden op zijn zijkant en hij vroeg zich net af hoe hij het mechanisme erin zou kunnen bereiken toen hij werd afgeleid door een geluid. Hij draaide zich snel om - en sprong overeind. Er stond een man in de deuropening naar hem te kijken. De vreemdeling was lang en goedgebouwd en hij zag er opzienbarend bekend uit. Toch duurde het even voor hij zag wie het was.
De man droeg een masker van het gezicht van Allison Stephens. Stephens had het gevoel dat hij in een spiegel keek - en toen ging al het licht uit.