Zeventien
Hij reed naar het redactiekantoor van De Heraut van Almirante. Maar Carewell, de uitgever, was 'de stad uit'. Hij belde rechter Porter, rechter Adams en nog een stuk of tien anderen van de groep. 'Met vakantie' 'De stad uit' 'Wordt morgen terugverwacht'.
Stephens liet telkens een boodschap achter waarin hij hen verzocht hem onmiddellijk bij terugkomst te bellen, dag of nacht.
Hij ging een broodje eten en daarna ging hij naar zijn kantoor en zat achter zijn bureau na te denken over zijn volgende zetten. Hij zat er nu aan vast. Hij kon de telefoongesprekken die hij had gevoerd niet ongedaan maken. Als de leden van de groep terugkwamen, zouden ze zijn boodschap vinden. Als ze bij elkaar navraag deden, zou het duidelijk worden dat hij wist wie ze waren. Van hun kant gezien, zou hij een indringer lijken - iemand die te veel wist.
Hij moest zijn positie versterken. Hij moest ze zover zien te krijgen dat hij ze zou kunnen aanvallen als dat nodig mocht blijken. Hij dacht nog steeds na over een mogelijkheid om dat klaar te spelen toen juffrouw Chainer hem met de zoemer opriep. 'O, meneer Stephens, meneer Howland aan de lijn voor u.'
Stephens raakte opgewonden. Hé natuurlijk, dacht hij bijna ademloos, dat is ook een manier. Het zou maar een van de vele facetten zijn, maar toch was het niet onbelangrijk. De politie zou in een crisis uiterst nuttig kunnen zijn.
Een ogenblik later zei de stem van Howland: 'Ik had graag dat je vanmiddag even langskwam op mijn kantoor. Schikt dat?' 'Wat denk je van nu meteen?' zei Stephens.
'Prima.'
Hij hing op. En pas toen ebde de spanning uit hem weg. Toen bedacht hij ineens dat hij zozeer in beslag was genomen door de belangrijke dingen die hij Howland te zeggen had, dat hij er helemaal niet over had nagedacht wat Howland hem te vertellen kon hebben. Hij zuchtte, want nu had hij de eerste stap gedaan. En hij kon niet meer terug. Weer belde hij om te zien of de rechters of de uitgevers al terug waren. Dat waren ze niet.
Stephens liet zijn naam achter.
Hij reed naar het gerechtsgebouw en werd onmiddellijk toegelaten tot het heiligdom der heiligdommen. Howland stapte achter zijn bureau vandaan toen Stephens binnenkwam en gaf hem een hand. Toen zei hij: 'Ga zitten!' Howland ging zelf ook zitten en zei langzaam: 'Stephens, we hebben eindelijk de vingerafdrukken van Newton Tannahill weten op te sporen. Ze zijn niet dezelfde als die van zijn neef Arthur. Ik heb dus een zware vergissing begaan door opdracht te geven tot de arrestatie van Tannahill.'
Hij zweeg en scheen Stephens gezicht te bestuderen om te zien hoe hij op deze mededeling reageerde. Stephens wist met veel moeite zijn pokergezicht in de plooi te houden. Hij zei koel: 'Ik zei al dat je overhaast te werk ging.’
Howland klemde zijn tanden met een klap op elkaar. 'Verdomme,' zei hij, 'waarom waren er voor de duivel niet eerder afdrukken beschikbaar?' Hij kalmeerde weer wat en zei toen: 'Ik heb je hulp nodig.'
Stephens verstond het nauwelijks. Het aanvankelijke gevoel van verbijstering in zijn geest had plaatsgemaakt voor een grote verwondering. De groep was er dus werkelijk in geslaagd vingerafdrukken te wijzigen. Hij kon naar de methode alleen maar raden, maar het moest een onderdeel zijn van het verjongingsproces. Als de cellen naar hun jeugd terugkeerden, zou de beslissende verandering gemaakt worden. Hij kon nauwelijks geloven dat er een andere bevredigende verklaring mogelijk was, tenzij hij op dit late uur nog geneigd was het onsterfelijkheidsaspect van deze zaak af te doen als een grote oplichterij. Hij besefte nogal verbeten dat hij daartoe geenszins geneigd was.' Hij overdacht weer wat Howland had gezegd en overwoog wat voor invloed dat zou hebben op wat hij aan Howland had willen vertellen. Hij besloot dat er eigenlijk niets noemenswaardig was veranderd. Howland boog zich naar voren. 'Stephens,' zei hij, 'ik ben bereid het verleden te vergeten. Dat is voorbij en ik heb mijn verstand weer bij elkaar. Het probleem is dat ik geruïneerd ben als ik gewoon de aanklacht intrek. Als jij een uitweg kan bedenken, kunnen we zaken doen.' Stephens vocht tegen de spanning die zijn maag in de knoop wrong. Want hier kreeg hij de gelegenheid waarnaar hij had gezocht in de schoot geworpen. Hij zei: 'Ik zal je precies vertellen hoe we meneer Tannahill kunnen zuiveren.'
'Ga verder,'zei Howland zacht. Op koele toon, alleen af en toe onderbrekend om adem te halen, beschreef Stephens de mishandeling van Mistra, maar hij verstrekte geen enkele aanwijzing over de identiteit van de daders. Hij noemde geen namen, sprak niet over ruimteschepen, tunnels, onsterfelijkheid of het robotschip onder de berg. In plaats daarvan liet hij alles aankomen op het idee dat een aantal mensen die tot een bepaalde sekte behoorden kennelijk geld ontvingen van het Tannahill-kapitaal. En dat dat alleen al genoeg verklaring was voor de moord op de huisbewaarder en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen. Toen hij eindelijk het kantoor van de officier van justitie verliet, bedacht Stephens dat hij nu zijn tweede grote sprong in het duister had gemaakt. Hij reed naar het Grote Huis. Toen hij om het groepje bomen heen draaide en de koninklijke trap in zicht kwam, verwachtte hij min of meer levenstekenen rond het huis. Hij drukte minutenlang op de bel, zonder dat iemand de deur kwam opendoen. Hij had naar binnen kunnen gaan met een van Mistra's sleutels, maar in plaats daarvan liep hij naar de rand van het terras, sprong op het grasveld eronder en liep om het huis heen naar de achterkant. Het huis zag er van achter donker en ongelijk uit, scherp afgetekend tegen de lichtblauwe hemel en de donkerblauwe sprankelende zee. Over het hele bouwsel lag een eenzame stilte en over het hele land en het gebouw hing een loodzware sfeer van ouderdom. Het huis stond in de zon. En er was maar weinig twijfel over mogelijk dat voor het huis moord een oud verhaal was, geweld heel gewoon en corruptie even natuurlijk als de cyclus van leven en dood, die het huis juist door zijn bouw moest overwinnen. Het huis dat zo oud was, bezat evenveel geheimen als jaren en de witte muren hielden een bloedige geschiedenis verborgen...
Alle bijgebouwen waren een flink eind bij het huis vandaan geplaatst, ervan gescheiden door een reeks bloementuinen en twee hoge hagen. Naast elk gebouw waren heel kundig bomen geplant om het lelijke uiterlijk ervan te onttrekken aan het gezicht van de bewoners van het huis.
Hij bereikte de oostelijke helling van de heuvel. Voor zijn voeten glooide een ondiep dal en in de verte tussen de bomen zag hij een boerderij met een groen dak. Daarna weer eindeloos voortrollende heuvels. Stephens volgde de kam van de berg tot waar de weg uitliep op een steile klip - dezelfde weg en dezelfde klip waarlangs Mistra haar wagen had gestuurd.
Tegen de tijd dat hij terug was bij het verste bijgebouw, had hij zijn eerste overzichtsbeeld van het Grote Huis en zijn omgeving. De zon stond laag aan de westelijke hemel en het water vormde een eindeloos, schitterend schouwspel. Stephens had weinig zin de hangsloten te verbreken die de deuren van de negen bijgebouwen afsloten. Hij vermoedde trouwens dat er niets van belang in aanwezig was. Alleen het huis was belangrijk.
Hij liet zich binnen door de voordeur en onderzocht alle twaalf kamers. Er waren acht slaapkamers, een ruime bibliotheek, een eetkamer, de woonkamer en een enorme keuken. Elke kamer had openslaande deuren die op een ommuurd terras uitkwamen.
Eindelijk stond hij weer in de hal en bestudeerde de indeling van het gebouw. Hij zag dat er op kundige wijze in elke afdeling twee kamers bijgebouwd waren.
Het werd al donker toen Stephens de heuvel afreed. Hij voelde zich een beetje terneergeslagen. Hij had nog steeds geen aanwijzing over de identiteit van de Indiaan die als enige van de eerste groep mensen die het huis had bewoond nog in leven was.
Hij at in de stad en reed naar huis. Hij zette zijn auto weg en hij liep juist naar de deur toen vanachter een struik een touw naar voren zwiepte dat keurig om zijn schouders gleed. De lus werd strakgetrokken om zijn ellebogen en met een ruk werd hij omver gerukt. Hij raakte half verdoofd door de klap waarmee hij viel en hij was niet in staat zich te verweren toen het touw om hem heen werd gewikkeld en er een prop in zijn mond werd gestopt.