18

Na een vertraging van vijf maal de zwaartekracht, was de overgang naar de vrije val net zo iets als het gevoel dat je krijgt als je opeens over de rand van een steile rots stapt. Voor Frasers ogen was alles zwart geworden.

Toen hij eindelijk bijkwam en zich herinnerde waar hij was, voelde hij een lichte verbazing toen hij merkte dat het maar een paar minuten geduurd had. Misschien was het toch wel te lang geweest. Hij kon de raket nog niet zien tussen de sterren die op het naar voren gerichte beeldscherm stonden, maar volgens de radar moest ze heel dichtbij zijn. Met een krampachtige beweging zette hij de stuurraketten aan. De Olympia draaide rond en Fraser keek op Jupiter neer.

Hij was te dichtbij om nog langer een planeet in de ruimte te zien, hij zag alleen een monsterlijke opeenstapeling van gele en bruine wolken met grote schaduwen ertussen. Er woedde een storm achter dat gordijn; het was een bliksemende heksenketel over een afstand van zeker tienduizend mijl. De horizon draaide in beeld. Hij liet het schip in die stand en drukte een knop in.

De grote versnelling die ze nodig hadden om de oversteek zo snel mogelijk te maken, moest weer worden afgeremd met een even grote vertraging, anders zou het schip in de Jupiteriaanse atmosfeer uit elkaar spatten. Dat gold niet voor de vijandelijke raket. Die haalde haar prooi snel in.

Fraser keek snel even naar Lorraine. Zij was al meer dan een uur geleden bewusteloos geraakt. Haar gezicht zat onder het bloed dat uit haar neus kwam en hij wist niet of ze nog ademde. Nou, dan voelt ze tenminste niet wat er nu nog komen gaat, dacht Fraser. Misschien zal ik het ook niet voelen. Het zou best kunnen zijn dat we opengescheurd worden als we in de dampkring komen, als de raket ons tenminste niet eerst te pakken krijgt. Hij wist dat hij op dit laatste moment aan Eve zou moeten denken, maar er was te veel te doen, hij moest het schip in de goede koers houden. En hij was te moe en te veel geradbraakt door de afremming.

Daar gaan we dan!

Hij keek achter zich. Op het scherm werd een dunne, zilveren streep steeds groter.

Toen was het of hij een geweldige vuistslag kreeg en het leek of het hele universum explodeerde. Hij zag niets meer.

De dichtheidsgraad van de dampkring van Jupiter was dusdanig dat de huid van de Olympia nauwelijks verhit werd toen ze door de bovenste luchtlagen schoot. Een seconde of twee daarna raakte het schip een laag die onder haar snelheid een elastisch oppervlak werd. Met grote sprongen, als een steen die over een wateroppervlak ketst, stoof het schip door de atmosfeer. De richtingzoekers in de raket waren er niet op gemaakt om dat te voorzien en konden de koers niet meer veranderen toen er nog tijd was. Het dodelijke wapen schoot rechtdoor, als een kunstmatige meteoriet. De huid verbrandde door de wrijvingshitte en de bom in de neus explodeerde. Die korte, zwakke lichtflits viel niet op in de Jupiteriaanse nacht en de knal werd overstemd door de donderslagen.

Met snel afnemende vaart tolde de Olympia spiraalsgewijs omlaag. De rode gloed van haar romp vervaagde in de stratosferische koude. Machtige stormen beukten haar heen en weer, op en neer, en floten krijsend om haar heen. Dat geluid wekte Fraser. Met inspanning van al zijn krachten kwam hij weer tot bewustzijn, herinnerde zich dat hij hieruit moest zien te komen voor de laatste duik begon, en ontstak de straalmotoren. Iedere seconde scheen een eeuwigheid te duren, terwijl hij het schip voortjoeg in de richting van de sterren. Hij voelde alleen maar pijn. Zijn opgezwollen ogen hadden even tijd nodig om de aanblik van de open ruimte te herkennen. En nou… breng haar in een omloopbaan … Blijf wakker tot je in de baan bent, je moet wakker blijven, je moet … Hij liet zich wegzinken in dierbare vergetelheid. Het eerste wat hij zag toen hij wakker werd, was de klok. Er waren twaalf uren verstreken. Knipperend met zijn ogen keek hij de cabine rond. Zijn pijnlijke lichaam was overgeleverd aan de vrije val, Jupiter gloeide in warme geelbruine tinten op, en het schip was vervuld van een ongelooflijke stilte.

Lorraine kwam naar hem toe. Hij zag dat ze zich wat had opgeknapt en er haast verkwikt uitzag.

‘Hoe gaat het, Mark?’ vroeg ze zachtjes.

Hij bewoog zijn armen en benen, draaide met zijn nek, ademde in en uit. ‘Oef! Ik… Ik geloof niet dat er iets gebroken is. En jij?’

‘Hetzelfde. Ik ben alweer een poosje bij de tijd. Ik vroeg me af of ik iets voor jou moest doen of niet… O, verdomme, wat was ik bang! Maar het leek me beter om je te laten slapen.’ Ze legde haar hand op zijn schouder. ‘En nou ga ik gewoon een paar minuten genieten van het wonder dat we er allebei doorheen zijn gekomen.’

Ze glimlachten naar elkaar en ze logenstrafte haar woorden door hem eerst een paar stimulerende pillen aan te bieden uit het eerste hulp-tasje dat ze meegenomen hadden. Hij duwde de pillen door de eetklep op zijn helm, en nam een fikse slok water uit de fles van zijn ruimtepak. Een weldadig gevoel doortrok zijn lichaam tot in iedere vezel. ‘Zullen we iets eten?’ vroeg hij.

‘Ik heb nog niets genomen.’ Haar opgewektheid verdween. ‘We hebben alleen maar die paar noodrantsoentjes.’

‘En die hebben we nou nodig. We moeten aardig wat bijspijkeren, meisje.’ Even later volgde Fraser haar voorbeeld en ging een van de noodhokjes in om zich te wassen. Het ding was niet veel groter dan een doodkist en een man die geen andere uitwijkmogelijkheid had, kon weinig anders doen dan stilliggen, om een paar uur kostelijke lucht uit de in de kist bevestigde fles in te ademen en op redding te hopen. Kronkelend waste Fraser zich met alcohol uit de slecht werkende automaat, en maakte zo goed en zo kwaad als het in de krappe ruimte ging zijn ruimte-uitrusting schoon. Aan zijn stoppelbaard viel niets te doen. Maar het was zo’n verkwikking om het geronnen bloed en het zweet af te wissen dat hij de verdere ongemakken best kon verdragen.

Terug in de cabine trof hij Lorraine aan met haar ogen op de planeet gericht. Even keek zij hem aan en wendde toen haar blik weer af. Haar stem fluisterde in zijn koptelefoon: ‘Ik heb nooit geweten dat iets zo verschrikkelijk en tegelijk zo mooi kon zijn.’

Hij knikte. ‘Het maakt een boel goed, dat uitzicht.’

Ze wendde zich af en zei met iets van wanhoop in haar stem:

 ‘Maar niet ons falen. We hebben gefaald, is het niet?’

‘Dat moet je niet zeggen,’ berispte hij haar, zich er wel van bewust dat hij zich zelf voor de gek hield. ‘We zijn een ruimteraket te slim af geweest, waarschijnlijk voor de eerste keer dat zo iets een ongewapend schip is gelukt. En we zijn vrij.’ ‘Vrij om van honger en dorst te sterven. Tenzij onze luchtvoorraad het al eerder laat afweten. We hebben zelfs geen schijn van kans om uit het Jupiterstelsel weg te komen.’ Ze sloeg met haar vuist op de stalen wand, en veerde weer op. ‘Als we nou maar een paar navigatie-instrumenten hadden, zouden we nog steeds kunnen winnen, weet je. We zouden het schip in een koers naar de aarde kunnen brengen, onze boodschap opschrijven en die dan als lijk afleveren. Zou je helemaal niets kunnen improviseren?’

‘Nee, Ik weet niet of ik moet zeggen dat het me spijt of niet, maar zelfs als we instrumenten en gegevens hadden, zouden we er niets mee kunnen uitrichten. Om op tijd te arriveren, moeten we een hyperbolische snelheid kunnen bereiken. Aangezien de Olympia daar nooit voor bestemd was, heeft ze geen automatische piloot die zonder menselijke hulp aan het eind van die baan contact zou kunnen maken.’

‘Als Jupiter nou maar een beetje op de Aarde leek!’ Fraser slaakte een vloek.

‘Wat is er?’ vroeg ze.

‘Niks. Ik heb opeens een idee. Een krankzinnig idee, maar …’

Hij dacht na. ‘Wat we behalve navigatiemiddelen nodig hebben, is lucht en water; voedsel kunnen we gedurende de reis wel missen, maar lucht en water moeten we hebben. Nou … die vinden we op Jupiter.’

‘Wat?’

‘We hebben een grote laadruimte. Daar beneden op het oppervlak ligt ijs. De mensen van Theor kunnen het voor ons aan boord stouwen. Ik zou wel kans zien om iets te improviseren om zuurstof uit het water te halen. We hebben een behoorlijk goed uitgeruste werkplaats aan boord.’

‘Maar het methaan, de ammoniak, alle gifstoffen. Die kunnen we niet uit dat mengsel krijgen… Wel?’

‘Ik weet het niet. Het lijkt niet waarschijnlijk. Hoewel … Ik moet Theor trouwens toch oproepen.’ Fraser ging in de stuurstoel zitten en schakelde de radio in.

Het schip had een kleine neutrino-zender aan boord, te zwak voor iets anders dan een kortegolf-verbinding. In de omloopbaan kon hij echter gebruikmaken van de relaissatellieten. Hij had de tabellen niet die nodig waren om een straal te richten, maar hij moest voldoende dichtbij zijn om met zijn zender de meest nabije satelliet te kunnen bereiken. Hij stemde de knoppen af. ‘Theor; riep hij. ‘Hier is Mark. Hoor je me?’

‘Dat is een griezelig taaltje,’ zei Lorraine na een poosje. ‘Geen antwoord?’

Fraser zuchtte. ‘Niets. Ik zal de golflengten eens proberen die de andere boordontvangers gebruiken, maar ik ben bang dat we geen antwoord zullen krijgen. Zijn zaak is ook verloren.’ Hij wendde zijn blik van de planeet af, maar zelfs na zich te hebben vermand, stonden er te veel tranen in zijn ogen om de sterren te kunnen zien.

‘Nou ja…’

‘Mark!’

‘Dat is hij! Ik wou dat ik een God had om te kunnen danken.’ Fraser boog zich naar voren. ‘Hoe is het, ouwe jongen.’ ‘Slecht, broeder. Ik ben ontkomen uit wat wel eens ons laatste gevecht zou kunnen zijn. Maar toch ben ik van vreugde vervuld omdat jij leeft.’

‘Vertel het me. Ik ben niet ver weg, zoals je wel kunt merken aan het uitblijven van atmosferische storing. Misschien zelfs… Maar vertel’

Fraser hoorde het verhaal aan. Daarna vertelde hij verbitterd zijn eigen relaas.

‘Vreemd hoe onze levens met elkaar verweven zijn,’ mijmerde Theor. ‘Ik weet niet wat ik je moet aanraden. Wat me zelf betreft, ik moet weer terug naar de strijd. Ik zit bovenop de rotskam en zie mijn volk onder de bijlen sterven. Toch hebben we het goede nagestreefd, jij en ik. Niet waar?’

‘Als ik zou kunnen helpen… Wacht!’ gilde Fraser. ‘Dat… dat kán ik!’

‘Hè? Terwijl je in je schip opgesloten zit?’

‘Hoor eens, Theor, ik wil geen tijd verspillen met je alles uit te leggen. Ik kom omlaag. Blijf waar je bent. Blijf uit dat gevecht vandaan. Ik zal je hulp nodig hebben om je te vinden. Kun je het nog een paar uur uithouden?’

‘Ja … ja, natuurlijk. Ik verwacht dat de vijand spoedig zal terugtrekken om even uit te rusten alvorens opnieuw aan te vallen. We hadden hoop om ze dagen lang in touw te houden, een op- en neergaand gevecht… Maar Mark, je kunt niets beginnen, je bent er niet voor toegerust.’

‘Blijf waar je bent, zei ik je. Wacht tot ik je weer oproep. Ik kom eraan!’

Fraser schakelde de radio uit, die tijdens de verder vlucht toch nutteloos zou zijn, en draaide zich naar Lorraine om. ‘Riemen vast, meisje. Het spijt me dat ik jou dit moet aandoen, maar we hebben vijf maal de zwaartekracht overleefd, dus ik denk dat we de helft daarvan ook nog wel even kunnen verduren.’

Ze maakte geen tegenwerpingen, ging rustig in haar stoel zitten en begon zich vast te gespen. Terwijl hij zijn eigen riemen vastmaakte, legde Fraser haar de situatie uit.

‘In ieder geval gaan wij die oorlog voor hem winnen,’ besloot hij.

Ze stak haar hand uit en legde die op zijn knie. ‘Echt iets voor jou, Mark.’

‘Bovendien… er zweeft een gedachte ergens in mijn achterhoofd, die ik niet helemaal kan grijpen, iets waaraan we nog meer zouden kunnen hebben dan … Nou ja, ik ga wat druk in de hoofdcabine pompen. Een paar atmosfeer maar. Het was oorspronkelijk niet de bedoeling om zo te dalen, maar het is mogelijk om het bij wijze van noodmaatregel zo te doen, en ik voel er niets voor om in een vacuüm te zitten met Jupiteriaanse luchtdruk buiten ons.’

Het druk gas stroomde met een hol geluid naar binnen, licht en schaduw veranderden, terwijl stofdeeltjes begonnen rond te zweven; het aanzwellende motorgeluid dreunde in hun oren zowel als in hun botten. Achter hen laaide het vuur van de straalpijpen op. De Olympia tolde spiraalsgewijs achterwaarts en omlaag. Het was een trage daling, waarin de omloopsnelheid daalde tot zesentwintig mijl per seconde, maar ze zeiden tijdens die afdaling niet veel tegen elkaar. Het uitzicht dat voor hen opdook en hen ten slotte omringde, was te overweldigend.

De sterren verdwenen. De hemel veranderde van zwart in diep violet waar hoge ijswolken in het zonlicht schitterden. Onder hen lag de ringvormige oceaan van lucht, in duizendvoudige kleurschittering, doorkliefd met bliksemstralen.

Toen de instrumenten een luchtdichtheid aanwezen gelijk aan die van de aarde op een hoogte van twintig mijl – hier was de hoogte veel minder – ging Fraser van de ruimtevlucht over op het aerodynamische systeem. De bovenste laag ammoniakwolken lag direct onder hem. Hij dook erin.

Duisternis omgaf hem, van boven, rondom, van onderen. Hij schakelde de infrarode omvorming van de beeldschermen in, teneinde de golflengten die tot hiertoe doordrongen of thermisch gevormd werden, te verminderen tot frequenties die hij zien kon. Er was echter weinig anders te zien dan blauwgroene wervelingen. Hij vloog behoedzaam voort. Lange tijd waren ze omgeven door vormloosheid. Het schip doorkliefde de atmosfeer met een steeds dieper wordend geluid dat ten slotte in zijn hele wezen scheen te vibreren, hem erin scheen op te nemen, zodat hij voort stoof in een nirwana van donderend geweld.

Een elektrische ontlading flitste helwit op en belichtte mijlenhoog een woest wolkenlandschap van toppen en afgronden, iedere wolkenmassa ter grootte van een aards continent. De donderslag en de windhozen die erop volgden deden het schip steigeren als een op hol geslagen paard. De wijzers van de instrumenten dansten als waanzinnig. Frasers lichaam hing in de riemen met het hele brute gewicht van vierhonderd twintig pond dat nu op hem drukte. Iedere beweging kostte hem de grootste inspanning. Zodra hij een bedieningsorgaan greep, sloeg zijn hand met een dreun op het instrumentenbord. Maar hij was te zeer in vervoering om er aandacht aan te schenken.

Het geweld nam af; opnieuw gonsde de Olympia door een zee van rust. Dat was in zekere zin een illusie, want de druk op deze hoogte zou ieder ander schip eigenlijk moeten vermorzelen. En die druk werd, naarmate hij verder daalde, steeds groter.

Maar de Olympia was hier op gebouwd. Cabine en motorhuis waren gaten in een eivormig blok hoogwaardig staal, waarvan de vrijwel volmaakte kristallen ieder molecuul met haast optimale kracht insloten. Het gladde oppervlak werd alleen gebroken door de luchtsluis en de deuren van de laadruimte, en die waren al even massief, nog eens zo stevig dichtgedrukt door de buitenatmosfeer. Er waren geen patrijspoorten die zouden kunnen bezwijken. Instrumenten en vensters waren van dezelfde solide makelij als de apparatuur die op Jupiter was gedropt.

Ongeveer een vierde deel van het scheepsruim was van gelijke constructie, om mineralen te kunnen terugbrengen waarvan de samenstelling gebonden was aan Jupiteriaanse oppervlakte-omstandigheden. Voor het overige had de romp, hoewel robuuster dan van enig ander ruimteschip, een groot aantal cellen ter opneming van monsters atmosfeer op diverse grotere hoogten. Op dit moment waren ze allemaal open zonder aan enige kracht bloot te staan.

De motorkracht was van de raketten overgegaan op de turbojets. En bovenop was een flexibele, bijzonder sterke luchtzak gespannen die, automatisch via een barometer, volgepompt werd met uit koolhydraten verkregen gas; er werd ook warmte toegevoerd om de dichtheid van binnen minder te doen zijn dan het koude natuurlijke waterstof-helium dat de zak met gelijke druk omringde. Zodoende was het totale affectieve gewicht van het geheel vrijwel nihil.

De Olympia was in feite een ruimte-duikklok. Ze dreef meer door de Jupiterhemel dan dat ze er doorheen vloog.

Haast net als vroeger, in de zeeën van de Aarde, mijmerde Fraser. Toen begon de romp weer te schudden en te slingeren, een gekrijs snerpte in zijn oren, hij hoorde het gebonk van ammoniak-hagelstenen en voelde het metaal trillen onder de slagen. Haast onhoorbaar klonk de kreet van Lorraine: ‘Die dingen moeten net zo massief zijn als ik ben. Wat gebeurt er als ze de zak openscheuren?’

‘Dan zijn we er geweest,’ zei hij, tussen zijn opeengeklemde tanden door, en hij worstelde met de besturingsorganen. Door de gaspompen af te zetten, de neus omlaag te brengen, en het motorvermogen te vergroten, brak hij door de onderlaag van de donderbui heen. Die bui kon tegen de druk van onderen niet tot de grond doordringen; dat was onmogelijk! Toen ze eindelijk weer in een groene zee van rust waren, had Fraser enkele minuten nodig om zijn trillende lichaam tot bedaren te brengen. Hij voelde zich zeer sterfelijk. Maar plotseling viel hij ten prooi aan verbazing. Het Jupiter oppervlak werd zichtbaar.

Geen enkele vervormde aanblik via een beeldscherm, geen enkele onbeholpen Jupiteriaanse poging tot omschrijving, had hem hierop voorbereid. Boven hem koepelde een gouden hemel, waarin de laagste wolken turkoois, lichtblauw, en koperkleurig ronddreven. Aan de noordelijke horizon regende het uit een wolkenbank, een regengordijn waarbij vergeleken de Niagara-waterval kinderspel was, zilverig glinsterend, met bliksemstralen in de rookblauwe grotten erboven. Schemering hing boven een oceaan in het westen; en daaronder schitterde iedere golf in een fontein van vonken. Rollers, hoger en sneller dan een vloedgolf op Aarde, stormden in het oosten het daglicht in, glanzend als gepolijst staal, braken op de kust en wierpen het schuim zo hoog op dat de lucht één voortdurende schittering was. Daarachter strekte zich een oneindige vlakte uit, met blauwe en gele plantengroei, een woud met in de wind golvende takken en vreemd gevormde bladertrossen, tot de oostelijke rand van de wereld in een goudbronzen nevel verloren ging. Een lage rotswand rees in het zuiden op, zwart en metaalachtig glanzend, aan de voet stroomde een rivier schuimend naar de zee.

Stil van verbazing keken Fraser en Lorraine toe, helemaal opgaand in het schouwspel, ieder begrip van tijd vergetend. Alleen de gedachte aan Theor bracht Fraser eindelijk tot zich zelf.

Onwillig bestudeerde hij zijn instrumenten. Het krachtige automatische radiobaken dat, vooruitlopend op het menselijke bezoek, vlak bij Nyarr aan de grond was gezet, was zwak hoorbaar. Zijn gegist bestek bij de daling was dus niet ver mis geweest. Hij minderde hoogte en zwenkte het schip naar het noorden.

‘Kijk daar,’ wees Lorraine. Op een halve mijl afstand fladderde een zwerm op zeeduivels lijkende gedaanten. Ze glansden alsof ze gepolijst waren. Op de vlakte beneden hen sloeg een kudde zespotige wezens met prachtige horens op hol toen de Olympia overkwam. Er waren er duizenden; de aardbevingachtige echo van hun poten gedreun reikte zo hoog dat het geluid door de sonische relais werd geregistreerd.

‘En ik heb altijd gedacht dat Jupiter een… een soort bevroren hel was,’ stamelde ze.

‘Voor de Jupiterianen is de Aarde een soort gloeiende hel,’ antwoordde hij.

‘Maar, ik bedoel, nou ja, al deze pracht. Zoveel leven!’

Hij knikte met zijn zware hoofd. ‘Mmm. Dat is het eigenlijke wonder van het universum, denk ik. Leven.’

Haar verbittering kwam terug. ‘En we hebben maar zo kort te leven, en nog steeds zijn er mensen die dat beetje tijd nog bederven ook.’

‘Dat doen de Jupiterianen net zo. Ze zijn niet zo heel anders dan wij, wel?’

‘Jouw vriend Theor,’ zei ze aarzelend. ‘Hij heeft een gezin, heb je me dat niet verteld?’

‘Ja. Hij is er erg aan gehecht.’

‘Gelukkige kerel.’

Hij wierp haar een verwonderde blik toe, maar ze had haar gezicht afgewend.

Even later ontwaarde hij een rivier – dat moest de Brantor zijn. Hij volgde de stroom tot het radiokompas aangaf dat hij boven Nyarr was en hij cirkelde rond om poolshoogte te nemen. Beneden zich zag hij duidelijk een uitgebreid kunstmatig gebied, ofschoon het meer leek op een ingewikkelde doolhof dan op een stad. Door zijn sterke kijker zag hij een dichte menigte samendrommen en omhoog kijken.

Hij schakelde de neutrino-zender in. ‘Theor, alles nog in orde met jou? Hoe verloopt de strijd?’

‘Minder goed voor ons dan we hoopten. Ik was bijna aan jou gaan wanhopen, Mark. Ze hebben ons nog niet van de heuveltop verdreven, maar iedere aanval die ze ondernemen, dunt onze gelederen uit. Waar ben je?’

‘Boven jou stad.’

‘Is er nog leven daar?’

‘Reken maar. En de stad wordt niet belegerd. Maar ze proberen niet contact met me op te nemen.’

‘Gun de raadslieden die weten hoe ze de apparatuur moeten gebruiken even wat tijd. Je moet een angstaanjagende verschijning zijn.’

‘We hebben daar geen tijd voor, jij en ik. Geef dus een nauwkeurige beschrijving van de plek waar je zit, en ook van de uitrusting van jouw volk, zodat ik niet het verkeerde leger te lijf ga. Zorg dan dat je commandant, zodra het gevecht even luwt, aan zijn terugtocht begint, over de heuvel naar de andere kant.’ Fraser zweeg. Pas nu werden de consequenties van zijn plan hem duidelijk. Hij schrok ervoor terug. ‘Wacht even!’ zei hij aarzelend. ‘Kun je met de vijand in contact komen?’

‘Ik geloof dat Chalkhiz. hun leider, onze trommelcode kent en ook onze taal spreekt.’

‘Waarschuw hem dat het Orakel op komst is en hem zal vernietigen als hij zich niet overgeeft.’

‘Hij lacht me vierkant uit!’

‘Vast wel. Maar toch, met een waarschuwing vooraf zullen ze misschien minder verliezen lijden.’

‘Jij weet niet wat ze ons hebben aangedaan, Mark, anders zou je niet zo bezorgd voor hen zijn.’

‘Toch ben ik dat liever wel.’

‘Goed, omdat jij het vraagt. het zal gebeuren. Wat nu die gegevens betreft die jij nodig hebt… Fraser kende Theor lang genoeg om de blijdschap te horen die achter die kortaf gezegde woorden schuilging. Dat gaf hem weer een beetje moed.

‘Mooi zo,’ zei hij. ‘Nog iets. Waarschuw je eigen mensen dat ze niet naar me moeten kijken als ik geland ben. Ze moeten hun handen voor hun gezicht slaan en zo mogelijk achter hun schilden wegkruipen. Heb je dat? Ik kom eraan!’

De Olympia stoof naar voren. Lorraine keek Fraser lange tijd aan. ‘Werkt je plannetje niet?’ vroeg ze. ‘Je ziet eruit als de levende dood.’

‘O, jawel,’ bitste hij. ‘Het werkt geweldig, dat is het ‘m juist.’ In minder dan geen tijd vloog hij boven de schepen en de zeemonsters van de Ulunt-Khazuls. Verderop maakten de wouden plaats voor golvend terrein met een nieuwe ijsketen in het noorden. Het krioelde er van de Jupiterianen. Frasers ongeoefende oog kon weinig opmaken uit de slagorde en de troepenbewegingen, maar hij zag dat een kleinere groep samendromde op een heuvelhelling, terwijl een grotere van de kant van de rivier optrok. De daartussenin liggende heuveltop was bezaaid met doden; ze zagen er even levenloos en aandoenlijk uit als gedode mensen.

‘Theor, ben je klaar?’

‘Ja!’

Fraser klemde zijn tanden op elkaar en bracht het schip omlaag.

Hij had gehoopt dat de invallers op de vlucht zouden slaan zodra ze hem zagen. Maar ze waren te zeer gedisciplineerd, te moedig. Hij hoorde hun strijdkreet, een gedonder van trommels en gekletter van wapens. Hij zag een huivering door de troepen gaan, ze sloten de gelederen en hieven hun lansen op om iedere god te tarten die op hen werd losgelaten. ‘Theor, ik zie een grote vlag aan de spits van hun wig formatie. Is dat de plek waar hun aanvoerder zou moeten zijn?’

‘Inderdaad. Chalkhiz vecht aan het hoofd van zijn troepen. Ik schaam me dat ik dat niet eveneens heb gedaan.’

‘Dan schamen we ons allebei. Goed … ik ga op Chalkhiz af.’ Het schip zwenkte hellend om, tot haar achterste straalpijpen op de fiere banier waren gericht. Fraser ontstak de raketten. Het was een matige vuurstoot, maar de temperatuur van de uitlaatgassen bedroeg duizenden graden.

Naar Jupiteriaanse begrippen lichtte de wereld op alsof alle bliksem die ooit gewoed had op deze ene plek werd samengebald. De hemel leek op gesmolten metaal, de aarde gloeide, rotsen smolten en stroomden over een bodem die explodeerde tot laaiende ammoniastoom. De lucht stond in lichterlaaie en de vlammen lekten om alles dat leefde en verteerde alle vlees. Toen kwam de schokgolf. De bodem ging omhoog, in een golf die zich voortplantte en voortplantte tot ze de heuvel bereikte en de helling in een lawine omlaag stortte. Stof en rook maalden in wolken rond en gloeiende brokstukken vlogen her en der. Het donderende geluid dat erop volgde scheen hoofden uiteen te doen barsten. Heen en weer sloegen de echo’s, schok na schok, en toen ze vervaagden joeg een machtige windvlaag fluitend over dit tafereel van troosteloosheid.

Fraser wist niet hoeveel Ulunt-Khazuls daar bij Ragnarok omkwamen. Hij durfde niet te kijken om een schatting te doen. Nog minder durfde hij een blik te werpen op wat er nog rondkroop, verblind en half verkoold en krijsend. Hij kon zich zelf alleen maar voorhouden, telkens en telkens weer, dat duizenden niet ernstig gewond leken te zijn, dat ze naar alle kanten uiteenstoven, hun wapens wegwierpen, volkomen willoos, gek van angst, geen zegevierend leger meer – niets meer.

‘Mark, broeder, verlosser,’ jubelde Theor. De trommels van Nyarr dreunden triomfantelijk.

‘Kwamen jouw mannen er zonder kleerscheuren doorheen?’ vroeg Fraser mechanisch.

‘O ja, we waren goed beschermd. Walfilo stuurt al detachementen uit om de vijandelijke schepen in beslag te nemen en zoveel mogelijk krijgsgevangenen te maken. Niet dat het ernaar uitziet dat ze ooit weer tot hergroepering zullen komen, maar als we ze lieten ontkomen, zouden ze als bandieten gaan rondzwerven. Als we ze naar Rollarik afvoeren, zullen we minder last van hen hebben… Kun je landen? De eerste mens op deze planeet!’

‘En of ik kan landen,’ zei Fraser, en de tranen sprongen hem in de ogen.

Lorraine maakte haar riemen los, sleepte haar loodzware lichaam naast hem, en drukte zijn gehelmde hoofd tegen haar gepantserde borst. ‘O, Mark, lieveling, trek het je niet zo aan. Bedenk hoeveel meer doden er gevallen zouden zijn als jij niet gekomen was en een hele beschaving had gered. Bedenk wat ons nog thuis te doen staat. Je moet ons ook bevrijden, Mark.’

Hij rukte zich van haar los; ze zag de geestdrift in hem opwellen, terwijl hij schreeuwde: ‘En dat kunnen we, goddank!’