3
Zonder instrumenten zou niemand kunnen zien dat het ochtend werd op Jupiter. Onder die monsterlijk dikke atmosfeer die voornamelijk bestond uit waterstof, veel helium, een klein percentage methaan, ammoniakdamp en andere gassen – kwam het enige licht dat men op land kon zien door de vele grote bliksemschichten. Verder zouden er die dag geweldige rood- en geelbruine wolkenbanken te zien zijn, tot de duisternis weer intrad. Maar Theors beide ogen, goud van kleur en drie maal de grootte van het menselijk oog, zagen bij infrarood licht net zo goed als bij de langste rode lichtgolven. Hij zag het licht snel opkomen uit de nachtelijke mist die nog over Medalon lag. Hij voelde de scherpe, koude wind in zijn gezicht; de gasvoelsprieten aan weerszijden van zijn mond trilden toen zij de organische reukstoffen proefden die door de wind van de vlakte werden aangevoerd. Hij zou willen teruggaan in de tijd, terug naar de taak en de riten die hem als erfgenaam van het leiderschap waren opgedragen. In zijn gedachten bleef hij zich zorgen maken over de problemen die hij tot nu toe moest oplossen. De Drugawezens ondergingen weer hun normale metamorfose van plant naar dier en de boeren die zulke kudden hielden, hadden duizend en één zorgen om ze in leven te houden. Dit betekende dat ander werk moest worden verwaarloosd, wat inhield dat wind, regen, hagel, bliksem, aardschokken, overstromingen en sneeuwlawines grote verwoestingen konden aanrichten, tenzij er bepaalde voorzorgsmaatregelen waren getroffen … Dat was de eigenlijke taak van de Leider en zijn geslacht. Zij waren maar zo nu en dan priesters, magiërs, rechters of militaire leiders. Zij waren altijd de hoofdingenieurs en dat zouden ze ook blijven. Zonder hun kennis en begaafdheden, in een omgeving die zo verscheurd werd door de elementen, zou Nyarr spoedig weer tot de barbaarse tijden terugvallen.
Wat ook nu nog kon gebeuren, dacht Theor grimmig. We kunnen met gemak de invallers uit Rollarik tegenhouden, want we zijn met veel meer dan zij, we zijn slimmer en we zijn beter bewapend; en zij moeten eerst nog door de Woeste Bergen komen. Maar deze nieuwe invallers…! Wie heeft er ooit zo’n grote strijdmacht helemaal over de oceaan meegevoerd!
Dat schokte hem op z’n minst net zo zeer als de moed waarmee ze vochten. Nyarraanse schepen voeren naar het zuiden om met de Bosbewoners te handelen; zij visten in de zee bij Orgover; er waren een paar expedities zo ver westelijk gevaren dat ze bij de Lichtende Eilanden aankwamen. Maar hoe was het mogelijk om de duizenden en duizenden mijlen door stormen geteisterde ammoniak-oceaan die daarachter lag, over te steken? Theor kende de afstand tot het volgende stuk land dat groot genoeg was om een leger als dat van de Ulunt-Khazuls op de been te kunnen brengen. De mensen op Ganymedes hadden dat met behulp van hun sondes ontdekt en zij hadden die inlichtingen aan hem doorgegeven. Hij keek naar de hemel. Hij had de manen, of zelfs de Zon nog nooit gezien. Het was vreemd dat Nyarr gered zou moeten worden door hulp van een onzichtbare en onbereikbare plaats.
‘Ulloala!’ De stem kwam van beneden en werd door de dichte atmosfeer snel en ver overgebracht. ‘Theor, ik kan je zien, kom naar beneden om te praten!’
‘Ush?’ Verbaasd trok hij aan de teugels van zijn forgar. Het op een rog lijkende dier ging langzamer vliegen of zwemmen – en dook naar beneden. De ruiter stond op de brede rug van zijn rijdier, de voeten in vier stijgbeugels.
Hij was nog vrij ver van de stad verwijderd en kon zowel de brede, heldere stroomloop van de Brantor Rivier zien, als de roodgekleurde rook van Ath. De dorpelingen daar moesten nu hard aan het werk zijn om ijs te smelten boven hun vulkanische kraters – het enige vuur dat Jupiter kende – om wapens te smeden. Hij tuurde in de verte. Een slanke gestalte, gehuld in een kleurige deken, stond met een bevederde staf naar hem te wuiven. Theor herkende zijn halfvader Norlak. Wat deed die hier?
De Leiderszoon landde en sprong van zijn forgar. Het dier begon te eten van de bosjes met sponsachtige bladeren die hier overal stonden. De grond waarin ze groeiden bestond uit ijspoeder dat vermengd was met organische stoffen en mineralen, voor het merendeel zouten en ammoniakverbindingen. Theor voelde het onder zijn voeten knarsen toen hij verder liep.
‘Mogen de Machten met u zijn,’ groette hij formeel en ging toen over in meer praktische spreektaal. ‘We hebben niet veel tijd meer. De vijandelijke delegatie moet al in de stad zijn.’ ‘Dat klopt,’ zei Norlak. ‘Ze kwamen gisteren laat aan, om precies te zijn. Maar ik dacht dat ik het beste nog van te voren de zaken met jou kon bespreken, daarom ben ik ook hier naar toe gegaan om je op te vangen.’
‘Waarom ben jij niet op de bijeenkomst? Die moet al begonnen zijn.’
‘Ze zeiden dat volgens hun wetten alleen mannen in de raad konden zitten. Als we erop stonden dat er ook anderen aanwezig zouden zijn, dan zouden zij de onderhandelingen meteen afbreken. Elkor en ik hebben besloten om de belediging maar te slikken.’
Theor knipperde met zijn ogen van verbazing. De drie seksen waren volkomen gelijkberechtigd in Nyarr, hoewel de rustige natuur van de vrouwen en hun normale zorg voor de kinderen hun ervan weerhield om inspraak te hebben in allerlei zaken. De wilden uit Rollarik hadden een ander soort regel en de Bosbewoners weer een andere; maar dit was het toppunt.
‘In feite,’ ging Norlak verder, ‘vertelde de hoofdman van de Ulunt-Khazuls dat zij hun vrouwen als bezit beschouwen en de meeste half-mannen worden bij de geboorte gedood – slechts weinigen worden gespaard om voor de voortplanting te zorgen. Hun leger bestaat alleen maar uit mannen. Hij zei dat ze nadat ze ons overwonnen hadden, hun andere seksen hierheen zullen brengen van de Drijvende Eilanden, waar ze klaarstaan.’
Theor maakte een grimas. ‘Nu weet ik in ieder geval dat ze een heel ander soort wezens zijn en niet zo maar een ander ras.’ Hij streek nadenkend over zijn voelsprieten. ‘Dit zou echter wel eens in ons voordeel kunnen zijn. Jullie half-mannen zijn dan misschien wat sneller opgewonden dan mannen, maar jullie zijn ook slimmer.’
‘Dat is waar,’ zei Norlak een beetje zelfvoldaan. ‘Was het niet mijn idee om ze door jouw vriend in de hemel bang te laten maken? Ik wou dat ik erbij kon zijn, om te zien hoe de vijand reageert, en om hun emoties te leiden. Mannen hebben geen gevoel voor dit soort zaken. De meeste hersens zitten in jullie handen.’
Bij vroegere discussies had Theor volgehouden dat dit een lasterlijke overdrijving was. Want was hij het niet die contact had gekregen met Mark? Norlak antwoordde dan altijd dat dit meer kwam door mannelijke koppigheid dan door mannelijke intelligentie. Maar alleen een oppervlakkig denkende half-man kon zich op een tijd als deze overgeven aan scherts. Theor schudde zijn hoofd, wat hetzelfde betekende als wanneer een mens zijn schouders ophaalde, en vroeg: ‘Wat wil je me vertellen?’
‘Ik wilde je raad geven over hoe je je moet gedragen, omdat ik er zelf niet bij kan zijn. En ik wilde je ook vertellen wat ik te weten gekomen ben over de Ulunt-Khazuls. Het is beter dat je eerst wat meer over hen weet, voor je ze ontmoet. Wij maakten een fout toen we aannamen dat het maar een barbaarse horde was. Dat kostte ons de eerste slag. Ze zijn iets veel beters.’
Theor dwong zich zelf te luisteren.
Iemand die de twee Jupiterianen zag, zou ongetwijfeld hebben gedacht dat het centauren waren. Maar dat was niet helemaal juist. Theors naakte, rode lichaam, met een kort staartje en gestreept als een tijger, stond op vier stevige benen; maar iedere voet had drie grijptenen. Zijn lange armen met hun viervingerige handen en zijn vierkante romp leken menselijk, als men ontelbare details over het hoofd zag. Maar zijn ronde hoofd miste uitwendige oren en had een hanekam. De mond zat vlak onder de grote ogen en werd alleen gebruikt om te eten en te drinken. De spraak kwam uit een spierweefsel in een huidplooi onder de kaken. Hij had geen neus of longen in de Aardse betekenis. Een half dozijn spleten aan beide zijden van zijn keel, met lippen om ze bij behoefte af te sluiten, lieten de waterstof naar binnen dringen, waar zijn stofwisseling het gebruikte om organische stoffen, die uit planten kwamen, te reduceren. Het methaan en de ammoniak die bij dit proces vrijkwamen, verlieten zijn lichaam door een spleet in zijn achterlichaam. Bij een luchtdruk als die op Jupiter, was dit systeem efficiënt genoeg om een groot, actief wezen in leven te houden.
Hij was naakt, afgezien van een riem waaraan gereedschap hing en de zenderschijf om zijn nek. Omdat ze zich zelf verwarmden en omdat ze op een planeet leefden waar minder temperatuurverschillen waren dan op Aarde, hadden de Jupiterianen slechts zelden behoefte om zich te kleden.
Norlak was echter gehuld in opzichtige kleren. De half-man was klein en slank. Hij had geen hanekam en zijn voelsprieten waren langer en zo waren er nog wel meer verschillen. De man en de half-man moesten beiden, binnen enkele uren na elkaar, een vrouw bevruchten om een zwangerschap als resultaat te krijgen. Met een op die manier vergrote genetische verscheidenheid, was de evolutie even snel als op Aarde vooruitgegaan, ondanks het kleinere aantal mutaties in deze koude, donkere omgeving. Een moeder bracht een kind levend ter wereld en voedde het door het voedsel eerst zelf te kauwen om het daarna aan haar kind te geven. Men beschouwde in Nyarr een drievoudig huwelijk enig en eeuwig. Andere gemeenschappen hadden er diverse andere ideeën over. Zoals het systeem van de Ulunt-Khazuls. Theor was erdoor geschokt. En zulke wezens wilden zich in Medalon vestigen? Hij was minder strijdlustig van natuur dan een mens, maar bij de gedachte eraan klemde zijn hand zich om zijn hamer.
‘Ik heb de verhalen van de verkenners en van de overlevenden van de slag zo’n beetje gecombineerd met mijn eigen waarnemingen van de gezanten,’ zei Norlak. ‘Het vaderland van de Ulunt-Khazuls schijnt laag en moerassig te zijn, verspreid in de oceaan als hele zwermen eilanden. Je zult wel zien dat deze mensen gebouwd zijn om te zwemmen en blijkbaar zijn ze kundige scheepsbouwers geworden. We weten dat ze ijs kunnen bewerken. Ze hebben hun weg over de oceaan gevonden, wat betekent dat ze beter kunnen navigeren dan wij. Zij hebben het kompas zelf uitgevonden, terwijl wij het idee moesten krijgen uit Ganymedes.’ In de bodem van Jupiter kon men een magnetisch metaal vinden dat in oorsprong van een meteoriet afkomstig was, maar het was nog zeldzamer dan diamant op Aarde.
Norlak maakte een geluid dat op een zucht leek. ‘We zullen het moeten aanvaarden,’ zei hij. ‘Het zijn geen barbaren. Hun beschaving is totaal anders dan de onze, maar even ingewikkeld en verfijnd.’
‘Hurgh,’ zei Theor. ‘Dan zou het misschien wel eens moeilijk kunnen worden om ze bang te maken met het Orakel.’
‘Het is op z’n minst beter dat je ze waarschuwt voor bovennormale in plaats van voor bovennatuurlijke wraak.’
‘Dan zal het moeilijk zijn om bepaalde passages in de waarschuwing uit te leggen… Ja, half-vader, ik wou dat jij er bij kon zijn.’
‘Ach, omdat het allemaal mannen zijn, moet het mogelijk zijn om ze te overbluffen. Maar ik geloof dat het beter is om je wat meer aan de feiten te houden, je moet de hemelmensen meer als mensen van vlees en bloed afschilderen dan als goden… hoewel je natuurlijk het feit dat ze zelf niet kunnen komen, moet omzeilen.’
‘Mark zei… Theor onderbrak zich zelf. Dat had op het ogenblik geen zin. ‘Hoe kwam het eigenlijk dat de vijand het eigen land verlaten moest?’
‘Een weerszone heeft zich naar hun land verplaatst. De stormen veroorzaakten een grote hongersnood.’
‘Ja, Mark heeft me dat eens uitgelegd. Wanneer twee zones, die met ongelijke snelheid ronddraaien, elkaar in de bovenste luchtlagen ontmoeten, dan ontstaat er een gebied waar onrust heerst, dat weer aanleiding geeft tot…’
‘Bespaar me dat. Ik ben geen geleerde. Om verder te gaan, de Ulunt-Khazuls hebben ons in zekere mate bespioneerd. Men heeft ook wel eens een glimp van hun spionnen gezien – nu weet ik ook waarom er een of twee kringlopen geleden zoveel geruchten de ronde deden over het Verborgen Volk dat uit hun schuilplaatsen zou zijn gekomen – maar in een groot en dun bevolkt land als het onze werden ze maar weinig gezien. Ze moeten ook ergens anders inlichtingen hebben ingewonnen. Alles bij elkaar hebben ze een goed idee van hoe ons volk en ons land is. Ze hebben botweg aangekondigd dat ze van plan zijn om ons land van ons af te nemen, op de vergadering moet je…’
Norlak ging over tot een lang verhaal. Theor luisterde met groeiend ongeduld. De plannen waren zonder twijfel goed, maar de tijd was kort. Tegen het eind zei hij alleen maar: ‘Ja, ja, ik zal doen wat ik kan. Maar we hebben actie nodig, meer nog dan plannetjes. Ik moet er dus vandoor. Vrede zij met u.’
Hij sprong op de forgar en schoot de lucht in voor Norlak de kans kreeg iets terug te zeggen.
Een paar minuten later landde hij in Nyarr. Vanuit de lucht gezien leek de stad meer op een aantal verspreid staande bosjes dan op iets anders. De huizen waren ingegraven, met dunne binnenmuren die de bewoners bij een aardbeving niet zouden kunnen verpletteren. De daken bestonden uit een laag levende planten, die zo dicht in elkaar verstrengeld waren dat ze een waterdichte beschutting vormden, die toch zo buigzaam was dat de wind er geen vat op kreeg. Een zelfde dikke heg van doornstruiken groeide hoog rondom de stad. Er lagen lege schepen in de haven aan de rivier en de paden langs de huizen waren onheilspellend leeg. De meeste mensen waren binnenshuis en wachtten.
Hij landde op het plein tussen het Raadsgebouw en het Huis van het Orakel en haastte zich naar het eerste. Drie soldaten bewaakten de ingang. Zij droegen een harnas van harde kannikhuid en hadden speren met punten van ijs – bij deze druk en een temperatuur van 100 graden onder het vriespunt een staalhard wapen. ‘Halt!’ blafte een van hen. Toen: ‘Ah, bent u het, Leiderszoon. Gaat u maar naar binnen. We vroegen ons al af waar u bleef.’
‘Hoe gaat het met de bespreking?’ vroeg Theor formeel. ‘Slecht. Ze hebben Elkors bedreigingen bespot en lachten honend toen hij hun voorstelde om zich in Rollarik te vestigen.’
‘Daar is mijn zoon!’ hoorde hij Elkors stem binnenin het gebouw zeggen.
‘Hungn!’ zei een diepere, hardere stem, met een accent. ‘Dus zelfs gewone speerdragers mogen naar ons luisteren als wij aan het praten zijn.’
Theor ging de trap af, door een wachtkamer de grote zaal in. Die was op de normale manier verlicht met fosforescerende bloesem die tussen het bladerdak groeide. Maar de zaal was groter dan de meeste andere, en had in het midden een cirkelvormige ruimte, waaromheen een amfitheater gebouwd was en waarop de oudere mannen van het land stonden; boeren, handwerkslieden, kooplui en ook wijsgeren. De spanning was haast voelbaar.
De Leider Elkor stond alleen met het half dozijn Ulunt-Khazuls op de begane grond.
Theor keek naar hen, maar wendde zijn blik af. Hij had een paar beschrijvingen van hen gehoord, maar het was een schok voor hem toen hij ze zag.
Een mens zou weinig verschil gezien hebben; net zoals een Jupiteriaan het verschil niet zou zien tussen een mens en een gorilla. De Ulunt-Khazuls waren een halve meter groter dan de Nyarranen. Ze hadden slagtanden in de bovenkaak. Hun voeten waren breed en hadden zwemvliezen, ze hadden een dikke lange staart en hun huid was grijs-glanzend. Van welke kant men hen ook bekeek, ze bleven vreemd en vijandig aandoen. Ze verpreidden een scherpe lucht – dierlijk – dacht Theor vol walging, maar hij vroeg zich af hoe zij hém vonden ruiken. Ze droegen mantels met een capuchon en twee van hen droegen armbanden, die ze van Nyarraanse doden gestolen moesten hebben. Erger was nog dat ze hun wapens hadden meegebracht naar deze vreedzame plaats. Theors beide harten krompen samen van woede.
‘We waren de wanhoop nabij, mijn zoon,’ zei Elkor. ‘Ik was al van plan om ze zelf het Orakel te laten zien.’ Zijn radioschijf was te zien in een zak aan zijn gordel. ‘Maar nu kun jij het doen. Chalkhiz, aanvoerder van de Ulunt-Khazuls, dit is Theor, de man die het meest van ons allen kennis heeft van de goden die in de hemel boven ons leven.’
Norlak had verteld dat de aanvoerder van de vijand in hoogsteigen persoon was gekomen. Dit bewees dat hij geen vrees kende en dat zijn leger zo goed georganiseerd was, dat zijn dood geen ernstig verlies zou zijn. Theor keek in de koude ogen en zei: ‘Als u toch zoveel van ons af weet, dan moet u toch op z’n minst een aanduiding hebben gehad over onze verhouding tot hen. Ik wil niet beweren dat dit komt omdat wij zelf de een of andere verdienste hebben. Maar ik weet wel dat we nuttig voor hen zijn en daarom staan wij bij hen in de gunst en ze zullen niet toekijken en ons laten vernietigen.’
Chalkhiz grijnsde wreed. ‘Waarom hebben ze dan toegelaten dat wij jullie land binnenvielen?’
‘We hebben tot nu toe hun hulp niet ingeroepen.’
‘Wij hebben op onze zwerftochten heel wat oude-wijvenpraat gehoord – over geesten, kabouters, een Verborgen Volk en ook over die stemmen van jullie die de toekomst kunnen vertellen. Wij mannen van Ulunt-Khazul geloven wat we zien en niets anders.’
‘Kom dan maar mee en kijk zelf,’ zei Theor.
Op advies van Norlak, draaide hij zich op zijn hielen om en hij liep geheel tegen het protocol in de zaal uit. Een verbaasd gemompel ging langs de rijen van het amfitheater en zelfs de vreemdelingen waren van hun stuk gebracht. Maar na een korte aarzeling volgden ze hem, de trap op, dwars over het plein en weer naar beneden, het Huis van het Orakel in.
Twee van hen bleven abrupt staan en blaften iets in hun eigen taal. Een neutrino-zender ziet er indrukwekkend uit, zelfs al behoort men tot een gemeenschap die zulke dingen zelf maakt. Daarbij kwam nog dat de lange, duistere zaal volgestouwd was met relikwieën, zoals fragmenten van verpletterde raketten, telemetrische apparatuur die door die raketten naar Jupiter gebracht was en foto’s van het heelal, de Aarde en de Mens. De grijze soldaten grepen naar hun wapens en drongen dicht bij elkaar.
Chalkhiz gaf een bevel. Ze namen een uitdagende houding aan. Hij zelf liep rusteloos heen en weer, pakte een voorwerp op en zette het weer neer, hield een stuk metaal tussen zijn vingers en bevoelde het met zijn voelsprieten en keek een poos naar het controlebord. Op zijn gezicht was niets te lezen.
‘Nou?’ vroeg Theor.
‘Ik zie een heleboel vreemde dingen, die een wilde zouden imponeren,’ gromde Chalkhiz.
‘Je zult nog meer te zien krijgen. Een van de hemelbewoners heeft erin toegestemd om te verschijnen en jullie te waarschuwen.’ Theor begon over de hemelbewoners te vertellen, zoals hem door Norlak was voorgezegd. Chalkhiz’ gezicht bleef onbewogen.
Toen hij klaar was met zijn verhaal, ging Theor naar de beeldontvanger. Het was natuurlijk geen gewone ontvanger, zoals op Aarde, maar een robuust uitziend apparaat, zoals alles wat naar Jupiter werd gezonden sterk moest zijn. Het apparaat gaf geen duidelijk beeld, maar vandaag zou dat misschien het effect kunnen vergroten … Hij zette de ontvanger met trillende handen aan.
‘Ik verzeker jullie in alle ernst dat het uitdagen van de hemelbewoners gelijk staat aan een uitnodiging om vernietigd te worden,’ zei Theor. ‘Ik zal deze man vragen, of hij jullie levende beelden kan laten zien van wat hij kan vernietigen. Wees stil, terwijl ik hem oproep.’
Chalkhiz bleef onbewogen staan. Maar beefden de anderen niet een beetje, al was het dan nog zo weinig? Theor begon weer hoop te krijgen.
Hij drukte de knop in van de schijf. ‘Mark,’ riep hij in hun gemeenschappelijke taal. ‘Nu gaat het gebeuren. Ze zijn hier en ze zien er verschrikkelijk uit. Ben je klaar?’
Het beeldscherm bleef blank.
‘Mark, ben je daar?’
De grond rommelde en schudde. De bladeren van het dak zuchtten.
‘Mark, ze staan te wachten. Dit is Theor! Is daar iemand? Vlug, ik smeek jullie!’
‘Mark, hallo…’
‘Mark…!’
Toen begon Chalkhiz die donkere spinnende geluiden te maken die de Jupiterianen lachen noemen. Toen hij met zijn soldaten wegging, stond Theor nog steeds in de leegte te roepen: ‘Waar ben je? Waarom geef je geen antwoord? Wat is er gebeurd?’