2

Hij ging voor een microfoon zitten, die afgesteld was op de golflengte die gereserveerd was voor gesprekken met de Jupiter-wezens. ‘Theor, dit is Mark,’ zei hij – niet in het Engels of in het Nyarraans, want geen van beide rassen kon de taal van de ander uitspreken, maar in de taal van gekras, gegrom, geklak en gefluit, die in de loop van een twintigtal jaren was ontstaan. Net zoals iedere menselijke poging om een Jupiteriaans woord uit te spreken, zo was ook zijn uitspraak van de naam slechts een ruwe benadering. ‘Hoor je me?’

Zijn woorden verdwenen als een serie elektronische golven. Op enige afstand van Aurora ving een zender ze op en zond ze weer uit in een straal die automatisch was gericht op één van de drie relais-satellieten die in een baan om Jupiter draaiden. Daar aangekomen werden de woorden omgevormd tot impulsen die instructies gaven aan een speciaal voor dit doel ontworpen versneller, die ze weer omzette in een neutrinostraal en ze doorzond naar Jupiter, met een snelheid die bijna gelijk was aan die van het licht. Zelfs de krachtigste maserstraal zou nauwelijks door de elektrische stormen, die in het magnetische veld van de koningsplaneet woedden, heen kunnen komen. Daarna zou de straal vastlopen in de atmosfeer van Jupiter. Een atmosfeer die door twee en een half maal de zwaartekracht van de Aarde werd samengedrukt, tot de druk op het oppervlak groter was dan die in de Mindanao Trog. Maar de neutrinostraal ging dwars door deze obstakels heen, haast alsof ze niet bestonden, zo groot waren de lege ruimten die ze tegenkwam, niet alleen tussen de verschillende atomen door, maar zelfs door het enkele atoom heen.

Bijna. Niet helemaal. Ergens op het oppervlak van Jupiter drong een miniem aantal deeltjes in een bepaald kristal. Het was niet gelijk aan dat in de satelliet, maar de kernen vingen de neutrino’s op en de ontvanger – een dikke schijf van tien centimeter doorsnede, waarin het kristal zat – sprak met Mark Frasers stem. Een van de knapste koppen die het menselijk ras ooit voortgebracht had, was er een mensenleeftijd mee bezig geweest om dit mogelijk te maken.

‘Theor! Ben je daar?’

Hij moet er zijn, verdomme. Hij heeft het apparaat nu altijd bij zich.

Tenzij hij dood is. Fraser nam een versleten houten pijp uit een van zijn zakken en begon hem uit zijn tabaksbuidel te stoppen. Het kon hem niet schelen of hij zijn tabaksrantsoen opmaakte voor de volgende zending er was. Zijn handen trilden.

Ergens in een voor het menselijk oog absolute duisternis bewoog een hand. Er werd een knopje ingedrukt en een stem zei blij: ‘Ben jij dat?’

Het geluid was zwak, maar dat kwam omdat het apparaat niet gelijk was aan dat in de satelliet. Het bereik ervan lag in de orde van grootte van een duizend mijl. Lang voordat het zover kwam, had het al een andere neutrinogenerator geactiveerd. Behalve de fundamentele verschillen die nodig waren door de toestand op Jupiter, was het een radiozender, geen straalzender; want hoewel de manen steeds dezelfde kant naar Jupiter gericht houden, draait deze planeet in negen uur en vijfenvijftig minuten om haar as. Vandaar dat de golven die bij de relaissatelliet aankomen veel zwakker zijn dan de door haar zelf uitgezonden stralen. Maar de mensen hadden ontvangers die veel gevoeliger en versterkers die veel krachtiger waren dan de apparatuur die zij op het oppervlak van Jupiter konden laten neerkomen. De radiostraal werd gemoduleerd en doorgezonden naar Aurora.

‘Ben jij dat?’

Frasers pijp viel uit zijn hand. Het ding viel zo langzaam dat hij het kon opvangen voor het de grond raakte. ‘Ja,’ stamelde hij. ‘I-i-ik hoop dat ik je niet gestoord heb.’

In de zeven seconden die moesten verlopen tussen vraag en antwoord kwam hij zijn zenuwen te boven. Waar maak je je nou zo druk over? Goed. Theor is een aardige kerel op zijn manier; en als zijn vijanden hem vernietigen, dan lopen je plannen in het honderd – maar dan nog, hoe in vredesnaam kan iets of iemand op die planeet jou of de jouwen – iets doen? Jupiter is voor jou nog vreemder dan de hel.

‘Nee,’ zei Theor. ‘Ik had mijn bewustzijn al lang geleden moeten minderen – het is nu nacht waar ik ben – maar met zoveel toekomstzorgen aan mijn hoofd, kan ik het niet. Het is goed dat je niet later belt, geestverwant. Het ras en de leiders hebben je hulp hard nodig.’

‘Kon je geen hulp krijgen van mijn, eh, collega’s?’ Fraser was heel erg geroerd. Je kon niet bijna tien jaar met elkaar samenwerken, zoals Theor en hij hadden gedaan met als doel te proberen elkaar te begrijpen, zonder een vriendschapsband op te bouwen. Hij had het zich zelf al toegegeven, al enige tijd geleden zelfs, dat dit wezen uit de kou, de duisternis en de giftige chemicaliën, hem liever was dan de meeste mensen.

‘Ik heb geprobeerd die wens kenbaar te maken en zij waren zeer zeker van goede wil, maar steeds liep ons gesprek vast.’ Fraser maakte een verbaasd geluid. ‘Kennen zij onze taal hier zo slecht? Dat wist ik niet.’

Dat was geen wonder. Hij had er zich nooit mee beziggehouden hoe het met de studiegroepen op Jupiter ging. Hij was tien jaar geleden, toen hij meehielp om de zender te verbeteren, zo geïnteresseerd geraakt dat hij al zijn vrije tijd besteedde om in het kromme taaltje dat ze toen nog hadden met elke Jupiteriaan te praten, die maar wilde antwoorden. Al heel lang had hij regelmatig hele gesprekken gevoerd met Theor, die net als hij helemaal gegrepen was door het onderwerp. Het hoofd van de taal-onderzoekersgroep van Aurora liet Fraser met alle plezier z’n gang gaan. Elk man-uur was waardevol, zeker toen de ingenieur en de prins steeds meer vooruitgang boekten in het ontwikkelen van een gemeenschappelijke code. Hun opgenomen gesprekken lagen hoog opgestapeld in het archief.

‘Niet alleen ik, maar mijn half-vader Elkor en een heel aantal filosofen hebben de laatste tijd veel contact gehad met jullie staf. Toch hebben zij evenmin als ik niet duidelijk kunnen maken in welke noodsituatie we op het ogenblik verkeren.’

‘Ja, ja, ik geloof dat ik weet hoe dat komt. Het is nooit eerder bij me opgekomen, maar ieder ander die onze gemeenschappelijke taal spreekt, is een specialist in een bepaalde wetenschap en hij vraagt alleen dingen over die aspecten in jullie wereld die hem interesseren. Dus hun woordenschat is vrij klein. Een taal houdt meer in dan alleen maar woorden. Er moet ook nog eens een rapport over komen – een onderzoek naar de denkwijze van de man aan de andere kant. Er zijn echt verschillen tussen de Jupiteriaanse en menselijke gedachtengang. Wij samen dwaalden wel eens af in onze gesprekken. Met als resultaat dat we een veel grotere hoeveelheid onderwerpen hebben gekregen waarover we vloeiend met elkaar kunnen praten. Veel meer dan wie ook in onze beide werelden.’

De oude Ike Silverstein zou nooit zo overgespecialiseerd zijn geworden. Het Jupiter Observatorium was zijn geesteskind, waarvoor hij duizenden en duizenden dollars van een tegenwerkende regering afsmeekte en aftroggelde, waarvoor hij de onderzoekteams bijstond in de moeilijke jaren van opbouw en ontwikkeling in een gebied waarvan hij de fysische omstandigheden niet kende, totdat de eerste instrumenten met succes op Jupiter waren geland. Het waren gebrekkige kleine dingetjes en hun maser-straalzenders werden zo gestoord door interferentie dat ze bijna niets konden horen. Silverstein zweepte zijn ploeg op om betere instrumenten te ontwerpen. En toen die gegevens terugzonden die aantoonden dat er intelligent leven op de planeet was, werkte hij zich letterlijk dood om het contact met Jupiter te verwezenlijken.

‘Dat heb je goed gezegd, Mark, en ik geloof wel dat er een grond van waarheid in zit. Maar vanavond kunnen we niet uitwijden over ons innerlijk. Het duurt niet lang meer of de Ulunt-Khazuls komen.’

‘Wat is er gebeurd? Het laatste wat ik gehoord heb was dat je een leger naar de invallers hebt gestuurd.’

Joe Dahlbeck, de vervanger van Silverstein, zou Theor ook hebben begrepen en zou waarschijnlijk ook een winnende strategie voor hem hebben uitgedacht. Hij was de zo broodnodige man die overal verstand van had. Ingenieurs konden alleen maar antennes, ontvangers en zenders ontwerpen die zouden blijven werken, zelfs nadat de verraderlijke atmosfeer op Jupiter de raketten waarmee ze gekomen waren weggecorrodeerd had; en geld kon alleen maar zoveel apparaten leveren dat er uiteindelijk wel eentje bij een Jupiteriaanse nederzetting moest komen. Daarna kwam alles aan op het genie – het soort genie dat kan beginnen met rekensommetjes door middel van elektronische piep-geluiden en kan eindigen met een gesproken taal. Natuurlijk, toen de Nyarranen begrepen wat ze moesten doen, hebben ze erg hun best gedaan. Maar Dahlbeck was de man geweest die ten slotte genoeg begreep van de basisopbouw van de Nyarraanse taal om te weten hoe hij een soort Esperanto voor beide rassen moest ontwikkelen … Zeven jaar geleden raakte hij de macht over het stuur van zijn maanvoertuig kwijt en viel te pletter van een rots op de Mount Shirra. Nu stond er een routinier aan het hoofd van de talenafdeling.

Maar met het begin van het Olympia-project zou de belangstelling ervoor toch gedaald zijn. Zo iets trok iedere jonge man die wat avontuurlijk was aangelegd. Zelfs Fraser betrapte zich zelf er wel eens op dat hij zat te dromen de besturing van dat schip in handen te hebben.

‘Ja,’ zei Theor. ‘We dachten dat dit weer eens zo’n barbaarse inval was en zonden de grenswacht om ze op de vlucht te drijven. In plaats daarvan hebben ze onze mensen aan de kust in de pan gehakt. Overlevenden vertellen dat hun leger ontzaglijk groot is en niet eens van ons ras. Twee verschillende soorten denkende wezens hebben elkaar ontmoet.’

Wat zeg je?’ Fraser floot tussen zijn tanden. Toen: ‘Ja, dat zou best kunnen. In een wereld die zo groot is als die van jullie, waar je je zo moeilijk kunt verplaatsen, zou je misschien wel meer dan één soort intelligente wezens kunnen aantreffen. Hoewel ik aanneem dat jullie van dezelfde voorvaderen afstammen.’

Hoe zou men het kunnen wagen om met de Olympia bij Nyarr te landen, als de stad, het enige deel van Jupiter waarvan ze iets wisten, een onder de voet gelopen ruïne was? O, ze konden gewoon doorgaan en een kans wagen; of ze konden zelf een ander gebied zoeken; maar de onderneming was op z’n minst riskant. En om de risico’s nog groter te maken dan ze al waren, was volkomen dwaasheid. Dus stond het schip daar klaar – maar nutteloos.

‘Geen twijfel aan,’ zei Theor. ‘Blijkbaar zijn ze de westelijke oceaan overgestoken via de Drijvende Eilanden. Onze handelsmensen hebben daar een post, of hadden die. Als de Ulunt-Khazuls die veroverd hebben, zouden ze onze taal hebben kunnen leren en veel over ons land hebben kunnen horen van de mensen daar. Ze hebben zonder twijfel onze kusten geïnspecteerd. Na de veldslag hebben we gezanten naar ze toegestuurd, om te vragen of ze willen onderhandelen, meer in de hoop wat meer over hen te weten te komen dan omdat we de strijd niet aandurven. Hoewel ik moet bekennen dat ik de uitslag vrees als we inderdaad gaan vechten. Ze accepteerden onze uitnodiging en hun vertegenwoordigers zullen over twee dagen in de stad komen.’

‘Dat is al over twintig uur. Geen wonder dat je wanhopig werd. Maar wat kan ik doen om te helpen?’

Het was stil, terwijl de neutrino’s heen en weer snelden. Fraser keek naar de wanorde in de kamer. Opeens was het er om te stikken.

‘Je weet met welk een ontzag jullie spreekmachine door ons is ontvangen,’ zei Theor. ‘In feite heeft het de aard van het leiderschap veranderd; weer terug naar de oude taak als leider van magische riten; want mijn familie was natuurlijk het meest bezig met het apparaat en het zoeken naar een taal. Je zult je nog wel herinneren dat we die beeldmaker, die jullie ons een derde jaar geleden hebben gezonden’ – dat waren vier Aard-jaren, herinnerde Fraser zich – ‘in een speciaal gebouw vlak bij het Raadsgebouw hebben neergezet. Dit gebouw is bekend geworden onder de naam Iden Yoth, het Huis van het Orakel, en velen geloven dat daar voorspellingen gedaan worden. Toch zijn we in de stad Nyarr in de vlakten van Medalon niet bijgelovig. Barbaren moeten veel gevoeliger voor visuele uitleg zijn dan wij.’

‘O… ja! Ik begrijp het. Je wilt dat ik…’

De intercom blèrde: ‘Hallo, hallo! Dit is een bericht van het hoofdkwartier. Tot u spreekt Bob Richards. Admiraal Swayne, de commandant van het oorlogsschip buiten, heeft zojuist gebeld en vroeg of hij een grote groep met verlof naar binnen mocht sturen. Vanzelfsprekend vinden wij dat goed. Dus als jullie een paar van die jongens wilt bezighouden, dan is het nu de tijd om je klaar te maken. Over.’

Fraser grijnsde. Lory hoefde niet bang meer te zijn. ‘Wat was dat?’ vroeg Theor ongerust.

‘Niets belangrijks,’ zei Fraser. ‘Om op jouw zaak terug te komen. Ik moet toegeven dat iedere Jupiteriaan die niet op de schok voorbereid is, ontzettend moet schrikken als hij mij zou zien. Ik neem aan dat jij wilt dat ik die barbaren een griezelige waarschuwing geef van wat er gaat gebeuren als zij niet onmiddellijk jullie land verlaten.’

Hij hoorde iets rinkelen in het aangrenzende laboratorium. De kerels gooiden zonder twijfel voor het einde van de wachtperiode de boel dicht, zodat ze naar buiten konden gaan om de ruimtevaarders te begroeten. Fraser schonk er geen aandacht aan.

‘Je raadt mijn gedachten,’ zei Theor. ‘Ik heb een gevoel dat hierdoor de balans wel eens naar de andere kant kan doorslaan. De Ulunt-Khazuls moeten weten dat er andere landen in het noorden liggen, weliswaar minder rijk dan Medalon, maar veel gemakkelijker te veroveren. Als we ze zo ver kunnen krijgen dat ze de wraak van de bovennatuurlijke machten zullen vrezen en als ze zien hoe groot het leger is dat we op de been kunnen brengen, dan zullen ze logischerwijs moeten besluiten om ons niet aan te vallen.’

‘Ja, ja, maar ik weet niet hoe ze redeneren. Net zoals ik jou niet altijd begrijp. En in dit geval hebben we te doen met een andere cultuur – andere wezens in feite. Maar ik zal mijn best doen. Als ik maar wist hoe? Jouw vijanden spreken onze gemeenschappelijke taal niet en ik spreek geen Nyarraans.’

Dat kon niemand. Misschien zou ook niemand het ooit kunnen. Het probleem zat veel dieper dan een verschil in de spraakorganen. Dahlbeck had ontdekt dat het Nyarraans niet uit één, maar uit drie talen bestond, die onderling verbonden waren, maar ieder met een eigen grondslag: net zo iets als wanneer men op de Aarde het Engels, het Chinees en het Hopi door elkaar zou gooien.

‘Dat weet ik. Maar ik kan je de redevoering nu voorlezen en jij kunt hem opnemen en op de grote dag tegelijk met je beeltenis weer afdraaien.’

‘Prachtig! Ik zal wel moeten weten wat het allemaal betekent, zodat ik op het scherm de goede gebaren kan maken als ik boos word. Heb je al een tekst klaar?’ Fraser stak zijn pijp aan en blies een paar kringelende rookwolken omhoog. Het had er veel van dat alles toch weer goed kwam; zowel op Jupiter als op de Aarde en Ganymedes.

‘Ik heb een kladje. Maar ik wilde het eerst met jou doornemen. Ik ben er zeker van dat jij nog een aantal waardevolle opmerkingen kan toevoegen. Trouwens, jouw denkwijze en jouw manier van de dingen te zeggen zullen er een vreemd aspect aan toevoegen dat alles nog indrukwekkender moet maken.’

‘Fantastisch! Ik zou ook een paar films kunnen laten zien als je dat een goed idee lijkt. Laten we maar beginnen.’ Meer dan een uur later waren ze klaar. Fraser was verbaasd toen hij zag hoe laat het was. ‘Goed zo,’ zei hij. ‘Ik zal hier zijn tegen de tijd dat jullie conferentie begint. Als je wilt dat ik met de uitzending begin, roep me dan op. Dat moet dan voor je gasten als een soort goden-aanroeping klinken.’ Hij zweeg en zei even later niet helemaal op zijn gemak: ‘Ik hoop echt dat het lukt, Theor.’

‘Het feit dat jij met ons meeleeft, verzacht ons bestaan. Vaarwel, mijn vriend.’

Hij hoorde een klik. Fraser zat een minuut lang op zijn stoel en voelde zich hulpeloos alleen. Toen schudde hij die eenzaamheid van zich af, stond op en liep naar de deur die in de hal uitkwam.

Die werd vlak voor hem opengegooid. Pat Mahoney stormde naar binnen. Zijn gezicht was vertrokken.

‘Mark! Kom eruit! Ze arresteren iedereen die maar een of ander apparaat kan bedienen!’

‘Wat?’ Fraser gaapte hem aan.

‘Die schoften van dat schip … die verdomde verlofgangers kwamen met wapens aanzetten en… ze nemen de zaak over! Voor de oude regering!’