4

Dit:

‘Je bent gek,’ zei Fraser.

‘Nee.’ Mahoney leunde tegen een werkbank en hapte naar adem. Een lok van zijn rode haar was door het zweet tegen zijn voorhoofd geplakt. ‘Ik zag ze… Ik was in Zuid Hal B. en liep naar de hoofdingang toe… om ze naar binnen te zien komen… nou, ze kwamen naar binnen… en hoe… Een peloton, met pistolen in de hand en Clem, Tom, Manuel en nog twee of drie anderen liepen met de handen omhoog tussen hen in. Ze zagen me staan toen ze in het trapportaal kwamen. Manuel … schreeuwde tegen me: “Smeer ‘m,” riep hij, “ze nemen de zaak over voor de oude regering” – waarop een van die kerels hem een tik tegen de zijkant van zijn hoofd gaf en de commandant richtte zijn pistool op me en riep: “Halt! In naam der wet”. Ik stond vlak bij de hoek, dus ik zeg: “Welke wet?”, terwijl ik een stukje achteruit ga. en hij zegt: “Die van de regering van de Verenigde Staten”… ik ga nog wat verder terug en zeg: “Daar hebben we geen ruzie mee” en hij zegt: “Ik bedoel de wettige regering, niet de rebellen…” Dan ziet hij wat ik doe en schreeuwt: “Sta of ik schiet!” Maar ik was toen al zo dicht bij de hoek, dat ik me snel omdraaide. Ik hoorde de kogel in de muur slaan toen ik begon te rennen. Het klonk als een vuistslag. Ik dook de eerste de beste zijgang in en … we moeten als de bliksem maken dat we wegkomen, Mark!’

Fraser zakte neer in een stoel.

Dit was geen werkelijkheid, dacht hij verdoofd. Het kon niet waar zijn. Zulke dingen gebeurden alleen maar op de televisie. In zijn rustige leventje konden zulke primitieve melodrama’s niet gebeuren.

Hoewel, die tijd in Calcutta, tijdens zijn militaire dienst… Zijn onderdeel was daar naar toe gezonden om de anti-Amerikaanse relletjes te onderdrukken. Ja, dat was toen primitief genoeg om hem te laten overgeven toen er vlammenwerpers op de menigte gericht werden. Of toen met professor Hawthorne, toen hij, Mark Fraser, weer terug was op de universiteit. Die was blijkbaar te oud en te beroemd om door de geheime politie uit de weg geruimd te worden – eigenlijk was het de moeite niet waard, want hij beperkte zich ertoe zijn versie van de geschiedenis te onderwijzen – hij leerde zijn studenten liever over Jefferson, Hamilton en Lincoln dan over Garward en het was nog hinderlijker dat hij zijn studenten liet uitleggen wat hun uitspraken in de praktijk betekenden. O ja, de stoere jongens die zijn boeken verbrandden en die hem met hun vuisten en voeten bewerkten, hadden geen steun van de politie, die beloofde om de zaak te onderzoeken, maar professor Hawthorne stierf toch aan het opgelopen inwendige letsel. Dat was primitief, of niet soms?

Meestal waren de corrigerende maatregelen natuurlijk wat minder hard. Op een dag haalden ze de jonge Olson uit het chemisch laboratorium, op de beschuldiging dat hij ondermijnende lectuur uitgedeeld had. Hij kwam twee weken later terug en zijn mening was totaal veranderd, maar hij was niet zo’n goede scheikundige meer.

En zelfs zo iets was een uitzondering. Meestal hoorde of zag je niets, behalve loftuitingen aan onze vooruitziende president Garward en zijn krachtige, maar weldadige bestuur. Op den duur werkte het verstikkend.

Fraser schudde die gedachten van zich af. Opeens was hij niet moe meer. Wat had Lory gezegd? ‘Tref in stilte voorbereidingen om de stad uit te gaan.’ Dat was nu te laat. Maar. ‘Ja,’ zei hij. Zijn gedachten liepen vooruit op zijn woorden. ‘Ze zullen deze plaats nodig hebben voor het een of andere doel. En Clem Tom en Manuel, allemaal technische mensen en mogelijke onruststokers, zouden over een paar dagen een radiostraal naar de Aarde kunnen sturen of bepaalde werkzaamheden kunnen saboteren. Ja. Er kan hier ieder ogenblik een peloton soldaten komen. Laten we maar gaan.’

Hij sprong op uit zijn stoel en was in twee stappen bij de deur. Voorzichtig opende hij die op een kier. De gang was leeg en verlaten. ‘Kom mee,’ zei hij. ‘Als we opschieten, kunnen we een maanvoertuig pakken en ontsnappen.’

Hij liep naar rechts. ‘Niet die kant op,’ zei Mahoney. ‘Ik heb ook nog een gezin,’ zei Fraser.

‘Eh… ja, dat is waar. Goed.’

Ze stapten in een vrachtlift. Het ding zoemde als een schildpad zo langzaam naar beneden. Fraser merkte dat zijn hart als een bezetene te keer ging en dat hij zweette als een otter. Het was onbegrijpelijk hoe rustig en zeker zijn vinger de knop voor de begane grond had ingedrukt.

De hal was vol mensen. Ze liepen maar wat door elkaar heen, met verwilderde ogen in strakke, bleke gezichten. Er steeg een gemompel op.

‘Hé, Mark,’ riep een man, ‘wat is er aan de hand? Weet jij iets? Iemand zei…’

Fraser negeerde hem. Hij wilde rennen – bij deze lage zwaartekracht kon je als een komeet zo hard lopen – maar de menigte was te dicht opeengedrongen en hij moest zich met zijn ellebogen een weg banen. Het was al veel later toen hij zijn flat bereikte.

De deur was op slot. Hij sloeg tegen het houtwerk. ‘Jezus,’ zei Mahoney, ‘als ze er niet zijn…’

‘Dan ga jij alleen,’ zei Fraser! Ik kan ze toch niet hier achterlaten?’

De deur werd opengedaan. De vijftienjarige Colin zette de stoel neer die hij boven zijn hoofd hield. ‘Vader!’ riep hij. ‘Zijn moeder en Ann hier?’ Fraser ging met Mahoney naar binnen en sloot de deur achter zich. Colin knikte. ‘Iedereen zijn ruimtepak aan. Vlug!’ riep Fraser.

Eve kwam uit een van de kamers naar buiten. Ze was klein, evenals haar man had ze donker haar en ze had grote ogen in een fijnbesneden gezicht. Ann, die tien Aardjaren geleden op Ganymedes geboren was, kwam vlak achter haar aan de kamer uit, met betraande wangen. ‘Ik zag een paar mariniers met geweren voorbij lopen,’ zei Eve schor. ‘Ze… het leek me het beste dat we hier op jouw wachtten. Ik kon je niet bereiken per telefoon. Die is afgesneden.’ Ze pakte zijn

handen vast. Ze waren koud als ijs. ‘Wat kunnen we doen?’ ‘De stad uitgaan,’ antwoordde hij.

‘Dan… dan … dan worden we misschien doodgeschoten!’ jammerde Ann.

Fraser gaf haar een klap. Hij had er meteen spijt van, maar zijn stem zei voor hem: ‘Hou je mond en doe je pak aan!’ Als verdoofd liepen ze naar de kast. Fraser keek de reservepakken na en wees er een aan. ‘Die zal jou wel passen,’ zei hij tegen Mahoney. ‘Natuurlijk niet zo goed als je eigen pak, maar je zult het ermee moeten doen.’

Eve aarzelde met de vreemde erbij. ‘We hebben nu geen tijd voor zedigheid,’ zei Fraser. ‘Doe die jurk uit en trek je overall aan.’ Mahoney draaide zich om toen Eve het kledingstuk over haar hoofd uittrok. Fraser keek naar haar en herinnerde zich de lusten en de lasten van al die jaren die ze samen gedeeld hadden. Ze had door hier te komen meer moeten opgeven dan hij; politiek zei haar niets; maar ze had nooit geklaagd. ‘Goed zo,’ zei hij teder.

Hij trok zijn eigen pak aan. Het materiaal waarvan het gemaakt was, sloot strak om hem heen; de extra benodigdheden – de zuurstoftank, de waterfles, de band met voedselpakketten, de sanitaire installatie, de accu en de reparatieset – wogen onverwacht zwaar. Hij liet zijn helm open en de zware handschoenen uit. Doordat hij zijn overall al aan had en ook omdat hij veel meer oefening had, was hij het eerste klaar en had nog een paar minuten om wat rond te kijken. Het zou best kunnen dat hij dit huis nooit terug zou zien.

Het was klein en sober, net zoals alle huizen in Aurora, maar Eve, de kinderen en hij hadden er een eigen sfeer geschapen. De boekenplanken stonden vol met op de band opgenomen boeken, op een tafeltje stond een half afgebouwd model van een ruimteschip en er stond een schaakspel bij Frasers tabakspot. Hij had altijd erg veel van schaken en van pokeren gehouden, zelfs een beetje te veel, dacht hij onbewust; als je niet uitkeek, kon je er niet meer buiten. Hij keek naar een schilderij boven de bank, een zeegezicht. Het water was bijna violet en de meeuwen maakten de hemel bijna wit. Hij herinnerde zich dat op sommige nachten de zee kon oplichten; als je je hand in de golven stak die langs je boot kabbelden en hem dan uit het water haalde, dan stroomde het vuur van je handen…

Dat was nog uit zijn jeugd, op het zeestation, een drijvend dorp waar ze walvissen hielden en algen uit zee haalden en waar ze tot aan de horizon niets om zich heen hadden, iets waar de miljarden arme, opeengepakte mensen op het land geen weet van hadden. Omdat de mensen die er werkten van diverse nationaliteiten waren en omdat het station geen geheime politie kende en omdat het een zo zeer met elkaar verweven gemeenschap was dat niemand bang hoefde te zijn dat hij of zij aangegeven zou worden, was dit een erg slechte voorbereiding op zijn latere leven. Toen hij later eindelijk op Ganymedes aankwam, voelde hij zich als een man die uit een onderzeeër komt waarvan de luchtverversing kapot is en die met zijn neus in de wind gaat staan om eens goed adem te halen.

‘Ik geloof dat we allemaal klaar zijn,’ zei Mahoney.

‘Waar gaan we naar toe, vader?’ Colins stem kraakte op een lachwekkende manier.

‘Naar een van de buitenstations,’ zei Fraser. ‘Dat oorlogsschip treedt op voor de Garwardisten. Maar de bemanning kan niet méér bezetten dan Aurora, daar ben ik zeker van. Als we eenmaal achter de Glenns zijn dan zullen we wel eens zien wat we er tegen kunnen doen.’

Ann deed haar ogen even dicht, haalde beverig adem en zei: ‘Ten aanval, Macduff.’

Fraser zei: ‘Kom, blijf vlak achter me lopen. Pat, jij dekt de achterhoede. Kijk goed uit naar blauwe uniformen, maar als je er een ziet, loop dan niet weg. Ze zouden misschien kunnen gaan schieten!’

Hij stapte de gang in en begon in de richting van de dichtstbijzijnde garage te lopen, terwijl hij probeerde om een gelijkmatig tempo aan te houden. De gang was leeg, de gesloten deuren aan beide kanten maakten het aanzien ervan wit en vreemd, het geluid van hun laarzen weerkaatste tegen de pastelkleurige wanden. Wat is er gebeurd, terwijl ik binnen was? vroeg hij zich af.

Hij sloeg een hoek om. Er stond een ruimtevaarder halverwege de gang. Het was een dikke man, het blauwe uniform met de witte koppel zat hem als gegoten. Hij had een vuurwapen in zijn hand en hij richtte het op hen. ‘Halt!’ Zijn stem dreunde in hun oren. ‘Waar gaan jullie naar toe?’

‘Naar huis,’ zei Eve.

‘Huh?’

‘We kwamen net van buiten de stad. Een van jullie mensen zei ons regelrecht naar huis te gaan en daar te blijven, dus dat doen we ook.’

‘Goed. Lopen maar!’

Eve trok aan Frasers mouw. Hij volgde haar blindelings de andere kant op, weg van de schildwacht. Toen ze om de volgende hoek waren, floot Mahoney en zei: ‘Goed werk, meisje! Hoe kwam het dat je wist wat je hem moest zeggen?’

‘Als er niemand meer in de gangen rondloopt, dan moeten ze wel naar binnen zijn gestuurd,’ zei Eve. Ze beet op haar onderlip om zich goed te houden.

‘Vader,’ probeerde Ann, ‘zouden we niet beter…’

‘Hou je mond,’ zei Colin.

Mahoney opende een deur naar een trap omlaag. Aurora had een kelderverdieping, voor opslag van goederen die tegen de kou konden. Vochtige lucht stroomde om hen heen. Toen Fraser de deur weer dichtdeed, zag hij bij het licht van de fluorpanelen zijn adem als een witte wolk.

‘Stel dat ze ook een wacht bij de garages gezet hebben,’ mompelde Mahoney. ‘Wat doen we dan?”

Fraser ging een werkplaats binnen. Hij kwam weer naar buiten met een hamer en een paar waterpomptangen. ‘Jij, ik en Colin,’ zei hij.

‘Tegen een geweer?’ protesteerde Eve.

‘Als het nodig is, ja.’ Hij wist niet helemaal waarom hij dat zei. Hij was zeker geen held. Hij had nog nooit overwogen om zich bij de ondergrondse aan te sluiten. Zeker, de ondergrondse was toen nog veel kleiner en veel zwakker dan nu. Misschien was dat wel de reden waarom hij nu wel moest vechten.

‘Ann,’ zei hij, ‘jij ziet er weerloos uit. Kun jij voorop lopen’? Als er een wacht staat, moet je met hem gaan praten. Probeer zijn aandacht af te leiden. Ik ben er zeker van dat er niet meer dan één staat.’ Hij pakte haar bij haar schouders en keek in haar ogen, die zoveel op die van Eve leken. ‘Het is moeilijk, schatje,’ zei hij, terwijl de tranen in zijn ogen stonden. ‘Maar je bent een moedig meisje.’

Het kleine, slanke figuurtje kroop dicht tegen hem aan. Ondanks de ruimtepakken kon hij voelen dat ze huiverde. ‘Goed, vader,’ stamelde ze.

Eve pakte Frasers hand vast toen hun dochter voor hen uitliep. Ze slopen verder, tot ze bij de dwarsgang naar de garages kwamen.

Ann stopte bij de hoek. De schreeuw uit de gang leek haar terug te duwen. ‘Jij daar! Wat voer je hier uit?’

‘Ik kan mijn vader nergens vinden,’ huilde Ann en ze rende naar de stem toe, weg uit Frasers gezichtsveld. ‘Helpt u mij alstublieft om mijn vader terug te vinden!’

Fraser gaf Mahoney en Colin een teken. Ze slopen naar de hoek toe. Het gehuil van Ann vermengde zich met de steeds wanhopiger wordende stem van de schildwacht.

‘Nu,’ fluisterde Fraser. ‘Spring naar voren en probeer hem te raken!’

Zelf maakte hij een sprong naar de muur tegenover hem, draaide zich op één hiel om en gooide zijn kamer. De tangen volgden een ogenblik later. Ze speelden vaak honkbal op het veld buiten Aurora.

De marinier sloeg tegen de grond, getroffen in zijn gezicht en in zijn maag. Verbaasd vloekend probeerde hij op te staan. Hij hief zijn pistool. Maar de anderen waren al bij hem. Er volgde een kort en hevig gevecht.

Toen hij slap op de grond lag – hij ademde nog wel, maar onregelmatig, want Mahoney had zijn hoofd een paar keer tegen de grond geslagen – viel Ann in Frasers armen. Hij troostte haar zo goed als hij kon. Maar zijn gedachten waren nog bij de marinier: een jonge kerel, voor zover hij het bebloede en verwrongen gezicht kon zien. Zonder twijfel een aardige vent; hij had niet op het meisje geschoten. Colin pakte het laser-straalpistool op en Mahoney de bajonet. ‘Die zullen we wel nodig hebben,’ zei de jongen theatraal. Zijn ogen glommen. Fraser probeerde niet te denken aan de nauwelijks oudere jongens die professor Hawthorne vermoord hadden.

‘Vlug,’ smeekte Eve. ‘Misschien hebben ze ons gehoord.’ ‘Ja.’ Fraser duwde Ann naar haar toe. Ze gingen door de deur de grote ruimte van de garages in. De maanvoertuigen stonden in rijen naast elkaar. Het waren grote, vierkante machines met een doorzichtige koepel er bovenop en met rupsbanden eronder. De accu’s waren altijd opgeladen en de voorraadkasten waren altijd gevuld. Fraser opende de eerste de beste en loodste het groepje naar binnen.

Hij ging zelf aan het stuur zitten. Het voertuig reed de helling op, de luchtsluis in. Terwijl hij wachtte tot de lucht uit de sluis weggepompt was, begon hij te beven. We zijn er nog steeds niet helemaal!

 ‘Hier, pak aan.’ Eve gaf hem een pil uit het medicijnkastje van het maanvoertuig. Hij slikte hem moeilijk door. Maar het pepmiddel werkte snel. Tegen de tijd dat de buitendeur openging, voelde hij zich als een jonge god. Hij wist weer wat er om hem gebeurde: Mahoney en Colin die in hun stoelen kropen. Ann die zich in Eve’s armen nestelde en Eve die haar zachtjes in slaap zong, de koude lucht die zijn neus binnenkwam en het gezoem van de machine.

Hij zag de sterren toen hij naar buiten reed. De nacht was gevallen en de ruimte schitterde van de ontelbare zonnen, de Melkweg leek een koele waterval en de maan Europa stond boven de zwarte pieken van het Glenn Gebergte. Recht boven hen stond Jupiter in zijn derde kwartier.

Fraser stuurde het voertuig naar het John Glenn Gebergte. Achter de Shepard Pas waren een paar kleinere nederzettingen van een of twee gezinnen, die metaal uit de Bovenlanden of ijs uit het Berkeley IJsveld haalden. ‘Zo,’ zei hij. ‘Binnen een paar uur zijn jullie in veiligheid.’

‘Nee,’ zei Mahoney. ‘Niemand is veilig voordat die idioten daar ingerekend zijn. Maar we zijn beter af als we buiten de stad zijn, dat is zeker!’

Er was geen echte weg. Lichtgevende lijnen die op de rotsbodem geschilderd waren gaven een route aan. Aurora zou binnen twee mijl achter de horizon verdwenen zijn. De Apachen Krater zou een maanvoertuig zelfs eerder aan het gezicht onttrekken. De krater rees recht voor hen op. Jupiter verlichtte de gebrokkelde rand, maar de voet lag in het donker.

De ontvanger, die automatisch op de algemeen gebruikte golflengte was afgestemd, kraakte: ‘Hé, daar! Jullie in die wagen die naar het oosten rijdt! Halt, in de naam der wet!’ Fraser keek om en tuurde achter zich. Het is allemaal dank zij die pil dat ik op dit kritieke ogenblik zo rustig kan zijn. Stukje bij beetje herkende hij de vorm, het was net zo’n voertuig als het hunne, ongeveer een mijl achter hen.

Hij zette zijn zender aan. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Je weet heel goed wat er aan de hand is. We hebben die wachtpost gevonden die jullie hebben aangevallen. Er zit een peloton gewapende mannen in dit voertuig. Sta stil.’

Pat Mahoney’s gezicht glom van het zweet in het licht van Jupiter dat door de koepel naar binnen viel. Maar hij vloekte en riep: ‘Jullie kar is niet sneller dan de onze en wij zijn gewend om over dit terrein te rijden. Ga maar weer terug naar huis, beste jongen.’

‘Kun je harder rijden dan een kogel of een energiestraal, verrader?’