13 Het lot van de Munchkinkoningin
Opa Noah kwam uit het ziekenhuis en we gingen ’s avonds allemaal naar Villa Tory om zijn thuiskomst te vieren. Hij was een paar maanden ademloos en ziek geweest, en had uiteindelijk een bypass nodig gehad.
Die middag vertrokken Frankie en ik om de ongelovige Dolly en Colleen het huis van de Hooibergman te laten zien en de plek waar Horace bijna zijn laatste adem uitgeblazen had. We waren er goed voorbereid heen gegaan door verschillende plastic tassen te vullen met dennenappels en stenen, maar er was geen spoor van het monster.
Teleurgesteld keerden we terug en namen we een ander pad van de zes vanaf de open plek, dat ons naar Oak Place zelf voerde.
We waren geschokt toen we zagen dat wat we ons hadden voorgesteld als een gevangenis voor geesteszieken, gewoon een mooi oud dorpje was; van buiten af zagen we huisjes met rieten daken, stallen met vriendelijke ezels en zelfs een disco die de hele dag open was. Terwijl we langs het hek dat eromheen stond, liepen, volgden we het geluid van suffe popmuziek naar een grote hal met een open gevel, waar we verschillende gestoorde mensen zagen die rondsprongen en zichzelf in breakdances stortten op Michael Jacksons Beat It.
We stemden unaniem voor naar binnen gaan en meedoen, en het lukte ons om door de poort te glippen zonder te worden gezien. Pas na ongeveer een uur lang non-stop lol op popmuziek werden we eindelijk het terrein afgevoerd door vier forse, kaalgeschoren, vrouwelijke bewakers met wapenstokken.
We renden door de hoofdingang naar buiten, buiten adem en gillend van de lach. Maar toen we het kamp bereikten, hoorden we mijn vader naar ons fluiten en beseften we dat we te lang weg waren geweest.
We klommen weer over de muur en zagen hem daar staan, hijgend als een boze stier, met in zijn hand de gevreesde bamboestok. Frankie zette het als eerste op een rennen. Ze probeerde hem te ontwijken, maar het lukte hem om de bamboestok tegen haar achterste te slaan terwijl ze rende. Ze liep door en hield haar billen met beide handen vast, terwijl ze gillend richting onze plek ging.
Ik probeerde hetzelfde te doen, maar toen ik langs hem zwenkte, struikelde ik en viel recht voor z’n voeten. Als een kip tussen de kaken van een vos hield ik me dood, ik hing slap in zijn armen terwijl hij me terugsleepte naar het beukhok, waar hij me woest sloeg met de stok, voordat hij me in de vrachtwagen schoof bij onze moeder, Frankie, Henry-Joe en Jimmy.
Toen we de oprijlaan naar Villa Tory opreden, zagen we dat in elke boom ballonnen en gele linten waren gebonden, en fout gespelde borden met daarop ‘WELKOM TRUG’.
Frankie en ik was de hele reis een schuldgevoel aangepraat. Het zien van de versieringen veroorzaakte een nieuwe uitbarsting van onze vader, die ernaar keek met tranen in zijn ogen, en hij tierde dat het een afgang was dat hij niet op tijd was geweest om te helpen bij het ophangen.
‘Dat komt allemaal door jullie, omdat jullie verdomme naar dat gekkenhuis waren’, blèrde hij.
Frankie zat achter zijn stoel met haar schouders te wiebelen en ze bewoog haar lippen met zijn stem mee.
Onze moeder rolde met haar ogen. ‘Godsamme, Frank, wil je alsjeblieft je mond houden. Je hebt ze tot moes geslagen en je hebt ons allemaal een rotgevoel gegeven, de hele weg hiernaartoe. Wat wil je nog meer?’
We openden de autoportieren onder de klanken van Tie a Yellow Ribbon, dat uit een speaker schalde die uit oma Ivy’s raam hing. Tegen de tijd dat opa Noah aankwam, ongeveer een uur later, hadden we er nog dertig keer naar geluisterd, dus het was met enige opluchting dat het werd afgezet toen de oude man eenmaal zijn entree had gemaakt aan de arm van zijn oudste zoon.
Het volgende uur werd er geluisterd naar zijn verhalen over het witte licht en gekeken naar zijn walgelijke, maar wel zeer indrukwekkende litteken.
Joseph bood aan om nog wat meer alcohol te gaan halen en vroeg me om hem te helpen. Ik probeerde nee te zeggen, maar mijn vader stond erop.
‘Kom mee, Mikey’, zei Joseph. ‘Ik neem je opa’s Rolls-Royce.’
Ik had nog nooit eerder in de buurt van opa’s auto mogen komen. Ik stapte in, in de verwachting binnen minstens een bubbelbad te zien. In feite was het niets bijzonders binnen, afgezien van de blauw getinte ruiten, waardoor niemand naar binnen kon kijken.
Perfect voor Joseph.
Hij parkeerde op een begraafplaats en als een gigantische naaktslak trok hij zichzelf door het gat tussen de voorstoelen naar achteren, naar mij. Hij beval me me uit te kleden, maar nog voordat ik mijn trui kon uittrekken, werd ik omgedraaid tegen de achterruit en groef hij zich al door de lagen van mijn kleding.
Tussen hijgerige likken door vroeg hij of ik het lekker vond wat hij deed. Ik weigerde ja te zeggen, maar durfde geen nee te zeggen. Dus ik bromde een beetje en staarde naar buiten. Ik telde de grafstenen die om de auto heen stonden. Ik zag een vrouw op een bankje zitten. Zelfs als ik mijn lichaam tegen het raam drukte, zou zij me niet zien. Van buitenaf waren deze ruiten muren.
Toen Joseph zijn riem losmaakte, dacht ik aan school, het gekkenhuis en mijn opa’s laatste operatie; aan alles behalve Joseph, die achter me schokte. Toen zijn stoten hun ritme kwijtraakten, vuurde hij over mijn rug en ik voelde de douche van kleverige klodders op mijn ruggengraat landen.
We reden de parkeerplaats van een slijterij op en Joseph vroeg terloops naar mijn blauwe plekken. ‘Hoe vaak slaat hij je?’ zei hij. ‘Waarom doet hij dat? Wat doet hij nog meer? Hoe kan ik helpen?’
Ik keek naar zijn zelfvoldane gezicht. Ik wist dat hij nooit iets voor me zou doen. Hij liet me maar al te graag een pak slaag geven als ik hem weigerde.
Toen Joseph en ik in de rij stonden in de winkel, vroeg ik of ik bij de auto mocht wachten. Ik stond bij het geweldige blauwe monster en gaf over, en gooide er brokken van mijn oom uit: zijn smaak, zijn geur. Ik huilde en kokhalsde en huilde nog wat.
Toen Joseph om de hoek verscheen, veegde ik mijn mond af.
‘Gaat het?’
‘Ja.’
Hij zou het niet merken. Hij had gehad wat hij wilde. Ik hield de tas met flessen vast en staarde voor me uit, terwijl hij reed. Hij gaf me een scheve grijns en zette toen het volume van het cassettebandje harder. Een of ander ‘Jezus houdt van me’-deuntje bromde uit de speakers onder de stoelen. Joseph tikte op het stuur en zong mee.
Joseph hield niet van me. Hij zou me niet helpen. Waarom zou hij? Hij kreeg precies wat hij wilde. Het besef dat ik gevangen zat, maakte me misselijk en bang.
Opa Noah herstelde geweldig. Zijn gerepareerde hart deed het perfect. Hij schepte zelfs op dat hij met twee voeten over een hek kon springen.
Toen stierf Ivy en brak ze het weer.
Die nacht verzamelde zich een grote menigte bij de roze trailer. Het nieuws verspreidde zich snel. Mensen uit het hele land wilden de laatste eer bewijzen aan een grote koningin van de Roma.
Het was een mooie nacht en niemand merkte dat ik wegglipte en naar de koivijver rende. De sterren waren zo helder dat ik de energie onder hun huid kon zien branden en de volle maan weerkaatste scherven van licht over de honderden auto’s en vrachtwagens die het hele terrein vulden.
Een van de karpers had nu al vier dagen aan het wateroppervlak gedreven. Af en toe kwam er een andere vis naar het oppervlak om een hap van hem te nemen. Hij was puur wit; een enorme geest van een vis.
Ik zat naast de vijver en dacht aan de verjaardagen en kerstfeesten die we hadden doorgebracht in de roze caravan, waar we gretig onze cadeautjes openmaakten – oma Ivy pakte altijd het cadeau weer in dat mijn moeder haar het jaar ervoor had gegeven, en gaf het haar weer terug. Ik dacht aan Joseph, die de bank vulde met zijn massa, terwijl hij zoog op rauwe bacon en met zijn vingers in zijn navel zat; aan Frankie en mij, die werden betaald om liedjes te zingen, of op het trapje van de trailer zaten, luisterend naar de talloze feestvierende familieleden. Ik herinnerde me tante Prissy, die voorzichtig aardewerk poetste, terwijl oma Ivy achter haar op een krukje stond om haar gordijn van zwart haar te kammen.
Door de schoonheid van de stilte om me heen kwam een geweldige golf van een triest lied uit de trailer.
Oma Ivy was dood.
Een dreigende gestalte doemde op in het donker. Het was Joseph. Ik keek zwijgend toe toen hij in het gras stortte. Hij jankte als een gewond beest.
‘Mama, oh mama.’
Mijn reus van een oom zo onbeheersbaar te zien huilen was vreselijk. Ik liep naar hem toe om hem te troosten. Hij klom op zijn knieën en pinde mijn armen vast langs mijn zij door de stevigheid van zijn greep.
‘Alsjeblieft, niet huilen’, zei ik.
Hij leunde achterover op zijn knieën en keek me recht aan. Ik kon de helderheid van zijn ogen zien, die vol tranen stonden.
‘Ik hou van je, Mikey.’ Zijn grip op me werd vaster. ‘Ga alsjeblieft nooit bij me weg.’
Ik stond daar, sprakeloos.
‘Je arme oma is doodgegaan.’ Zijn stem was vervormd van verdriet.
Ik begon te snikken. Toen hij huilde, hief ik mijn armen op en wiegde zijn hoofd. ‘Dat zal ik niet doen, oom Joseph, ik zweer op m’n leven dat ik dat niet zal doen.’
Ik huilde om Joseph, mijn oma Ivy en mezelf.
Terug in de trailer was oma Ivy’s enorme zuurstoffles eindelijk uitgeschakeld, maar ze zat nog in haar stoel. Ze was zelfs nog kleiner dan de vorige keer dat ik haar zag; haar kleine beentjes en roze mocassins bungelden dertig centimeter boven de vloer, net als die van een klein meisje, en een theedoek was om haar hoofd gebonden met een enorme knoop bovenop, om te zorgen dat haar mond niet open viel. Ze zag eruit als een piepkleine travestiet.
Ze was zo wonderbaarlijk. En zo sterk, omdat ze helemaal tot hier was gekomen. Ik herinnerde me een foto die van haar was genomen in een pretpark, terwijl ze een enorme ijshoorn vasthield. Hij was zo lang als haar hele romp en ze moest hem met beide handen vasthouden.
Ik dacht aan haar zachte, kinderlijke stem die verhalen vertelde over onze geschiedenis. ‘We kwamen hierheen vanuit Egypte, jaren geleden! Wie hebben er meegeholpen bij het bouwen van die puntige stolpen, denk je, hm?’ Ze bedoelde de piramides.
Oma Ivy hield van me. ‘Luister nooit naar hen als ze slechte dingen over je zeggen’, zei ze soms. ‘Ik garandeer het je, mijn jongen, als jij de juiste leeftijd hebt, dan zul jij ze allemaal wat laten zien. Jij gaat harten breken, mijn kleine schat.’
Ik wist dat ik haar vreselijk zou gaan missen.
Twee dagen later stuurde het mortuarium haar lichaam terug door het voorraam van haar trailer in een prachtige kist die drie keer zo groot was als zij. Al het meubilair was weggehaald uit de voorkamer en ze lag daar opgebaard. Het zijde onder het open deksel van haar kist was een handgemaakt mozaïek van Het Laatste Avondmaal.
De auto’s waren niet weggegaan en in de loop van de volgende paar dagen kwamen er meer. Wij logeerden in oom Tory’s huis, wij kinderen waren allemaal als vlooien samengepropt in de kamer van neef Noah, en de volwassenen sliepen nooit.
Het duurde bijna drie weken voordat het deksel van de kist gesloten werd en oma Ivy eindelijk ter ruste werd gelegd. Haar trekken waren al na een week begonnen met inzakken. Haar kist werd twee mijl gedragen door haar geliefde Noah en hun zonen, en gevolgd door meer dan honderd auto’s; ze haalde die dag de lokale radio omdat in de omgeving het verkeer over kilometers vast stond.