1   De geboorte van een varkensjongetje

Ze trokken door Berkshire met de rest van de karavaan, toen achter in een woonwagen bij mijn oma Ivy de vliezen braken. De meeste Roma-vrouwen bevielen kort na de oorlog thuis, met hulp van andere vrouwen. Omdat Ivy echter amper 1,20 meter lang was en net een aangeklede pygmee leek, had ze, hoewel ze de mentaliteit had van een reus, niet de conditie om thuis te bevallen zonder een echte verpleegster en een paar artsen.

Het dichtstbijzijnde ziekenhuis was het Royal Berkshire en voor Ivy zat er niets anders op dan daarheen te gaan voor de bevalling. Ze wist er met succes een flinke jongen, Tory, uit te werpen en binnen een paar jaar was ze er terug. Deze keer kreeg ze een tweeling: mijn vader Frank en zijn zus Prissy. Ivy’s jongste en meest dierbare kind Joseph kwam twee jaar na hen.

Ivy en mijn grootvader, Oude Noah, behoorden tot de Romaadel en de toewijding van het Royal Berks bij de verzorging van een van de meest bekende Roma-notabelen vergaten ze niet. Tegen de tijd dat Joseph kwam, werd bijna iedere baby in de Roma-gemeenschap in dat ziekenhuis geboren.

Reading is een zich uitbreidende stad niet ver van Londen, zonder belangrijke monumenten of attracties. Toch was het een van de populairste bestemmingen in Engeland onder de Roma, vanwege het Royal Berks. Waar ze ook waren, als het tijd werd om te bevallen trokken reizende families altijd naar een van de vele campings bij die stad.

Toen het mijn beurt was, waren mijn vader, opa Noah, oma Ivy, mijn andere oma Bettie, mijn moeders zus, tante Minnie, en haar man, oom Jaybus, er allemaal bij.

Geboortes zijn, net als bruiloften en begrafenissen, momenten om te delen bij de Roma. De mijne was dat des te meer, omdat mijn moeder hartruis had en de familie bezorgd was om haar gezondheid én omdat ze ervan overtuigd waren dat ze een jongen zou baren.

Mijn ouders hadden al een dochter, mijn zus Frankie, dus deze baby moest wel de zoon zijn waar mijn vader zo naar verlangde.

Toen ik in mijn moeders armen werd gelegd, zei oma Ivy met haar bos zwartgeverfd en wijduitstaand haar, haar mond vol gouden tanden en haar kinderlichaam: ‘Dit is het dikste kind dat ik ooit heb gezien, Bettie! Een varkensjongetje.’

De mensen rond het bed kwetterden, knikten en streelden over hun kin; ze waren het er helemaal mee eens.

Ik weet niet hoeveel ik woog – of hoe ik eruitzag – maar de nacht dat Bettie Walsh een varken baarde, is tot de familiefolklore gaan behoren.

Jarenlang bleef mijn moeder erover opscheppen dat ik haar bijna had vermoord. Als kind hoorde ik geregeld het gekakel en gejoel van Roma-vrouwen over de dag dat Bettie met haar enorme big thuiskwam. Als er een prijs had bestaan voor de grootste, lelijkste en dikste baby, had ik zeker de grootste, lelijkste en dikste beker gewonnen. En na ontelbaar vaak beleefd aangehoord te hebben hoe vreselijk ze geschrokken waren toen ze me zagen, vond ik dat ik ook wel een beker had verdiend.

Het eerste wat mijn vader deed nadat ik geboren was, was een gouden kettinkje om mijn hals hangen, met een paar piepkleine gouden bokshandschoentjes eraan. Het was gemaakt voordat ze wisten van welk geslacht ik zou zijn; het symboliseerde mijn toekomstige succes en mijn vaders grootste hoop.

In ieder land is één man de koning van de sport die in de Roma-gemeenschap het populairst is: boksen met blote vuisten. Zijn kroon is de Heilige Graal voor Roma-mannen. Maar of ze nu zelf voor die kroon gaan of niet, voor alle mannen hoort vechten bij het dagelijks leven. Hoe graag een Roma-man ook een rustig leven wil leiden, het is onbestaanbaar dat hem in gezelschap door andere mannen niet wordt gevraagd om zijn vuisten te laten zien. En als het hem wordt gevraagd, moet hij ze laten zien. Hoe klein zijn kans om te winnen ook is, hij moet zijn eer verdedigen. Ook al weet hij dat hij uiteindelijk niet meer zal zijn dan het zoveelste bloederige, toegetakelde streepje aan de balk van een man met boksambities of, vaker, van gewoon een waardeloze klootzak.

Iedere man die de kroon wil veroveren moet vechten met een hoop andere – en hen verslaan – om zover te komen. Het leven van een echte Roma-kampioen is hard. De prijs die bij de titel hoort, is dat hij zijn hele leven moet blijven vechten om hem te houden, want er is altijd een nieuwe, jonge en gretige rivaal die zijn plaats wil innemen.

Daarom werd onze familie als bijzonder beschouwd. De blotevuistenkroon was al in onze familie sinds mijn overgrootvader Mikey hem voor het eerst had gewonnen.

Hij was van Oost-Europa naar Groot-Brittannië gekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog, verarmd en dakloos, met zijn vrouw en kinderen: drie zonen en twee dochters. De zigeuners waren bijna uitgeroeid tijdens de oorlog; de nazi’s verachtten en vervolgden hen. Velen in Europa waren ervan overtuigd dat we weggevaagd waren en alleen als een voetnoot zouden voortleven tussen andere culturen die ten prooi waren gevallen aan de Holocaust. Maar tegen alle verwachtingen in overleefden sommigen en na de oorlog trokken ze naar elkaar toe en bouwden ze hun gemeenschappen weer op.

Toen mijn overgrootouders naar Groot-Brittannië waren verhuisd, deden Mikey en zijn vrouw Ada wat ze konden om genoeg geld te verdienen. Zij ging langs de huizen met geluksamuletjes en was waarzegster. Hij was prijsvechter en ging op de vuist voor iedereen die er een paar pond voor over had. Het ging hun voor de wind en Mikey’s reputatie als bokskampioen groeide.

Ze verdienden genoeg om een stuk land te kopen. Van dat land maakten ze een thuis, een kamp voor Roma. Zo wilden ze hen van de bermen, weilanden en parkeerplaatsen weghalen. Ze vroegen een betaalbare huur en boden goed gezelschap, ruimte om dieren te houden en beschutting tegen de vooroordelen van de buitenwereld. De Roma kwamen in groten getale op hun terrein wonen.

De noodzaak om voor geld te vechten was er niet meer, maar de bloeddorst en het verlangen naar de overwinningskick waren er nog wel. Het was dus Mikey’s lot om door te vechten. Iedere dappere jonge Roma-man in het land die smachtte naar roem kwam het proberen tegen de kampioen. Hij versloeg ze allemaal, totdat hij na jaren van zalige onoverwinnelijkheid eindelijk te oud werd om tegen jongere en sterkere mannen op te kunnen en verslagen werd. Zijn zoon Noah was nog een kind en te jong om te vechten, maar hij zwoer dat hij zijn geboorterecht terug zou winnen. En op zijn zestiende deed hij dat, door de man die zijn vader had verslagen tot moes te slaan.

Noah was vastbesloten om de kroon in de familie te houden en voedde zijn zonen op tot de gladiatoren van de Roma. Van jongs af aan dwong hij zijn jongens om met volwassen mannen en zelfs met elkaar te vechten, totdat ze geleerd hadden om onverschrokken en meedogenloos te zijn.

‘Raak ze zo dat ze niet meer kunnen opstaan. Eén. Goede. Dreun. Doof je vijand als een kaars’, zei hij steeds. Het werd de mantra van zijn zonen.

Toen hij amper een tiener was, had mijn vader bijna iedere man die het waard was om tegen te vechten in het hele land al verslagen. Hij verlangde naar de titel, en naar het respect en de lof van zijn vader die daarbij hoorden. Maar de kroon waar mijn vader zo wanhopig voor streed, was al gewonnen door zijn oudere broer Tory. Dat was niet alleen de beste prijsbokser onder de Roma, hij was ook rijker en knapper dan mijn vader en de onbetwiste oogappel van hun vader. Hij was zo succesvol dat hij ook bokskampioen buiten de Roma-wereld werd.

Mijn vader was kansloos tegen zijn broer en projecteerde zijn gefrustreerde ambities op zijn zoon. Hij was vastbesloten dat ik de bokser zou worden die alle andere zou verslaan, inclusief Tory’s twee potige jongens, Jonge Tory en Noah. Dat waren ook nog maar peuters, maar ze waren al in training om prijswinnaars te worden.

Mijn indrukwekkende omvang en lelijkheid bij de geboorte wakkerden mijn vaders enthousiasme alleen maar aan. En toen de ketting met de gouden bokshandschoentjes om mijn hals hing, wilde hij me een passende naam geven.

Mijn moeder hield niet van populaire Roma-namen als Levoy, John, Jimmy en Tyrone. Ze was verslaafd aan de glamour van de jaren tachtig van haar favoriete tv-serie Dynasty en wilde me Blake noemen. Mijn vader en zijn familie wilden dat niet, vooral Oude Noah niet.

‘Wat een lelijk monster van een jongen is dat’, zei hij tegen mijn ouders. ‘Je kunt hem niet Blake noemen.’

Mijn moeder was wel gewend aan de lompheid van haar schoonvader, maar dit ging te ver. Ze hield voet bij stuk dat ik Blake moest heten, totdat mijn vader erbij kwam en erop stond dat ik vernoemd zou worden naar zijn grootvader, de grote prijsvechter Mikey.

Dus officieel heet ik Mikey, maar voor mijn moeder was ik Blake. En dat zal ik ook altijd blijven.

Toen mijn naam was gekozen, of althans toen daar een compromis over was gesloten, namen ze me mee naar huis. Mijn moeder had een rieten mand meegebracht, waar ze me in legde. Maar de mand was niet sterk genoeg voor zo’n wolk van een baby. Terwijl ze me het ziekenhuis uit droeg, scheurde de bodem en stuiterde ik de trap af naar de stoep onderaan.

‘Je gaf geen kik’, zei mijn moeder, toen ze me er jaren later over vertelde. ‘Ik rende schreeuwend de trap af en jij lag met je gezicht op de grond, helemaal stil. Ik dacht dat je dood was. Maar toen ik je omdraaide, zag je eruit alsof je net wakker was geworden uit een diepe slaap.’

Ze renden weer met me naar binnen en ik werd helemaal gecontroleerd, maar ik had alleen wat schrammen. Ze zeiden dat ik veel geluk had gehad. Maar tegen de tijd dat mijn ouders in de auto waren gestapt om me mee naar huis te nemen, begonnen ze zich zorgen te maken.

‘Hij heeft geen kik gegeven, Frank.’

‘Hij is stom. Ik wed op het leven van mijn moeder dat ik een stom kind heb gekregen’, zei mijn vader.

Thuis was een kamp op een paar mijl van Reading. Onze trailer stond in een kring met andere trailers, allemaal met een tuintje en een schuurtje erachter. Het veld in het midden, waar de trailers op elkaar uitkeken, was ooit bedoeld als kinderspeelplaats. Door de jaren heen was het een dumpplaats geworden voor oude auto’s. Bij de meeste waren de motor en onderdelen eruit gesloopt. De tuintjes achter de trailers waren hetzelfde: volgestouwd met auto-onderdelen, oude auto’s, troep en oud ijzer. De meeste mannen verdienden hun geld door auto’s te bouwen van de rondslingerende onderdelen of met de verkoop van losse onderdelen. Tegen de tijd dat ik daar aankwam, was het terrein zo vol met rotzooi dat er amper genoeg ruimte was om door de poort te rijden, tussen de bergen rommel door te manoeuvreren en achter onze trailer te parkeren.

Dit was niet de grond die mijn overgrootouders hadden gekocht. Die was verkocht om voor Tory een kast van een huis, een bedrijf in tweedehands auto’s en een schrootbedrijf te kopen, die hij runde met zijn jongste broer Joseph.

Het interieur van onze trailer was typisch voor de vroege jaren tachtig: chocoladebruin met helder pompoenoranje accenten. De bank was geborduurd in verschillende herfstbloementinten, de muren leken van hout, maar waren van goedkope glasfiber platen die makkelijk braken en zo getuigden van mijn vaders temperament. Er zaten meerdere gekartelde gaten in ter grootte van zijn vuist en een gat zo groot als zijn hoofd in de muur tussen de keuken en de zithoek, dat eruitzag als een gekarteld doorgeefluik. Aan alle muren hingen familiefoto’s en talloze spiegels met vergulde lijsten; Roma-vrouwen zijn daar gek op. Mijn moeder is nooit zo’n Roma-vrouw geweest die zich behing met gouden sieraden en ze was niet weg van die vergulde spiegels, maar ze vond ze wel nuttig voor het verbergen van de ‘architectonische gebreken’.

Mijn zus Frankie van bijna twee was dolblij toen ze zag dat ze een nieuw speeltje had gekregen. Maar ik bleef stil en in de weken die volgden begonnen mijn ouders zich steeds meer zorgen te maken. Ik huilde en kirde niet en maakte ook geen andere babygeluiden; ik lag alleen maar met grote ogen naar het plafond te staren. Ze begonnen zich af te vragen wat er mis kon zijn. Omdat ze niet konden horen of ik moe, hongerig of opgewonden was, hielden ma en pa om de beurt de wacht bij mijn wieg.

Toen ik na zes maanden had geleerd om zelf rechtop te zitten, had ik blijkbaar nog steeds geen geluid gemaakt. Maar alles veranderde op de dag dat mijn moeder met een enorme krab thuiskwam. Krab was haar favoriete snack en iedere vrijdag als ze boodschappen ging doen nam ze er een zo groot als een baksteen mee naar huis. Op een dag zette ze me op wat kussens en legde ze een van die – gelukkig dode – beesten voor me neer, terwijl ze ging schoonmaken. Eerst staarde ik er verbijsterd naar, maar na een tijdje werd ik dapperder. Ik stak mijn hand uit en porde de krab. Toen rolde ik hem om en ten slotte pakte ik hem op. Daarna fascineerden die kleine zeemonsters me zo dat ik tot mijn moeders blijdschap en opluchting begon te grommen en krijsen van opwinding als zij er eentje op mijn schoot zette. Die fascinatie ging niet voorbij en toen ik twee was had ik geleerd krabben te ontleden en kon ik zelfs het mechanisme van hun scharen bedienen.

Toen ik twee of drie was en oud genoeg om te spelen, was Frankie mijn beste vriendin en heldin. We leken een tweeling. Het enige echte verschil zat in de kleur van onze ogen: die van Frankie waren bijna zwart, net als die van onze moeder, en de mijne waren heldergroen, net als die van opa Noah. We hadden allebei een olijfkleurige huid – al was die van haar iets donkerder, en dik donker haar. Ik had het typische bloempotkapsel van een straatkind in de jaren tachtig en Frankie leek met haar dansende, dikke, zwarte krullen op een latino Shirley Temple.

Oma Bettie haatte Frankies haar. Zij vond dat het haar van een echt Roma-meisje kaarsrecht moest vallen en lang genoeg hoorde te zijn om erop te zitten.

Op een dag dat ze op ons paste, zei ze tegen Frankie dat dat haar haar lelijk maakte. Ze gaf haar een schaar en liet haar alleen in de slaapkamer. Ze wist heel goed wat er zou gebeuren en toen onze moeder thuiskwam, had Frankie al haar krullende lokken afgeknipt.

Daarna moest ze een tijdje een hoed dragen, wat goed paste bij haar jongensachtige natuur en waardoor de volwassenen in ons kamp haar vaak aanzagen voor mij.

Er waren wel een paar andere kinderen met wie we speelden, maar meestal speelden Frankie en ik met elkaar. We vonden het fijn zo.

Af en toe trokken we op met een echte tweeling, Wisdom en Mikey. Dat waren neven van ons. Hoewel ze een tweeling waren, leken Wisdom en Mikey absoluut niet op elkaar. Mikey, die ook naar onze overgrootvader was vernoemd in de hoop dat hij wat van diens legendarische bokstalent zou erven, loenste permanent en had de grimas van een oude vrouw met een rokersmond. Wisdom had een extreem klein hoofd en trok constant de snotkorst op zijn bovenlip eraf.

Samen speelden we He-Man, met stokken en vuilnisemmerdeksels, maar uiteindelijk mocht de tweeling niet meer met ons spelen omdat Frankie altijd te ruw werd. Ze vermoordde zelfs haar konijn door hem dood te slaan met een bezemsteel. Dat was niet haar bedoeling: net als ik hield ze van dieren. Maar helaas raakte ze makkelijk door het dolle heen en begreep ze nooit hoeveel pijn ze veroorzaakte.

Als Frankie en ik samen speelden, was zij altijd de baas. Het liefst verkleedde ze me als tante ‘Sadly’ uit Worzel Gummidge, de tv-serie over een tot leven gekomen vogelverschrikker waar we allebei fan van waren. Geen van beiden konden we goed Sadly zeggen. Tante Sadly had een winkel waarin ze mooie kleren, make-up en baby’s verkocht. Ik trok nachtponnen van Frankie aan en richtte in onze slaapkamer de winkel in, met Frankies leger van lappenpoppen als de baby’s. Die poppen waren allemaal geleverd door Oude Noah, die er iedere week eentje voor haar kocht.

Frankie verkleedde zich als de rieten vogelverschrikker door zich te plamuren met allerlei tinten bruine en oranje make-up die ze stal van oma Bettie. Dan kwam ze tante Sadly’s winkel binnen om wat te roddelen en vervolgens een kind uit te kiezen om mee naar huis te nemen.

Frankie kookte ook graag voor tante Sadly en nodigde haar dan uit om te komen eten. Haar specialiteit was een taart van rauw ei met modder en klei. Ik deed plichtsgetrouw mijn best om het op te eten zonder over mijn jurk te kotsen.

We hielden van deze spelletjes en speelden urenlang heel tevreden, maar nooit als mijn vader in de buurt was. Hij hield helemaal niet van tante Sadly en was niet de enige die ons spel afkeurde. In de Roma-cultuur worden jongens en meisjes van elkaar gescheiden. Frankie werd altijd aangekleed als een porseleinen pop, met jurkjes, krulletjes en diamanten oorringetjes, wat ze haatte. Ik droeg een kleine versie van een oudemannenkloffie: een platte pet, een overall en natuurlijk de ketting met gouden bokshandschoentjes die ik nooit af mocht doen, zelfs niet in bad. Vanaf het begin wordt van jongens en meisjes verwacht dat ze in verschillende werelden gaan leven. Ik kwam erachter dat mijn pad al voor me was uitgestippeld toen ik nog maar twee of drie jaar oud was.