3 De gezusters Knots
Ons sociale leven, voor zover je het zo kon noemen, draaide om bruiloften, begrafenissen en familiebijeenkomsten. Er zal nooit een ras komen dat een bruiloft of begrafenis kan houden zoals zigeuners dat kunnen. In de wereld van de Roma kent iedereen werkelijk iedereen, en veel mensen zijn familie van elkaar, dus ze komen met honderden.
Er werden geen uitnodigingen verstuurd. Het ging gewoon van mond tot mond en de gasten kwamen. In het algemeen zijn Roma niet religieus (hoewel velen, onder wie mijn vader, een Ichthusvis op hun auto’s en vrachtwagens plakten, om hun kansen om eerlijk te lijken en werk te vinden te vergroten) maar meestal kiezen ze ervoor om in de kerk te trouwen omdat ze er meer mensen in kwijt kunnen dan in het stadhuis en omdat een kerk een mooiere achtergrond biedt voor de trouwfoto’s.
Onze moeder had een hekel aan de meeste feestjes, vooral omdat, als we eens ergens heen gingen, mijn vader altijd een vechtpartij veroorzaakte. Ze weigerde vaak te gaan, dus ging mijn vader alleen om ons te vertegenwoordigen, en Frankie en ik slaakten dan een zucht van opluchting omdat wij er niet meer van genoten dan zij.
Maar we kwamen niet uit onder de trouwerij van onze tante Nancy en oom Matthew. Tante Nancy was de jongste zus van onze moeder. Ze leek sprekend op oma Bettie en had precies hetzelfde temperament. Soms paste ze op ons en zodra onze ouders hun hielen hadden gelicht, commandeerde ze ons als slaven en droeg ons op om een boterham voor haar te maken. Met een zak chips. En een kop thee. En een glas cola. En dan nog een zak chips. Ze zat aan een stuk door te eten en gooide dan mij en Frankie naar buiten om in de kou te spelen.
Op haar bruiloft waren Frankie en onze nichtjes Olive en Twizzel de bruidsmeisjes en toen de bruidsjonker van oom Matthews kant van de familie ziek werd, werd ik op het laatste moment tot bruidsjonker gebombardeerd. Het pak van die jongen was half zo groot als ik, dus mijn moeder en oma Bettie moesten me samen in zijn kleine matrozenpakje persen, compleet met Donald Duckpet. In plaats van weg te sluipen voor mijn gebruikelijke insectenjacht of dutje moest ik de hele dag samen met de meisjes (die gekleed waren als de Lullaby League uit The Wizard of Oz) rozenblaadjes op de grond gooien overal waar onze dikke tante rond stampte. We namen wraak voor ons verplichte uiterlijk als Munchkins door rare gezichten te trekken en het V-teken te maken op alle foto’s, totdat we werden betrapt en publiekelijk een flink pak slaag kregen.
We gaven helemaal niks om tante Nancy, maar hielden van onze moeders oudere zus, tante Minnie: een kettingrokende kleptomane die twee keer per week langskwam om onze moeder, Frankie en mij op te halen voor een dagje in het dichtstbijzijnde fatsoenlijke winkelcentrum.
Tante Minnie stapte altijd uit haar Ford Capri in een waterval van rook, as en haar tot op de grond vallende, afgedragen nertsmantel, die vast zou komen te zitten aan de scherpe punten van haar rode hakken terwijl ze over het asfalt naar onze trailerdeur klikte. Ze propte de massa van haar jas door de voordeur als ze naar binnen klom.
‘Goedemorgen, kleine diefjes
van me. Waar is jullie moeder?’
Onze moeder riep dan vanuit de slaapkamer: ‘Rode schoenen, geen slip, Minnie, heb je nooit van die uitdrukking gehoord?’
‘Wie zegt dat ik een slip draag’, lachte Minnie dan altijd.
Ze stak nog een sigaret op en plofte naast me neer op de bank. Haar stem klonk meestal onduidelijk door de sigaret die aan haar lippen hing.
‘Maak een bak koffie voor je ouwe tante, liefje’, zei ze dan tegen Frankie.
Frankie en ik noemden haar tante Cruella. Toen ze eenentwintig was (bijna een ouwe vrijster, volgens de Roma), is ze twee keer uit geweest met Jaybus, een Elviskloon uit Birmingham, en de derde keer trouwde ze met hem. Door zijn vaders auto te lenen en bij iedere gelegenheid een goed pak te dragen, had hij tante Minnie ervan overtuigd dat ze een miljonair aan de haak had geslagen en voor de rest van haar leven binnen was. Helaas was oom Jaybus in werkelijkheid een sociaal onhandige voddenboer met een stem als Goofy in de tekenfilms. Frankie en ik waren dol op hem. En tante Minnie ook, ondanks haar aanvankelijke teleurstelling.
Toen ze besefte dat haar man niet voor haar zou kunnen zorgen op de manier die ze wenste, zocht ze haar eigen inkomstenbronnen: huishoudelijk werk en stelen. Ze zei vrienden haar te laten weten wat ze wilden en als de lijst lang genoeg was, ging ze op rooftocht. Omdat ze maar één kind had, Romaine, die een paar jaar jonger was dan wij, stelde ze Frankie en mij aan tot haar handlangers. Voor grote klussen ging ze soms ook langs bij oom Alfie om onze nichtjes Olive en Twizzel op te halen. Tussen hen zat een jaar verschil, net als tussen mij en Frankie, maar anders dan wij konden zij elkaar niet luchten of zien. Vanaf het moment dat ze in tante Minnies auto stapten, zaten ze elkaar stiekem te slaan en alleen de belofte van McDonalds kreeg hen stil.
Een tochtje met onze tante Minnie was altijd een avontuur. Terwijl onze moeder haar wekelijkse boodschappen deed in de supermarkt, duwden Frankie en ik Romaines kinderwagen achter tante Minnie aan, die een winkel in zwaaide, haar nertsjas liet rondzwiepen en, met een accent dat deed denken aan dat van Margaret Thatcher, brulde om de dichtstbijzijnde verkoopster.
Terwijl tante Minnie tegen de verkoopster praatte, ’neusde’ ze door de rekken, waarbij ze alles wat we moesten stelen even oppakte en uitschudde, voordat ze het terughing op de hanger. Wij laadden de kinderwagen vol, en onze zakken, terwijl tante Minnie een flinke stapel naar het pashokje sleepte, met de ongelukkige verkoopster achter zich aan.
Ze kwam er na een aantal minuten weer uit.
‘Hebt u iets gevonden, mevrouw?’ vroeg de verkoopster dan.
‘Nee’, beweerde tante Minnie, terwijl ze met haar jas zwiepte. ‘Het was allemaal troep.’ En dan liep ze de winkel uit met haar neus in de lucht en met lege handen, maar met twee keer haar oorspronkelijke postuur. Als ze betrapt werd, schreeuwde ze ‘Shav!’ (rennen). Frankie greep me bij de arm en dan duwden we Romaines kinderwagen als een stormram door de deuren, waarna we de menigte in renden. Als we elkaar kwijt waren, wisten we dat we elkaar weer moesten opzoeken bij tante Minnies auto. Soms haalde ze ons in, terwijl ze mensen uit haar weg beukte met haar brede, in bont geklede schouders en schreeuwde dat de winkeldetective achter haar een maniak was die haar probeerde te vermoorden, in de hoop dat een onnozele omstander hem tegen de grond zou werken.
Terug op de parkeerplaats deed tante Minnie haar bontjas uit en smeet die in de kofferbak. Met een sigaret aan haar lip kronkelde ze rond in de bestuurdersstoel om haar lagen uit te trekken, die gewoonlijk ongeveer zes topjes, drie lange broeken en een avondjurk bevatten.
Als we allemaal weer thuis waren, bleef tante Minnie lang genoeg voor een aantal koppen koffie, voordat ze haar waren terug naar het kamp karde om ze tegen de hoogst mogelijke prijs te verkopen. Aangezien de winst honderd procent was, kon ze ze tegen bodemprijzen verkopen en er stond altijd een rij voor haar spullen.
We hielden van onze uitjes met Minnie, die vaak lachwekkend en altijd een avontuur waren. Veel minder leuk waren de uitjes naar de luidruchtige en arrogante familie van onze vader. Maar aan de bezoekjes aan hen konden we niet ontsnappen. Twee keer per week propten we ons in de bestelwagen en reden we naar het huis van mijn vaders oudere broer Tory.
Villa Tory, zoals het bij iedereen bekend was, was het schitterendste huis binnen een straal van dertig kilometer. Opa Noah en oom Tory hadden het gekocht met het plan om er met hun vrouwen en de jongste zoon van Noah en Ivy, Joseph, te gaan wonen. Maar al na drie dagen weigerde opa, die doodongelukkig was in een huis zonder wielen, er nog langer in te wonen.
Hij begon een huishouden met oma Ivy, hun vijftien jaar oude Jack Russell Sparky en oom Joseph in een gloednieuwe, bijna elf meter lange felroze caravan boven aan het omheinde terrein achter het huis. Dit was hun droomhuis en ze bezuinigden niet op de inrichting. Een zwerm nepvlinders zo groot als katten was aan de muren genageld, een enorme rand tegen het stof, helemaal gebouwd van gewelfde helderrode bakstenen, omringde de onderkant van de caravan en de twee ingangen spuugden trappen uit die als achtbanen naar de grond spiraalden. Het terrein was geasfalteerd en had een aparte ingang vanaf de weg naar het grote huis gekregen, zodat opa Noah zijn dierbare Rolls-Royce op een paar meter van zijn woonkamerraam kon neerzetten.
Toen ze eenmaal geïnstalleerd waren, waren opa Noah en oma Ivy dolblij, net als oom Tory en zijn gezin, die het grote huis nu voor zichzelf hadden.
De caravan was oma Ivy’s trots en geluk en ze hield hem graag heel schoon. Maar omdat ze zo klein was dat ze niet bij de meeste tafelbladen van haar nieuwe huis kon, liet ze elke dag haar zus Tiny komen om te helpen met het huishouden. Onze tante Tiny had dezelfde schorre kakel, voorkeur voor gouden tanden en liefde voor met bont afgezette mocassins als haar zus. Maar in alle andere opzichten waren ze totaal verschillend. Tiny was zo groot en breed als een kleerkast en zou oma Ivy hebben kunnen gebruiken als een handpop. Naast de mocassins droeg ze een roze gebloemd schort, dat ze nooit afdeed. Het had twee grote zakken die net onder haar enorme, laaghangende borsten zaten; eentje voor haar gele rubber handschoenen en de andere voor haar sigaretten en massief gouden aansteker in de vorm van een paardenhoofd.
Tante Tiny had het ritueel van zwarte haarverf dat bij ‘Romavrouwen van een zekere leeftijd’ hoorde, opgegeven. In plaats daarvan had ze een groot, wit, krullend afrokapsel, waardoor ze op een clown leek. Iedere dag kwam ze naar de caravan en zoefde ze rond met een plumeau in haar geelgehandschoende hand, alles poetsend wat boven het middel zat, terwijl oma Ivy alles daaronder deed.
Helaas voor oma Ivy betekende haar deel van de afspraak ook dat ze de hond moest wassen. Sparky was ooit door Noah voor haar gekocht als een cadeau voor hun trouwdag, maar helaas ontwikkelden de twee meteen een wederzijdse haat. Sparky bracht de dagen liggend in het donker onder de bank door, wachtend tot Ivy langsliep, zodat hij eronderuit kon springen om haar van achteren te bijten. Bovenop deze ergernis kwam dat hij de afgelopen drie jaar niet had kunnen poepen zonder hulp van Joseph en een rubber handschoen. Aangezien Joseph het enige familielid was dat zo’n klus wilde doen, had de oude hond zich aan hem gehecht en week hij met tegenzin van zijn zijde.
Hoewel het grote huis maar enkele meters verwijderd was, kwam de hele familie iedere vrijdagavond bij elkaar in de roze caravan, als opa en oom Tory hanengevechten organiseerden in de uitgestrekte tuin. Iedere week vochten meerdere jonge hanen tot de dood… of totdat opa Noah de verliezer uit zijn lijden verloste door hem te onthoofden met de rand van een schep.
Oom Tory’s vrouw, tante Maudie, die woonde in trainingspakken van roze velours en doorzichtige hoge hakken, en enorme nepborsten had, ging nog liever dood dan dat al het ‘tuig’ dat naar die gevechten kwam, haar huis betrad. Ze liet dan ook ons kinderen – Frankie en ik, Tory en Noah en hun tweelingzusjes Patti en Violet – takken verzamelen voor een kampvuur dat de mannen warm zou houden en ver genoeg van haar huis, totdat het feest voorbij was. Onze beloning waren de marshmellows die ze ons gaf om te barbecueën boven het vuur.
Hoewel Patti en Violet een jaar jonger waren dan ik, waren ze beiden twee keer zo groot als ik. De Walshclan zei constant dat Frankie en de meisjes net een drieling leken, en dat was ook zo, maar in werkelijkheid was dit minder te danken aan de genen dan aan het feit dat, tot onze moeders grote ergernis, tante Maudie een ontzettende na-aapster was en haar dochters precies dezelfde kapsels en kleren als Frankie kregen.
Er was altijd een ruige menigte, vooral van mensen die ook trainden bij de boksclub verderop aan de weg, waar oom Tory veel tijd doorbracht. Sommige bezoekers namen hun eigen jonge hanen mee, maar de meerderheid kwam alleen kijken. Alle mannen sloten weddenschappen af, die werden afgehandeld door oom Tory, die ook inschrijfgeld vroeg om een beetje extra winst te maken.
De meeste vechthanen waren gekooid in zelfgemaakte hokken, die achter in de vrachtwagens werden vastgesnoerd. Mijn oom Duffy (net als de meeste van onze ‘ooms’ helemaal geen oom) hield die van hem in een met planken betimmerd hondenhok achter op zijn Ford pick-up. Op een keer kwam hij met een nieuwe haan genaamd Red. Hij was zo groot als een stoel, met een gescherpte snavel die oom Duffy zelf had gevijld en geen veer op zijn lijf. Toen oom Duffy het passagiersportier opende, renden wij kinderen voor ons leven, uit angst dat zijn pterodactylus van een haan ons de ogen zou uitpikken.
Na een paar weken als regerend kampioen zagen we hoe ouwe Red werd verscheurd door een geniepige, volledig gevederde nieuwkomer. Frankie, de tweeling en ik zaten ineengedoken op de oude put toe te kijken hoe de twee vogels kakelden, sisten, pikten en bloed over het hele gazon sproeiden.
Ik heb nooit het schuldgevoel kunnen kwijtraken dat ik voelde omdat ik er niet tussen sprong om te proberen de verliezende haan te redden. Omdat we het lijden niet langer konden aanzien, gingen wij kinderen vaak het huis in om Looney Tunes op tv te kijken. Maar toen ouwe Red zijn laatste gevecht leverde, waren we allen verstijfd. De tweeling bedekte hun ogen en Frankie staarde als verlamd, maar gewoon doorkanend; haar hand bewoog haar zak marshmellows in en uit.
Het duurde niet lang voordat de jongere vogel eindelijk door ouwe Reds keel pikte en die uit zijn lijden verlost moest worden door opa Noahs schep. Onder luid gejuich en het doorgeven van geld onder de mannen nam Oude Noah Red op met zijn schep en gooide hem in het vuur.
Frankie legde haar marshmellows neer en liep naar de vlammen. Ze wilde de vogel voor de eerste en de laatste keer van dichtbij zien, zonder van angst weg te rennen. Maar toen ze bij het vuur ging staan, sprong het vlammende lijk van de enorme kip er met een wilde schreeuw uit. Wij kinderen schreeuwden van ontzetting en het publiek rende alle kanten op, terwijl de vogel, met zijn kop hangend aan een draad, door de tuin schoot in een waanzinnige dodendans. Alleen de mannen – mijn vader, oom Tory, Oude Noah en een paar anderen – lachten zich rot, terwijl de rest van ons zich verspreidde.
In een poging om te ontsnappen aan de waanzin van de hanengevechten en de roze trailer, wandelde ik vaak alleen over de uitgestrekte terreinen van Villa Tory. Er stonden daar verspreid enorme bloemen, kromme wilgen, bomen met een ivoren schors en een stel eigenaardige stenen dansers, elk bevroren in een prachtige pose. In de loop van de tijd waren vele ervan verzwolgen door het zware gebladerte, andere waren verminkt of onthoofd door een van de jachtwapens van jonge Tory of Noah. Behalve hun samoeraizwaarden, katapulten en geweren met hagel hadden de jongens een harpoengeweer, waarmee ze op bomen, beelden en zelfs niets vermoedende duiven schoten. Ik mocht het ook eens proberen, maar schoot mis, waarbij de tanden van de harpoen zich acht centimeter onder het oppervlak van een boomwortel vasthaakten, op enkele centimeters van mijn tenen.
Net als mijn moeder was ik in mijn eentje het gelukkigst. En op de uitgestrekte terreinen van Villa Tory kon ik luidkeels voor mezelf zingen zonder te worden gehoord en doen alsof dit land mijn koninkrijk was.
Voorbij de rottende tennisbaan en de arena voor de hanengevechten lag een doolhof van heggen met in het centrum een koikarpervijver. Het geluid van de fontein die uit de vijver opspoot, lokte me terwijl ik een weg zocht door het doolhof. Boven op de fontein zat een witmarmeren zeemeermin op een rots, reikend naar iedereen die tot voorbij de laatste bocht van het doolhof was gekomen. De tegels die haar huis omringden, waren vochtig en zacht van het mos en ik zat dan in kleermakerszit aan de rand en keek gefascineerd toe als de grote gouden vissen net onder het oppervlak verschenen.
Opa Noah hield zelfs nog meer van bijeenkomsten dan de meeste Roma en zocht altijd een excuus om familie en vrienden uit te nodigen in de roze trailer. Op de meeste zondagen verzamelden we ons daar voor het diner.
In de trailer was de woonkamer een heiligdom voor de familie en haar prestaties. Familiefoto’s en bokshandschoenen met handtekeningen van beroemdheden hingen in ieder beschikbaar gaatje aan de lichte muren, terwijl de bekers die waren gewonnen door mijn vader en oom Tory verspreid waren tussen de borden van Crown Derby, theepotten en porseleinen kopjes die op iedere plank tentoongesteld waren.
Over het helderrood leren driedelig bankstel was meters zelfgemaakte kant gedrapeerd, en zes kristallen vazen die zeker dertig centimeter groter waren dan oma Ivy stonden opgesteld op de vensterbank als een regiment met juwelen bezette kanonnen.
Oma Ivy’s plek was een troonachtige stoel midden in de kamer, die speciaal voor haar was gemaakt. Hij had enorme armleuningen en een voetenbankje om haar in de hoge zitting met kussens te helpen klimmen, die haar op dezelfde hoogte bracht als alle anderen. Naast haar stoel, op een piepkleine armlengte, stond haar zuurstofmachine: een torpedo van groene koper met een brommermotor, een lange pijp en een gasmasker, dat ze geregeld op haar gezicht zette.
Mijn vader en opa Noah namen altijd de twee met kant bedekte fauteuils tegenover de tv, terwijl de andere mannen neerstreken op de bank of her en der in de kamer. Tante Tiny, tante Prissy, mijn moeder en de andere vrouwen zaten aan de andere kant van de kamer rond de eettafel en oma Ivy serveerde haar ‘90 procent rapen’-braadstuk of een traditionele Roma-favoriet bekend als Jimmy Grey, die bestond uit koolrabi, uien, dierlijk vet, lever, biefstuk, kip en varkensvlees, alles kort gebakken en opgediend met dik beboterd brood met een stevige korst en een schep van het bakvet uit de schaal om het in te dopen.
Gasten overtroffen zichzelf bij het vertellen van vergezochte verhalen, terwijl oma Ivy, Joseph, opa Noah en mijn vader om de beurt ineens buiten westen raakten. Soms vielen ze midden in het gesprek allemaal tegelijk in slaap, zo zeer hadden ze elkaar dan verveeld. Onze moeder en tante Prissy moesten dan maar afscheid nemen van eventuele andere gasten en tante Tiny helpen om de puinhoop op te ruimen. Daarna leegden ze hun make-uptasjes en rommelden ze in kasten op zoek naar alles wat wij kinderen konden gebruiken om onze slapende slachtoffers een metamorfose te geven.
Oma Ivy was als vrouw nooit zo grappig om op te maken en Josephs plaats naast de gevreesde Sparky maakte dat hij er altijd makkelijk van afkwam. Dus iedere week werd of onze vader of opa Noah wakker om te merken dat ze Minnie Mouseoren droegen en een gezicht vol plamuur hadden.
Tussen het eten, de verhalen, de herhalingen van western-films en het proberen niet naar Joseph te staren, een lelijke, humeurige klomp van een vent die zich volstopte met pakken rauwe bacon, werd aan Frankie en mij gevraagd om op te staan en voor de familie te zingen.
Het was traditie op Roma-bijeenkomsten dat de aanwezigen een lied zongen en iedereen had z’n eigen favoriet klaar voor het moment dat ze werden gevraagd om op te staan. Matthew Docherty- en Slim Whitmannummers waren het populairst onder de mannen en een feestje was nooit compleet als niet minstens vijf vrouwen er een perfecte Patsy Clinehit hadden uitgegooid. Opa Noah betaalde mij en Frankie soms een pond om te zingen, gewoon om iedereen de zoveelste vertolking van Honky Tonk Angels of Crazy te besparen.
Frankies vaste solo was een zigeunerlied, Blackbird, I Av’ee, dat altijd in de smaak viel, en het mijne was een Dean Martinnummer, Ol’ Scotch Hat, een lied dat ik had geleerd van onze moeder.
De stem van onze moeder was een fenomenaal instrument. Ze kon iedere grote zanger die ze wilde nadoen. Mensen vroegen haar altijd om Patsy Cline, omdat ze dat zo goed deed, maar ze kon ook een briljante Nancy Sinatra neerzetten, met These Boots Are Made for Walking en veel countryfavorieten. Ze werd op feestjes eindeloos aan haar hoofd gezeurd om te zingen.
Frankie en ik beëindigden het feest altijd met Show Me the Way to Go Home, en dan was het na middernacht en vermoeide kinderen en vrolijke volwassenen propten zich dan in auto’s en trucks.
Die bezoekjes aan Villa Tory en de roze trailer waren het sociale hoogtepunt van onze week. We gingen er zelden met het gezin op uit, hoewel onze vader ons af en toe meenam naar het plaatselijke safaripark. Hij liet ons dan allemaal onder een deken liggen achter in zijn vrachtwagen en bij de kiosk zei hij dat hij werkte op het terrein, waarop ze hem naar binnen wuifden. Eenmaal binnen klommen we naar voren en Frankie en ik wezen opgewonden naar de dieren.
’s Zomers verzamelden we ons soms allemaal bij oom Tory’s huis en dan reden we in konvooi naar zee, waar we de hele dag doorbrachten. De mannen en kinderen zwommen, terwijl de vrouwen geheel gekleed op het strand zaten, roddelend en rokend. Het werd onfatsoenlijk gevonden als zij zich uitkleedden.
In tegenstelling tot de anderen was ik bang voor de zee. Ik kon er niet vlakbij komen zonder dat het titelnummer van de film Jaws in mijn hoofd opdook. Het angstaanjagende beeld van de enorme haai die mensen levend verslindt, had zich in mijn hoofd genesteld toen onze vader ons die film liet zien en ik heb het nooit kunnen vergeten. Dus in plaats van te zwemmen was ik uren bezig met tussen de rotsen te zoeken naar krabben, die ik mee naar huis nam en in een emmer bij de deur bewaarde.
Maar de meest opwindende tijd van het jaar was Kerstmis. In die periode was mijn vader bezig met een andere bijbaan: kerstbomen en kransen slijten op Borough Market in Londen.
Frankie, onze moeder en ik zaten dan aan de keukentafel honderden feestelijke kransen te maken van twijgen, hulstbladeren en nepsneeuw uit een spuitbus. We werkten hele dagen door, zodat er een stapel kransen klaar was voor onze vader om op te halen als hij thuiskwam.
Het was mijn vierde Kerstmis toen een aardbeving door de trailer om vijf uur ’s ochtends onze moeder bleek te zijn. Ze was opgewonden als een kind en kon geen seconde langer wachten. Ze schudde aan de stapelbedden.
‘Opstaan, schatjes van me, het is Kerstmis! Hij is geweest. Snel, ga kijken!’
We renden de woonkamer in, die was bedekt met ballonnen en glinsterfolie, en doken de stapel cadeaus in, schreeuwend van blijdschap.
Na lang graven kon ik alleen maar vaststellen dat ze allemaal een etiketje hadden met Frankies naam. Ik voelde me alsof ik moest overgeven van teleurstelling.
‘Ik denk dat hij me vergeten is, mama.’
Mijn vader nam me in zijn armen en wees door het raam.
Daar, in het marineblauw van vijf uur ‘s ochtends, stond een
gloednieuwe, helderrode, op batterijen werkende quad met grote wielen, compleet met glimmende leren bokshandschoenen die bungelden aan het stuur als de ballen van een stier.
Ma greep haar camera toen we allemaal naar buiten gingen.
‘Stap op dan’, riep mijn vader, met een vrolijke por tegen m’n borst.
Ik bekeek het monster op mijn hoede, geïntimideerd door het testosteron dat van iedere glimmende centimeter afdroop. Aarzelend stond ik ernaast, tikkend tegen de bokshandschoenen, die ik liet tollen rond het stuur.
Frankie kwam aanstappen en gaf me een zetje het zadel op. ‘Gewoon op dat pedaal drukken en hij gaat’, bulderde mijn vader.
Ik was doodsbang voor het ding. Ik ging er voorzichtig op zitten en zette mijn voet op het pedaal, kijkend naar hen drieën. Mijn vaders gezicht straalde door het donker als een lantaarn. Wanhopig om hem te behagen, trapte ik toen op het gaspedaal, zonder dat ik wist wat ik deed. Na tweeënhalve meter knalde ik met het monster tegen een muur en stuiterde eraf, waarbij ik het hek van een buurman vernielde, voordat ik door de lucht een perk vlijtige liesjes in vloog.
Ik hoorde mijn vaders gekreun, terwijl ik mezelf overeind hees uit het modderige perk, helemaal bont en blauw. Ik schraapte de modder van m’n pyjama en sloop weer naar binnen, het lelijke monster en z’n handschoenen achterlatend waar ze gecrasht waren.
Ik ging bijna dood van schaamte, omdat ik wist dat ik niet was zoals andere jongens, die hun vaders trots maakten. Ik was een mislukkeling en ik kon mijn vader niet in de ogen kijken.
Tegen de tijd dat ik weer binnen was, had mijn zus al haar eerste cadeau opengescheurd: een babypop die bijna twee keer zo groot was als zij, kaal als een knikker en gekleed in een met thee bevlekt boxpakje. Ze knipte het knopje achter op het hoofd aan en hij begon verontrustend te huilen, rollend met het hoofd als het meisje in The Exorcist.
‘Ik ga hem Jezus noemen’, tjilpte ze, terwijl ze een speen in de mond van het beest ramde.
Ze legde Jezus neer om een ander cadeau open te rukken en ik rende erheen om haar te helpen het ding onder controle te brengen toen het trillend z’n weg over de vloer begon te zoeken.
‘Je vindt de motor dus niet leuk?’ gromde mijn vader. ‘Je krijgt niks anders, weet je.’
‘Het is goed, ik zal er morgen mee spelen’, zei ik, naar mijn voeten kijkend.
Ik was er verdomd zeker van dat ik nooit meer op dat dodelijke ding zou gaan zitten.
Twee dagen later was hij verdwenen. Ik was opgelucht en Frankie deelde de zorg voor Jezus graag met me.
De handschoenen aan het stuur waren er echter nog: ze waren opgehangen aan een hoek van mijn bed, als symbool voor wat zou komen.