De nors ogende fraaie zwarte vrouw vlijde zich op het bed neer, naast de gewonde Chevalier, wiens verbonden gezicht met een bizarre, met bloed bevlekte blinddoek getooid leek. Ze gebruikte een natte doek die ze van een piepklein nachtkastje gepakt had om zijn koortsige voorhoofd mee te deppen. 'Bel de alarmcentrale, nu meteen,' zei Speedle tegen Tripp. Maar Tripp had zijn mobieltje al getrokken.
Een raspende ademhaling vergde het uiterste van de drugsdealer en zijn enorme lijf sidderde. Toen kwam er een heel dun, schor gefluister voor zo'n grote man naar buiten. 'Wie zijn jullie? Wie is daar?' 'Ik ben Tim Speedle van de technische recherche en naast me staat rechercheur Frank Tripp.' 'Moordzaken,' zei Tripp.
Een heel klein glimlachje verscheen op het ingepakte, roodbruine gezicht waarop zweetdruppels parelden. 'Dan bent u... net nog... iets te vroeg.'
Tripp zei niets; hij had de alarmcentrale aan de lijn. Hij liep de gang weer in om het telefoontje af te handelen, terwijl Speedle de wacht hield en de mooie verpleegster in haar denim shorts het voorhoofd van de grote, blinde man droog wiste. 'Er komt hulp aan,' zei Speedle.
Weer ging een schor gehijg aan de woorden vooraf. 'Je... je klinkt
als een jongen. Ik had gevraagd om... Horatio Caine.'
'Ik ben een grote jongen,' zei Speedle. 'Ik werk voor Caine. Hij
heeft het nogal druk met zijn pogingen een einde te maken aan die
bendeoorlog.'
'Dat had ik ook...'
Speedle ging op het voeteneinde van het bed zitten en boog zich dichter naar de man toe. 'Was dat waar u in het Archer mee bezig was?'
Inderdaad. En kijk... kijk wat me dat heeft opgeleverd.' 'Niet bepaald de Nobelprijs voor de Vrede,' moest Speedle toegeven.
De vrouw keek hem fronsend aan. 'U vermoeit hem. U moet uitkijken.'
'We zullen hem naar het ziekenhuis laten overbrengen,' zei Speedle tegen haar.
Maar het was Chevalier die antwoordde, met iets dat half een lach leek en half een doodsreutel. 'Daar is het nu te laat voor... dat weet jij ook. Tim was het toch?'
'ja, Tim. Luister, man, we gaan het toch proberen. Je praat tegen me. Je leeft nog. Hou vol.'
Chevalier maakte een beweging, die waarschijnlijk bedoeld was als schouderophalen, hoewel het meer op een volgende siddering leek. 'Als ik hier sterf... sterf ik in een veilige omgeving, in de armen van mijn eigen mensen. Snap je waarom ik dat... graag wil?' 'Zeker,' zei Speedle.
'Als jij... als je me naar het ziekenhuis brengt... en ze lappen me op... Voor hoe lang zal het zijn? Vierentwintig uur?' Hij hapte piepend naar adem en ging toen door. 'Denk je niet dat ze dan terug zullen komen om de klus af te maken?'
Tripp kwam de kamer weer binnen en knikte naar Speedle, terwijl hij zijn notitieblokje uit zijn zak haalde.
De tijd drong en hoewel Speedle er weinig voor voelde om druk uit te oefenen op een stervende, moest hij hem toch verhoren... wat tenslotte ook in het belang was van de man zelf, aangezien hulp bij het vinden van zijn moordenaars een van de weinige opties was die Chevalier nog had.
'Meneer Chevalier, wie heeft u dit aangedaan?'
De reus antwoordde meteen. 'Dat zou ik ook wel willen weten.
Geen idee. Mendoza misschien... of de jongens van Wallace...
iemand die achter ons plan was gekomen.'
'Welk plan?'
Chevalier maakte een vaag gebaar met zijn hoofd en wendde zijn blinde ogen tot de knappe verpleegster, die hem begreep en een glas water van het nachtkastje pakte, het met één hand vasthield en met
de andere een rietje tussen de lippen van de man hield, die begon te zuigen.
Slikken leek pijnlijk te zijn en het duurde even voor de leider van de Faucones weer in staat was te spreken. Speed wilde de stervende man niet opjagen, hoewel iedere seconde nu telde. 'Meneer,' zei Speedle.
'Het... het was mijn eigen plan. Ik dacht, als ik de Faucones, Mitus, Trenches en Culebras zo ver weet te krijgen dat ze om de tafel gaan zitten met elkaar, zouden we samen een eind aan die oorlog kunnen maken. Als de gouverneur het leger erbij haalt, kunnen we het allemaal wel vergeten.'
'Maar iemand veranderde het vredesoverleg in een moordaanslag.' Het lukte de bendeleider te knikken; zijn piepende ademhaling klonk nog harder.
'Waar is uw vriend Jean-Claude?' vroeg Speed. 'Zijn vingerafdrukken zijn ook in het Archer gevonden.'
Chevalier draaide zijn hoofd iets opzij, in de richting van de vrouw. 'Ou est Jean-Claude?' ' Dans le Hummer.'
De afgedekte, blinde ogen richtten zich weer op Speedle. 'Achter het gebouw... is een rij van vier garages... Mijn Hummer staat in een daarvan. Jean-Claude ligt daarin.' 'Is uw vriend dood?' vroeg Speedle.
'Heel erg... Ik was blind... maar Jean-Claude, hij heeft me daar mee vandaan genomen... naar de auto. We zijn ontsnapt, maar ik hoorde... aan zijn ademhaling? Hij was ook gewond... kon niet praten. Ik vroeg hem me hierheen te brengen... Sareena is een vriendin, ik wist dat zij zou helpen.'
Speedle begreep nu dat de norsheid van de vrouw, die het voorhoofd van haar patiënt nogmaals met de vochtige doek depte, een uiting van bezorgdheid was.
'Bent u in staat om me te vertellen hoe het gegaan is?' vroeg Speedle.
Chevalier gebaarde weer naar de vrouw en kreeg nog een slok water. Hij slikte met moeite, hoestte weer met dat reutelgeluid en Speedle vroeg zich af of de man nu toch de eindstreep was gepasseerd.
Maar even later veranderde het reutelen van de drugsdealer toch weer in rustiger gepiep.
'Ik heb de hele dag met de andere drie onderhandeld en we besloten in het Archer af te spreken. Dat was dicht. Niemand zou denken dat we daarheen zouden gaan.' 'Toch wel, dus,' zei Speedle.
'Iemand... Jean-Claude en ik waren er als eersten. Ik had tenslotte het hele plan bedacht. Jean-Claude controleerde de begane grond, de bar, de lobby. Daar was niemand. Er was geen spoor van iemand die ingebroken zou hebben en er voor ons was aangekomen.' 'En boven? De lege hotelkamers?'
'We... we hadden afgesproken dat we allemaal maar één... één metgezel mee zouden nemen. Ik vond het geen prettig idee als Jean- Claude naar boven zou gaan en mij alleen beneden achter zou laten.' 'Waarom ging u niet met hem mee?'
'Ik... ik ben nogal zwaar... De liften deden het niet... Ik hou niet van trappen. Ik adem nogal moeilijk.'
Dat was nog niets vergeleken met hoe zwaar het hem straks zou vallen, dacht Speedle, en vroeg toen: 'Wie kwam er als tweede aan?' 'Shakespeare... hij en zijn man waren de volgenden. Terwijl de Trench en ik beneden bleven, controleerden Jean-Claude en Shakespeares man snel de bovenverdieping. Ik weet dat ze de eerste verdieping gezien hebben, maar niet of ze nog doorgegaan zijn naar de tweede.'
'Dus Manny Calisto kwam als laatste?'
'Oui. Hij kwam binnen, ging zitten en voor er één woord gezegd
was, brak de pleuris uit.'
'Dus Mendoza is nooit aangekomen?'
'Nee. Hij was te laat voor de pret.'
'Of hij is er verantwoordelijk voor,' zei Speedle.
'Zou kunnen. Hij heeft de tijd en de plaats bepaald.'
'Waarom hij?'
'We hadden allemaal iets geregeld, voor...' Zijn lach deed pijn. 'Voor de veiligheid.'
Chevaliers ademhaling werd steeds moeilijker en het was duidelijk dat het eind niet meer ver weg was.
'En de mensen van Wallace?'
'Die waren niet uitgenodigd. Daarvoor was de toestand bij hen nog
te... hoe noem je dat?'
'Instabiel?'
'Ja, instabiel. Maar oui, zijn mensen zouden dit zeker ook gedaan kunnen hebben. Vooral als ze denken dat Calisto achter de moord op hun baas zit.'
'Dus ze kwamen schietend naar binnen stormen. Met hoeveel waren ze?'
Chevalier stak twee vingers op.
'Twee?' 'Oui.'
Speedle en Tripp keken elkaar aan.
'Jullie waren met zijn zessen,' zei Tripp. 'Dan waren ze wel goed.' Met een zwak knikje gaf de reus blijk van zijn instemming. Hij nam nog een slokje van het water, hoestte en zei toen: 'Ze kwamen via de bar langs de achterkant naar binnen gestormd.' Speedle wist dat dit betekende dat de schutters ofwel door de achteringang waren gekomen, ofwel vanuit de keuken, ofwel via de trap aan de achterkant vanuit een van de bovenverdiepingen van het hotel.
'Een liep er naar rechts, de ander naar links en voor iemand iets doorhad waren Calisto en zijn metgezel al dood. Die hebben niet eens geweten dat die moordenaars er waren. Zo snel ging het. Zo snel.'
'Maar u hebt hen wel gezien?'
'Ja... Jean-Claude probeerde nog voor me te springen, maar we
werden allebei geraakt en vielen op de grond.'
'Hebt u gezien dat Shakespeare geraakt werd?'
'Oui, maar minstens een van ons wist zijn wapen te trekken en te
schieten voor hij gedood werd.'
'En werd een van de schutters daarbij geraakt?' vroeg Speedle. 'Ik geloof het niet... maar ik kon niks zien. Jean-Claude lag toen al boven op me en... de kogels... een is er dwars door mijn gezicht gegaan en heeft me blind gemaakt.'
'Heeft u een van hun gezichten gezien voor u geraakt werd?'
'Ze waren in het zwart, hun gezicht was bedekt met een bivakmuts. En ze hadden ook handschoenen aan.' 'Profs, dus?' 'Zeker weten.'
'Hoe wisten Jean-Claude en u te voorkomen dat ze u meteen afmaakten?'
'Ze dachten dat we dood waren. Jean-Claude vertelde me dat ze de lichamen gecontroleerd hebben... de andere twee eerst. Toen klonken er opeens sirenes. Iemand op straat moet gebeld hebben en jullie waren blijkbaar in de buurt. Toen zijn ze hem gesmeerd en hebben ze ons voor dood achtergelaten.' 'Hebben ze iets tegen u gezegd? Of tegen elkaar?' 'Eerst niet... maar toen ze dachten dat we allemaal dood waren, begreep ik van Jean-Claude dat ze met gebaren overlegden.' 'Had u iemand buiten op wacht staan?'
'Niemand. We zouden allemaal één iemand meenemen. Als we dat niet hadden gedaan, zou dat een teken van wantrouwen zijn geweest. Trouwens, wie anders dan wijzelf wist dat we daar waren?' 'Dat is een goede vraag.'
'Mendoza! Hij zal hier wel achter zitten, maar misschien was iemand anders er ook op de een of andere manier achter gekomen. Ik vertrouw mijn eigen mensen volledig, maar van de anderen. Zijn stem verdronk in een hevige hoestaanval. De vrouw probeerde zijn voorhoofd weer droog te deppen, maar hij sloeg haar hand weg, alsof ze opeens zijn vijand geworden was. Uit het geluid van een naderende sirene begreep Speedle dat de kansen van de man opeens aanzienlijk verbeterd waren. 'Rustig maar, vriend. Je kunt hier zo weg.'
En dat was ook zo, zelfs nog voor de ambulance gearriveerd was. Chevalier reageerde op Speeds uitspraak door plotseling te stoppen met hoesten en tekeergaan en bleef stil liggen. Speedle voelde de pols van de man, keek om naar Tripp en schudde zijn hoofd.
De mooie, sombere vrouw naast Chevalier begon zachtjes te jammeren.
'Bent u Sareena?' vroeg Speedle aan haar.
Ze knikte kort. 'Is dit uw huis?' Ze schudde van nee.
"Geen vragen meer,' zei ze met een melodieuze altstem. 'Ik rouw nu om deze man.' Ze sloeg haar arm om Chevalier en trok hem naar zich toe.
"We kunnen de auto ook zonder haar wel vinden,' zei Tripp zachtjes.
'Dat weet ik,' zei Speedle, maar H geeft me ervan langs als ik dit niet doe.'
De technisch rechercheur liep naar de vrouw toe en zei: 'Mevrouw, ik moet u verzoeken deze kamer te verlaten.'
Ze keek hem woedend aan, met opengesperde ogen en neusgaten, als een paard dat op het punt stond een doodschop te geven. "We moeten de moord op uw vriend oplossen,' zei Speedle. 'Hij is nu een bewijs, net als alles wat hij aan heeft. En dat geldt ook voor zijn... stoffelijk overschot. Dit is een secundaire plaats delict en ik moet u vragen die te verlaten.'
Ze trok haar arm onder de grote, dode man uit. Ze kuste Chevalier op zijn voorhoofd. Ze stond op van het bed en liep naar Speedle toe.
'Rot op, man,' zei ze vervolgens.
En met opgeheven hoofd liep ze de kamer uit.
Er verscheen een klein lachje om de mond van Tripp. 'Ik geloof dat
ze je wel mag, Speedle.'
Speedle grijnsde vreugdeloos en samen liepen ze de kamer uit.
Bij de deur liepen ze tegen de ambulancemedewerkers aan, twee
magere jongens die volgens hun naamplaatjes Joe en Bob heetten.
Ze droegen allebei een zwartgerande bril en leken wel een Siamese
tweeling die van elkaar gescheiden was. Min of meer.
'Hij is zo'n twaalf uur geleden een keer of zes beschoten,' zei
Speedle tegen de Bob/Joe-tweeling. 'Het is een wonder dat hij het
nog zo lang gered heeft. En zorg dat die vrouw daar wegblijft, oké?'
Ze zat aan de keukentafel een sigaret te roken.
'Waar zie je ons voor aan?' zei Joe grijnzend.
'Idioten?' zei Bob grijnzend.
Speedle had het idee dat een reactie niet nodig was. Terwijl de mannen van de ambulance de gang doorliepen, zei Speedle: 'Wij gaan aan de achterkant kijken. We denken dat daar nog een dode ligt.'
Tripp ging Speedle voor naar beneden, waar ze uitkwamen op een kleine parkeerplaats. Vlak bij het gebouw waren vijf parkeerhavens en ertegenover lag een garage met vier deuren, die waarschijnlijk elk aan een andere huurder toebehoorden. Alle vier de deuren waren dicht en het gebouw had geen ramen. Terwijl ze erlangs liepen, probeerden ze er allebei twee uit, maar ze zaten allemaal op slot. 'Moeten we er een slotenmaker bij halen?' vroeg Tripp. Speedle schudde zijn hoofd. 'Eerst zelf maar wat proberen.' Tripp keek toe hoe de technisch rechercheur een klein lederen buideltje uit zijn kontzak trok en het openklapte. 'Lopers?'
'Ik ben een man van veel talenten,' zei Speedle droog.
Hij koos twee lopers uit, stopte het buideltje terug in zijn zak en
ging aan het werk bij de eerste deur.
Zes minuten later vroeg Tripp, die niet bekend stond om zijn
geduld: 'Zullen we er toch maar geen slotenmaker bij halen?'
'Hier is je slotenmaker al,' zei Speedle.
Hij draaide het handvat om en tilde de deur omhoog.
De garage was leeg.
Tripp liep naar binnen en keek om zich heen. 'Er zijn geen tussendeuren.'
'Ik heb altijd wel geweten dat jij een goede speurder bent.' Terwijl Tripp met samengeknepen ogen probeerde uit te vogelen of hij ertussen genomen werd, trok Speedle de deur weer omlaag, draaide het slot om en liep naar de volgende deur. In de tweede garage stond wel een auto, een VW, die in de verste verte niet leek op Chevaliers Hummer. Dat voertuig bleek achter de derde deur schuil te gaan. En de duidelijk zeer overleden Jean-Claude lag over de versnellingsbak, blijkbaar opzij geschoven door iemand anders, een levende, die de auto bestuurd had.
Of hem in ieder geval geparkeerd had. Speedle gokte erop dat Sa- reena de Hummer en zijn inzittende in de garage had gezet, nadat ze op de een of andere manier Chevalier begeleid had naar het appartement boven. Chevalier was groot, om het voorzichtig uit te drukken, en blind door zijn verwondingen en had veel bloed verloren; het moest de slanke Sareena heel wat moeite gekost hebben om hem naar boven te krijgen.
Hoe had ze dat voor elkaar gekregen, vroeg Speedle zich af. Misschien met voodoo?
Speedle wendde zich tot Tripp en zei: 'Ik denk dat ik nu maar beter aan de slag kan gaan.'
Tripp knikte en liep weg. 'Ik ga wel even met Sareena praten.' 'Vraag haar ook hoe ze hem naar boven heeft gekregen!' riep Speedle hem na. 'Volgens mij moet ze daar hulp bij gehad hebben.' Tripp keek Speedle indringend aan. 'Ik heb altijd wel geweten dat jij een goede speurder bent.'
De twee grijnsden naar elkaar en stortten zich vervolgens allebei op hun taken.
Speedle begon met het openklappen van zijn mobiele telefoon om
zijn baas te bellen.
'Horatio,' klonk er uit de telefoon.
'H, we hebben Chevalier en Jean-Claude Navarre gevonden. Allebei dood. Chevalier is gestorven waar we bij waren, Jean-Claude lag al te vergaan.'
'Vertel me het hele verhaal.' Speedle vertelde Caine alles.
'Oké, Speed, zorg jij dat je daar de boel onderzoekt. Ik ga naar het Archer om te kijken wat we over het hoofd gezien hebben.' 'Wie zegt er dat we wat over het hoofd gezien hebben?' 'Hebben we het opgelost?' 'Nou, nee.'
'Dan hebben we dus iets over het hoofd gezien. Is iemand van ons verder geweest dan de eerste verdieping?'
'Nee. Daar leek geen reden voor te zijn, aangezien de moorden in de bar waren gepleegd. Die kerels zijn langs de achterkant naar binnen gestormd en meteen begonnen met schieten, toch?' 'Hoe weten we dat? Zouden ze hen daar niet al hebben opgewacht?' 'De trap bij de keuken, bedoel je?' 'Ja, verstopt in een van de hotelkamers.' 'Dat zou wel eens kunnen, H.' 'Bedankt, Tim. Hou me op de hoogte.'
Horatio Caine, die in zijn kantoor zat, drukte het telefoontje van Speed weg. Hij stond op het punt op zoek te gaan naar Delko om te vragen of hij mee ging naar het Archer toen hij Ken LaRussa opeens in de deuropening zag staan.
Het grijze kostuum van de aanklager zag er zoals gewoonlijk piekfijn uit, de aanklager zelf allerminst.
'Kan ik je even spreken?' zei de afgetobde LaRussa en het klonk bijna meelijwekkend.
Caine knikte en gebaarde dat hij binnen moest komen. LaRussa, met losgeknoopte boord en een loshangende das, schuifelde naar binnen en plofte in een van de stoelen tegenover Caine neer. Met roodomrande ogen en een strak gezicht zei hij: 'Ik heb de inventaris opgemaakt, zoals je me gevraagd had.' 'En hoeveel wapens ontbreken er?' De officier staarde voor zich uit. Toen zei hij zacht: 'Zes.' Caine knikte. 'En een daarvan is een H&K HK53, een ander een Ingram, en verder?'
LaRussa's mond zakte open. 'Hoe weet jij dat?'
'Heb je al gehoord dat er vannacht weer een aanslag in het Archer is
gepleegd? Calisto, Shakespeare, Chevalier en gezelschap?'
'Natuurlijk.'
Caine trok een vreugdeloze grimas. 'Die twee wapens zijn hoogstwaarschijnlijk bij die aanslag gebruikt.' Zijn hoofd viel achterover. 'O, shit.' 'Dat kun je wel zeggen.'
LaRussa ging weer overeind zitten en hield zijn handen smekend voor zich uit. 'Ik heb alles bij me waar je om gevraagd hebt: de beveiligingsvideo's, een lijst van bewakers en de diensten die ze de afgelopen maand gedraaid hebben, alles. Ik heb alles persoonlijk hierheen gebracht, in mijn eigen auto. Een van je mensen, Delko heet hij geloof ik, is die op dit moment aan het uitladen.'
Wat wilde die kerel van hem? Een medaille? Een schouderklopje? Maar Caine zei alleen: 'Bedankt, Ken. Hopelijk zit er iets tussen waar we wat aan hebben.'
LaRussa liet een lange zucht ontsnappen. 'Wat ik nog niet begrijp,
Horatio, is hoe je dat allemaal moet gaan doorploegen.'
'We nemen er alle tijd voor die we nodig hebben.'
'Maar het is een race tegen de klok.'
'We streven naar snelheid, zonder slordig te worden.'
De aanklager slikte moeizaam. 'Eh.
'Ja, Ken?'
'Sta ik... onder arrest?'
'Nee. Maar ik zou nog even wachten met het opstarten van je campagne om senator te worden.' Hij lachte hol. 'Merkwaardig, hè?' 'Wat, Ken?'
Hij krabbelde overeind. 'Hoe je prioriteiten in één nacht kunnen veranderen.'
'Jij hebt in ieder geval geen naaste die vermoord is, Ken. Misschien moet je je zegeningen maar tellen.'
'Op dit moment heb ik daarvoor aan de vingers van één hand genoeg, Horatio. Laat me maar weten als ik nog iets voor je doen kan.'
'Doe ik, Ken.'
En de aanklager strompelde de kamer uit als een verdwaald kind op zoek naar een pad het bos uit.
Caine voelde een scheut van medeleven voor de man, maar hij herinnerde zichzelf er meteen weer aan dat LaRussa, hoe behulpzaam ook, toch nog steeds een belangrijke verdachte was. Caine zag onderweg hoe Calleigh hard aan het werk was in het lab. Ze was gelukzalig verzonken in de eentonige klus van het onderzoeken van de kogels van de laatste plaats delict. Even verderop zag hij dat Delko zich voor een beeldscherm geïnstalleerd had en de banden van de opslagruimte voor bewijsmateriaal in het James Lawrence King-overheidsgebouw al zat te bekijken. Omdat hij hen niet van deze mogelijk productieve taken af wilde halen, besloot Caine om dan maar alleen naar het Archer toe te gaan.
Even later parkeerde hij zijn Hummer bij de afzetlinten voor het Archer Hotel. Hij pakte zijn sporenkoffertje uit de achterbak, liet zijn penning aan de agent voor de deur zien, glipte onder het nieuwe geel-zwarte lint door en liep naar de achterkant van het gebouw. Toen hij de hoek om kwam, liep er meteen een geüniformeerde agent op hem af, waarop Caine nogmaals met zijn penning zwaaide.
De agent maakte de achterdeur voor Caine open, die daarop meteen de duistere gang in glipte. Hij gaf zijn ogen even de tijd om zich aan het donker aan te passen: het hotel had nog steeds geen elektriciteit. Uit zijn jaszak viste hij zijn minizaklamp en drukte het knopje in. Vervolgens legde hij de lamp op een nabijstaande tafel, legde zijn koffer neer en trok een stel latex handschoenen aan. Nadat hij zijn spullen weer gepakt had, liet hij de lichtstraal door de gang glijden, waar hij niets zag wat hij niet al eerder gezien had. Maar dit was ook niet de verdieping waar hij verwacht had iets te zullen vinden. Deze was door hem en zijn mensen zorgvuldig bekeken.
Voor de tweede keer liep hij langs de roestvrijstalen kastjes en planken van de keuken, maar nu liep hij niet door de klapdeuren de bar in; in plaats daarvan sloeg hij rechtsaf en liep hij via de trap aan de achterkant van het gebouw naar de eerste verdieping. De trap was smal, de vloerbedekking nieuw. Hij liet de lichtstraal heen en weer gaan, vooral over de vloer, alles langzaam bekijkend op zoek naar sporen. Aan de elektrostatische schoenspooropnemer hadden ze weinig op de vloerbedekking en als de moordenaars inderdaad, zoals Speedle van Chevalier gehoord had, handschoenen gedragen hadden, was de kans dat ze vingerafdrukken op de leuning zouden aantreffen, ook maar heel klein.
Toch raakte Caine voor de zekerheid geen van beide leuningen aan op weg naar de eerste verdieping.
De trap eindigde in een klein halletje dat uitkwam op een gang die zich naar rechts uitstrekte tot de voorkant van het gebouw. Hij liep de gang door en zocht met zijn zaklamp verder naar sporen. Onderweg voelde hij aan de deuren die hij tegenkwam, maar die zaten allemaal op slot: acht kamers op deze verdieping, vier aan allebei de
kanten, waarvan er niet één open was. Aan de voorkant bleek een piepkleine incheckbalie te zijn en een standaard met brochures die de loftrompet staken van de bezienswaardigheden in zuidelijk Florida.
Het Archer was een van die hotels op Ocean Drive die evenveel, als het niet méér was, verdienden aan hun baromzet en restaurant als aan het verhuren van hun beperkte aantal kamers. Om die reden was de incheckbalie ook naar boven verhuisd, zodat er beneden meer plaats was voor het restaurant en de bar. In deze in elkaar geflanste receptie op de eerste verdieping was de balie gemaakt van donker, goedkoop hout met een formica blad en daarop stonden standaardjes met nog meer brochures en een klein stapeltje gratis Miami Heralds. Achter de toonbank kon je nog net de bovenkant zien van een computerbeeldscherm en een printer met daarachter de traditionele wand vol postvakjes. Caine scheen met zijn zaklamp achter de balie; zonder elektriciteit kon hij de computer niet aanzetten, maar misschien lag er iets anders waar hij iets aan had.
En in een la rechts van de computer vond hij precies wat hij zocht: een klein stukje plastic, ongeveer ter grootte van een creditcard. Caine bekeek de sleutelkaart bij het licht van zijn lamp: op een van de kanten stonden in gouden letters de woorden Eigendom van het Archer Hotel - loper.
Met het pasje in zijn met een latex handschoen bedekte hand liep Caine weer naar het einde van de gang. Als de waakhonden van de bendeleiders naar boven waren gegaan voor het begin van het te vroeg geëindigde vredesoverleg om hetzelfde te doen wat hij net gedaan had, hadden ze waarschijnlijk uit het feit dat alle deuren op slot zaten afgeleid dat er niemand in de kamers was. Slordig, jongens, dacht Caine. Dat is jullie dood geworden. Want als de moordenaars zich op de eerste verdieping verstopt hadden, was de kans groot dat ze zich achter een van deze gesloten deuren schuilgehouden hadden en het leek logisch dat ze in een van de achterste kamers hadden gezeten, aangezien ze de bar via de achterkant waren binnengekomen. Zijn persoonlijke keuze, als hij de aanslag beneden gepland zou hebben, zou de kamer zijn geweest die nu
rechts van hem lag. Als er dan iets mis zou gaan, zouden de moordenaars van hier tot de trap een directe vuurlijn gehad hebben. Door de hoek van waaruit ze moesten opereren, was dat weliswaar geen ideale vuurlijn, maar vanuit de kamer aan de overkant zouden ze het halletje bij de trap helemaal niet hebben kunnen bereiken. Terwijl hij het slot met zijn ene hand bescheen, gebruikte hij de andere om de sleutelkaart in de gleuf te laten glijden en hem er daarna weer uit te trekken. Normaal gesproken zou er dan een groen lichtje moeten gaan branden en kon je de deur openmaken. Hij wist niet of zoiets ook werkte als er geen elektriciteit was. Maar het lichtje knipperde en Caine hoorde een zachte klik. Hij drukte de deurklink omlaag en duwde met zijn schouder tegen de deur. Die ging open en hij stond in de kamer. Terwijl hij de deur met zijn voet openhield, pakte hij zijn sporen- koffertje dat hij in de gang had neergezet.
Nu hij alleen was in de donkere kamer, trok Caine de gordijnen open. Ook al zou de zon snel ondergaan, hij kon het licht van de stad bij nacht goed gebruiken om dat van zijn zaklamp aan te vullen. Eerst liet hij zijn lamp door de kamer glijden om een idee te krijgen van de indeling: een twijfelaar stond met het hoofdeind tegen de muur aan de linkerkant met aan weerszijden een nachtkastje; aan de andere kant van de kamer zag hij een klein rond tafeltje met twee stoelen, een ladekast met een televisie erop tegen de muur rechts van hem. Hij deed een halve stap naar achteren en scheen met zijn zaklamp in de badkamer. Bingo, een tegelvloer.
Nu had hij de kans een voetafdruk te vinden. De lichtstraal zocht het toilet, waarvan de bril omhoog stond. Er was dus in ieder geval één man hier binnen geweest.
Voor het eerst bij het onderzoek naar deze zaak kreeg Horatio het idee dat ze misschien een keertje geluk hadden. Een kans om bewijsmateriaal te vinden, dat was alles. Hij begon met de elektrostatische schoenspooropnemer. Hij drukte de Mylar-vellen een voor een tegen de vloer, liet er een stroomstoot doorheen gaan, haalde het velletje weer van de vloer en borg het zorgvuldig op. Toen hij klaar was, had hij zes vellen Mylar, elk ter grootte van een krant die
één keer doormidden gevouwen was.
Vervolgens ging hij op handen en knieën de badkamer in en raapte elk haartje of stofje of wat hij ook tegenkwam op. Elke vondst, hoe klein ook, ging in een bewijszakje en werd genoteerd. Ten slotte was het toilet aan de beurt. Een vies klusje, maar iemand moest het doen en dit keer was de CSI-chef aan de beurt; niks geen speciale voorrechten voor leidinggevenden. Dit kon trouwens wel eens een heel belangrijk klusje blijken: hiermee zouden ze misschien de moordenaar kunnen identificeren. Natuurlijk kon wat hij misschien zou vinden net zo goed van een onschuldige toerist zijn, die niet goed kon mikken...
Nog steeds op handen en knieën liet Caine het licht van zijn zaklamp zorgvuldig langs de rand van de toiletpot glijden... en toen zag hij het opeens, net onder de rand aan de voorkant: de glinsterende, gele vloeibare parel. Met een wattenstaafje haalde hij zijn vondst van het porseleinen oppervlak. Nadat hij die genoteerd had en alles in zijn sporenkoffer had ingepakt, was hij klaar voor de grote kamer.
Hij begon met het bed. Met een RUVIS (Reflective Ultraviolet Imaging System) ging Caine over het bed, op zoek naar lichaamsvocht. De RUVIS zorgde dat alle menselijke bijproducten oplichtten: zweet, urine, zaad, ontlasting. En de meeste hotelkamers, wist Caine, waren broeinesten van DNA. Op een van de kussens vond hij een stel haren, die hij meteen in een zakje deed, dat hij vervolgens in zijn zak liet glijden.
Terwijl hij de tafel en stoelen met poeder op vingerafdrukken controleerde, speelde zich in zijn hoofd een mogelijk scenario af... Ze zijn met zijn tweeën in de hotelkamer; het moordcommando kan wel of niet een derde en vierde man op straat hebben staan om straks snel weg te kunnen komen.
Ze hebben voor het raam staan wachten op hun gasten: Chevalier, Calisto, Shakespeare.
De drie bendeleiders en hun loopjongens zijn gearriveerd en zitten één verdieping lager. De twee boven weten dat Mendoza niet komt... zijn hier misschien op zijn bevel of zijn op een andere manier bij hem aan-
Een van hen is op het toilet. Hij pist, lekt een druppel, doet zijn rits dicht en loopt weer naar zijn bondgenoot in de andere kamer. Ze zijn er klaar voor.
Allebei hebben ze een automatisch wapen: de een een HK53, de ander een Ingram. Ze laden ze en lopen heel stilletjes naar de deur. Met handgebaren waarschuwt de een de ander dat twee bendeleden de gang doorzoeken.
De moordenaars wachten, hun wapens op de deur gericht voor het geval dat...
Ze zijn erop voorbereid hier te vechten als dat zo uitkomt in plaats van
beneden. Ze hebben vaker met dit bijltje gehakt.
De deurknop beweegt, draait een klem stukje. Een van de verkenners
probeert of de deur van deze kamer op slot zit. Vingers spannen zich om
trekkers en de moordenaars zetten zich schrap...
maar de deurknop geeft niet mee, de deur zit op slot, de verkenners zijn
gerustgesteld.
Stomkoppen.
De moordenaars luisteren ingespannen, horen de verkenners tot het einde van de gang lopen, iedere deur uitproberen, omkeren en de trap weer aflopen... hetzelfde pad dat de moordenaars zeer binnenkort ook zelf zullen afleggen.
Ze wachten nog even en nemen de tijd om weer rustig te worden en te ontspannen na de adrenalinestoot. Heel binnenkort zal de adrenaline opnieuw stromen; maar tot die tijd moeten ze kalm en rustig zijn... en vooral stil.
Een van de twee geeft het teken dat de kust veilig is. De ander haalt de deur van het slot en doet hem voorzichtig open. Ze glippen als één man de gang op.
Ze sluipen de trap af en zorgen niet in het midden van de treden te gaan staan, om die niet te laten kraken onder hun gewicht. In de verte horen ze het zwakke geluid van de stemmen van hun prooien, zenuwachtig pratend, ongetwijfeld over de vraag waar Mendoza blijft. De moordenaars komen bij de voet van de trap aan. In de keuken is het pikdonker, het enige licht komt van een kleine lantaarn die Chevalier heeft meegenomen en die hij op de bar heeft gezet. Nogmaals gebarend komen ze in actie. Ze stormen door de deuropening, de een sprint naar links, de ander naar rechts in de richting van de bar. De geweren spugen vuur, de kogels zoemen als moordzuchtige insecten met een dodelijke steek. Hulzen worden uitgeworpen en vallen kletterend op de grond, de lucht van cordiet hangt zwaar in de ruimte. Een van de moordenaars schakelt Calisto uit en meteen ook de Mitu-beveiligingsman. Geen van beiden weet wat hen heeft geraakt, ze zijn dood voor ze de grond raken.
De tweede moordenaar is slechts een milliseconde later dan zijn bondgenoot, maar dat is genoeg: de Faucone-bodyguard springt voor Chevalier. Toch weet de moordenaar hen allebei neer te schieten. Hij raakt de bodyguard in zijn borst en Chevalier minstens één keer in zijn gezicht en nog verschillende malen terwijl hij in elkaar zakt. De eerste moordenaar schiet Shakespeare neer, maar de bewaker van de Trench heeft zijn pistool getrokken en vuurt wild om zich heen terwijl zijn moordenaar de tijd neemt, zorgvuldig mikt en een kort salvo afvuurt dat de borst van de Trench openrijt en een mistige roze wolk naar buiten doet spatten terwijl de man stervend op de grond valt. De eerste moordenaar gebaart naar de tweede. Ze beginnen de doden te controleren, maar al snel werken de sirenes in de verte haast in de hand. Wat doet het er ook toe? Geen van de slachtoffers beweegt nog en na een volgend handgebaar maken ze dat ze wegkomen. Caine lachte grimmig voor zich uit. Ze hadden voor die hele slachtpartij waarschijnlijk maar een halve minuut nodig... Caine, klaar met het nemen van vingerafdrukken, klikte zijn koffer dicht. Hij nam even de tijd en ging op een van de stoelen bij het ronde tafeltje zitten om peinzend te proberen de stukjes van de puzzel in elkaar te passen. Hij had nog steeds het gevoel dat hij zich bij die bendes op onbekend terrein begaf.
In een opwelling besloot hij Burnett te bellen met zijn mobieltje. 'Heb je het druk?' vroeg Caine.
'Nee, ik heb net van alles geregeld voor Joanna. Luister, Horatio, zou jij een van de dragers van de kist willen zijn?' 'Dat zou ik een grote eer vinden.'
'De eer is geheel aan onze kant. Maar jij belde me, Horatio. Waar
heb je me voor nodig?'
'Ik wilde je weer even raadplegen.'
'Ga je gang. Boek je al vooruitgang met die aanslag van gisteren?' 'Geweldig.'
'Om te beginnen troffen we Andrew Chevalier levend aan. Hij is nu dood, maar hij heeft eerst nog gepraat.' 'Dat is mazzel.'
Caine schetste de situatie in vogelvlucht. 'Klinkt alsof je aan Mendoza denkt.'
'Hij is de enige die niet kwam opdagen voor de bijeenkomst. Dat zet hem wel met stip boven aan de lijst van verdachten. Maar natuurlijk kan het ook net zo goed iemand van binnenuit een van die groepen geweest zijn.' 'Een interne machtsstrijd?'
'Ja. Je zei het zelf ook al, Jeremy: het is allemaal bananenrepubliekpolitiek. Wat zijn jouw gedachten daarover?'
'Hmmmm. Chevaliers mensen zijn allemaal erg trouw, voorzover wij weten. Dat is één grote familie. Velen van hen hebben nog nauwe banden met Haïti.' 'En Shakespeares groep?'
'Nou, die vent vertrouwde niemand en dat zal ook wel terecht geweest zijn. De Trenches moorden elkaar net zo makkelijk uit als de concurrentie.' 'Dus dat is een mogelijkheid.'
'Zeker. Ik betwijfel alleen of Shakespeare iemand uit zijn organisatie zou hebben toevertrouwd wat zijn plannen waren en waar hij heen ging. Shakespeare was zo achterdochtig dat hij zelfs waarschijnlijk de tweede man die hij meenam nog niet eens de wérkelijke reden voor de bijeenkomst verteld heeft.' 'Dan houden we alleen nog Calisto's groep over.' 'Bij de Mitus draait alles om de flappen. Zij laten zich met de stroom meedrijven, de geldstroom. Calisto's kring van vertrouwelingen was wel te vertrouwen, tot op zekere hoogte... en ook weer voorzover wij weten. Degenen buiten dat kringetje zullen niet op de hoogte geweest zijn van deze ontmoeting.' 'Wat ons weer terugbrengt bij 'Mendoza. Hij heeft de tijd en de plaats bepaald.' 'Dat klopt.'
'Jezus, Horatio, hij kan die mensen van hem meteen in dat hotel hebben laten inchecken zodra hij dat telefoontje gepleegd had.' Caine lachte grimmig. 'Hij moet het wel geweest zijn.' 'Hoezo?'
'Omdat we van niemand anders kunnen verzinnen hoe ze op de hoogte zouden kunnen zijn geweest van die ontmoeting.' 'Alles wijst wel heel erg in de richting van Mendoza. Enig idee waar hij uithangt?'
'Niet in de verste verte,' zei Caine.
Burnett lachte kort. 'Dat ken ik... Geef me een paar dagen. Misschien kan ik hem voor je opscharrelen.' 'Wat vindt Matthers daarvan?'
'Ik was niet van plan hem om toestemming te vragen.' 'Ik manoeuvreer je liever niet in die positie,' zei Caine, 'maar ik pak alle hulp die ik krijgen kan graag aan.' 'Ik weet hoe het voelt, Horatio.'
Caine en Burnett groetten elkaar en de CSI-chef pakte zijn koffer met al het bewijsmateriaal en verliet het Archer.