4

Wapencontrole

Zoals de meeste doorgewinterde CSl'ers had ook Horatio Caine zich gewapend tegen de tragedies die hem konden wachten op een plaats delict. Een technisch rechercheur moest zich distantiëren van gevoelens van woede en verdriet over wat een of andere arme ziel was overkomen; door emotioneel te worden hielp je het slachtoffer juist van de wal in de sloot.

Maar nu hij met gillende sirene en flitsende zwaailichten door de straten scheurde in zijn Hummer naar de dubbele 420, de meldcode voor moord, in dit geval een dubbele moord, voelde Caine zijn hart bonzen en zijn handen het stuur omklemmen zodat al het bloed eruit wegtrok.

Hij kende het adres van de oproep: dat was van Jeremy en Joanna Burnett.

'Bel Delko,' zei Caine tegen de handsfree telefoon in de Hummer. Na drie keer overgaan nam Delko op. 'Horatio. Praat tegen me, Eric,' zei Caine.

'Ik ben bij de Burnetts, met Speed.' 'En?'

'Eén dode, mevrouw Burnett. Het spijt me, ik weet dat ze je. 'En Jeremy?'

'Hij leeft, maar bloedt. Ik weet het niet precies. Hij is in goede han­den, H. Het was weer een schietpartij vanuit een auto.' Caines blik verstrakte. 'Ik ben er bijna. Ga maar weer aan het werk.' Eigenlijk zou hij zijn medewerking moeten weigeren, maar zijn team was daar bezig. Dat was reden genoeg voor hem om wel te gaan. Zijn vrienden hadden hem nodig, Joanna ook. Hij zou hen net zo goed helpen als elke willekeurige vreemde... en net zo pro­fessioneel, hoopte hij.

Hij sloeg linksaf, Montgomery Drive in, dat ook wel bekendstond als SW 120th Street, sloeg vervolgens rechtsaf Sixtyseventh Avenue in en ging ten slotte nog een keer rechtsaf, de straat van de Burnetts in. Toen hij de hoek om kwam, was Caine getuige van een schouw­spel dat maar één ding kon betekenen: tragiek. Ongeveer halverwege de straat, voor het huis van Jeremy en Joanna, kleurden de zwaailichten van drie politiewagens de nacht afwisse­lend rood en blauw. Delko's Hummer, een ambulance, en minstens drie Ford Crown Vics maakten Caine duidelijk dat niet alleen de plaatselijke politie, maar ook de FBI al ter plekke was. In de anonimiteit van het donker en dankzij de geruststellende aan­wezigheid van de politie waagden de buren zich op hun veranda's om te kijken. Een paar hadden het zelfs aangedurfd om in kleine groepjes op de stoep samen te scholen, waar ze stilletjes met elkaar stonden te praten met die combinatie van bezorgdheid en opwin- ding die zo vaak om een plaats delict hangt.

Caine vertraagde zijn tempo en liet zijn wagen langzaam door de straat glijden. Wegens alle aanwezige hulpdiensten moest hij zijn auto drie huizen verderop neerzetten. Hij stapte uit en nam, heel ongewoon voor hem, niet de tijd om eerst zijn sporenkoffertje te pakken.

Hij wilde eerst zien hoe Jeremy eraan toe was. Dan zou hij kijken hoe het zijn mensen verging; maar hij zag al van ver de flits van Del­ko's camera, waarmee hij foto's stond te nemen op het gazon. Toen hij dichterbij kwam, zag Caine Speedle het asfalt afzoeken met zijn zaklamp, blijkbaar op zoek naar patroonhulzen.   Alweer zo'n kloterige schietpartij vanuit een rijdende auto! Degene die hier achter zat, was echt hondsbrutaal: nog niet eerder had iemand de oorlog verklaard aan beide kanten van de wet. Maar Caine wist ook dat hoe overmoedig het ook leek om een DEA-agent neer te maaien, het op een zieke manier ook wel logisch leek om dé expert met de meeste kennis over de bendes in de stad te elimine­ren.

Pas toen hij bij het huis van de buren was, zag Caine tussen de ver­blindende flitsen van Delko's camera door, het witte laken over een lichaam op het zacht glooiende gazon van de Burnetts. Om het hele grasveld heen was geel afzetlint gespannen en Caine moest zijn identiteitsbewijs laten zien om langs de geüniformeerde agent op de stoep te komen. Toen hij binnen de afscheiding was, zag Caine de verzameling bobos, mannen in pakken die bij Jeremy's auto op de oprit aan de andere kant van het huis stonden. Ais je door een misdrijf om het leven kwam, ging alles er opeens heel officieel aan toe. Vanaf dat moment lag je lot opeens in de han­den van mannen in uniformen of pakken, van ambulancemedewer­kers in het wit en politie in het blauw tot de pakken en dassen van rechercheurs en begrafenisondernemers.

Rechercheur Frank Tripp stond met zijn rug naar Caine toe en met zijn gezicht naar een halve cirkel van vier of vijf mannen. In het donker kon Caine niet met zekerheid zeggen hoeveel secondanten er op een kluitje stonden achter de twee voorste mannen, special agent Robert Sackheim van de FBI en DEA-agent Leonard Matthers, Jeremy's enigszins norse chef.

Wat Caine wel meteen zag was dat hij midden in een verhitte dis­cussie viel.

Elk pak vertelde iets over de man die het droeg. Sackheims antracietgrijze exemplaar paste perfect en maakte duidelijk dat hij de lei­ding had en dat hij geen man was die met zich liet spotten; Mat­thers' bruine krijtstreep en gouden pochet, een knipoog naar de goede smaak, suggereerden hetzelfde, zij het dan op een wat subtie­lere manier. Tripps pak schreeuwde verontwaardigd dat het zowat van zijn haakje om de schouders van zijn drager gesprongen was en dat het sinds het eindelijk wat koeler geworden was nog niet was gestoomd, en wat kan jou dat in godsnaam schelen? Sackheim, een forse, breedgeschouderde, door en door Ameri­kaanse kerel, was direct na zijn rechtenstudie bij de FBI terechtgeko­men, nadat hij all-star quarterback geweest was bij het tweede team van Bowling Green. Hij was eraan gewend dat er naar hem geluis­terd werd bij de spelbespreking.

'Het neerschieten van een federaal agent,' zei Sackheim net, Vereist een federaal onderzoek. Punt uit.'

'Dat ben ik helemaal met je eens, Bob.' DEA-baas Matthers, zwart en net zo fors en breedgeschouderd als zijn tegenhanger van de FBI, had kortgeschoren haar, een bril met een geelbruin montuur en een verzorgde zwarte snor die er op de een of andere manier voor zorgde dat hij altijd kwaad leek te kijken, ook al lachte de mond die eron­der zat. 'Maar het gaat erom dat hij bij mij werkte, dus valt het fede­rale onderzoek ook onder mij.'

Tripps mond vormde een strak rond gaatje van waaruit hij zijn

woorden als kogels tevoorschijn liet schieten. 'Dit is een zaak voor

de plaatselijke politie en ik wil niet dat jullie hier de lakens gaan

lopen uitdelen. Burnett en zijn vrouw zijn inwoners van Miami, het

misdrijf heeft hier plaatsgevonden, bij hun huis, en...'

'En hij is in dienst van de federale recherche,' onderbrak Sackheim

hem.

'Bij de DEA,' vulde Matthers aan.

Caine schoof bij het groepje aan. 'Ik had dit natuurlijk kunnen ver­wachten.'

Alle gezichten keerden zich met wijdopen ogen in zijn richting. Caine glimlachte engelachtig. 'Waarom houden jullie geen wed­strijd wie het verst kan pissen? Jullie gedragen je toch al als lullen.' Sackheims ogen schoten vuur en de FBl'er boog zijn gezicht tot heel dicht bij dat van Caine. 'Rot op, Horatio! Doe je werk, dan doen wij dat van ons.'

Caine lachte strak. 'Bob, dat hoeft niet zo dichtbij.'

Sackheim slikte en zijn ogen keken nu gegeneerd. Hij deed een

stapje achteruit.

'Maar je hebt zeker gelijk, Bob,' zei Caine met een kalme, maar ijzige toon. 'Ik heb hier werk te doen en dat geldt ook voor mijn mensen, de technisch rechercheurs die het eerst ter plekke waren. En voor jullie is er ook werk aan de winkel, en hoe langer jullie hier over jullie territoriale rechten staan te bekvechten, des te kouder het spoor wordt en des te minder werk er geleverd wordt.' Nu was de beurt aan Matther. 'Horatio, jij was bevriend met Joanna en je bent bevriend met Jeremy. Ben jij eigenlijk wel de aangewezen persoon om dit te doen?'

'Het zijn mijn mensen die het doen. Ik heb alleen de leiding. Maar

ik heb een verzoek aan jullie allemaal.'

'En dat is?' zei Sackheim met een frons.

'Willen jullie ophouden mijn plaats delict te vertrappen.'

Het trio, en de twee federale speerdragers die vlakbij stonden, keken allemaal om zich heen alsof ze zich nu pas voor het eerst reali­seerden dat de eerste prioriteit het behoud van bewijsmateriaal was. Caine stak zijn hand deels afwerend, deels bezwerend op. 'Ik weet het goed gemaakt, mensen. Bob en Len, jullie hebben geen van bei­den de uitrusting noch de ervaring om deze plaats delict op de juiste manier te onderzoeken en mijn mensen wel. Laat ons nou maar gewoon ons werk doen, dan houdt Frank jullie wel op de hoogte. Toch, Frank?'

'Natuurlijk,' zei Tripp, als een kind dat de meester verzekerde braaf te zullen zijn.

Caine ging met zijn handen in zijn zij staan en zei: 'Natuurlijk zijn er aspecten van deze zaak die bij de federale recherche in betere han­den zijn. Maar bij een moord hier in de stad moeten wij het voor­touw nemen, in het belang van de slachtoffers.' Sackheim wilde iets zeggen, maar hield zich in. 'Als wij de vent die dit gedaan heeft te pakken hebben,' vervolgde Caine, 'mogen jullie de koppen bij elkaar steken en beslissen wie met de eer mag gaan strijken en wie mag vervolgen. Het enige wat mij in­teresseert is degenen vinden die hiervoor verantwoordelijk zijn.' 'Wat een zelfvoldane...' begon Sackheim.

'Ik stoor me ook nogal aan die toon van je, Horatio,' zei Matthers. 'Jeremy is als een broer voor.

'Ons allemaal,' zei Caine, hem in de rede vallend. Hij keek naar de politie-inspecteur. 'Ik begreep dat Joanna overleden is.' 'Ja,' zei Tripp en schudde ernstig zijn hoofd. 'Buikschot, doodge­bloed voor er iemand arriveerde.' 'En Jeremy?'

'Een in zijn arm, maar twee in zijn borst. Als hij zijn vest niet aan had gehad, was hij nu ook dood geweest.'

Caine keek Matthers even aan. 'Het lijkt erop dat het een goede beslissing was om Code Oranje in te stellen.' Matthers slikte een brok in zijn keel weg en zei: 'Daar heeft... daar heeft Joanna anders niet veel aan gehad.'

'Zo gaat dat in tijden van oorlog,' zei Caine. 'Veel van de slacht­offers zijn geen soldaten.'

De technisch rechercheur wierp een snelle blik op het spookachtige witte laken op het gras. Joanna Burnett was een goed mens geweest, die zolang hij haar gekend had sociaal bewogen was geweest. Ze had altijd haar best gedaan anderen te helpen en nu was ze dood omdat ze naast haar man had gestaan.

Caine draaide zich weer om naar Matthers en Sackheim en zei: 'Er zijn altijd spanningen als zoiets zich voordoet. We moeten samen­werken, heren, en degene pakken die dit gedaan heeft.' Matthers en Sackheim keken elkaar aan en wendden zich vervol­gens tot Caine.

'Miami-Dade neemt het voortouw,' zei Matthers. 'Maar wij worden continu op de hoogte gehouden,' voegde Sack­heim toe.

'Uiteraard,' zei Caine.

De groep verspreidde zich langzaam weer, goed uitkijkend waar ze hun voeten neerzetten, op Tripp na.

In het nog niet zo verre verleden was Tripp een paar keer stevig tegen Caine uitgevaren, omdat hij bij een onderzoek buiten zijn boekje was gegaan; misschien klonk er daarom iets van gêne door in het verder zeer welgemeende 'Bedankt, Horatio'. Caine wuifde dat weg. 'Graag gedaan. Als je maar zorgt dat je je aan mijn woord houdt, Frank, en ze op de hoogte houdt. En schroom vooral ook niet om ze als bron te gebruiken.' 'Doe ik.'

'Nou, vertel me maar hoe we ervoor staan.'

Nadat hij een diepe zucht uit zijn systeem had bevrijd en zijn schouders eens flink had opgehaald, zei Tripp: 'Er is geschoten van­uit een rijdende auto, de modus operandi was dezelfde als bij Wal­lace: zilverkleurige auto, een Latino als schutter, een of ander auto­matisch wapen.' 'Was Jeremy bij bewustzijn?'

'Ja, maar daar hadden we niet veel aan. Hij was nogal van streek om Joanna. De mensen van de ambulance, die hier het eerst waren, zei­den dat ze Jeremy in de tuin aantroffen met haar in zijn armen. Ze zeiden dat hij zo goed als hysterisch was.' 'Wie zou dat niet zijn?'

'Er was ook bloed, dus het vest heeft het schot niet helemaal kun­nen afweren. En uit de manier waarop hij ademde, leid ik af dat hij minstens één rib gebroken heeft.'

'Dat komt vaker voor. Kevlar houdt "de kogel wel tegen, maar de klap niet.'

Caine draaide zich om naar de tuin om te kijken waar zijn twee mensen waren en toen Delko dat zag, kwam hij naar hem toe lopen. De jonge technisch rechercheur had een zwarte broek aan en een zwart zijden T-shirt waarvan de boord net boven de rand van zijn CS I-jack uitkwam. 'Wat erg, H,' zei hij.

'We hebben in ieder geval één overlevende.'

Delko trok een van zijn wenkbrauwen op. 'Die ook een getuige is.' 'Altijd een pluspunt. Heb je al wat?'

Delko schudde somber van nee. 'Ik wou dat ik meer had. Alleen foto's van de plek... maar die heeft Burnett zelf verstoord door zijn vrouw op te tillen.'

'Ik vraag me af,' zei Caine, 'of wij het zoveel beter gedaan zouden hebben.'

'Hoe bedoel je, H?'

"Of wij zoveel beter zouden reageren op een plaats delict dan een gewone burger, als het een geliefd persoon betrof. Wat zou jij doen, Eric? Het bewijsmateriaal beschermen of je stervende vrouw in je armen nemen?'

'Ik vrees dat ik mijn vrouw vast zou houden. Nou ja, als ik die had.' Heel even lachend klopte Caine de jonge man op zijn schouder. 'Het juiste antwoord.'

Delko wees naar het huis. 'Ik heb een stuk of twaalf kogels uit de muur gepeuterd en ik zal met de metaaldetector de grond rond de lichamen nog afzoeken om te zien of er nog kogels in het gras terecht zijn gekomen.'

'Prima idee. Zo komen we er in ieder geval achter of het om het­zelfde wapen gaat als bij Wallace.'

Delko knikte en wees naar de straat. 'Speed heeft al foto's van de bandensporen op straat gemaakt. En hij liep al naar patroonhulzen te zoeken voor jij hier was.'

Caine keek opzij naar Trip. 'Buurtonderzoek?'

Tripp maakte een zwaaiende beweging met zijn arm. 'We doen tot

zes straten verderop navraag.'

'Mooi.'

'Je weet hoe dat gaat bij een aanslag op een collega. Vanuit elk

bureau in Zuid-Florida bieden zich vrijwilligers aan.'

'Dus als iemand op enig moment iets gezien heeft, moet ons dat wel

ter ore komen.'

'Zeker.'

'En het huis?' vroeg Caine aan Delko.

'Is al gebeurd, H.'

'En?'

Delko haalde zijn schouders op. 'Er is zo te zien niemand meer bin­nen geweest na de aanslag. Ik denk niet dat Jeremy nog naar binnen gegaan is.'

Tripp gromde. 'Dat had hij ook niet gekund.' 'De melding bij de alarmcentrale kwam via Joanna's mobiel,' ver­volgde Delko. 'Daarna hebben drie of vier buurtbewoners nog gebeld.'

'De goede buren kwamen wat traag op gang.'

'Een buurt als deze heeft niet zoveel ervaring met schietpartijen met

een AK-47 vanuit een rijdende auto,' zei Tripp.

'Ze waren bang,' zei Delko schokschouderend.

'En de Burnetts lagen te bloeden,' zei Caine. 'Hoe snel waren wij

erbij?'

'Niet zo snel, H. Mevrouw Burnett had haar adres niet doorgegeven en ze belde met haar mobiel. Het kostte wat tijd om uit te zoeken waar ze waren.'

Hij lachte grimmig. 'Tot de buren eindelijk betrokkenheid toon­den.'

Niemand zei iets.

Speedle kwam over het glooiende gazon op hen aflopen. Hij droeg een donker overhemd dat hij niet in zijn broek had gestopt en dat waarschijnlijk ooit wel eens gestreken was, maar niet onlangs; zijn spijkerbroek was verschoten en slobberde om zijn benen, zijn ten­nisschoenen waren in redelijke tot goede staat, maar de dagen dat ze wit genoemd hadden kunnen worden lagen al ver achter ze. Caine opperde zo nu en dan wel eens dat een wat professioneler outfit niet misplaatst zou zijn, maar tot nu toe was dat aan dove­mansoren gericht. Aan de andere kant was ieder ander aspect van zijn verrichtingen het toppunt van vakmanschap, waardoor zelfs Horatio, de man die alles graag tot in de puntjes verzorgd zag, tegen zichzelf moest zeggen: Nou en...

Zoals nu bijvoorbeeld. Speed hield twee flinke plastic zakken vol 7.62 mm patroonhulzen in zijn hand. 'Hoeveel?' vroeg Caine.

'Eenenzeventig. Hij gebruikte een trommelmagazijn net als op Ocean Drive.'

'Oké. Laten we die en de kogels dan maar snel naar Calleigh bren­gen en de foto's gaan ontwikkelen om te zien of we daar verder mee komen.'

'Lijkt me een goed plan, H,' zei Speedle.

'Speed, als jij die foto's doet,' zei Delko, 'dan haal ik de metaalde­tector nog over het gazon. Dan breng ik daarna alle munitie die we gevonden hebben wel naar Calleigh.' 'Zo te horen kunnen jullie het wel alleen af,' zei Caine. Speed fronste. 'Ga jij ergens anders heen?'

'Naar het ziekenhuis. Met Tripp. Om met het slachtoffer te praten.' Maar Caine bleef nog lang genoeg achter om toe te kijken hoe het lichaam van Joanna Burnett in de ambulance geladen werd. Voor Tripp en hij elk in hun eigen auto vertrokken, keek Caine ernstig toe hoe de ambulance met zijn lading wegreed, de sirene veelzeg­gend stil, de zwaailichten uit. Er was geen haast bij. Helemaal niet.

Een half uur later begeleidde een stevig gebouwde, blonde ver­pleegster Horatio Caine en Frank Tripp naar een wachtkamer waar de enige andere wachtende Jeremy Burnetts baas was, Leonard Matthers, die als eerste gearriveerd was vanaf de plaats delict. Met een plastic bekertje koffie in de hand zat Matthers in de hoek, vlak bij een tv die op CNN stond afgesteld, maar waar hij niet naar zat te kijken.

Matthers keek op, toen de twee op de stoelen tegenover hem plaats namen.

'Al iets gevonden, Horatio?' 'Niet veel.'

'Dat is wat vaag. Je zou ons toch op de hoogte houden?' 'Laat me het bewijsmateriaal nou eerst even onderzoeken, Len. Kijk niet over mijn schouder mee en ik zal niet over de jouwe meekij­ken.'

Matthers' ogen boorden zich in de zijne. Toen verscheen er opeens een lach op het gezicht van de man. 'Dat mag ik wel, Horatio. Jij laat je door niemand de les voorschrijven.'

Caine zei niets. Hij had respect voor Matthers, maar had via Jeremy genoeg over de bemoeizucht van de man gehoord om te weten dat het wijs was om nu afstand te bewaren.

De stilte begon net pijnlijk te worden, toen Tripp zei: 'We hoorden van de verpleging dat ze hem nog aan het dichtnaaien zijn.' 'Hij heeft geluk gehad,' zei Matthers en hij gooide het lege bekertje in een prullenbak. 'Verdomd veel geluk.'

'Hij heeft zijn vrouw verloren,' zei Caine. 'Als je dat geluk noemt. Matthers rolde met zijn ogen. 'Hij had net zo dood als zij kunnen zijn. Elk van de twee schoten tegen dat vest had hem kunnen doden. Zelfs mét vest heeft hij al een rib gebroken. Een paar centi­meter hoger en zijn hoofd zou eraf geknald zijn.' 'Ik begreep dat hij bloedde,' zei Caine.

'Hij is in zijn rechterarm geraakt.' Matthers deed zijn bril af en wreef met zijn hand over zijn gezicht voor hij doorpraatte. 'Dat is niet meer dan een schrammetje. Maar we weten allebei dat Joanna alles voor hem betekende. Ik weet bij god niet wat hij zonder haar moet.'

'Ook die wond zal de tijd ooit helen,' zei Tripp.

Caine zei niets. Hoe lang was Ray nu dood? Hij merkte nog niets

van enige heling...

De verpleegster stak haar hoofd weer naar binnen. 'U kunt nu bij hem, heren. Maar niet langer dan een paar minuten.' Het trio wetshandhavers volgde haar langs de EHBO naar het einde van een korte gang waar ze een gordijn wegtrok, zodat ze Jeremy

Burnett met ontblote borst op een bed zagen liggen. Hij had een groot wit verband met roze vlekken om zijn rechterarm. Om zijn borst zat eveneens een verband. Dat was ongetwijfeld de plek waar een van de kogels die tegen het vest afgeketst was een rib gebroken had. Een lelijke blauwe bloeduitstorting van een andere kogel was nog onbedekt. Zijn ogen waren rood van het huilen en straalden hulpeloze wanhoop uit.

De zelfverzekerde Jeremy Burnett was opeens een man wie het niet langer iets kon schelen wat het leven nog voor hem in petto had. Matthers liep om het bed heen naar Burnetts linkerkant. 'Word je hier goed behandeld, Jeremy?' vroeg hij onhandig, terwijl hij zijn agent een klopje gaf op zijn goede arm.

Burnett zei eerst niets. Toen slikte hij een brok weg en mompelde: 'Goed dat je gekomen bent,' tegen zijn baas. Vervolgens zwierven zijn bloeddoorlopen ogen naar Caine.

Ten slotte zei hij: 'De kogel heeft de armslagader net gemist.' 'Dat is mooi,' zei Caine.

Er verscheen een akelig lachje om de mond van de gewonde man. 'Vind je?'

'Jeremy,' zei Matthers. 'Je leeft nog. Het is vreselijk dat je Joanna hebt moeten verliezen. Daarbij staan we machteloos. Maar jij bent er nog. Dat is in ieder geval iets.'

Uiteindelijk knikte Burnett, maar er sprak geen enthousiasme uit het gebaar, noch enig teken in zijn ogen dat hij het daarmee eens was.

'Ik wou dat ik je alleen maar kon vertellen dat we met je meeleven en je verder alleen konden laten met je verdriet,' zei Caine. 'Maar je weet dat dat niet kan.'

Burnett zuchtte en stokte halverwege van de pijn. 'Ik ben je getuige. We moeten praten.'

'Ja. Denk je dat je ons kan vertellen wat er gebeurd is?' 'Nee... maar ik weet dat het moet. Nu het nog vers is.'

'Ja.'

'Agent Burnett,' zei Tripp. 'Als u het goed vindt, wil ik graag aante­keningen maken.' 'Ga uw gang.'

Tripp trok een klein notitieblokje en een pen uit de zak van zijn sportjasje.

De drie bezoekers stonden verwachtingsvol rond het bed van de DEA-agent. Burnett sloot langzaam zijn ogen en leek weg te zakken. Caine vroeg zich af of de man buiten bewustzijn was geraakt of in een door medicijnen veroorzaakte slaap was gevallen... Caine en Matthers keken elkaar aan en uit hun ogen sprak de vraag of ze misschien al te lang gebleven waren en of dit verhoor gewoon nog niet mogelijk was.

Maar toen begon de DEA-agent, met zijn ogen nog dicht, te praten, alsof hij in trance was.

'Ik kwam vanavond laat thuis van mijn werk... de toestanden rond de aanslag op Wallace, de bendes en zo hadden de boel gerekt... en we zouden nog uit eten gaan.' Zijn woorden kwamen langzaam en af­gemeten. 'Ik was zo laat, we hadden gereserveerd, dat ik me niet eens meer omgekleed heb... We stapten net naar buiten, toen het begon.' 'Het schieten?' hielp Caine hem verder. 'Het schieten...' 'Wat heb je gezien, Jeremy?'

Burnett had zijn ogen nog steeds niet geopend. Hij leek de gebeur­tenis op het filmdoek van zijn geheugen nog eens af te spelen. 'Eerst hoorden we het piepen van banden.' 'Van dichtbij?' vroeg Tripp.

'Ja, links van het huis. Het klonk alsof er uit die richting een auto aankwam. We keken allebei op. Het is een stille buurt; zoiets hoor je er niet vaak.' 'Je zag de auto,' zei Caine.

'Ja. Een zilveren Lexus. Het zou die van Manny Calisto kunnen zijn. In ieder geval net zo een.' 'Heb je het nummerbord gezien?'

'Nee. Nee. Verdomme.' De woede was op hemzelf gericht. 'Niet eens gedeeltelijk. Het was allemaal nogal wazig.' Caine boog zich voorover en koos zijn woorden met zorg. 'Dat betekent, Jeremy... dat je het nummerbord gezien hebt. Denk goed na. Ook niet één cijfer?'

Burnett kneep zijn ogen, die al dicht waren, nog stijver dicht, ter­wijl hij nadacht. Ten slotte zei hij, zijn ogen nog steeds dicht: 'Er stond een dolfijn op. L... D... sorry. Dat is alles wat ik me kan her­inneren. LD.'

'Dat is heel goed,' zei Tripp terwijl hij de letters in zijn boekje krab­belde. 'Het is een begin.'

'Is je nog iets opgevallen aan de auto?' vroeg Caine. 'Zoals?'

'Alles waaraan hij te herkennen is. Een deuk. Iets aparts?'

Burnett schudde zijn hoofd.

'Oké,' zei Tripp. 'Wat gebeurde er toen?'

'Ik zag een Latino uit het raam hangen. Hij zal iets van drieëntwin­tig, vierentwintig geweest zijn. Hij had zwart, krullend haar, een donker gezicht, donkere ogen, een grote snor. Hij had een wit T-shirt aan.'

'Had je hem al eens eerder gezien?' vroeg Caine. 'Herkende je hem als een bendelid?'

'Ik wou dat ik ja kon zeggen, Horatio. Nee. Ik heb mijn geheugen al afgezocht, me iedereen van Calisto's groep voor de geest gehaald, maar hij zei me niets.'

'Er is veel verloop onder die gasten,' bracht Tripp naar voren. 'Je doet het prima, Jeremy,' zei Matthers en hij boog zich wat dich­ter naar zijn vriend toe. 'Echt prima.'

Opeens schoten Burnetts ogen open, alsof hij wakker geschud werd. 'Toen zag ik het wapen: een automatisch geweer, AK-47 of een kloon. Trommelmagazijn. En toen begon hij te schieten.' 'Ik weet hoe moeilijk dit moet zijn,' zei Caine. 'Maar toch moet je het vertellen.'

'Ik sprong voor Joanna en ving de eerste schoten op. Ik werd omver geknald. Daardoor... daardoor kwam Joanna in de vuurlinie te staan. Er ging er een door haar hand, haar schouder in.' 'Jij lag op de grond.'

'Ja, ik probeerde op te staan, maar de kogels waren sneller dan ik. De tweede kogel raakte haar, ik weet niet waar... haar buik, denk ik. Ik had intussen mijn pistool te pakken en ik wilde haar grijpen om haar omver te gooien, maar ik... ik denk dat ik bewusteloos raakte. Toen ik bijkwam, was ze dood. Ik... ik denk niet dat ze lang

heeft moeten lijden. Dat hoop ik tenminste. Hij sloeg zijn linkerhand voor zijn gezicht. 'Is dat voorlopig niet genoeg?' vroeg Matthers. Caine knikte en Tripp sputterde niet tegen.

Burnett liet zijn hand zakken. Zijn gezicht zat onder de strepen van de tranen en het vocht zorgde ervoor dat zijn wimpers samengeklit zaten. 'Horatio? Zorg dat ze je niet van deze zaak afhalen.' 'Maak je geen zorgen, Jeremy.'

'Ik hoop... ik hoop dat ik niet te veel van je vraag. Maar Joanna ver­dient de allerbeste en... dat ben jij.'

'We gaan bij deze zaak niet over bevoegdheden ruziën, Jeremy,' zei Matthers. 'Horatio en zijn mensen, en rechercheur Tripp, nemen het voortouw in het onderzoek.'

'Mooi,' zei Burnett. Hij wist het allerzwakste glimlachje tevoor­schijn te persen dat Caine ooit gezien had. 'Maar doe wel voorzich­tig, Horatio. Ik heb intussen aan den lijve ondervonden hoe gevaar­lijk het aan de frontlinie is.'

Toen hij was teruggekeerd naar het hoofdkwartier bedwong Caine zijn neiging om meteen bij Delko en Speedle te gaan kijken. Hij wist dat ze hard aan het werk zouden zijn en het zou hun werk geen goed doen als hij er als een moederkloek omheen zou hangen. Het kostte hem alleen wel moeite in verband met het collegiale aspect van de zaak. Geen van hen stortte zich ooit voor minder dan honderd procent op een zaak, maar als het om het neerschieten van een collega-politieman ging, was de drang om daar tweehonderd procent van te maken moeilijk te onderdrukken. Toch zou dat tot verkeerde beoordelingen en overhaaste conclusies kunnen leiden. Het beste wat Caine nu kon doen, was zelf het goede voorbeeld geven met zijn geduld.

In zijn kantoor was het donker, net als in de meeste andere ruimtes in het gebouw. Het was kort voor middernacht toen Caine de deur van zijn kamer open deed en naar de lelijke sofa tegen de muur links van hem keek. Hij had daar al menige nacht doorgebracht, maar dat besloot hij nu niet te doen. Hij knipte het licht aan en liep naar zijn bureau toe. Hij deed zijn jasje uit, hing het over de stoel en ging zitten.

De stoel was niet bijzonder comfortabel. Dat was ook precies zoals hij het wilde; hoe minder tijd hij in zijn kantoor doorbracht, des te beter. Maar vanavond, na alle spanning en het lange doorwerken, voelde de stoel toch aardig aangenaam aan. Caine ging goed zitten om zich nog even te wijden aan wat achterstallige administratie. Hij had nog niet veel kunnen doen, toen hij een zachte klop op de deur hoorde. Hij keek op en zag Calleigh staan, die er vermoeid uit­zag.

'Beetje laat voor de administratie, vind je ook niet?' vroeg ze. 'Ik ben moe, maar te moe om te slapen. Kom binnen, alsjeblieft.' Hij gebaarde naar de stoel tegenover hem. 'Wat is jouw excuus om hier nog steeds rond te lopen?'

Calleigh ging op het randje van de stoel zitten. 'Ik wilde de hulzen bekijken die Eric had meegenomen van de aanslag op de Burnetts. Hoe is het nu trouwens met je vriend?'

Caine trok een vreugdeloze grijns. 'Lichamelijk komt hij er wel weer bovenop. Dat zal wel snel gaan.' 'Maar geestelijk is een ander verhaal, zeker?'

'Hij heeft zijn vrouw voor zijn ogen zien sterven. Hoe reageert iemand op zoiets?'

Een paar seconden lang zei geen van beiden iets.

Toen zei Calleigh, heel voorzichtig. 'Jij was ook bevriend met haar.'

'Dat klopt.'

'Dan is het heel anders, hè? Als je de mensen kent.' 'Dan is het moeilijk om objectief te blijven, ja.' 'Maar we moeten wel.'

'Klopt.' Hij keek haar onderzoekend aan. 'Calleigh... is er iets?' 'Nee, hoor.'

Ze zat met haar vingers op haar knieën te trommelen en uit haar ogen sprak versufte uitputting vermengd met zenuwachtige ener­gie.

'Hoeveel cafeïne heb je vandaag eigenlijk gehad?'

Ze grijnsde. 'Misschien ben ik wel opgewonden omdat ik iets heb

gevonden.'

'Wat dan?'

De grijns verdween. 'Maar misschien kan ik er niet zoveel mee.

Misschien is het wel... nogal verontrustend.'

Toen ze dat niet verduidelijkte, keek Caine haar aan. 'Calleigh.

Wat... heb... je... gevonden?'

Ze lachte zenuwachtig. 'In de eerste plaats heb ik de patroonhulzen

van de aanslag op Burnett vergeleken met die van het Archer Hotel

en die waren afkomstig uit hetzelfde wapen.'

Caine knikte haar goedkeurend toe. 'Mooi. We dachten wel dat het

om dezelfde dader ging, maar het is goed om te weten dat we nu

bewijs hebben. Daar is niks verontrustends aan.'

'Enne... ik heb het wapen in NIBIN gevonden.'

Hij legde zijn pen neer en keek haar onderzoekend aan. 'Echt waar?

Dat gebeurt niet iedere dag.'

Ze trok een van haar wenkbrauwen op. 'Vertel mij wat. Het is echt nogal vreemd.'

Caine lachte een soort grommende lach. 'Vreemder dan een treffer te krijgen met een vijftien jaar oude moord in New Jersey?' Over die vraag dacht ze even na, alsof het een serieuze kwestie was, en zei toen: 'Weet je, dat geloof ik inderdaad.' Hij boog zich voorover. 'Vertel.'

Ze trok haar ogen samen tot spleetjes, haalde een uitdraai uit de zak van haar labjas en zei op zakelijke toon: 'Uit NIBIN bleek dat de bewuste AK-47 al eens is gebruikt bij een moord, een bendeafreke­ning om precies te zijn, een maand of dertien geleden.' 'Hier in de stad?'

'Ja. In Little Haiti. Op Eightieth Terrace.'

Ze wisten allebei dat ze doelde op een gebied in Noordoost-Miami dat de laatste jaren een van de snelst groeiende gedeeltes van de stad was. Little Haiti zat bomvol hardwerkende gezinnen en mensen die naar een nieuw land waren gekomen om een nieuwe start te maken, maar het was ook de thuisbasis van de Faucones en een van de bloe­digste drugsoorlogen die de stad ooit gekend had. Caine zocht zijn geheugen af. Langzaam zei hij: 'Die schietpartij in dat appartementencomplex... toen met die brand.' 'Precies,' zei ze. 'Dat flatgebouw is toen helemaal afgebrand. Vier do­den, vijftien gewonden en dat is nog zonder de neergeschoten slacht­offers. Daarbij zijn nog eens acht doden gevallen, aan beide kanten.'

Caine keek haar ongelovig aan. 'En óns geweer was daarbij?' Ze knikte.

Hoofdschuddend probeerde hij te begrijpen hoe het in elkaar zat. 'Maar we hebben de meeste daders toen toch opgepakt, Calleigh? En hun wapens geconfisqueerd?'

'Dat is ook zo. De eigenaar van dit bewuste wapen was een drugs­dealer, ene Julian Pelitier.'

Caine voelde met tegenzin hoe zich een misselijkmakende onrust in zijn buik nestelde. 'En Pelitiers geweer was een van de wapens die wij in beslag genomen hebben?' Ze overhandigde hem de uitdraai.

Terwijl hij die aandachtig bekeek, zei zij: 'Op dit moment zou dit geweer, het wapen dat gebruikt is bij de aanslag op Wallace én die op de Burnetts, in theorie veilig opgeborgen moeten zijn in het depot voor bewijsmateriaal. Pelitier moet binnenkort voorkomen voor moord en een hele lading aanklachten wegens drugsbezit.' 'Maar het geweer ligt daar blijkbaar niet,' zei Caine. 'Dat lijkt me onmogelijk.'

Caines eerste aanvechting was om de chef van het depot te bellen, hem te sommeren uit zijn bed te komen en binnen een kwartier hier te zijn, maar het kwam er nu op aan, hield hij zichzelf voor, zijn geduld te bewaren en zorgvuldig te werk te gaan. 'Laten we maar even bij het depot gaan kijken of we erachter kun­nen komen hoe dit precies zit.' Calleigh gaapte. 'Goed idee.'

Caine had toch bewondering voor de manier waarop deze afge­matte vrouw haar best deed er wat fitter uit te zien dan ze was. 'Eigenlijk, Calleigh, denk ik dat ik het ook best alleen af kan. Ga jij maar naar huis om te slapen.'

Ze sperde haar ogen wijdopen in een niet geslaagde poging er alert uit te zien. 'Dat hoeft helemaal niet, Horatio. Echt niet!' 'Niks ervan. Naar bed, jij. Ik wil dat je hier morgen weer uitgesla­pen en scherp op de stoep staat. Ga nou maar snel.' 'Ik ben uitgeslapen. Ik ben scherp. Ik ben. 'Op weg naar huis. Morgen praat ik je wel bij.' 'Oké.' Ze stond op. 'Maar ik vind het niet leuk.' 'Dat hoeft ook niet,' zei hij opgewekt.

In de deuropening zei ze nog: 'Ik zal braaf zijn, maar dan moet jij ook zorgen dat je genoeg slaap krijgt vannacht. Oké?' 'Afgesproken.'

Een half uur later stond Caine op de stoep voor het nieuwe depot voor bewijsmateriaal in het Doral-complex op Northwest Twentyfifth Street. Hij had al op de bel gedrukt en zichzelf door de inter­com aangemeld bij de dienstdoende agent.

In zekere zin waren Horatio Caine en zijn team gedeeltelijk verant­woordelijk voor het bestaan van dit betonnen gebouw, dat speciaal in het leven geroepen was om al het bewijsmateriaal in op te kunnen slaan dat zich in een angstaanjagend tempo ophoopte en gelijke tred hield met het verhoogde aantal arrestaties van de afgelopen jaren. Caines successen waren niet de enige reden voor het nieuwe gebouw. De drugsoorlogen hadden hen altijd al van meer dan genoeg contrabande voorzien om te moeten opslaan, maar de nieuwe populariteit van meth-labs had de stad gedwongen om te zien naar creatieve opslagmethodes voor al die chemicaliën. Van­daar dus het nieuwe betonnen depot, dat in politiekringen niet zo liefdevol bekend stond als 'De Bunker'.

Het gebouw had verschillende verdiepingen voor drugs, vuurwa­pens en ander bewijsmateriaal en zou best wat uitgebreider bewaakt mogen worden dan met de paar camera's en die ene bewaker die er nu zat. Maar Caine wist net zo goed als ieder afdelingshoofd dat er nu eenmaal weinig geld te verdelen was.

Niemand leek naar de deur te willen komen en Caine vroeg zich af

of hij misschien vergeten werd. Hij keek in de camera die boven de

grijze, stalen deur hing en de camera keek terug.

Hij begon zich net af te vragen of hij zichzelf niet dezelfde opdracht

moest geven als Calleigh, namelijk naar huis te gaan om te slapen

en de boel te laten rusten tot morgenochtend, toen de deur opeens

openzwaaide.

De blonde, geüniformeerde agent die opendeed was een jaar of vijf­tig, ongeveer 1.77 meter lang, had een vlassig snorretje en een naamplaatje dat duidelijk maakte dat zijn naam RICHARDS was.

'Ik moet u helaas naar uw identificatie vragen, inspecteur Caine,' zei Richards.

'Ik wil achterhalen wat er met een bepaald wapen gebeurd is,' zei

Caine, terwijl hij aan dat verzoek gehoor gaf.

Richards trok een vragende frons. Dit overkwam hem blijkbaar niet

vaak in de nachtdienst. 'Op dit uur van de nacht?'

'Het is belangrijk.'

'We hebben liever dat u dit soort zaken binnen kantooruren afhan­delt.'

'De tijd en de misdaad staan voor niemand stil.'

'Wie zegt dat?'

'Ik.'

Richards dacht er even over na en zei toen: 'Nou ja, dan lijkt het me beter als u maar even binnenkomt.' 'Dat lijkt me ook.'

De bewaker keek om zich heen om zeker te weten dat Caine alleen was. Toen hij daarvan overtuigd was, hield hij de deur voor hem open.

Ze gingen door een deur van draadglas, die op slot zat, via nog zo'n deur, ook weer op slot, naar een halletje met een tafel, twee stoelen en een tl-buis aan het plafond. Op de tafel lag een opengeslagen ringband naast een papieren zakje waarvan Caine vermoedde dat daarin het brood van agent Richards zat en een thermosfles koffie waar de dop afgeschroefd was met het halfvolle bekertje ernaast. 'U zult zich moeten aanmelden.' Caine zette zijn naam in het schrift van de man. 'Wat kan ik voor u doen, inspecteur?'

Caine trok Calleighs uitdraai uit de zak van zijn jasje waarop het bewijsnummer van het wapen in kwestie stond. Hij overhandigde het papier aan Richards, die het bekeek.

'Dat zal ik in de computer moeten opzoeken. Loopt u maar even mee.'

Richards ging hem voor door een deur aan de andere kant van het halletje, een gang in. Ze namen de eerste deur aan hun rechterkant, waarachter Caine een kamer aantrof die vol stond met dossierkas­ten en verschillende computers.

Richards nam plaats voor een beeldscherm en toetste de cijfers in. Op het scherm verscheen een tabel met verschillende nummers, namen en plaatsen. De bewaker gebruikte het blaadje als liniaal tegen het scherm tot hij de regel vond die hij zocht. Hij knikte traag. 'Die is van de Haïti-daders, hè? Een AK-47 die hier is binnengekomen in de nacht van... van die brand. Toch?' 'Klopt, Waar is hij nu?' 'Hier, natuurlijk.'

'Dat is niet zo,' zei Caine. 'Hij is deze nacht gebruikt bij een moord... en gisteren bij een andere.'

'Dat kan niet,' zei Richards. 'Als hij in de computer zit, is hij hier.

Tenzij..' Hij las verder. 'Tenzij hij hier niet is...'

Het werd steeds curieuzer.

'Dat zult u moeten verduidelijken.'

'Hij is meegenomen, Inspecteur.'

'Méégenomen?'

'Ja, die zaak is overgedragen aan het federale hof. Dat geweer is hier niet meer. Het is meegegeven aan een openbare aanklager. Als het goed is, zit het dus nu in zijn bewijskluis in de James King-toren.' 'Welke openbare aanklager?'

Nog steeds Caines papier tegen het scherm houdend, las Richards van het beeldscherm. 'Kenneth LaRussa.'

De openbare aanklager die zich op de plaats delict van de aanslag op

Wallace gemeld had met een overhemd vol lasagnesaus.

'Even voor alle duidelijkheid,' zei Caine. 'Dit bewuste wapen is hier

dus niet meer, omdat het in de bewijskluis van Kenneth LaRussa

zou moeten zitten?'

'Waarom zegt u "zou moeten"?'

'Daar heb ik zo mijn redenen voor.'

Richards haalde zijn schouders op. 'Hoe u de zaak ook wendt of keert, inspecteur, u zult hiervoor toch bij de heer LaRussa moeten zijn.'

'Inderdaad, agent Richards. Dat klopt helemaal.'